| |
| |
| |
Levensbericht van Joan Nicolaas Josef Heerkens.
Het is voorzeker eene prijzenswaardige instelling van de Maatschappij der Nederlandsche Letterkunde, om korte levensschetsen te geven van hare afgestorven medeleden. Zij eert en bewaart daarin de nagedachtenis harer leden; zij geeft daarmede een dierbaar geschenk aan hunne achtergelatene vrienden en betrekkingen; en, terwijl ze boekstaaft wat door hen op het veld van wetenschap en letteren is verrigt, geeft ze daarmeê tevens een' nieuwen spoorslag aan anderen om op de aangevangen baan voort te gaan of nieuwe wegen zich te openen.
Zeer omvangrijk is reeds de verzameling van dusdanige levensberigten door de Maatschappij uitgegeven en ze zal voorzeker eenmaal eene vruchtbare bron zijn voor de kennis der tijden, waarin de leden onzer Maatschappij hebben geleefd en gewerkt.
Is die verzameling uitgebreid, niet minder treft ze ons door rijkdom en verscheidenheid van tafereelen, die ze ons voor oogen stelt. In elk levensbeeld ontmoeten wij vurige liefde en onvermoeiden ijver voor wetenschap en letteren en
| |
| |
hare gelukkige beoefening; en hierin vertoonen allen als het ware eene zekere verwantschap en gelijkenis. Maar hoogst onderscheiden is daartegen het tooneel, waarop zich die wetenschappelijke zucht werkdadig heeft geuit, hoogst verschillend zijn de levensomstandigheden, waardoor die wetenschappelijke bemoeijingen nu eens zijn belemmerd en gehinderd, dan weder bevorderd en met gelukkige uitkomsten bekroond. Nu eens zien wij ons verplaatst in het stille studeervertrek, dan weder in de gehoorzalen voor hoogere wetenschappelijke opleiding. Naast het veelbewogen leven van den Staatsman, die dikwerf maar al te zeer aan de zorgen en stormen van zijn' woeligen tijd blootstond, vinden wij de kalme levensdagen beschreven van hem, die de oogenblikken, niet ingenomen door zijne maatschappelijke pligten, konde wijden aan het genot zijner wetenschappelijke nasporingen en aan het geluk, dat de kring zijner dierbare betrekkingen en vrienden hem ruimschoots aanbood.
Zoodanig was ook het benijdenswaardige lot van ons afgestorven medelid Heerkens, aan wien het was vergund om in den schoot zijner familie, in zijne geliefde geboortestad zijne levensdagen te wijden aan wetenschappelijk onderzoek, te midden van onverpoosde werkzaamheid ten nutte van zoovele zijner medeburgers, en in het bezit van de welverdiende achting en liefde van allen, die hem kenden.
De schets van zoodanig leven heeft geene buitengewone gebeurtenissen en lotgevallen te vermelden en kan binnen weinige bladen besloten worden; maar juist daardoor geeft ze de overtuiging, dat dit levenslot is vervuld geweest met onafgebroken tevredenheid en levensgeluk.
Joan Nicolaas Josef Heerkens werd den 22sten Julij 1807 te Zwolle geboren. Zijne ouders waren Mr. Franciscus Philippus Antonius Heerkens en Maria Christina Rijse-
| |
| |
veld, uit wier huwelijk nog bovendien een zoon en drie dochters waren geboren.
De vader, eerst lid, later President der Arrondissementsregtbank te Zwolle en eindelijk Raadsheer in het Provinciaal Geregtshof van Overijssel, behoorde tot die aanzienlijke en vermogende Catholijke familiën, die steeds in vrij grooten getale te Zwolle zijn gevestigd geweest.
De opleiding van den jongen Heerkens was zoodanig als men in dien tijd konde erlangen. Na de allereerste gronden van onderwijs genoten te hebben, bezocht hij de zoogenaamde Fransche school, waar, benevens andere vakken van élémentair onderwijs, de Fransche, Engelsche en Hoogduitsche talen werden onderwezen. Weldra ging hij tot de Latijnsche school over, aan wier hoofd de met roem bekende Rector Leen was geplaatst. Die school, geheel ingerigt naar de destijds bestaande verordeningen, was door de kunde en bekwaamheid harer leeraren wel berekend voor een grondig onderrigt in de oude talen, oude geschiedenis en klassieke oudheden, waarbij de beginselen der wiskunde en de Nederlandsche taal waren gevoegd. Met goede vermogens toegerust, bezield met grooten leerlust en onverdroten ijver, kon het niet anders of Heerkens moest van de, voor dien tijd, gunstige gelegenheid om kundigheden op te doen de beste vruchten plukken.
Zijn vader, die gedurende zijn geheele leven niet ophield de studie der regtswetenschappen voort te zetten en daarbij zich altijd onledig hield met de beoefening der geschiedenis van ons land, inzonderheid van Overijssel en nog meer bijzonder van Zwolle, strekte den zoon gewis tot een uitnemend voorbeeld. Bovendien zal de herinnering aan den wetenschappelijken roem zijner overgrootmoederlijke voorouders uit het bekende geslacht Canter, het voorbeeld van zijn' overoudoom, den geneesheer en Latijnschen dichter Gerardus Nicolaus Heerkens en dat van zijn' eigenen tijdgenoot en bloedverwant Mr. Herman van Sonsbeeck voorzeker niet zonder weldadigen invloed op hem zijn gebleven.
| |
| |
Zoo verliet Heerkens in September 1825 voor het eerst de vaderlijke woning om de Hoogeschool te Groningen te betrekken. Werd hem daar een ruimer veld van wetenschappelijke opleiding, een grooter kring van vrienden geopend en eene andere wijze van zijn en leven aangeboden, wij verheugen ons te kunnen zeggen dat hij, het goede van dien kring aannemende, toch tot den laatsten levenstijd is getrouw gebleven aan de eenvoud en de vaderlandsche degelijkheid, die het ouderlijke huis hem van kindsbeen af had ingeprent, en dat de herinnering aan het geluk, in die ouderlijke woning gesmaakt, hem tot zijne geboorteplaats deed terugkeeren, die voor hem steeds de dierbaarste plek is gebleven. Na het volbrengen zijner propaedeutische studiën, legde zich Heerkens met alle vlijt op de beoefening der regtswetenschappen toe. Groningen had in dien tijd het voorregt om als leeraren daarin te bezitten mannen als S. Gratama; G. de Wal, H. Nienhuis en J.H. Philipse, wier voorlezingen over de onderscheidene deelen der regtswetenschappen door hem vlijtig werden bezocht en beoefend.
Aan het einde van zijne academische loopbaan gekomen, werd Heerkens op 26 Junij 1830 tot Doctor in het Romeinsche en hedendaagsche regt bevorderd, na het schrijven en verdedigen van een proefschrift over de Provinciale Staten en het aandeel, dat aan hen volgens de toenmalige Grondwet in het staatsbestuur toekomt. Het is hier de plaats niet om eene ontleding of een verslag te geven van den inhoud van dit geschrift. Genoeg zij het te vermelden, dat het eerst over de provinciale staten handelt, zooals die vroeger in ons land bestonden, vervolgens de beginselen en grondslagen der toenmalige grondwet bespreekt en ten slotte aangeeft, wat die grondwet over de provinciale staten vaststelt.
Hoewel eene eerste proeve van jeugdige studie en krachten, draagt dat geschrift echter reeds de blijken van naauwgezette vlijt en zorgvuldigheid, die hem later steeds hebben
| |
| |
gekenmerkt; en moge eerst later de beoefening onzer geschiedenis meer op den voorgrond bij Heerkens zijn getreden, de beschouwing der vroegere provinciale staten, hier aangeboden, toont toch genoegzaam dat hij voor zijnen leeftijd reeds een' diepen blik in ons vroeger staatswezen had geslagen.
Van de Hoogeschool teruggekeerd vestigde hij zich in zijne geboorteplaats Zwolle. Achting en vertrouwen, als het ware een erfgoed, verschaften hem al spoedig een' ruimen werkkring als pleitbezorger, nog vermeerderd toen hij op 20 Julij 1833 tot Procureur werd benoemd. Na de invoering der regterlijke organisatie werd hij op 19 April 1839 tot Kantonregter te Zwolle aangesteld en vervulde die betrekking op voorbeeldige wijze, totdat op 27 September 1859 zijne benoeming tot Raadsheer in het Provinciaal Geregtshof van Overijssel volgde. Veelvuldig waren de betrekkingen hem bovendien als om strijd opgedragen. Van 16 April 1832 was hij gedurende twintig jaren lid der plaatselijke schoolcommissie; van 1846 tot 1863 lid van het Collegie van Curatoren over de Latijnsche scholen. Op 6 Augustus 1850 tot schoolopziener in het 6de schooldistrict van Overijssel benoemd, bekleedde hij die betrekking tot op de invoering der wet op het lager onderwijs. Sinds Junij 1846 tot lid der Provinciale Staten van Overijssel gekozen, had hij voortdurend, tot kort voor zijn overlijden, zitting in die vergadering; terwijl hij sedert de invoering der provinciale wet telken jare werd aangewezen om in de gevallen, bij art. 89 dier wet bedoeld, zitting te nemen in de vergadering van Gedeputeerde Staten. Bij de invoering der gemeentewet werd de betrekking van lid van den gemeenteraad te Zwolle aan hem opgedragen, die hij evenzoo tot kort voor zijnen dood bekleedde.
Onder de vele betrekkingen aan hem opgedragen, behoorde al mede die van Secretaris en Ontvanger van het dijkbestuur van Mastenbroek, gedurende de jaren 1835 tot 1859 door hem waargenomen. De vroegere toestand van dien polder en de eerste invoering van het algemeene Provinciale re- | |
| |
glement maakten de inrigting en het beheer van dien polder uiterst moeijelijk en bezwarend. Slechts zij, die den vroegeren toestand hebben gekend en die tevens hebben mogen gadeslaan den staat van orde en regelmaat, waartoe dit beheer is opgevoerd geworden, kunnen de verdiensten naar waarde schatten van het bestuur, waarvan Heerkens een niet gering deel uitmaakte.
Eindelijk nam hij van 1860 tot 1866 als lid van het Bestuur der Overijsselsche kanalisatie-maatschappij ijverig deel aan het beheer dezer voor Overijssel zoo belangrijke vereeniging.
De uitnemende wijze, waarop alle die onderscheidene betrekkingen door hem werden waargenomen, de onvermoeide ijver en werkzaamheid daarbij aan den dag gelegd, de onverpoosde belangstelling en welwillendheid daarin steeds betoond, wezen Heerkens aan als den man, die bij uitnemendheid geschikt was om in grooteren werkkring te worden geplaatst.
Het ontbrak dan ook geenzins aan aanbiedingen om elders hooge en aanzienlijke ambten te aanvaarden. Wars echter van alle eerzucht en tevreden met de voldoening, die hem naauwgezette pligtsbetrachting en de algemeene achting in zijne geboortestad schonken, wees hij alles van de hand. Eene enkele uitzondering maakte hij daarop, toen in 1848 de Provinciale Staten van Overijssel hem afvaardigden om als lid van de Dubbele Kamer der Staten-Generaal deel te nemen aan het werk der grondwets-herziening.
Menigvuldig en onderscheiden waren de werkzaamheden, die voor hem uit alle deze betrekkingen voortvloeiden. De stiptste naauwgezetheid, de uiterste zorgvuldigheid, waarmede hij ze steeds trachtte te volbrengen, maakten die werkzaamheden nog omvangrijker. Alleen eene zoo gezette werkzaamheid en volhardende ijver als Heerkens bezat, gepaard met strenge orde en regelmaat in de verdeeling van zijnen tijd
| |
| |
en in alles wat hij deed, maakten het hem mogelijk alle zijne ambtspligten zoo zorgvuldig te volbrengen, als hij naar het oordeel van allen steeds heeft gedaan. Uitgebreide kunde, verlichte denkwijze, onkreukbare eerlijkheid, langdurige ondervinding en groote welwillendheid maakten hem een' ervaren regter en overheidspersoon, door allen geacht, geëerd en bemind, wiens verdiensten zoodanig algemeen werden erkend, dat naar aller gevoelen aan zijne benoeming tot Ridder der Orde van den Nederlandschen Leeuw in April 1859 alleen ontbrak, dat ze niet reeds vele jaren vroeger had plaats gevonden.
Bij zoodanig werkzaam leven bleef echter Heerkens nimmer in zijne studiën stilstaan, waarvan de regtsgeleerde wetenschappen steeds het hoofdonderwerp bleven uitmaken. Terstond na zijn academieleven in drukke regtspraktijk gebragt, die later met een' regterlijken werkkring werd verwisseld, vond hij dagelijks gelegenheid zijne regtsstudiën voort te zetten. Zijne zucht tot onderzoek, zijn streng pligtsgevoel, waardoor hij zich genoopt gevoelde in elke zaak alles aan een grondig onderzoek te onderwerpen en eerst dan, na alles gewikt en gewogen te hebben, te beslissen en te handelen, drongen hem tot eene studie, die op zichzelve reeds zooveel aantrekkelijks voor hem had.
Onvoldoende moest hem aldra de wijze en omvang toeschijnen, waarop door velen de regtswetenschap wordt beoefend, beperkt tot de kennis der regtsbepalingen van het heden en van derzelver toepassing op de regtstoestanden, zooals ze zich nu voordoen. Hij gevoelde behoefte om aan zijne regtsstudiën een' degelijken, breeden geschiedkundigen grondslag te geven, en die historische rigting omvatte allengs een' meer en meer wijden kring. De geschiedenis van ons vaderland, meer bijzonder die van Overijssel, werd het veld zijner onderzoekingen. De bronnen daarvan op te sporen en te onderzoeken was in de laatste jaren het onderwerp, waaraan al zijn beschikbare tijd werd gewijd. Het stedelijk archief
| |
| |
van Zwolle, een deel van dat van Kampen, vele charters en oorkonden uit andere gedeelten van het gewest werden door hem onderzocht en het merkwaardige daaruit zorgvuldig en naauwkeurig opgeteekend.
Duizenden en nogmaals duizenden dergelijke aanteekeningen zijn met groote netheid en zorgvuldigheid verzameld en meestal onder verschillende hoofden bijeengebragt. Schatten werden zoodoende verzameld, om eenmaal geschift, geordend en bewerkt te worden, wanneer ze tot die volledigheid zouden zijn gebragt, die de verzamelaar daaraan wenschte te geven. Die tijd van volledigheid en bewerking is, helaas, voor ver het grootste deel nimmer gekomen. Het was een karaktertrek van Heerkens om, even welwillend als hij iedere poging van anderen opnam en beoordeelde, evenzoo streng en veel eischend te zijn ten opzigte van eigen werk en onderzoek. Niet spoedig tevreden met het reeds bijeengebragte, wenschte hij altijd nog meer licht, nog meer volledigheid aan zijn onderzoek bij te zetten, en van daar dat slechts weinig afgewerkt onder zijne aanteekeningen voorkomt.
Het is mij welwillend vergund geworden inzage te nemen van de papieren van den overledene en zoodoende, ten einde een denkbeeld van derzelver aard en omvang te doen vormen, eene opgave te leveren van een gedeelte daarvan.
Vooreerst vindt men afzonderlijk bijeenverzameld eene menigte aanteekeningen, uit onderscheidene archieven en oorkonden bijeengebragt, over een groot aantal, bijna uitsluitend Overijsselsche geslachten, zoo tot de vroegere riddermatige als stedelijke regeringsfamiliën behoorende, waar onder vele uitgestorvene of elders weinig behandelde geslachten voorkomen. Bij sommige dier aanteekeningen zijn geheel of gedeeltelijk afgewerkte genealogiën gevoegd. Gelijke verzamelingen zijn aangelegd en meer of min volledig voortgezet voor bijna alle vroeger bestaande of nog aanwezige gestichten en inrigtingen van Zwolle, voor de voornaamste vroegere
| |
| |
inrigtingen of instellingen van Overijssel en voor een tal van onderwerpen dit gewest betreffende, daaronder over zeer vele personen, die zich vroeger in Overijssel door wetenschap en letteren hebben bekend gemaakt.
In den vorm van aanteekeningen op Lindeborn's bekend werk: Historia sive notitia Episcopatus Daventriensis, zijn eene menigte charters en aanteekeningen uit onderscheidene archieven bijeengebragt.
Minder algemeen bekende, maar voor de vroegere Overijsselsche geschiedenis hoogst merkwaardige onderwerpen zijn de voormalige hof te Zwolle en de marke van Zwolle, waarover een tal van stukken in min of meer afgewerkte opstellen voorhanden zijn, en waarmede een naauwkeurig afschrift van den stadbrief van Zwolle, met vele aanteekeningen, een als het ware zamenhangend geheel vormt.
Het doorzien der stukken van de oude proostdij te Deventer, waaraan de hof te Zwolle had toebehoord, schijnt de eerste aanleiding te hebben gegeven tot het verzamelen en bewerken van hetgeen tot dien hof betrekking had, in welken hof de eerste en aloude kiem te zoeken schijnt van het dorp Zwolle, later stad geworden. De geschiedenis en inrigting van dien hof en die der marke van Zwolle spreiden een nieuw licht over de bepalingen van Zwolle's stadbrief, en kunnen tevens strekken tot opheldering van den invloed, dien het ontstaan der onderscheidene steden, te midden der aaneengeslotene marken van Overijssel, op het bestaan en de inrigting dier marken hebben moest; eene vraag, die in de laatste jaren in Overijssel bijzondere belangstelling heeft opgewekt.
Een gedeeltelijk afgewerkt stuk over den toestand van Mastenbroek, vóór deszelfs bedijking en verdeeling, en over deszelfs inrigting in de eerste tijden daarna, uit oude bescheiden geput, werd waarschijnlijk opgemaakt naar aanleiding en ter gedeeltelijke aanvulling van een opstel over de geschiedenis van Mastenbroeks bedijking en verdeeling, door
| |
| |
den tegenwoordigen provincialen archivaris Mr. J. van Doorninck vervaardigd, bij gelegenheid eener regtsvordering door het Rijk tegen de stad Kampen ingesteld, ter zake der aanwassen van het zoogenaamde Kamper-eiland. Een opstel betrekkelijk de advocatie over de heilige goederen der abdis van Essen in Salland geeft nieuw licht over den ouden toestand van Salland en over de verhouding tot Gelderland.
De bekendmaking dier stukken, althans wat de aanteekeningen op Lindeborn betreft en die over Mastenbroek, den stadbrief van Zwolle, den hof te Zwolle, de marke van Zwolle en anderen, zou voorzeker een nieuw licht bijzetten aan de kennis der vroegste toestanden van een groot deel van Overijssel.
Bij zooveel onderzoek in de oude oorkonden van dit gewest moest het natuurlijk de aandacht van Heerkens trekken, dat, hoeveel daarvan ook door Racer, Dumbar en anderen was bekend geworden, toch nog oneindig veel verborgen ligt in openbare en bijzondere archieven en verzamelingen. De bewaring en bekendmaking daarvan te bevorderen en daardoor die schatten dienstbaar te maken aan de bewerking der geschiedenis van Overijssel, moest in de oogen van Heerkens eene hoogst wenschelijke en nuttige taak zijn. De lust voor de beoefening dier geschiedenis, bij hem zelven zoo levendig, zag hij bij anderen meer en meer opkomen en hij was alras bedacht om de pogingen, door velen afzonderlijk op het veld dier wetenschap aangewend, door vereeniging tot één doel krachtiger en vruchtbaarder te maken. Daartoe stelde hij zich in verbinding met eenige gelijkgezinde bekenden, noodigde ze uit om te trachten eene vereeniging op te rigten tot gemeenschappelijke beoefening van Overijsselsch regt en geschiedenis. Aan eene uitnoodiging van hen daartoe werd al aanstonds door zeer velen gehoor gegeven, die zich in den zomer van 1858 tot eene vaste vereeniging ter beoefening van Overijsselsch regt en geschiedenis constitueerden.
| |
| |
Het hoofddoel daarvan zoude naar den wensch van den oprigter in de eerste plaats zijn: bewaring, ordening en bekendmaking van alles, wat tot de bronnen van geschiedenis en regt van Overijssel kon worden gebragt. Onderzoek, regeling en bekendmaking van den inhoud der onderscheidene archieven moest voorafgaan om een algemeen Charterboek van Overijssel voor te bereiden en eindelijk eene oordeelkundige staats- en regts-geschiedenis van Overijssel mogelijk te maken.
Veel is reeds door die vereeniging geschied en nog meer reeds voorbereid en in bewerking. Dit alles, maar inzonderheid de daardoor opgewekte of verlevendigde zucht voor de beoefening dier wetenschap is aan de vruchtbare gedachte en de belangstellende leiding van Heerkens te danken, die daardoor alleen reeds zich voor Overijssel hoogst verdienstelijk heeft gemaakt. Moge de voortdurende bloei dier vereeniging zijne nagedachtenis in dankbare herinnering helpen bewaren.
De Maatschappij der Nederlandsche Letterkunde heeft, door Heerkens in 1864 onder hare leden op te nemen, getoond zijne verdiensten voor wetenschap en letteren ook in dit opzigt te waardeeren en op hoogen prijs te stellen.
Na deze vlugtige schets van het openbaar en wetenschappelijk leven van Heerkens, mogen wij niet voorbij gaan een woord over zijn karakter en inborst te spreken.
Streng vasthoudende aan de leer zijner kerk, en stipt in het nakomen der pligten, die zij hem oplegde, was hij in hooge mate billijk en verdraagzaam jegens andersdenkenden.
Dezelfde geest van vrede en verdraagzaamheid bezielde hem in het staatkundige. Voor voorzigtigen en gematigden vooruitgang gestemd, begroette hij met vreugde de meer vrijzinnige denkbeelden, die zich vooral na 1848 baan maakten. En mogt die vreugde later door het toenemend heerschen
| |
| |
van géweld en overmagt in het buitenland, en in het binnenland door overdrevene toepassing van in den grond heilzame beginselen, en door het drijven van partijen zijn getemperd en vele blijde vooruitzigten bij hem zijn teleur gesteld, zijne vrijzinnige gevoelens bleven hem onverwrikt bij en tevens zijne volharding om kalm en beraden, maar met eerbiediging van regten en overtuiging van anderen, op de baan voort te gaan, die hij zich uit volle overtuiging had voorgeschreven.
In den omgang opgeruimd en tevreden, zachtzinnig en meêgaand, bij uiterlijken ernst toch vrolijk, had hij het voorregt een' allergelukkigsten huiselijken kring om zich vereenigd te zien.
Op 19 November 1839 gehuwd met Aleida Gijsberta van der Kun, dochter van Cornelius Petrus Josephus van der Kun en Clara Elisabeth Helmich, werden hem uit dien echt vijf dochters en twee zoons geboren. Gevoelig trof hem het jeugdig afsterven van zijne beide zoons en eene dochter, maar daarentegen had hij het voorregt om zijne echtgenoote, zijne overige kinderen, zijn' grijzen vader en alle zijne broeders en zusters tot aan zijn uiteinde om zich vereenigd te zien. Te midden van alle die betrekkingen vierde hij in November 1864 het vijfentwintigjarig herinneringsfeest van zijn huiselijk geluk, dat welhaast dreigde verstoord te worden.
Na eenige ongesteldheid, openbaarde zich in den winter van dat jaar eene hartkwaal. Eene hevige beroerte trof hem 12 Maart 1865; gedeeltelijk van het gebruik zijner ledematen beroofd en belemmerd in het spraakvermogen, maar in het bezit zijner geestvermogens en vol belangstelling in alles, wat hem steeds had ter harte gegaan, werd zijn ziekbed een langdurig tooneel van zijne ootmoedige berusting en tevredenheid met het hem opgelegde lot, totdat op 21 Junij 1867 een herhaalde aanval van beroerte een einde aan zijn lijden maakte.
Weinig bewogen door groote gebeurtenissen en slechts zel- | |
| |
den door treurige verliezen getroffen, gleed het leven van Heerkens daarheen, in nuttige maatschappelijke werkzaamheid, vruchtbare studie, ongestoord huiselijk geluk, te midden van de algemeene liefde en achting van vrienden en medeburgers. Moge zoodanig kalm lot, vol van waar levensgenot, aan velen onzer te beurt vallen.
Zwolle, 1868.
J.C. Bijsterbos.
|
|