Jaarboek van de Maatschappij der Nederlandse Letterkunde, 1865
(1865)– [tijdschrift] Jaarboek van de Maatschappij der Nederlandse Letterkunde [1801-1900]– Auteursrechtvrij
[pagina 260]
| |
VI. De dood van Elias Beeckman,
| |
[pagina 261]
| |
Beeckmanni sobolem, fato violenta, piavit
Mors, Ardenburgi vim columenque decus.
Nos monumenta damus: Dicat Dixmuda fuisse.
Ille per annales historiamque viget.
Hij werd denkelijk te Dixmuiden begraven, doch te Tholen werd te zijner gedachtenis in de groote kerk bij zijn wapen, degen en scheede, ook dit grafschrift opgehangen: Manibus generosae indolis ac virtutis viri D. Eliae Beecmanni. Door welk ongeval? vraagt de belangstellende lezer onwillekeurig; doch te vergeefs zoekt hij het antwoord op zijne vraag in eenige der bronnen, welke hem ten dienste staan en te recht zegt dan ook zijn levensbeschrijver: ‘Van de verdere lotgevallen van Beekman vinden wij niets vermeld.’ Dubbel welkom moet het dus den geschiedvorscher zijn, wanneer hij in de eene of andere minder bekende bron een voldoend antwoord vindt op zijne vraag. Die bron, we vonden haar in het sierlijke perkamenten handschrift, waarvan de degen van den kloeken held vergezeld ging, die door den heer Mr. Daniël Radermacher, heer van Nieuwerkerk, in 1781 het Bestuur der stad Aardenburg werd aangeboden ‘ter gedachtenisse voor de nakomelingschap’1). Het HS. zelve bevat een ‘Geschiedkundig Verhaal van hetgeen in de belegering van Aardenburg ten jare 1672 voornamentlijk onder de directie van den Edelen Manhaften Heere, den Heere Elias Beekman, destijds Commandant dier stad, is voorgevallen, uit historische berichten en authentieke stukken bijeen verzameld en samengesteld,’ en wel, zoo | |
[pagina 262]
| |
als aan het einde blijkt, door Didericus van Cruisselbergen, Lector en Rector der Latijnsche scholen der stad Vlissingen in Zeeland, die bij dezen arbeid heeft mogen putten uit den rijken voorraad van authentieke stukken, in het bezit van den meergemelden Heer Daniël Radermacher, die hem met zijne vriendschap had vereerd2. We achten het bovenstaande eene voldoende inleiding tot de mededeeling van het volgende ‘Extract uit de notulen, gehouden in het regement van den Heer Kolonel Gaspard de Mauregnault, tegenwoordig geposteerd liggende binnen Dixmude,’ hetwelk dus luidt:
Veneris, den 9 Juli 1677. Thomas Vermoeren, burger dezer stad Dixmuiden, op huiden in den krijgsraad zijnde gecompareerd, zeit en verklaart gezien te hebben 'tgeen volgt: dat hij, Comparant, omtrent de markt, recht tegenover de herberg genaamd de Keizer, en heeft en aldaar (sic!) vinden staan de Heeren Kapiteins Drijwegen en Beeckman, met den Luitenant Verpoorte, dewelke een weinig voortgingen naar de markt; zoo hoorde de comparant vragen van den Heer Kapitein aan den Kapitein Beeckman: Wat redenen daarvan waren, waarop Kapitein Beeckman antwoordde, dat hij, Kapitein Drijwegen, wel wist wat de redenen daarvan waren; zoo antwoordde Kapitein Drijwegen: Mijnheer! ik zoude gaarne weten, wat gij daarmede zeggen wilt. De Kapitein Beeckman zeide daarop: Mijnheer! dat weten veel; want die zulke dingen doen, die doen niet als een eerlijke kerel, maar als een hondsvot. Waarop Kapitein Drijwegen vraagde: Hoe, een hondsvot? en trok zijn rapier en stak zoo den Kapitein Beeckman (dewelke voortwandelde) met zijn rapier van achteren door | |
[pagina 263]
| |
en door, waarop de Kapitein Beeckman vooruitsprong uit den degen en, zich omkeerende, heeft zijn rapier mede getrokken en op den Kapitein Drijwegen geavanceerd, en heeft hem drie à vier slagen over de ooren geslagen; waarop de Alferes [vaandrig] van den Heer Gouverneur gekomen is en heeft den Kapitein Beeckman in den arm genomen, meenende hem vast te houden; waarop de Kapitein Drijwegen kwam weder avanceren, willende den Kapitein Beeckman andermaal in 't lijf steken, 'twelk manquerende, is de steek gekomen in het rechterbeen van den Alferes voornoemd, 'twelk de Alferes voelende, trok zijn rapier, waardoor Kapitein Beeckman, weder losgeraakt zijnde, heeft aan den Kapitein Drijwegen nog verscheidene slagen met den degen over de ooren gegeven, en de hoofdwacht daarover aankomende, is Kapitein Drijwegen van dezelve geapprehendeerd en Kapitein Beeckman naar zijne kamer vertrokken; verklaart en zegt voorders niet gezien te hebben, dat de Kapitein Beeckman aan den Kapitein Drijwegen een soufflet gegeven heeft, noch eenige minen daartoe gemaakt te hebben; en dat hij zulks wel weet, alzoo hij, Comparant, van vóór de Keizer af tot het laatste daarbij is geweest, 'twelk voorschreven presenteert de Comparant ten allen tijde (des verzocht zijnde) met eede te bevestigen.
‘Actum ten Krijgsrade, ter plaatse, dage en jare ut supra. Concordat cum suo originali teste me Auditore Ad. Cuylenburgh. 1677. Hierop volgt het nevensgaande stuk, tot dezelfde historie betrekkelijk: | |
[pagina 264]
| |
‘Alzoo men schuldig is getuigenis der waarheid te geven, en namentlijk dies aangezocht zijnde, zoo is 't, dat wij ondergeschreven verklaren en attesteren bij dezen voor waarachtig hoe dat wij hebben geweest als sentinellen op den eersten September 1677 's achternoens bij en present den heer Kapitein Drijwegen van het regement van den heer Kolonel de Mauregnault, en hebben [hem] hooren zeggen, dat hij en de Kapitein Beeckman altijd hadden geweest gelijk broeders, en dat hij denzelven Beeckman hadde gestoken, en dat het hem leed was, en dat hij niet en had gedaan gelijk een braaf man, [zij] bereid zijnde hetgeen voorschreven is andermaal te verklaren voor alle juges en wetten, dies aangezocht zijnde. Dezen 9 Juni 16773), ons t' oorkonde, en is geteekend W: 't mark van Jan Bernard, Bartel Geest. (Lager stond) Mij present en geteekend B. Dubucque, Not. publ. Accordeert met zijn principaal quod attestor Ad. Cuylenburgh, Aud. 16773). Uit de ‘Rouwtranen, uitgestort over den dood van den Weledelen Heer, den Heer Elias Beeckman, in zijn leven Kapitein van eene compagnie voetknechten, door een' steek moorddadig getroffen, en overleden den 21sten van Zomermaand 1677’, wordt tot den held gezegd: Ha Beeckman! wat een roem hebt Gij op 't hoofd geladen!
Laat loopen wie dat wil, Gij staat al even vast.
Nog in den laatsten slag kondt Gij u niet verzaden
Als met der Franschen bloed, dat op de aarde plast.
| |
[pagina 265]
| |
Verder wordt in dit vers van zekeren J. van der Straeten, blijkens dezen zijnen arbeid een heel middelmatig verzenmaker, ruimschoots hulde gebracht aan Beeckman's goede gaven als mensch en krijgsman. Ook blijkt er uit, dat zijn vader (mede te Tholen begraven) reeds overleden was, doch dat zijne moeder nog den dood haars veelbelovenden zoons betreuren moest. In een tweede lijkdicht heet het van onzen held: Wie zag hem ooit bedroefd of bloo
Voor Naarden of tot Bodegraven?
Na Cassel of na Schakerloo?
Het zijn ongetwijfeld plaatsen, waar Beeckman zijn heldenaard niet verloochend heeft: een nader onderzoek zal dit wellicht aan 't licht brengen4). Ook het tweede lijkdicht neemt geene hooge vlucht. Nog vindt men ten slotte drie grafschriften in het HS. opgenomen: één van P.M. en twee van G.H., die ons niets nieuws leeren en, daar zij zoo wat dezelfde dichterlijke waarde hebben als het tweede ‘zonder erg’ gedichte grafschrift eener Zeeuwsche vrijster, gerust achterwege kunnen blijven. Zoo wij iets betreuren, 't is, dat in het HS. noch de naam van den vader van Elias Beeckman, noch die zijner moeder genoemd wordt: iets, wat men toch wel had mogen verwachten. Overigens is het bekend, dat in den VIen Jaargang (1850) der Kronijk van het Historisch Utrechtsch Genootschap, bl. 347-363, een nieuw verslag over Aardenburgs verdediging door den Heer C.A. Rethaan Macaré wordt medegedeeld, waaruit nog dit blijkt, dat Beeckman in 1672 in krijgsdienst getreden en vaandrig was tijdens den aanval der Franschen, waarna hij, 4 weken na de door | |
[pagina 266]
| |
hem zoo dapper bestuurde verdediging op 29 Juli deszelfden jaars reeds door de Staten van Zeeland met een zoo welverdiende Kapiteinsplaats vereerd werd. Zijn wapen in de hervormde kerk te Tholen is in 1795 niet gespaard, gelijk te Leiden met dat van Duivenbode wel het geval mocht zijn. Echter heeft de vader van gemelden Heere Macaré, de Heer P.J. Rethaan Macaré, het wapen bewaard door eene eigenhandig gemaakte afteekening, nog bij zijne bloedverwanten voorhanden. Over zijn dood handelt het Bericht der Kronijk op bl. 360 slechts in het voorbijgaan, waarom deze Mededeeling niet voor overbodig zal gehouden worden.
Sluis, 15 Mei 1865. | |
[pagina 267]
| |
Aanteekeningen.(1) Bij van der Aa vindt men verkeerdelijk Rademacher, en 1780. - Van het handschrift werd mij welwillend inzage verleend door mijn' zwager, den Heer G.P. Roos, Archivaris van Aardenburg. Betrekkelijk het geslacht Beeckman, en de genealogie van Mr. Daniël Radermacher, Heer van Nieuwerkerk, Oud-Schepen en Raad der stad Middelburg, mitsgaders Bewindhebber der Oost-Indische Compagnie ter kamer Zeeland enz., neef van den held Elias Beeckman, meldt het HS. het volgende: ‘Elias Beeckman was geboren te Dixmude, een stadje gelegen omtrent drie uren van Nieuwpoort en Aardenburg, liggende in eene aangename situatie en nette landouwe, beroemd wegens zijne paardemarkt, en boter, die alomme bekend is in ons Vaderland. Hier was de Heer Beeckman geboren uit aanzienlijke ouderen en het edel en overoud geslacht der Beeckmans, uit Vlaanderen oorspronkelijk, en sedert onheugelijke tijden aldaar in aanzien en luister bloeiende, uit hetwelk ten jare 1352 en '55 Johan Beeckman was Schepen te Gent, van de tweede bank, en 1359 Johan Beeckman Schepen van de tweede bank. Zie l'Espinoy, Recherches des Antiquitez et Noblesse de Flandres, pag. 409, 496, 506, 526. Uit Brabant en Vlaanderen hebben sommige Heeren van dit geslacht ook zich naar elders met der woon begeven en zich ook te Middelburg in Zeeland nedergezet, en aldaar aanzienlijke eerambten bekleed. Onder deze was de Heer Samuël Beeckman, Kiezer en Bewindhebber der West-Indische Compagnie te Middelburg, die, na aanzienlijke ambten bekleed te hebben, aldaar overleed ten jare 1689Ga naar voetnoot*. | |
[pagina 268]
| |
De dochter van dezen Heer Beeckman trouwde aldaar met den Heer Daniël Radermacher, vader van den Heer Samuël Radermacher, in leven President - Burgemeester, oudste Bewindhebber der O.I. Comp. ter kamer Zeeland, die, na verscheidene aanzienlijke commissiën bekleed te hebben, te Middelburg overleed ten jare 1761, enz. Uit dezen Heer Samuël Radermacher werd geboren de Weled. Gestr. Heer Mr. Daniël Radermacher, Heer van Nieuwerkerk, enz. (2) Wij zochten den naam van D. van Cruisselbergen te vergeefs bij van der Aa. - Dr. Acker Stratingh vermeldt hem als den schrijver van een lezenswaardig antwoord op de vraag: Over de Oude bewoners van Zeeland, voorkomende in de Verh. van het Zeeuwsch Genootschap der Wetensch. te Vlissingen, Deel II, 1771. (Aloude Staat en Gesch. des Vaderlands, Deel II, 1e st., bl. 150, Noot 2). (3) Dit zal wel moeten zijn 1678; zoo niet, dan is eersten September 1677 fautief. (4) Bij Cassel of Mont-Cassel in Fransch Vlaanderen zal hij in 1677, even zeer als in 1672 of 1673 te Naarden en Bodegraven gestreden hebben. Schakerloo is een gehucht in de nabijheid van Tholen; het is echter niet bekend, dat men aldaar destijds met eenigen vijand handgemeen geweest is. |
|