| |
| |
| |
Levensberigt van Jan Egbert van Gorkum.
In het jaar 1835 was de Generaal-Majoor van Gorkum te Leiden onder de Leden van de Maatschappij der Nederlandsche Letterkunde opgenomen; het was eene schoone hulde openlijk bewezen aan den krijgsman om zijne verdiensten op het gebied der Nederlandsche cartographie. Den 9den Februarij 1862 overleed de 82-jarige grijsaard te Vuren; aan zijne levensschets, door den heer L.C. de Fremery in den Militairen Spectator geplaatst, zijn de volgende bladzijden ontleend, ter herinnering aan ons geacht Medelid.
Jan Egbert van Gorkum, den 28sten November 1780 te Arnhem geboren, was de zoon van een aldaar gevestigd schilder; op achttienjarigen leeftijd opgenomen bij de artillerie- en genieschool te Zutphen, woonde hij daar de lessen bijna twee jaren bij, en werd in Januarij l800 aangesteld tot élève bij de genie. Den 10den Augustus 1802 benoemd
| |
| |
tot extraordinaris-ingenieur, ging hij den 21sten December 1807 als geographisch ingenieur en luitenant-adjoint bij den generalen staf over, waarbij hij den 8sten Augustus 1808 tot eerste-luitenant geographisch ingenieur benoemd werd.
Na de inlijving van het koningrijk Holland in Fransche dienst overgegaan, werd hij den 1sten Junij 1811 tot kapitein bij de sappeurs bevorderd en den 1sten Januarij 1812 als kapitein bij de genie overgeplaatst. Onder den generaal Kraijenhoff, en later onder den Franschen generaal La Maison, wijdde hij zich aan opmetingen voor de groote kaart van Holland en die van de departementen Maasland, Amstelland en Utrecht, terwijl hij een werkzaam deel nam aan het ontwerp omtrent de verdediging van Amsterdam. In 1813 bewees hij uitstekende diensten bij het in staat van verdediging stellen van Antwerpen, waarvoor hij nog in 1815, te Parijs zijnde, mondeling den welverdienden lof van den generaal La Maison mogt inoogsten.
Het weinige vertrouwen, door de Franschen aan de Hollandsche officieren geschonken, was de hoofdreden, waarom de kapitein van Gorkum den 21sten Januarij 1814 de Fransche dienst verliet.
Na het noord-oostelijk front van Antwerpen behoorlijk geïnundeerd te hebben, begaf hij zich met den luitenant-kolonel der genie van Ingen op weg, om zich bij het Nederlandsche leger te vervoegen. Hun weg voerde hen te midden der Engelsche en Pruissische troepen, die in Zeeland en Noord-Brabant gekantonneerd waren. Met het oog op de mogelijkheid eener onderneming tegen Antwerpen, trachtten de Engelschen den kapitein van Gorkum over te halen zich bij hen aan te sluiten, ten einde partij te kunnen trekken van zijne bekendheid met de verdedigings-middelen van die vesting. Hunne schitterende beloften waren evenwel niet in staat hem te doen wankelen in zijn besluit, zich bij het Nederlandsche leger aan te sluiten, waar hij dan ook
| |
| |
kort daarop als kapitein bij den generaal-kwartiermeester-staf geplaatst werd.
Ter beschikking gesteld van den kommandant van het Engelsche leger, sir Thomas Graham, was de kapitein van Gorkum de ontwerper van een aanslag op Bergen op Zoom, een der laatste versterkte punten die zich nog in handen der Franschen bevonden. Nadere bijzonderheden van deze onderneming, die niet met den gewenschten uitslag is bekroond geworden, stelde van Gorkum te boek in zijne laatste levensdagen in: ‘De bestorming der vesting Bergen op Zoom op den 8sten Maart 1814, beschreven door Jan Egbertus van Gorkum: in leven gepensioneerd generaal-majoor’, te Leiden in 1862 verschenen, korten tijd na het overlijden van den schrijver. Op voordragt van den opperbevelhebber van het Engelsche leger, werd de ontwerper den 8sten April daaraanvolgende tot majoor bevorderd, ter belooning van zijn uitstekend gedrag bij de affaire van Bergen op Zoom op den 8sten Maart 1814. En veertien jaren later, den 14den April 1828, werd hij door George IV, koning van Engeland, benoemd tot honorair companion van de militaire Bath-orde, ‘ter belooning van zijn uitstekend gedrag en groot beleid, getoond te Bergen op den Zoom in het jaar 1814.’
Bij dit wapenfeit is onder anderen de kapitein de Bere gesneuveld, met wiens dochter van Gorkum in 1806 gehuwd was; deze edele vrouw schonk hem 16 kinderen, waarvan 7 den rang van officier in Nederlandsche dienst bekleed hebben. De generaal van Gorkum overleefde zijne echtgenoote en 4 zijner kinderen, waaronder 3 officieren.
Bij zijne bevordering werd de majoor van Gorkum ingedeeld bij het Nederlandsche leger te velde, onder bevel van Z.K.H. prins Frederik der Nederlanden. Hier bleef hij tot den 2den Mei 1814. Overeenkomstig de bepalingen van het vredestractaat, den 3den April 1814 te Parijs gesloten, waren onder anderen de steden, forten en vestingen, met hunne
| |
| |
approvisionnementen, gelegen op Walcheren en Cadzand, benevens alle burgerlijke en militaire gouvernements-eigendommen van Frankrijk, en eindelijk het één derde gedeelte der Fransche vloot, die te Antwerpen of elders op de Schelde of in de Zeeuwsche wateren gelegen was, tot gemeenschappelijk eigendom van Engeland, Frankrijk en Nederland verklaard. Deze goederen moesten worden overgenomen van den Franschen generaal baron d'Abbeville, door Lodewijk XVIII ten dien einde als commissaris voor Frankrijk benoemd. De bondgenooten droegen aan den majoor van Gorkum de eervolle taak op deze onderhandelingen ten einde te brengen.
In 1815 toegevoegd zijnde aan den generalen staf van de legerafdeeling onder bevel van Z.K.H. den prins van Oranje, werd hem in het hoofdkwartier te Braine Le Comte de taak opgedragen instructiën voor den generalen staf op te maken. Gaat men na uit welke bestanddeelen het Nederlandsche leger op dat tijdstip was zamengesteld, en bedenkt men dat die staf bijna geheel bestond uit vrijwilligers, die geen begrip van stafdienst hadden, dan zal men moeten erkennen dat het zamenstellen van zoodanige instructie hoogst noodzakelijk maar minder gemakkelijk was. Bij Waterloo had men grootendeels aan van Gorkum's beleid te danken, dat het Engelsch-Nederlandsche leger van de noodige munitie voorzien werd, door het herstellen van de belemmerde gemeenschap op den weg van Brussel naar Waterloo. Na den slag werd Z.K.H. Prins Frederik der Nederlanden aan het hoofd gesteld van 16 bataillons infanterie en 10 eskadrons kavalerie, uit Nederlandsche troepen zamengesteld, ten einde zich meester te maken van de vestingen gelegen tusschen de zee en Condé en Le Quesnoi. De majoor van Gorkum, als chef van den staf aan Z.K.H. den prins toegevoegd, droeg door zijne beleidvolle maatregelen veel bij tot den goeden uitslag dezer onderneming. ‘Na de blokkade van Valenciennes begaf de majoor van Gorkum zich naar Parijs. Hij nam daar de stelling van den Montmartre op, waarvan de toenmaals
| |
| |
door hem vervaardigde teekening onder zijne nagelaten papieren terug gevonden is. Meermalen gaf hij zijne ingenomenheid te kennen met deze positie, die, zoo als bekend is, een deel uitmaakt van de maatregelen, door Napoleon III ter verdediging van Parijs genomen.
Tot belooning zijner diensten bij den slag van Waterloo werd de majoor van Gorkum, bij besluit van 11 Augustus 1815, benoemd tot ridder der militaire Willemsorde 4de klasse. Van nu af nam hij geen deel meer aan den werkdadigen oorlog, maar zijn werkkring was daarom niet minder nuttig voor vaderland en leger, niet minder werkzaam dan vroeger. Den 30sten Junij 1817 tot luitenant-kolonel bij den generaal-kwartiermeesterstaf benoemd, werd hem in 1818 de eervolle taak opgedragen, met den Franschen generaal Mauvillon, de grensscheiding tusschen Frankrijk en Nederland af te bakenen en in kaart te brengen. Hij mogt de voldoening smaken die taak zoodanig te vervullen, dat de Fransche Koning hem, ter belooning daarvoor, in 1820 met de ridderorde van St. Louis begiftigde.
Aan het hoofd gesteld van het bureau der militaire verkenningen, eerst te Kortrijk en daarna te Gent gevestigd, bewees de luitenant-kolonel van Gorkum, den 20sten October 1825 tot kolonel bij den generaal-kwartiermeesterstaf bevorderd, de uitstekendste diensten. Onder zijne leiding klom de vermaardheid van dat korps tot zulk een trap, dat het Nederlandsch topographisch bureau beschouwd kon worden als eene oefenschool voor bijna alle natiën van Europa.
De voornaamste reden van die vermaardheid moet gezocht worden in de wijze, waarop bij dit bureau terreinen en terrein-voorwerpen in teekening werden gebragt. Wij zullen over die teekenwijze, door den luitenant-kolonel van Gorkum bij het Nederlandsch topographisch bureau ingevoerd, niet uitweiden, daar het geheele leger bekend is met de daaraan verbonden voordeelen; genoeg zij het te vermelden, dat onder anderen Fransche, Engelsche, Oostenrijksche,
| |
| |
Pruissische, Zwitsersche en Italiaansche officieren, zich op last hunner regeringen naar Nederland moesten begeven, om op het topographisch bureau de wijze te leeren waarop daar een terrein in kaart werd gebragt. De modellen dezer teekenwijze, dertig in getal, muntten uit door zuiverheid van teekening, gravure en druk; de tekst onderscheidde zich door duidelijkheid en beknoptheid.
Wij kunnen niet nalaten eene enkele min bekende bijzonderheid mede te deelen, die strekken kan om de voortreffelijkheid dezer teekenwijze boven de andere bestaande manieren aan te toonen. In Frankrijk was eene commissie benoemd tot het opmaken van een ontwerp ter vervaardiging eener nieuwe kaart van Frankrijk, waarop het bergachtige terrein op eene duidelijke wijze zou voorgesteld worden. Die commissie, bestaande uit veertien uitstekende geleerden en geographen, waaronder Arago, de generaal d'Hautpoul, onder het voorzitterschap van den markies de la Chasse de Vérigny, bekend met al de bestaande stelsels van terrein-teekenen, had reeds sedert eene reeks van tien jaren vergadering op vergadering gehouden, om eindelijk tot het besluit te komen, dat geen van de haar bekende wijzen om een terrein in teekening te brengen, voldoende kon geacht worden voor het doel, waartoe zij bijéén geroepen was. Vernemende, dat bij het Nederlandsch topographisch bureau eene andere wijze van terrein-teekenen gevolgd werd, die aan alle vereischten voldeed, droeg de commissie aan den directeur van het depôt van oorlog op, zich naar de Nederlanden te begeven, ten einde zich met het daar gevolgde stelsel bekend te maken. Welwillend als altijd, deelde de kolonel van Gorkum den franschen officier alle noodige inlichtingen mede, en bovendien gaf hij op diens verzoek een uittreksel in het licht, getiteld: ‘Extrait du traité de topographie du colonel van Gorkum, comprenant tout ce qui a rapport au figuré du relief du terrain, fait à la demande du directeur du dépôt de la guerre de France, pour le ser- | |
| |
vice de la commission de la nouvelle carte du royaume, 35 pag. en 8o, avec 3 planches.’ De Fransche Minister van oorlog betuigde hem zijn dank voor de uitgave van dit werkje, in een den 7den Augustus 1828 uit Parijs gedagteekenden brief, met de woorden: ‘J'ai à me reprocher de ne vous avoir pas accusé plutôt reception de l'extrait de votre traité de topographie, comprenant tout ce qui a rapport au figuré du relief du terrain. Veuillez en agréer mes sincères remerciments. Je me plais à reconnaitre qu'on ne pouvait traiter plus à fond cette question importante, et je lui rends ce témoignage qu'il ne saurait être plus complet ni mieux développé.’ Van den voorzitter der commissie, den markies de la Chasse, ontving de kolonel tevens een bewijs van tevredenheid, bestaande in een kostbaar stel kaarten van groote waarde.
Rusteloos en onvermoeid hield de kolonel van Gorkum zich bezig met de oefening der staf-officieren. België, te allen tijde het tooneel van de worstelingen der volkeren, bood overvloedige stof voor die oefeningen: en de man, die aan het hoofd van den staf stond, was uitnemend geschikt die stof op te sporen en ten nutte zijner jeugdige en ijverige officieren te bezigen.
Alle slagvelden van vroegeren en lateren tijd werden opgenomen, in teekening gebragt en geschiedkundig beschreven; zooveel mogelijk werden alle bijzonderheden op de plaats zelve opgespoord, mondelinge overleveringen en mededeelingen van ooggetuigen gretig aangenomen. Een aantal memoriën van aanval en verdediging der talrijke vestingen van het zuidelijk en oostelijk frontier, levert een uitstekend bewijs, dat ook die tak van dienst niet onbeoefend bleef, en dat de officieren van den generalen staf uitmuntend bekend waren met den toestand van die vestingen.
Het plan, om eene geologische kaart van Nederland zamen te stellen, leverde eene nieuwe bron van nuttige bezigheden voor de officieren van den generalen staf. Hun werd
| |
| |
het onderzoek van den bodem van Zuid-Nederland opgedragen, een onderzoek dat reeds menige wetenswaardige bijzonderheid aan het licht had gebragt, toen deze voor de wetenschap zoo belangrijke onderneming, ten gevolge van de omwenteling van 1830, moest worden opgegeven.
De menigvuldige hier opgegeven werkzaamheden beletten den ijverigen chef van den generalen staf toch niet zich ook bezig te houden met andere ondernemingen van algemeen nut. Zoo was hij het, die in 1818 te Kortrijk, waar toen het topographisch bureau gevestigd was, de mogelijkheid aantoonde een kanaal te graven, ten einde de Leije te Kortrijk te verbinden met de Schelde. Door verschillende omstandigheden werd dat belangrijke ontwerp toen niet uitgevoerd en duurde het tot het jaar 1861, eer dit kanaal geopend werd. Die opening had op plegtige wijze plaats; zij gaf aanleiding tot uitbundige vreugde en werd met schitterende feesten gevierd. Maar zeker zullen weinige van de feestvierenden den naam herdacht hebben van hem, die het eerst aan de uitvoerbaarheid van dat kanaal had doen denken. (Letterbode, 1861, No. 1.)
Zoodra de Belgische opstand een meer ernstig karakter aannam en men besloot een leger te velde te brengen, verzocht de kolonel van Gorkum ingedeeld te worden bij het leger te velde. Zijne herhaalde aanzoeken bleven vruchteloos, zijne diensten werden geweigerd, omdat, zooals de generaal de Constant Rebecque, chef van den staf van het leger te velde, hem schreef, de vele hoogst nuttige werkzaamheden van den kolonel diens tegenwoordigheid aan het topographisch bureau van een onberekenbaar nut deden zijn. De bevolking in Vlaanderen was tegen de omwenteling gestemd; in het bijzonder was zulks het geval in de fabrieksteden en meer bepaald in Gent, waar op dat oogenblik het topographisch bureau gevestigd was. Naar gelang evenwel de opstand zich meer en meer uitbreidde, werd het duidelijk, dat het topographisch bureau niet in die stad gevestigd
| |
| |
kon blijven, en beraadslaagde men over eene verplaatsing naar Noord-Nederland. In de eerste plaats werd de aandacht gevestigd op 's Gravenhage, maar daar de noodige geschikte lokalen in die stad moeijelijk te vinden waren, zoo bepaalde men de keuze op Leiden.
Het archief, en alles wat tot het bureau behoorde, werd nu over Antwerpen naar Leiden gezonden, terwijl eene menigte kostbare zaken in de citadel van Gent in bewaring gegeven werden. Het schijnt intusschen, dat men in Antwerpen bekend was met de waarde der verzonden voorwerpen; bij later onderzoek bleek althans dat vele kaarten, plannen, boeken en instrumenten te Antwerpen waren zoek geraakt. Gelijk lot werd ook gedeeld door een aantal voorwerpen behoorende tot bet bijzonder eigendom van den kolonel van Gorkum. Geen middel werd onbeproefd gelaten om weder in het bezit van die ontvreemde voorwerpen te komen; alle pogingen, zoowel door de regering als door den kolonel aangewend, waren vruchteloos, terwijl alle aanzoeken om schadeloosstelling onverhoord bleven.
Ofschoon hij geen werkzaam deel nam aan den veldtogt, ontging geene der krijgsgebeurtenissen den scherpen blik van den opmerkzamen toeschouwer; hij liet meermalen luide zijne stem hooren, wanneer naar zijn gevoelen de operatiën den toets eener strenge kritiek niet konden doorstaan.
Na de verplaatsing van het topographisch bureau naar Leiden, waren de werkzaamheden van den chef van dat bureau van zeer gewigtigen aard. De meeste officieren, die vroeger deel uitmaakten van dit bureau, waren bij den generalen staf van het leger te velde ingedeeld, terwijl de meeste burger-ambtenaren, grootendeels Belgen van geboorte, van deze gelegenheid gebruik maakten om de Nederlandsche dienst te verlaten. In den volsten zin des woords was dus het topographisch bureau ontbonden, toen het te Leiden zou gevestigd worden; het had opgehouden te bestaan, en op zijne puinhoopen moest een nieuw bureau opgebouwd worden.
| |
| |
Het bijeenverzamelen van de daartoe noodige bouwstoffen ging uit den aard der zaak met groote moeijelijkheden gepaard; alleen door de groote werkzaamheid en voortvarendheid van den ijverigen chef, mogt het in betrekkelijk korten tijd gelukken al die bezwaren te overwinnen en een topographisch bureau zamen te stellen, waarvan het eerste werk bestond in het vervaardigen van de kaart der grensscheiding tusschen Noord-Nederland en de Belgische provinciën.
Deze kaart, op de schaal van 1: 100,000 in druk uitgegeven, was ingerigt overeenkomstig het protocol der Londensche conferentie van 20 Januarij 1831; zij voldeed aan alle vereischten van duidelijkheid, naauwkeurigheid en volledigheid; men vond er alle bruggen en sluizen op aangeteekend, terwijl bovendien de bevolking van alle dorpen, overeenkomstig de laatste volkstelling van 1829, was opgegeven. De waarde van die kaart werd nog verhoogd door de omstandigheid, dat van enkele kleine gedeelten van die grensprovinciën geene aan de eischen des tijds voldoende kaarten bestonden. Wel had men de choro-topographische kaart van het koningrijk Holland van den luitenant-generaal baron Kraijenhoff, doch, hoe verdienstelijk ook in vele opzigten, was deze kaart niet naauwkeurig genoeg, wat de plaatsing van dorpen en gehuchten betreft; men zie de nadere bijzonderheden hieromtrent in den Vriend des Vaderlands, VIde deel, no. 5.
Met regt kan men dan ook zeggen, dat de Nederlandsche generale staf weder volkomen op de hoogte des tijds was, toen de kolonel van Gorkum den 21sten Februarij 1834 benoemd werd tot generaal-majoor bij dien staf en directeur der militaire verkenningen.
Vroeger hebben wij het Nederlandsch topographisch bureau, gedurende het tijdvak van 1818-1830, eene oefenschool genoemd voor officieren van bijna alle Europesche natiën; niet minder werd ook nu de kennis en de onder- | |
| |
nemende geest van den generaal van Gorkum door het buitenland op waren prijs geschat. Hij ontving daarvan in 1835 een vleijend bewijs, toen de generaal Verveer zich bij hem vervoegde ten einde hem voor te stellen, de leiding op zich te nemen van de werken ter doorgraving van de landengte van Nicaragua; doch deze belangrijke onderneming werd, na een arbeid van eenige maanden, voorloopig opgegeven.
Als generaal en oudste officier van den generalen staf, waarvan wij hem tot tweemalen toe als opzigter zagen optreden, moest de waardige krijgsman de bittere teleurstelling ondervinden, dat een jonger officier aan het hoofd geplaatst werd van een wapen, dat aan hem alleen zijn roem en luister te danken had, want in September 1839 werd de kolonel Nepveu benoemd tot chef van den staf van den veldmaarschalk, en tevens belast met de opperdirectie van het bureau van den generalen staf te 's Gravenhage.
Den ouderdom van 60 jaren bereikt hebbende werd van Gorkum kort daarna op pensioen gesteld; was zijne gezondheid nog sterk, zijn ligchaam was krachtvol, en zijn geest helder en jeugdig. Hij trok zich terug naar eene kleine bezitting in de nabijheid van Bergen op Zoom, die hij langzamerhand door aankoop van woeste heidegronden aanmerkelijk had vergroot. Hier sleet hij de laatste levensjaren in rust, maar geenzins werkeloos. Hij begon de kale heide te ontginnen, en alles in het werk te stellen om landbouw en nijverheid meer en meer te ontwikkelen. Na betrekkelijk korten tijd zag men teer- en terpentijn-fabrieken, steen- en panne-bakkerijen te midden van bouwlanden, terwijl van de veenachtige gedeelten partij getrokken werd tot het aanleggen van turfveenderijen. Werden niet al deze takken van nijverheid onmiddellijk met den gewenschten uitslag bekroond, toch verspreidden zij welvaart onder de bevolking. Talrijke woningen verrezen op de vroeger zoo kale heide, plassen en vennen werden tot de kleinst mogelijke grenzen gebragt,
| |
| |
om plaats te maken voor welige weilanden, digte bosschen en vruchtbare akkers.
Het grootste bezwaar bestond hier in het afvoeren van het overtollige water. Zoo als bekend is, heeft een groot gedeelte van de Noord-Brabantsche heidestreek bij regenachtige tijden veel van overtollig water te lijden. De weinige ontgonnen gedeelten, meest op lage punten gelegen, loopen onder, en de afvoer van het water is veeltijds, zoo niet onmogelijk, dan toch uiterst langzaam. Deze omstandigheid bragt den generaal van Gorkum op het denkbeeld het riviertje de Zoom bevaarbaar te maken, ten einde daardoor dat overtollige water een weg te banen om af te kunnen vloeijen. Zijn dienaangaand gedaan voorstel vond bij vele ingelanden luiden bijval en toejuiching, maar van de zijde der regering had hij met tegenkantingen van allerlei aard te kampen, die eindelijk ten gevolge hadden dat zijn voorstel, hoewel ontegenzeggelijk van algemeen nut, van de hand gewezen werd. Sedert eenigen tijd is dit nuttig ontwerp op nieuw ter tafel gebragt, en wel met gunstiger gevolg, zoodat zelfs, wanneer wij wel onderrigt zijn, de voorloopige concessie verleend is.
De onvermoeid werkzame geest van den gepensionneerden generaal bragt een nog veel belangrijker ontwerp tot rijpheid, namelijk dat, om een kanaal te graven van Bergen op Zoom naar Neuss in Pruissen. Nadere bijzonderheden omtrent deze onderneming zijn te vinden in eene brochure, in 1855 te Leiden uitgegeven, onder den titel van ‘Gemotiveerd voorstel aan Z.M. den Koning, met het ontwerp van een kanaal ter vereeniging der rivieren de Maas en de Schelde, als middel ter verdediging van Neêrlands grondgebied, ontginning en verbetering van zijne gronden en bevordering van zijn handel en doorvoer, door van Gorkum, oud generaal-majoor van den generalen staf enz.’
De uitgever vestigde daarbij de aandacht zijner lezers op een in het jaar te voren bij hem uitgegeven werkje van
| |
| |
denzelfden schrijver, getiteld: ‘Staat- en krijgskundige beschouwingen van Nederland en België, bij den aanvang van den oorlog van Rusland en Frankrijk, door een oud dienaar van den Staat.’
In 1859 werd te Bergen-op-Zoom uitgegeven, de ‘Aanvrage om concessie tot den aanleg van een verbindings-kanaal der Schelde met de Maas en den Rijn, door den generaal van Gorkum, met eene kaart van het geprojecteerd kanaal.’ Tegen alle verwachting werd de concessie in Pruissen zonder eenige moeite verkregen, hier te lande daarentegen niet. Voor Nederland in het algemeen, maar voor de provinciën Noord-Brabant en Limburg in het bijzonder, zou deze onderneming van onberekenbaar nut zijn geweest, zoodat men dan ook zonder eenigen twijfel eenmaal tot de uitvoering daarvan zal overgaan. Mogt eenmaal dat uur aanbreken, dan vertrouwen wij, dat men eere zal geven wien eere toekomt, en bij de plegtige opening van het verbindingskanaal den bejaarden krijgsman zal herdenken, die het eerst het denkbeeld opvatte zoodanig kanaal te doen graven, en daardoor den weg aanwees om Neêrlands rijkdom te vermeerderen.
|
|