Jaarboek van de Maatschappij der Nederlandse Letterkunde, 1863
(1863)– [tijdschrift] Jaarboek van de Maatschappij der Nederlandse Letterkunde [1801-1900]– Auteursrechtvrij
[pagina 451]
| |
Levensberigt van Dr. Florentius Cornelis Kist.‘Goeden avond, buur,’ klonk mij een zware stem in de ooren. ‘Mijnheer,’ antwoordde ik aarzelend, ‘ik weet niet..., ik heb niet het genoegen!....’ ‘Wat, ken je me niet? ik ben toch geen mug, en kom alle dagen je kamer voorbij. Dr. Kist, man! nu ge moet me maar eens gaauw opzoeken.’ Het was op een van de eerste concerten in het najaar van 1849, dat deze ontmoeting plaats had, en van dien avond dagteekent mijn bekendheid, die weldra in warme vriendschap overging, met Dr. Kist. Menig onderhoudend en leerzaam gesprek herinner ik mij, gevoerd in zijn met papieren, instrumenten en muzijkboeken als bezaaide kamer: herhaaldelijk genoot ik het voorregt ontvangen te worden in den kring zijner lieve, fijn beschaafde familie, en | |
[pagina 452]
| |
meer dan eens heb ik mogen ondervinden, dat de faam niet leugenachtig was, als zij Kist noemde niet alleen als een vurigen vereerder der kunst, maar bovendien nog als een uiterst gullen gastheer. Het is mij daarom een vereerende en aangename taak hier in korte trekken het beeld van den beminnelijken, waardigen man te mogen schetsen. De Wandsbecker Bode verhaalt ons, hoe hij op zekeren dag, door een ondankbare bedrogen en bestolen, in toorn ontstoken, het bosch inliep om den dief te zoeken en gevoelig te straffen. Op eens klinken hem de jagthorens van den genadigen heer in de ooren: nooit nog was zijn gemoed zoo zeer door die toonen getroffen: gramschap en wraakzucht, zij wijken en maken plaats voor liefde en vergevensgezindheid. ‘Wenn aber das nicht von ohngefär so gekommen wär,’ besluit hij, ‘und die Musik 's würklich gethan hätte, da wäre sie ja Gottesgabe, und man sollte sie zu so was brauchen.’ Dat was ook het gevoelen van Kist, dat was de levenstaak, die hij zich had gesteld. De muzijk moest niet langer beschouwd worden louter als uitspanning, louter als een streeling der zinnen; zij moest worden aangewend tot veredeling van het hart, tot beschaving van het volk. Waar Dr. Kist ook gewoond hebbe, overal is hij trouw gebleven aan die overtuiging, en heeft hij getracht haar meer algemeen ingang te doen vinden.
Dr. F.C. Kist is gesproten uit een deftig geslacht, dat meer dan één beroemden man op het gebied der welsprekendheid en wetenschap aan het vaderland heeft geschonken. Hij werd den 28 Januarij 1796 te Arnhem geboren: zijn vader was de vermaarde kanselredenaar Ewald Kist. Omtrent zijn jeugd is het mij niet gelukt bijzonderheden te vernemen, welke der vermelding waardig zouden zijn. Alleen dit is bekend, dat hij al zeer spoedig een buitengewonen aanleg en liefde voor de muzijk toonde; in het kind was de kiem | |
[pagina 453]
| |
reeds aanwezig van 't geen de man tot volle ontwikkeling zou brengen. In 1813 begaf Kist zich naar de hoogeschool te Leiden, waar hij op de rol der akademieburgers als student in de medicijnen werd ingeschreven. Te midden van zijn wetenschappelijke studie vergat hij evenwel zijn geliefde kunst geenszins: integendeel hij maakte gebruik van de gelegenheid, die hem aldaar werd aangeboden, om zich in de geheimenissen der theorie te laten inwijden: menigmaal ook trad hij in die jaren als solozanger op; hij had van de natuur een zeer volle welluidende basstem ontvangen. In Maart 1818 bevorderd tot dokter in de medicijnen op een dissertatieGa naar voetnoot1, waarvan hij op lateren leeftijd met blijkbaar welgevallen getuigde dat de hoogleeraar Wolterbeek te Utrecht haar wel plagt te citeren, besloot hij zich te 's Hage als practiserend geneesheer te vestigen. In Baron Huyssen van Kattendijke ontmoette Kist aldaar een verwanten geest: beide blaakten van liefde voor dezelfde kunst en aan hun vereenigde pogingen gelukte het in 1821 het concert Diligentia tot stand te brengen. Had Kist te Leiden den voet gezet in den voorhof van den Muzentempel, thans werd hij onder de leiding van Becker, een uitstekend leerling van Johann Christian Friedrich Schneider, het heilige der heiligen binnen gevoerd. Intusschen ook Kist ondervond dat het moeijelijk is twee heeren te dienen; ook hij begreep dat een geheele man vereischt wordt voor een geheele zaak: hij besloot derhalve de praktijk te laten varen en zich voortaan geheel aan de muzijk en hare bevordering te wijden. Kist, die zijn eerste gade, mej. Petronella Cappel, na een korte echtverbindtenis had verloren, trad in 1823 in het huwelijk met Anna Elisabeth Sanderson, weduwe | |
[pagina 454]
| |
Cornelis Viruly: een allerbeminnelijkste vrouw, een liefhebbende echtgenoote, een teedere moeder, wier nagedachtenis ongetwijfeld bij allen, die haar mogten kennen, hoog staat aangeschreven. Ofschoon zij, voor zoover mij persoonlijk bekend is, niet geheel en al de hartstogtelijke liefde van haar man voor de toonkunst deelde, heeft zij tot haar laatste levensjaren toe met voorbeeldelooze welwillendheid haar huis en vertrekken opengezet voor de talrijke kunstvrienden en kunstenaars, landgenooten zoowel als vreemdelingen, die den gullen, dienstvaardigen Maecenas bezochten. Getuige hiervan zij de 26e Mei 1837, toen Kist de verwezenlijking mogt zien van een lang gekoesterden wensch. Zelf door zijn jarenlange studie en uitgebreide lektuur geheel doorgedrongen in den geest der verschillende compositiestijlen, meende hij den ontwikkelingsgang der toonkunst niet duidelijker te kunnen voorstellen dan door het geven van een groot historisch concert. Mevrouw E. Pijzel-Kist die, zoo ik mij niet vergis, zelve als zangeres bij die gelegenheid is opgetreden, heeft de goedheid gehad mij het programma ter inzage af te staan, en ik geloof geen onnut werk te verrigten, zoo ik, tot blijvende herinnering aan dit in onze kunstwereld eenig verschijnsel, den inhoud er van hier overneem.
‘Historiele muzikale avond, daargesteld door en gehouden ten huize van den heer F.C. Kist, Med. Dr. te 's Gravenhage den 26 Mei 1837.
PROGRAMMA Geregeld naar den leeftijd der componisten. I Deel. (Vrije stijl).
1. Terzettino voor Sopraan, Tenor en Bas, uit de serenade Acis en Galathea van Händel. | |
[pagina 455]
| |
2. Scène met koor, uit de opera Armide van Glück. 3. Grave van een quintet no. 1. 3 liv. Op. 57. voor 2 Violen, Alt en 2 Bassen van Boccherini. 4. Allegro maëstoso van quartet no 56. voor 2 Violen, Alt en Bas van Joseph Haydn. 5. Trio voor Sopraan, Tenor en Bas, uit de opera die Zauberflöte van Mozart. 6. Trio voor 2 Sopranen en Tenor, uit de opera Tigranes van Righini. 7. Italiaansche opera (tremate empi, tremate!) voor Sopraan, Tenor en Bas van Beethoven. 8. Andante van quartet no. 2. Voor 2 Violen, Alt en Bas van Mozart. (Voor de afwisseling hier geplaatst). 9. Duo Buffo, voor Alt en Basstem uit de opera (d'una in bene ed una in male) van Paer. 10. Quartet voor Sopraan, Alt, Tenor en Baryton, uit de opera Oberon van C.M. von Weber. 11. Quartettino voor Sopraan, Tenor en twee Bassen, uit de opera Semiramis van Rossini.
II Deel. (Strenge stijl).
1. Quintet (Magnificat) voor Sopraan, Alt, twee Tenoren en Bas van Orlandus Lassus. 2. Quartet (in te, Domine, speravi) voor twee Sopranen, Alt en Tenor van Heinrich Schütz. 3. Twee koren uit het oratorium Salomon van Händel. 4. Twee choralen en slotkoor uit de Passions-musik, volgens Johannes van S. Bach. 5. Duet no. 11 voor Sopraan en Alt, van Durante. 6. No. 1 en 12 voor Sopraan en Alt van de Stabat Mater van Pergolesi. 7. Quartet voor Sopraan, Alt, Tenor en Bas van J. Haydn. 8. Trio (canon) Adoremus in aeternum voor 3 Sopranen van Cherubini. | |
[pagina 456]
| |
9. Allegro molto van quartet no. 3. Op. 59. voor 2 Violen, Alt en Bas, van Beethoven (vrije stijl). 10. Koor en Septet uit het Oratorium die sieben Schläfer van C. Löwe. 11. Duet voor Tenor en Bas, en twee koren uit het Oratorium Paulus van F. Mendelssohn Bartholdy, benevens eene kleine Fuga van een slotkoor uit de Jephta van Händel. Dit laatste is opzettelijk voor een slotkoor gekozen, om te doen hooren, dat Händel's compositie, na alle gehoorde belangrijke muzijkwerken, dezelfde onschatbare waarde blijft behouden.’
Zie hier het programma in zijn geheel: verder volgen nog de namen van alle executanten en een korte levensbeschrijving van de meesten, wier werken dien avond werden uitgevoerd. Getuigen nogmaals die geroemde welwillendheid de vele Maandag-avonden, op welke Mevr. Kist gedurende haar verblijf in Utrecht onder haar gastvrij dak het zanggezelschap Duce Apolline ontving, dat door haar man in 1849 opgerigt jaren achtereen iedere week bij hem te zamen kwam. Ook Delft, in welks nabijheid Kist den zomer op zijn buitengoed ‘Ons Genoegen’ plagt door te brengen, mogt zich verheugen in de levendige belangstelling van den kunst-bevorderaar. In 1841 verliet Kist met zijn gezin 's Gravenhage en vestigde zich te Utrecht met der woon: zijn faam was hem reeds vooruitgesneld, en met hooge ingenomenheid werd hij aldaar in de muzijkale wereld welkom geheeten. Kort na zijn aankomst werd hem het vice-voorzitterschap opgedragen van het stadsconcert, het Collegium Musicum Trajectinum, een betrekking die hij tot 1849 met den grootsten ijver waarnam, gedurende welke jaren hij zooveel in hem was gewerkt heeft om den bloei der inrigting te bevorderen. Daartoe moest | |
[pagina 457]
| |
ook strekken het concert Symphonia, een kweekschool van dilettanten, die aldaar onder de leiding van bekwame meesters, ik noem hier alleen de HH. Dahme en Craeyvanger, werden voorbereid om als werkende leden aan het orchest van het stadsconcert goede diensten te bewijzen. Het zou mij onmogelijk zijn niet in herhalingen te vallen, wanneer ik uitvoerig wilde beschrijven wat Kist de tweeëntwintig jaren, die hij in Utrecht doorbragt, voor de kunst heeft gedaan. Maar behalve door het oprigten van liedertafels, concerten en zanggezelschappen, heeft Kist nog de beoefening en waardering der muzijk krachtig met zijn pen voorgestaan. Van 1841-1844 was hij een werkzaam en vruchtbaar mederedacteur van het Nederlandsch Muzikaal Tijdschrift Om redenen mij onbekend, meende hij evenwel die betrekking te moeten nederleggen en lei nu den grondslag van 't geen ik als het monument zijner kunstliefde beschouw. Van 1844-52 had hij zijn eigen muzijkaal tijdschrift de Caecilia, dat twee maal 's maands verscheen. Geen offers waren hem voor dit blad te groot: zijn tijd en zijn geld, zijn rust en zijn gezondheid, alles had hij er voor over. In die achttien jaargangen zijn een aantal belangrijke verhandelingen uit de pen van Kist voortgevloeid, met name de artikels over de toonkunst, sedert de 14e eeuw, vooral in Utrecht, en de boeijende beschrijving die hij leverde van zijn kunstreis door Duitschland in 1843, ondernomen grootendeels met het doel om de zeldzame talenten van zijn uiterst begaafde oudste dochter, Mevr. C. Mispelblom Beyer, door de sommiteiten in de kunst tot ontwikkeling en rijpheid te doen brengen, en iedereen voorzeker, wien het gegund is geweest die even eenvoudige als geoefende dilettante te hooren, zal dit besluit des vaders luide toejuichen. De vruchten zijner studiën over de geschiedenis der muzijk heeft Kist niet alle overgelegd in zijn Caecilia; achtereenvolgens verschenen nog van zijn hand in 1840, 41 | |
[pagina 458]
| |
en 51: ‘De toestand van het Protestantsche Kerkgezang in Nederland, benevens middelen tot deszelfs verbetering. Utrecht, L.E. Bosch.’ ‘Levensgeschiedenis van Orlando di Lasso. 's Hage.’ ‘Grondtrekken van de Geschiedenis der Muziek door Brendel. Bij Dannenfelser en Doorman, Utrecht.’ Kist was lid van verschillende genootschappen, aan de beoefening van kunst en wetenschap gewijd; in 1848 werd hij ook lid van de Maatschappij der Nederlandsche Letterkunde. Amsterdam had ten vorigen jare een waardig voorbeeld gegeven en door zijn volksconcerten aan veler wensch voldaan; den 22sten Maart 1863 volgde Utrecht den gegeven wenk en het was ongetwijfeld een schoone avond voor Kist, een belooning voor zijn onvermoeiden ijver, toen hij die bonte golvende menigte, welke welligt nimmer een concertzaal had bezocht, in eerbiedige aandacht zag luisteren naar de welgekozen compositieën van groote meesters. Stellig zou hij in den hem eigen levendigen opgewonden stijl een warm verslag van dit eerste volksconcert hebben geleverd en gewezen hebben op de heilzame vruchten, die men van de meerdere verbreiding der muzijk onder de volksklasse zich mogt voorstellen. Dienzelfden nacht echter, den 23 Maart 1863, overviel hem de dood. Kist was algemeen geacht en bemind, en geen wonder: hij was vrolijk, gul, steeds hulpvaardig. De goedheid stond op zijn gelaat te lezen en zijn hartelijke lach, zijn zware stem, zij klonken u als muzijk in de ooren. Doch genoeg, ik moet hier mijn vlugtige schets besluiten met de korte vermelding van de hulde, welke door een vereeniging van vrienden aan de nagedachtenis van Kist op den 15 Junij jl. op het kerkhof te Delft is gebragt. De welwillendheid van Dr. J.J.F. Wap heeft mij in staat gesteld de rouwliederen bij die gelegenheid gezongen, hier op te nemen. | |
[pagina 459]
| |
Op Maandag den 15 Junij 1863, 's namiddags ten 2 ure, is, op de gemeente-begraafplaats te Delft, eene met brons versierde wit-marmeren zerk op den grafkelder van Dr. Kist, aan zijne eervolle nagedachtenis toegewijd. Bij die statige plegtigheid, waartoe eene groote schare van vrienden, bloedverwanten en belangstellenden zich bij den hoofdvertegenwoordiger der familie van den waardigen ontslapene - namelijk den WelEdel Geboren Heer J.J. Mispelblom Beyer - had aangesloten, werden onder de leiding van den heer stadsmuzijkdirecteur, J.C. Boers, door een sterk bezet mannenkoorGa naar voetnoot1, met harmonie-accompagnement, de volgende woordenGa naar voetnoot2 ernstig voorgezongen. I.
Vriend, rust zacht in de aarde!
Neen, des menschen waarde
Wordt geen stofbuit van den dood.
Zie, wij komen bloemen strooijen,
Om het graf er meê te tooijen,
Dat u opnam in zijn schoot.
Onze treurgezangen
Worden eens vervangen
Door het eeuwig jubellied,
Als, ontdaan van d'aardschen kluister,
U ons oog in 's Hemels luister
En voor altoos wederziet.
| |
[pagina 460]
| |
II.
Mogt het harte tranen plengen
Bij de lijkbaar van den vriend,
't Offer dat wij hier hem brengen,
Heeft hij aan de kunst verdiend.
Kist, uw dagtaak is volbragt;
Rust in vrede, sluimer zacht.
Zinkt in 't duister stof der graven
Wereldgrootheid, aardsche roem,
Rond de grafzerk van de braven
Groeit en bloeit een schoone bloem,
Waar de krans van wordt bereid,
Die hen siert in eeuwigheid.
Vriendschap schonk die bloem haar geuren,
Achting heeft haar groot gekweekt,
Liefde spiegelt in de kleuren,
Waar zij tot het oog meê spreekt.
Gij, die ons zijt voorgegaan,
Neem dat bloemen-offer aan.
En nu, hoog den blik geheven
Naar het driemaal heilig oord,
Waar de zaal'ge geesten zweven
In 't volmaakte psalm-akkoord.
Derwaarts stijgt uit vol gemoed,
Kist, de laatste Vriendengroet.
Het leven en streven van Dr. Kist, bevorderlijk in de allereerste plaats voor de toonkunst, bevat bovendien een voor allen nuttige en opwekkende les. Kist was geen buitengewoon begaafd man, niet wat men een genie pleegt te noemen, en toch die marmeren grafzerk, dat duurzame huldeblijk, hij heeft het met het volste regt verdiend door zijn onvermoeiden ijver, door zijn belanglooze, opofferende kunstliefde, door de toewijding van al zijn krachten aan één edel | |
[pagina 461]
| |
doel. Dat voorbeeld moge voor ons niet verloren gaan; dat ook wij trachten, een ieder in den kring waarin hij geplaatst is, naar ons vermogen nuttig werkzaam te zijn en de belangen te bevorderen van de zaak die ons is toevertrouwd.
Dordrecht, December 1863. Dr. J.C. van Deventer. |
|