Jaarboek van de Maatschappij der Nederlandse Letterkunde, 1855
(1855)– [tijdschrift] Jaarboek van de Maatschappij der Nederlandse Letterkunde [1801-1900]– Auteursrechtvrij
[pagina 70]
| |
Levensberigt van Mr. Joan Ignatius van Hees van Berkel.Het geven van getrouwe levensberigten van overledenen is eene doorgaans niet gemakkelijke en altijd kiesche taak. Vooral moet men dit beseffen wanneer het een man betreft die zooveel eigenaardigs aan zich had, als het medelid onzer maatschappij, wiens naam hierboven geschreven staat. Te weinig en te kort was ook mijne betrekking tot hem, om mij op eigen oordeel te dien aanzien eenigzins te durven verlaten. Evenwel, aan het mij nadrukkelijk te kennen gegeven verlangen, zoo goed mogelijk wenschende te voldoen, heb ik opgezameld wat ik konde, om mij tot het geven van het volgende onpartijdige verslag in staat te stellen. Onze Joan (of Johan) Ignatius van Hees, die, naar hem erfelijk toegekomen familiegoederen, zich eenigen tijd van Hees van den Tempel en vervolgens meer bestendig van Hees van Berkel genoemd heeft, was uit een aanzienlijk geslacht gesproten, waarvan twee leden tot den Adelstand behoordenGa naar voetnoot1; hij was geboren te Rotterdam den 20 Maart 1806, studeerde met glans in de regten te Utrecht en promoveerde aldaar in het openbaar, in het jaar 1829, waarna | |
[pagina 71]
| |
hij zich als Advokaat te 's Gravenhage nederzetteGa naar voetnoot1. Volijverig en niet zonder goed vooruitzigt aanvaarde hij de regtspraktijk; doch vaderlandslievende geestdrift noopte hem die tijdelijk voor hoogere belangen achter te stellen, toen, ten gevolge van den Belgischen opstand, eene buitengewone wapening tot beteugeling van geweld en tot verdediging van den Nederlandschen grond was noodig geacht. Hierdoor bewogen tot vrijwillige dienstneming bij het 2de bataljon jagers, vond hij weldra gelegenheid zich, in den tiendaagschen veldtogt, door schitterende blijken van moed te onderscheiden. In het gevecht van den 2den Augustus 1831 werd hij te Sondereijgen zeer bedenkelijk gewond, tot erkenning daarvan versierd met de militaire Willemsorde 4de kl., en later, ten aandenken van eene ongeveer driejarige militaire loopbaan, met het metalen kruis begiftigd. Toen de belangen des vaderlands zoodanige bestendige dienst niet meer vorderden, keerde ook van Hees weder tot zijne haardstede terug en gaf hij op nieuw bij voorkeur aan de roepstem van Themis gehoor, zonder dat dit hem verhinderde tevens een zeer werkzaam aandeel aan de schutterlijke dienst te blijven nemen en een goed deel van zijnen tijd ook aan letterarbeid te wijden. - Een paar jaren later (in 1836) werd hem het ambt van Substituut-Officier van Justitie te Amersfoort opgedragen, dat hij in 1838 voor dat van Officier van Justitie bij de arrondissements-regtbank te Utrecht verwisselde; maar niet lang was hij op dit standpunt, of onaangenaamheden, waarin hij zich gewikkeld zag, deden nogmaals eene verandering van bestemming voor hem wenschelijk worden, en hem de gewigtige betrekking van Dijkgraaf van Rijnland welkom zijn, waartoe hij zich bij Koninklijk besluit van 19 Mei 1840 benoemd zag. Dit ambt, benevens de waardigheid van lid van de Provinciale Staten van Zuid- | |
[pagina 72]
| |
Holland, waartoe hij zich in het jaar 1852 zag gekozen, bleef hij waarnemen, tot hem onverhoeds de doodelijke ziekte overviel, die zijn sterk ligchaamsgestel met onverbiddelijke hevigheid sloopte. Hij overleed, slechts den ouderdom van 48 jaren bereikt hebbende, te 's Gravenhage, den 11 Julij van het jaar 1854. De natuur had van Hees van Berkel begaafd met meer dan gewone krachten, beide van ligchaam en geest. Zijn uiterlijk voorkomen was athletisch, zich kenmerkende door sterkte en vlugheid tevens. Hetgeen uit zijn brein voortkwam getuigde van veelomvattende kennis, zoowel als van vlugheid van begrip; men vond hem gewoonlijk kloek van besluit en hetgeen hij sprak of schreef was meestal van kernachtigen inhoud. Vele eigenschappen vereenigden zich alzoo in hem, om regt te geven tot de verwachting, dat hij tot groote en gewigtige dingen bestemd was. Tot zijne schade is echter gerekend eene overdrevene mate van hartstochtelijkheid, die, in het dagelijksch leven, wel eens een aanzien van onbesuisdheid aan zijne handelingen en oordeelvellingen heeft gegeven en er gewis ook veel toe bijgedragen, dat hij zich zelven aan zeer ongelijke beoordeelingen heeft zien blootgesteld. 's Mans werkzaamheid van geest heeft zich in verschillende en veelsoortige schriften, meest van staatsregtelijken en geschiedkundigen aard overvloedig geopenbaard. Om daarvan te doen oordeelen en tot maatstaf van zijne wetenschappelijke kennis en letterkundige verdienste, zal voldoende zijn te verwijzen naar de hierna vermelde, in druk verschenen grootere en kleinere werken:
1. Disputatio hist. jur. inauguralis de Nobilibus ac urbium delegatis, sub Comitum Hollandiae regimine Ordines constituentibus. Trajecti ad Rhenum 1829. 8o. Dit staat op naam van van Hees. - Zie de aankondiging in Vaderl. Letteroef. 1830. no. XI. bl. 490-493. | |
[pagina 73]
| |
2. Bekroonde beantwoording der prijsvraag over het stelsel der gemeenten in het graafschap Vlaanderen, uitgeschreven door de Kon. academie van wetenschappen en fraaije letteren te Brussel. Brussel 1835. 4o. Dit staat op naam van J.I. van Hees van den Tempel, Advocaat te 's Hage. 3. Proeve eener beschouwing over geschiedenis en staatsregt vooral in betrekking tot ons Vaderland, onder de heerschappij der Franken en de regering der Graven. Utrecht 1836. 8o. Dit staat op naam van J.I. van Hees van Berkel, Advocaat te 's Hage. - Vergel. ook Rec. o.d. Rec. of Alg. Letterl. Maandschrift 1837. I. 289 vlg. Bijdr. tot Regtsgel. en Wetgev. XI. 424. Vad. Letteroef. 1837. bl. 298-300. Vriend des Vaderlands 1838 no. VI en 1839 no. I. door H.W.T. Nyhoff, Bijdragen, D. II. no. 2. bl. 52-69, door J.H. van Bolhuis. 4. Proeve eener beschouwing over de bronnen van het Nederlandsche staatsregt en derzelver invloed op de grondwet van 1815. - Twee stukjes niet in den handel. 8o. Deze staan op naam van Mr. J.I. van Hees van Berkel. 5. Beschouwing der vroegere wetgevingen omtrent den handel in Nederland, vooral in betrekking tot het daarbij verhandelde ten aanzien der in- en uitgaande regten. Utrecht 1838. 8o. Dit op naam van Mr. J.I. van Hees van Berkel, Subst.-Off. van Justitie te Amersfoort. - Vergel. ook Recens. of A.L.M. 1838. I. 282. Gids 1838. I. 458 vlg. en, met betrekking tot eene min gunstige beoordeeling in de Vaderl. Letteroef., den Tex in Jaarb. voor Regtsg. en Wetg. I. 307 vlg. 6. Iets over de Wetgeving betrekkelijk het tweegevecht en de beleedigingen. 's Hage 1842. 8o. | |
[pagina 74]
| |
7. Keizer Karel v en 's lands Staten. Gids, 1842. no. 1. 8. In hoe verre voorziet art. 311 van het Wetboek van Strafregt ten aanzien der slagen, door ouders aan hunne kinderen toegebragt? In de Jaarb. voor Regtsgel. en Wetgev. (1842) IV. 81 vlg. 9. Betoog der noodzakelijkheid eener spoedige herziening der grondwet, 1ste nameloos uitgegeven druk, 1843; 2de druk 1844. 8o. Vergel. Jaarb. VI. 254. 10. Iets betrekkelijk het aangeboden ontwerp van tarief op den in-, uit- en doorvoer. 1ste stukje. 1844. 8o. Het 2de stukje dat het ontwerp van een nieuw Tarief zou behelzen (zie Jaarb. VII. 159 vlg.) is nooit verschenen. 11. Proeve van een ontwerp van een nieuw Nederlandsch wetboek van strafregt voor het krijgsvolk te lande. 1845. 8o. 12. Onder denzelfden titel nogmaals behandeld. 's Hage 1854. 8o. 13. Nederland vóór en na de fransche omwenteling van Februarij ll., in betrekking tot zijne buitenlandsche aangelegenheden bij oorlog. 1848. 8o. 14. Eenige beschouwingen over een nieuw in te voeren wetboek van regtspleging voor het krijgsvolk te lande. Haarlem 1848. 8o. 15. Iets betrekkelijk de regten der ingelanden van Rijnland op eene behoorlijke uitwatering. 's Hage 1850. 8o.
's Gravenhage, 12 Maart 1855. A. Elink Sterk Jr. |
|