Jaarboek van de Maatschappij der Nederlandse Letterkunde, 1852
(1852)– [tijdschrift] Jaarboek van de Maatschappij der Nederlandse Letterkunde [1801-1900]– Auteursrechtvrij
[pagina 9]
| |
Levensberigt van Jacob Cornelis van Rijneveld.Het is eene plegtige taak om de nagedachtenis der dooden te eerbiedigen, om wat een mensch in dit leven goeds en groots en edels heeft gedaan bij zijn verscheiden te herdenken; hem niet vergeten en onopgemerkt van de aarde te laten verdwijnen, maar zijne nagedachtenis in dankbare vereering te houden; zijn naam te omvlechten met de duur verworven kransen van den roem, en tijdgenoot en nakomelingschap op hem te verwijzen als op een toonbeeld van deugd en adel des geestes, als op eene helder lichtende baak die aanwijst waar heen de rigting van ons streven moet zijn. Het is die plegtige taak die wij hier op ons nemen, door op uitnoodiging van het bestuur der Leydsche Maatschappij van Nederlandsche Letterkunde, eene korte levenschets te vervaardigen van een harer leden, den Kolonel J.C. van Rijneveld, wien de onverbiddelijke dood heeft ontrukt aan het leger en aan het vaderland, aan de wetenschap en aan die velen, wien hij lief en dierbaar was. Moge ieder ander, door meerdere bekwaamheid, ons oneindig overtreffen in geschiktheid tot die taak, wij hebben de overtuiging, dat niemand die taak met grooter gemoedelijkheid kan vervullen; dat niemand meer warsch van vleijerij kan zijn, meer luisterend naar de strenge stem der waarheid, - maar tevens, meer gevoelig | |
[pagina 10]
| |
voor dat schitterende en goede, dat het karakter, de handelingen en werkingen van den ontslapenen aanbieden, en dat, bij wapenbroeders en landgenooten zijn naam met achting en eerbied heeft omgeven. Jacob Cornelis van Rijneveld werd geboren den 27sten Maart 1799 te Enkhuizen. Jong wijdde hij zich aan den krijgsstand, en den 7den December 1819 werd hij aangesteld als 2de Luitenant bij het corps rijdende artillerie. Men behoeft geen militair te zijn om de hooge waarde te erkennen van dat uitgelezen corps, waarbij van Rijneveld het grootste gedeelte van zijn krijgsmans-loopbaan heeft doorgebragt. Het is van algemeene bekendheid, welke eene schitterende en welverdiende vermaardheid, de rijdende artillerie bij het Nederlandsche leger, zich heeft verworven, door oefening, krijgsgeest en dapperheid op het slagveld; en hoe zij, ten allen tijde, anderen ten voorbeeld en spoorslag heeft gediend. Het zoude kleingeestige naijver zijn, dit te willen ontkennen, en aan die heldenschaar de welverdiende hulde van achting en bewondering te ontzeggen. Het is eene oude waarheid, dat de kring van menschen die ons voortdurend omgeeft, den grootsten invloed uitoefent op onze vorming en ontwikkeling; en geen wonder dan ook, dat eene vurige en krachtige ziel als die van Rijneveld, door den omgang met zulke wapenbroeders, zich spoedig tot heldenmoed verhief. Daarvan heeft hij dan ook herhaalde en onmiskenbare blijken gegeven, in die roemvolle jaren toen Belgiën's opstand ons vaderland de wapenen deed opvatten tot verdediging van zijne onafhanklijkheid. Bij den moorddadigen strijd binnen Brussel's muren, was hij vooraan bij de dapperen, die daar den ongelijken kamp volhielden tegen de vrijscharen der opgestane steden en de hulpbenden door Frankrijk afgezonden; en met zijn bloed bezegelde hij zijne trouw aan het vaderland, toen, den 24 September 1830, eene vijandelijke kogel hem aan het hoofd verwondde. Het volgende jaar nam hij een werkzaam deel aan dien korten, maar glansrijken veldtocht, toen de held | |
[pagina 11]
| |
van Quatre-Bras de vijandelijke legermagten voor zich deed verstuiven, en het overwonnen België alleen in vreemde tusschenkomst zijn behoud vond. Rijneveld's krijgsdeugd ontving tweemaal eene waardige en ten vollen verdiende belooning, toen hij den 16 Nov. 1830 tot Ridder der Militaire Willemsorde werd benoemd, en later op legerorder eervol vermeld werd om zijn gehouden gedrag bij den tiendaagschen veldtocht. Maar de hand die zoo goed het zwaard hanteerde, wist even goed de pen te voeren; de man die op het slagveld gevaar en dood braveerde, was ook geen vreemdeling in kunsten en wetenschappen; en de vruchten der overpeinzingen in het stille studeervertrek hebben Rijneveld evenveel aanspraak gegeven op de dankbare achting van het vaderland, als de trouwe vervulling zijner krijgsmansplichten. Hij heeft al weer het bewijs gegeven - indien dit nog bewijs behoeft - dat de studie, die den kring der denkbeelden uitbreidt en die aan den geest meer vastheid en sterkte geeft, ook krachtig medewerk tot ontwikkeling van moed en heldenzin. Zijn voorbeeld is al weer eene wederlegging van dat schandelijke dwaalbegrip, dat er soms op uit is, om kunde en dapperheid als onvereenigbare zaken voortestellen; en dat ons wil diets maken, dat men, om goed krijgsman te zijn, beperkte en bekrompene geestvermogens moet bezitten. Eenige jaren voor het uitbreken der Belgische omwenteling, te Leuven zijn tijd aan de studie wijdende, had van Rijneveld het doctoraat in de wijsbegeerte en letteren verkregen; die voor een officier zeldzame onderscheiding, bewijst hoezeer bij hem, die haar hier ontving, de zucht levendig was om zich niet uitsluitend te bepalen tot die kundigheden welke tot zijnen stand betrekking hadden, maar te streven naar al die kennis die den mensch in alle toestanden des levens tot steun en heil kan strekken. Toen dan ook, in 1834, te Breda op nieuw de Koninklijke Militaire Akademie werd opgerigt, viel de keus op van Rijneveld om, bij die instelling, aan het | |
[pagina 12]
| |
hoofd te staan van het onderwijs in de artillerie-wetenschap. Zes jaren lang heeft hij die belangrijke, eervolle betrekking bekleed; en, dat hij die waardiglijk heeft bekleed, dat hij daarin gewigtige diensten aan het leger en aan het vaderland heeft bewezen; dat hij tal van bekwame en kundige officieren heeft gevormd, die eenmaal op zijn voetspoor zullen treden, en eenmaal, even als hij, de eer en roem van hun land zullen zijn; dat hij krachtig heeft medegewerkt om in hen, die aan zijne leiding waren toevertrouwd, het gevoel van plicht en eer op te wekken, en alles wat goed en groot is te ontwikkelen; dat hij de algemeene achting genoot; dat hij sympathie en warme vriendschap deed ontstaan; - vraag dit aan die velen die aan hem hunne militaire opvoeding hebben te danken gehad, en voor wie de vurige, talentvolle leeraar in onvergetelijke herinnering blijft leven. De krijgswetenschap was het voorname doel van Rijneveld's studiën; en de vruchten dier studiën zijn werken geweest van blijvende waarde, die zich niet minder onderscheiden door sierlijkheid van taal als door degelijke en belangrijke behandeling der onderwerpen. Polen's heldhaftige kamp in 1830 en 1831 tegen de heerschappij van den Russischen Keizer, werd door van Rijneveld beschreven in eene geschiedenis, boeijend door stijl en belangrijk door de krijgskundige leeringen daarin voorkomendeGa naar voetnoot1). Later trad hij op als geschiedschrijver van den veldtocht der Nederlanders op Celebes in 1825,Ga naar voetnoot2) en vestigde daardoor de algemeene aandacht op die zoo roemrijke, maar zoo weinig bekende krijgsverrigtingen, waarvan Indië gedurig het tooneel is. Wij slaan andere werken over waarmede van Rijneveld onze militaire letterkunde verrijkte, en bepalen ons | |
[pagina 13]
| |
nog tot het opnoemen van de Militaire Spectator, het tijdschrift waarvan hij de oprigter, en zestien jaren langGa naar voetnoot1) de hoofd-Redacteur is geweest. Zeker, dat tijdschrift heeft tegenspraak opgewekt, heeft bestrijding doen ontstaan; en wij hebben de innige overtuiging, dat die tegenspraak niet altijd ongegrond, die bestrijding niet altijd onverdiend is geweest. Maar wie bekend is met de groote moeijelijkheid van het oprigten van een militair tijdschrift en van het voortgaan met die taak; wie weet welke hinderpalen en bezwaren men daarbij heeft te boven te komen; op hoe weinig deelneming en ondersteuning men daarbij moet rekenen; hoe men dan te worstelen heeft met de traagheid en onverschilligheid van het algemeen, met den onwil en naijver van velen, met de vijandschap van sommigen; wie daarbij in het oog houdt, gedurende welk een lang tijdsverloop Rijneveld die taak heeft voortgezet; welk een groot getal belangrijke, wetenschappelijke stukken de Militaire Spectator bevat; en welk een uitgebreid nut door dat tijdschrift is gesticht, dat, voor het eerst, aan het Nederlandsche leger het middel gaf om zijne belangen te doen kennen en zijne rechten te bepleiten; - die zal tot de erkentenis komen, dat die letterarbeid ten hoogsten verdienstelijk en lofwaardig is geweest, en met recht als een eeretitel van den begaafden man moet worden opgenoemd. Dat streven naar uitbreiding en verspreiding der krijgskennis, dat lofwaardig aanwenden ten algemeenen nutte van de talenten waarmede hij was bedeeld, werd dan ook in van Rijneveld van lieverlede, zoo door het vaderland als door den vreemdeling, erkend en gewaardeerd; van lieverlede, zeggen wij; want uitstekende bekwaamheden als de zijne, hebben jaren tijds noodig om den tegenstand te overwinnen, die de naijver der middelmatigheid in den weg stelt aan alles wat meer dan alledaagsch is. Maar eindelijk had Rijneveld's naam een gevestigd gezag in de krijgswetenschap verkregen; | |
[pagina 14]
| |
niet alleen in zijn vaderland was hij de vraagbaak en raadgever bij meer dan ééne belangrijke handeling, maar ook in het buitenland werd zijn naam, als Schrijver en Krijgskundige, met hoogachting genoemd; Willem II beloonde in 1841 zijne diensten met de ridderorde van den Nederlandschen Leeuw; en een vreemd Vorst, de Koning van Pruissen, versierde hem, twee jaren later, met de orde van den Rooden Adelaar. IJdele, niets beteekenende, onderscheidingen, worden zij door luim of hofgunst uitgegeven; maar vereerend, daar waar zij het genie ten deele vallen; dan vereerend nog meer voor hem die ze uitdeelt, dan voor hem die ze ontvangt. In 1842 werd van Rijneveld bevorderd tot Majoor der artillerie en verliet toen de Militaire Akademie. In zijne nieuwe betrekking gaf hij nogmaals onmiskenbare bewijzen dat zijne kennis niet bestond in afgetrokkene geleerdheid, maar dat hij daarvan de nuttigste toepassing wist te maken; hij bewees ten volle, dat praktische krijgskundige bekwaamheid, groote menschenkennis, en de zoo zeldzame gave om goed te kunnen bevelen, hem in hooge mate eigen waren, en dat, welke krijgsbetrekking men hem ook wilde opdragen, hij die waardiglijk zou weten te vervullen. Er werd toen ter tijd eene soort van nieuw corps opgerigt, dat, onder de benaming van ligte veldartillerie, bestemd was om aan het wapen der rijdende artillerie meerdere uitbreiding te geven. Het nut dier uitbreiding is zeer betwist geworden; maar, wat men nooit heeft betwist, dat is het groote talent, toen door van Rijneveld ten toon gespreid, toen hij, met het bevel over dat nieuwe corps belast, het in korten tijd eene geoefendheid, eene vastheid en zamenhang, eene militaire volmaaktheid wist te geven, die met recht de algemeene bewondering verwierven. Rijneveld's uitstekende militaire bekwaamheden deden op hem de keus der regering vestigen, toen er voorzien moest worden in de gewigtige betrekking van bevelhebber der artillerie van het Indische leger, en men ook daar, met krach- | |
[pagina 15]
| |
tige hand, verbeteringen en uitbreidingen wilde invoeren. Eervol en belangrijk was die betrekking, maar groote moeijelijkheden en bezwaren waren daarvan onafscheidelijk. De man die aan het hoofd der artillerie van het Indische leger werd geplaatst kon leven en ontwikkeling geven aan dat te weinig naar waarde geschatte deel van eene te dikwijls verwaarloosde krijgsmagt; hij kon uitgebreid en blijvend nut stichten; hij kon nieuwe aanspraken verwerven op den dank van zijn vaderland, en een naam, in Indië evenzeer gëeerd als in het moederland. Maar ook, hij kon te worstelen hebben met de onverstandige gehechtheid aan het bestaande; met de traagheid die voor elke verandering en hervorming terugdeinst; met diep ingewortelde vooroordeelen, met misbruiken die te ver zijn doorgedrongen en te lang hebben bestaan om, in een oogenblik, te worden uitgeroeid; hij kon teleurstellingen en misrekeningen ondervinden; hij kon zijne geestkracht zien bezwijken in den kamp tegen hardnekkigen onwil; hij kon miskend en onbillijk beoordeeld worden. Zie daar bedenkingen die zich ontwijfelbaar aan van Rijneveld's geest hebben opgedaan, toen bij zoo lang weigerachtig bleef de hem aangebodene betrekking aantenemen, en hij daartoe alleen werd overgehaald door de alles overwegende bedenking, dat het voor ieder burger, plicht is, de krachten van zijn geest en ligchaam aan het het heil zijns vaderlands te wijden. Hoe schitterend waren Rijneveld's vooruitzichten, toen hij in het voorjaar van 1848, het vaderland verliet, om de groote wereldzee overtesteken, en aan gindsche zijde in het verre Oosten, eenen nieuwen werkkring intetreden! Hoezeer scheen de fortuin dien man toe te lagchen, die daar, vol levenskracht en vol genie, eene hooge betrekking te gemoet snelde, de eerste trede tot de hoogste en meest verdiende krijgswaardigheden! Wie moest hem niet gelukkig prijzen, die hem daar aanschouwde, geacht en geëerbiedigd door zijne wapenbroeders en landgenooten, en de trots en liefde van eene minnende gade, en van twee zoonen, reeds den mannelijken | |
[pagina 16]
| |
leeftijd ingetreden en de hoop gevende, dat zij eenmaal de voetstappen des vaders zouden drukken! Wie kon daar aan ramp of aan rouw denken? Wie kon gelooven dat een drietal jaren volstaan zouden, om al dat geluk te verwoesten; dat de koude hand des doods, én vader én zoonen zoude hebben aangeraakt; en dat die toen zoo gelukkige gade en moeder, als treurende en kinderlooze weduwe haar vaderland zou wederzien. Wij hebben hier niet te gewagen van Rijneveld's werkzaamheden in Indië: wij zijn te weinig daaromtrent ingelicht om daarover een oordeel te vellen, dat ligtelijk eene onbillijke beschuldiging tegen anderen zoude kunnen zijn. Wij onderzoeken dus niet, in hoe ver verijdelde verwachtingen, teleurstelling en grievende miskenning, deel hebben gehad aan zijne ziekte en dood; of in hoe ver de ondermijning zijner gezondheid geweten moet worden aan den verderfelijken invloed van het Indische klimaat. Genoeg, wat ook de oorzaak geweest zij, de uitkomst is even treurig geweest: met een door ziekte gesloopt ligchaam bereikte van Rijneveld zijn vaderland weder, om daar den 29 november 1851, zijn aardsche loopbaan te voleinden; en de tijdkring van één jaar zag den vader en zijne beide zoonen bezwijken, en eene in rouw gehulde vrouw, alleen op deze wereld overblijven. O gewis, zoo iemand aanspraak heeft op onze eerbied en deelneming, dan zijt gij het, droeve weduwe, ons dubbel eerwaardig door de majesteit van het ongeluk en door de herinnering aan den afgestorvene! Maar, er is eene droefheid die men eerbiedigen moet door stilzwijgen, en die men bijna ontheiligt door haar aan het oog der wereld bloottestellen. Verre van ons dus, om ons te wagen aan de beschrijving van die stille, maar diepe smart die alleen de godsdienst in staat is te leenigen; verre van ons, om van den rouw van bloedverwanten en vrienden te spreken; - laat ons alleen spreken van den rouw van het vaderland. Dat vaderland verliest in Rijneveld een zijner uitstekende zoonen, waarop het | |
[pagina 17]
| |
trotsch mogt zijn, wiens naam het met rechtmatigen hoogmoed mogt noemen; het verliest in Rijneveld een man, die een lang en werkzaam leven aan het heil van het algemeen heeft gewijd, en daarom ten vollen verdient, bij tijdgenoot en nakomelingschap in dankbare herinnering te blijven. Eere zij zijne nagedachtenis; en zijn voorbeeld zij een prikkel voor allen om, even als hij, in talent en verdienste uittemunten en den moeijelijken weg van plicht en eer, ten einde toe, te bewandelenGa naar voetnoot1).
Breda den 10 Januarij 1852. W.J. Knoop. |
|