aan het vak dor Regtsgeleerdheid; beoefende er tevens do fraaije letteren, verrijkte er in het algemeen zijne wetenschappelijke kennis en beschaafde er zijnen smaak.
Gedurende zijn verblijf aan de Hoogeschool, om zijn ordelijk gedrag, zijne bijzondere verdiensten en zijn aangenaam verkeer, zeer gezien en geacht, zóówel bij zijne Professoren Smallenburg, Kemper, Tydeman en anderen, als bij zijne medeacademieburgers, had hij dáár den 20sten Junij 1826 zijne studiën en, zoo als hij dikwijls met eene blijde herinnering betuigde, een gelukkig tijdperk van zijn leven voleindigd. Toen werd hij, na eene openlijke verdediging van zijne Dissertatie, getiteld: ‘Disputatio juridica inauguralis de Errore ejusque in conventionibus effectu,’ met den hoogsten lof bevorderd tot Doctor in de beide Regten.
Hij keerde terug naar zijne geboortestad en vestigde zich dáár als Advokaat.
Weldra deed hij aan zijne stadgenooten in het openbaar blijken, dat geenszins onverdiend roem en de gunstigste verwachting hem waren vooruitgegaan; hij trad op in de pleitzaal en deed er zich kennen als een doorkundig regtsgeleerde, een beschermer der verongelijkten, een vriend der billijkheid en een ijverig, scherpzinnig en welsprekend verdediger der aan hem toevertrouwde zaak.
De regtmatiglijk aan hem toegekende lof van regtschapenheid en bekwaamheid breidde zich uit tot hoogeren kring, en bragt te weeg, dat hij zich achtervolgens een aantal verschillende, waaronder zeer gewigtige, betrekkingen zag opgedragen.
Zoo werd hij, wat de regterlijke magt betreft, benoemd: in 1836, tot Regter-plaatsvervanger in de Regtbank van Eerste Aanleg te Dordrecht; in 1838 tot Substituut-Officier bij dezelve, en in 1840 tot Officier van Justitie bij de Arrondissements-Regtbank aldaar.
Ofschoon daartoe ongehouden, had hij als Regter-plaatsvervanger reeds, zich met het belangrijkste deel van den arbeid belast, naar aanleiding van toen bij de Regtbank bestaande omstan-