jaren (1814-1816) in zijnen arbeid verheugen. Sedert heeft hij die van 's Gravenhage met hooge ingenomenheid voor zijn werk en met onbezweken ijver, gedurende achtentwintig jaren, gediend. Zijne Leerredenen droegen steeds blijken van uitgebreide kennis, van gekuischten, ook letterkundigen, smaak en bovenal van zijnen toeleg om bij het verspreiden van heldere begrippen omtrent de bijbelleer, het geloof in Christus te doen kennen en hoogschatten als de eenige bron van troost beide in leven en sterven, en als het alleen krachtige beginsel van ware godzaligheid. Over het gehalte en de innerlijke waarde van zijn kanselwerk was onder alle bevoegden slechts ééne stem, ook toen de vroeger zoo gevierde Prediker niet langer in de algemeene ingenomenheid en opgetogenheid deelde. Maar in de achting van allen, die hem kenden, en in de liefde zijner hem steeds dierbare gemeente mogt hij zich bij voortduring verheugen.
In het jaar 1844 werd hij door ligchaamsongesteldheid gedrongen eene welverdiende rust te verlangen, welke hij eerst te Beek bij Nijmegen, en laatstelijk in de nabijheid van Arnhem heeft doorgebragt. Hier was het ook, dat hij op den 9 Aug. 1848, tot smart niet slechts van zijne dierbare betrekkingen, maar van allen die hem kenden, bijzonder van de Haagsche gemeente, op 71-jarigen leeftijd ontslapen is. Hij stierf op het onverwachtst aan een plotseling toeval.
Zijne trouwe ambtsbediening had hem niet belet, zijne geliefkoosde studiën steeds ernstig voort te zetten, evenmin als om belangrijke werkzaamheden op zich te nemen, tot welke hij door het algemeen in hem gestelde vertrouwen geroepen werd. Gedurende vele jaren bezat de Commissie voor de zaken der Protestantsche kerk in Neêrlands Oost- en West-Indiën in hem een' zoowel bekwamen als ijverigen Secretaris, en welverdiend was de eer, die hem te beurte viel, evenzeer toen hij in 1838 tot Medebestuurder van het Haagsch Genootschap ter verdedi-