Indische Letteren. Jaargang 9
(1994)– [tijdschrift] Indische Letteren– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 55]
| |||||||||||||||||||||||||||
‘Indiaas-Engelse’ literatuur en de ‘Anglo-Indische’ literaire traditieGa naar eind*
| |||||||||||||||||||||||||||
[pagina 56]
| |||||||||||||||||||||||||||
behoefte noch de visie een dergelijk koloniaal imperium in het leven te roepen. Nederland was in de eerste plaats een handelsnatie en Nederlands-Indië vooral een wingewest voor handelswaren. Voor dit doel was het voldoende een deel van de Inheemse elite op te leiden tot Inheemse ambtenaren die behulpzaam konden zijn bij het vergaren van deze handelsprodukten. De verschillende economische belangen van Engeland en Nederland leidden tot het ontstaan van verschillende inzichten omtrent de wijze waarop het Inheemse onderwijs in de koloniën zou moeten worden ingericht. Terwijl de Engelsen zich al vanaf de jaren twintig van de negentiende eeuw intensief met dit onderwijs gaan bemoeien, komt in Nederland-Indië het eerste Inheemse onderwijs pas in de jaren zestig van die eeuw tot stand. Terwijl Engeland al vanaf 1835 een onderwijs- en taalpolitiek voert gericht op de verspreiding van de eigen taal en cultuur, wordt een dergelijke politiek in Nederlands-Indië vanwege de instabiele politieke en culturele situatie in de kolonie juist van de hand gewezen en zelfs als een bedreiging beschouwd voor het voortbestaan hiervan. Waar Engeland aldus alles doet voor de verspreiding van de eigen taal en cultuur in India, besluit men in Nederlands-Indië een dergelijke algemene verspreiding juist tegen te gaan (Groeneboer 1993: 165-167). Hoewel de ontstaansgrond van de Indiaas-Engelse literatuur een geheel andere is dan die van de Anglo-Indische literatuur, is en blijft ze in een aantal opzichten deel uitmaken van de oorspronkelijke Anglo-Indische literaire traditie. De Indiaas-Engelse literatuur wordt namelijk wat betreft themakeuze en stijl ook zelfs nu nog vaak beïnvloed door de thema's en de stijl van de Anglo-Indische literatuur en weet daar kennelijk nauwelijks aan te ontkomen. Terwijl de Anglo-Indische literatuur oorspronkelijk het produkt is van het Britse imperium en daarvan juist ook weer een bevestiging betekende, is de Indiaas-Engelse literatuur het produkt van het Engelse koloniale bestuur dat er op uit was de eigen culturele hegemonie te bevestigen, overtuigd als het was van de superioriteit van de Engelse taal en literatuur. Anglo-Indische schrijvers zoals reizigers, bestuurs-ambtenaren, zendelingen en journalisten, schreven over het exotische, mysterieuze en ondoorgrondelijke India. Ze benadrukten het verschillend-zijn van India en wezen op India's behoefte aan ‘vooruitgang’ door middel van de vooruitstrevende en moderniserende westerse cultuur. Een Anglo-Indische schrijver als John Masters schreef in zijn roman The deceivers over ‘thuggee’ - het ritueel offeren van mensenlevens aan de godin der destructie ‘Kali’ - en over ‘sati’ - de rituele weduwenverbranding. Om de eigen cultuur als modern, vooruitstrevend en rationeel naar voren te laten komen, was het voor de Anglo-Indische schrijvers nodig de door hen beschreven cultuur als barbaars en irrationeel af te schilderen. Uit hun geschriften wordt duidelijk hoezeer het Britse bestuur in | |||||||||||||||||||||||||||
[pagina 57]
| |||||||||||||||||||||||||||
de koloniën de rol meende te moeten spelen van ‘beschaver’, en dat in het algemeen - bij liberalen en conservatieven - een grondige Engelse educatie als de sleutel voor dit ‘beschavingsproces’ werd beschouwd. Dè verdediger hiervan, Thomas B. Macauly, brengt dit als volgt onder woorden: ‘may we not look forward with confidence to the national regeneration which the gradual infusion of English literature, English science en English morals into the mass of Indian society must produce at no distant period’ (citaat in Brantlinger 1988: 90). Overigens had deze politiek niet alleen tot doel via Engelstalig onderwijs ‘beschaving’ te brengen, maar vooral ook om ‘koloniale onderdanen’ te creëren die zouden kunnen functioneren, om met Macauly in 1835 te spreken, als ‘interpreters between us and the millions we govern - a class of persons, Indian in blood and colour but English in taste, in opinions, in morals and in intellect’ (citaat in Laurie 1888: 183). Het beleid gericht op de verspreiding van de Engelse taal en cultuur werd aanzienlijk versterkt door de werkgelegenheid bij de koloniale overheid afhankelijk te maken van de kennis van de Engelse taal. Het Engels werd daarmee hèt middel om deel te kunnen nemen aan het koloniale bestuurlijke, en ook gerechtelijke, werk. Het is dan ook geen wonder dat het eerste Engels dat in India door de Indiërs wordt gehanteerd, de invloed te zien geeft van het ambtelijke Engels van de overheidscorrespondentie, wetsvoorstellen, officiële aankondigingen, juridische documenten en dergelijke. Het Engels dat werd gebruikt door de klasse der lagere ambtenaren is bekend geworden als ‘babu’ - ofwel ‘klerken’-Engels en werd onder meer gebruikt door professionele brievenschrijvers. Een voorbeeld moge dit illustreren: Honoured Sir, having heard of your almighty mercy and tenderness to us worms, I tell you my circumstances. By the grace of god and your lordship I have several babes and sucklings. Besides this abominable litter I have many male and female relations. What have I done that I should be blessed with such cursed trials. As your lordship is our father and mother, I would request that you will take this worm and wife and suckles and relations both male and female and provide for us your bounty at a remunaration of rupees twenty a month. [citaat in Whitehead 1924: 142] Het hanteren van Engels als de algemene voertaal in het Indiase ambtelijke en juridische apparaat, was echter slechts één aspect van de koloniale taalpolitiek ter bevordering van de positie van de Engelse taal en literatuur. Tegelijkertijd namelijk werd ook de cultuur van de overheerser duidelijk gesteld boven die van de overheersten. De Engelse literatuur kreeg dan ook een steeds belangrijker plaats in de Brits-Indische scholen. Kennis van het Engels symboliseerde zodoende niet alleen sociale status maar ook culturele superioriteit. Engels werd hèt medium | |||||||||||||||||||||||||||
[pagina 58]
| |||||||||||||||||||||||||||
waarin westers opgeleide Indiërs hun visie op de Indiase maatschappij onder woorden brachten, evenals hun denkbeelden over hoe deze maatschappij hervormd zou kunnen worden. Overigens gebruikten zij daarvoor het Engels vooral als geschreven taal, niet zozeer als gesproken taal, hetgeen onder meer te zien is aan de sterke invloed van de Engelse literaire stijlvormen op de geschriften van de Indiaas-Engelse schrijvers uit de negentiende eeuw. Deze laatsten gingen echter de behoefte voelen aan een vorm van geschreven Engels waarin zij de essentie van hun Indiaas-zijn zouden kunnen verwoorden, maar die tegelijkertijd grammaticaal dicht zou staan bij het op school onderwezen Engels. En dit bleek geen eenvoudige opgave. Het Engels zoals dat op de Brits-Indische scholen werd onderwezen was namelijk een kunstmatige creatie die door de koloniale overheid was opgedrongen, en functioneerde er in geen enkel opzicht als een ‘levende’ taal. Veel Indiërs die in het Engels begonnen te schrijven, in het begin van de twintigste eeuw, waren dan ook wel gedwongen zich aan te passen aan de methoden die door de Anglo-Indische schrijvers uit hun tijd werden gehanteerd. Ook zij probeerden veelal de ‘Indiase sfeer’ weer te geven door het letterlijk in het Engels vertalen van allerlei Indiase uitdrukkingen, spreekwoorden en gezegden. Deze methode echter had uiteraard haar beperkingen, zorgde vaak voor komische resultaten en kon er alleen maar toe bijdragen dat de Indiaas-Engelse literatuur weliswaar exotisch overkwam, maar helaas niet erg authentiek. Dit probleem trad vooral ook duidelijk op de voorgrond toen de nationalistische beweging zich sterker ging presenteren en veel westers opgeleide Indiërs de behoefte voelden ook buiten de eigen streek te kunnen communiceren met landgenoten en daar alleen het Engels voor konden gebruiken. Ondanks deze beperkingen bleef de Anglo-Indische literaire traditie de Indiaas-Engelse literatuur beïnvloeden. Dit blijkt duidelijk als we de thema's bekijken die de Anglo-Indische en de Indiaas-Engelse schrijvers met elkaar gemeen hebben. We beperken ons hierbij tot de literaire werken die geschreven zijn in de periode van de Indiase onafhankelijkheidsstrijd en de eerste decennia na de onafhankelijkheid. Bijna alle hier aangehaalde Indiaas-Engelse literatuur is van de periode 1930-1970 en laat duidelijk de invloed zien van de Anglo-Indische literaire traditie. Overigens wil dit zeker niet zeggen dat de na 1970 geschreven Indiaas-Engelse literatuur geheel van deze invloed vrij is. Bepaalde thema's hadden de uitgesproken voorkeur van de Anglo-Indische schrijvers, terwijl andere thema's volledig door hen werden vermeden. Een thema dat bijvoorbeeld vermeden werd, was de beschrijving van westers opgeleide Indiërs. Hetzelfde geldt trouwens net zo goed voor veel van de Indiaas-Engelse schrijvers. Ook zij portretteren bijvoorbeeld de arme boeren als een ideaaltype. Over dergelijke thema's werd in de jaren dertig en veertig een groot aantal romans gepubliceerd, | |||||||||||||||||||||||||||
[pagina 59]
| |||||||||||||||||||||||||||
zoals The village (1939) van Mulk Raj Anand, en So many hungers (1947) van Bhabhani Bhattacharya. De behoefte om de arme Indiër te idealiseren wordt kennelijk net zo hevig gevoeld door de intellectuelen van het ontwikkelingsland zelf als door hun Engelse tegenhangers. Een ander thema dat door veel Indiaas-Engelse schrijvers werd ontleend aan de Anglo-Indische literaire traditie is dat van het mysterieuze, exotische India met zijn rituelen, zijn tempels en zijn stenen goden. Neem bijvoorbeeld R. Kipling die zijn ervaring van het mystieke en ondoorgrondelijke India beschrijft in een gedicht, opgenomen in zijn roman Naulakha uit 1892 (citaat in Steinvorth 1975: 88): This I saw when the rites were done,
And the lamps were dead and the gods alone,
And the grey snake coiled on the altar stone
Ere I fled from a fear I could not see
And the gods of the east made mouths at me.
En vergelijk dit nu eens met het gedicht ‘Indian summer’ uit 1980 van de Indiaas-Engelse schrijver Jayanta Mahapatra dat door Walsh (1990: 149) wordt geciteerd en beschreven als ‘a tiny potent symbol of the India-ness of India’: Over the sloughing of the sombre wind,
priests chant louder than ever:
the mouth of India opens.
Crocodiles move into deeper waters.
Morning of heated middens
smoke under the sun.
In het werk van andere Indiaas-Engelse schrijvers als Manohar Malgonkar en Mulk Raj Anand, komt India net zo mysterieus en exotisch naar voren als in de Anglo-Indische literatuur. Het is alsof het ‘echte India’ voor deze westers opgeleide schrijvers net zo'n mysterie vertegenwoordigt als voorheen voor de Anglo-Indische schrijvers. Vergelijk bijvoorbeeld eens E.M. Forster's beroemde beschrijving van het ondoorgrondelijke India zoals dat wordt gesymboliseerd door de Marabar grotten - in zijn Passage to India (1924) -, met Mulk Raj Anand's beschrijving van het ‘mysterie’ van de Indiase avond - in zijn roman Private life of an Indian prince (1953): What had spoken to her in that scoured-out cavity of the granite? What dwelt in the fist of the caves? Some thing old and very small. Before time, it was before space also. [Forster 1978: 203] | |||||||||||||||||||||||||||
[pagina 60]
| |||||||||||||||||||||||||||
marches. And the wonder of it all ties one's tongue, making one hollow above the neck, so that one's eyes stare out as though from an antique mask. [Anand 1970: 124-125] Een verwant thema dat vaak wordt gebruikt in zowel de Anglo-Indische als de Indiaas-Engelse romans is de onmogelijkheid dat Oost en West elkaar ooit volledig zullen kunnen begrijpen of harmonieus met elkaar om zullen kunnen gaan. In zijn in 1888 gepubliceerde verhalenbundel Plain tales from the hills, geeft Kipling zijn mening over inter-raciale relaties: A man should, whatever happens, keep his own caste, race and breed. Let the white go to the white and black to the black. Then, whatever trouble falls is in the ordinary course of things - neither sudden, alien or unexpected. [Kipling 1993: 159] In het in deze bundel opgenomen verhaal ‘Beyond the pale’ beschrijft Kipling de tragische gevolgen van een romance tussen een Indiaas meisje en een Engelse officier. Een thema dat vervolgens werd overgenomen door andere Anglo-Indische schrijvers zoals Maud Diver in Sunia and other stories (1913) en Paul Scott in The jewel in the crown (1966). Afgezien van de variaties in het plot van deze verhalen, benadrukken deze steeds weer de onmogelijkheid van een gelukkige afloop van een dergelijke liefdesverhouding. Manohar Malgonkar in zijn roman Combat of shadows (1962), Kamala Markandya in zijn Some inner fury (1956) en Balachandra Rajan's The dark dancer (1958), blijven de ‘Kipling-wet’ bevestigen. De hoofdpersoon Krishnan in Rajan's roman bijvoorbeeld geeft zelf de kloof weer die er tussen hem en de Engelse Cynthia bestaat, door te zeggen: ‘It was impossible to share the sense of community with her when the sense of being Indian mounted in one's blood’ (Rajan 1970: 155). Misschien was het voor deze Indiaas-Engelse schrijvers moeilijk of zelfs onmogelijk om te ontkomen aan de hun nagelaten erfenis van de Anglo-Indische literaire traditie. Natuurlijk waren er ook wel uitzonderingen. In elk geval slaagden sommige schrijvers erin aan deze erfenis te onsnappen door een eigen stijl te ontwikkelen. In hun boek The empire writes back wijzen Ashcroft, Griffiths en Tiffin (1989: 115) er op dat het werk van R.K. Narayan ‘illustrates the possibilities of dismantling received epistemological notions once both language and form have been fully appropriated. These become the expression of a society no longer conceived as other but triumphantly self-defining and selfsustaining, able to re-order the conceptual frame within which power is determined.’ Door het creëren van een imaginaire wereld in zijn roman The maneater of Malgudi (1961) slaagt Narayan in wat bij veel Indiaas-Engelse schrijvers mislukt. Zijn Engels is de taal zoals die wordt gebruikt in de | |||||||||||||||||||||||||||
[pagina 61]
| |||||||||||||||||||||||||||
maatschappelijke midden-klasse, de klasse van de westers opgeleide Indiërs. Over zijn gebruik van het Engels zegt hij in 1965 het volgende: English has proved that if a language has flexibility any experience can be communicated through it, even if it has to be paraphrased sometimes rather than conveyed, and even if the factual detail is partially understood [...] we are still experimentalists. [...]. We are not attempting to write Anglo-Saxon English. The English language through sheer resilience and mobility, is now undergoing a process of Indianisation. [citaat in Holmstrom 1973: 91] Wat Narayan heeft gedaan in zijn romans The guide (1958), The maneater of Malgudi (1961) en The sweet-vendor (1967), is het bevrijden van de taal uit zijn culturele en historische beperkingen. De Engelse taal wordt gebruikt om Indiase ervaringen weer te geven, maar hij slaagt er in deze ervaringen te verplaatsen van het ‘exotische’ naar het werkelijke Indiase leven. In zijn roman The printer of Malgudi (1957: 18-19) beschrijft Narayan bijvoorbeeld een religieuze handeling op zo'n manier dat deze zijn mysterie verliest, maar zijn religieuze geloofswaarde behoudt: He prayed for a moment before a small image of Nataraja which his grandmother had given to him on his eight birthday [...]. She had got it from her father, who discovered it in a packet of saffron they had bought from the shop on a certain day. It had never left Srinivas since that birthday. It was on his own table, at home, or in the Hostel, wherever he might be. It had become part of him, the little image. Een Indiaas-Engelse schrijver die er net als Narayan in slaagde het Engels te gebruiken op een wijze die voor de klasse van westers opgeleide Indiërs herkenbaar is, is G.V. Desani. Desani maakte in zijn enige roman All about H. Hatter (1948) gebruik van het gewoonlijk zeer verguisde ‘klerken’- ofwel ‘babu’-Engels en maakte daar een kunstvorm van. In zijn roman laat hij Hatter's boezemvriend Bannerbee ‘babu’-Engels tegen hem spreken: Please unfold your innermost to me, to your heart's content. Give me a piece of your mind. I shall regard your confidence as a demi official secret. The bard has rightfully said: it is my memory locked and you shall keep the key of it. [Desani 1982: 234-235] Kiplings populariteit was vooral verbonden met zijn ‘exotisme’: ‘Hier was een Anglo-Indische schrijver, een Brit uit Indië, een mediator dus die aan zijn Britse lezers iets bijzonders had te bieden: verhalen en verzen die voor het merendeel waren gesitueerd in een “land hier ver vandaan”, een land waar vreemde mensen wonen, met vreemde namen, | |||||||||||||||||||||||||||
[pagina 62]
| |||||||||||||||||||||||||||
gewoonten en gebruiken’ (Maier 1990: 131). Tot op zekere hoogte kunnen deze karakteristieken ook toegepast worden op het werk van de meeste Indiaas-Engelse schrijvers Ook zij schrijven over een ‘ondoorgrondelijk’ India, voor lezers die zoals Kiplings Engelse lezers net zo ver staan van hun landgenoten als de Engelsen van de Inheemse bevolking van India. Door in het Engels te schrijven beperken zij niet alleen hun lezerspubliek tot westerlingen en westers opgeleide Indiërs, maar het plaatst hen ook in een bepaalde sociaal-economische context. Het Engels was en blijft ook nu nog de taal van de heersende klasse in India's post-koloniale maatschappij, en wordt niet begrepen of gelezen door de meerderheid van de Indiase bevolking. Net zoals de Anglo-Indische schrijvers in het verleden geen andere keuze hadden dan als buitenstaanders over India te schrijven, zo worden de verwesterde Indiase schrijvers ook nu nog vaak met dit probleem geconfronteerd. Hun dilemma komt voort uit wat Memmi noemt ‘koloniale tweetaligheid’, uit een situatie waarin ‘the two worlds symbolized and conveyed by the two tongues are in conflict’ (Memmi 1967: 107). Dat dit conflict kan leiden tot een identiteitscrisis, wordt verwoord in de roman A time to be happy (1958) van de Indiaas-Engelse schrijver Nayantara Sahgal, waarin de hoofdpersoon over zijn gevoel van vervreemding zegt: I don't belong to India. I can't. My education, my upbringing, and my sense of values have all combined to make me un-Indian. What do I have in common with most of my countryman? [Citaat in Steinvorth 1975: 100] Dit gevoel van vervreemding van de eigen maatschappij komt steeds weer naar voren in het werk van de Indiase auteurs die in het Engels schrijven. Tegelijkertijd blijft voor hen dit Engels, net zoals dit voor hun Anglo-Indische tegenhangers gold, het enige medium waarin deze westers opgeleide Indiërs hun gevoel van vervreemding kunnen uitdrukken. Zo is er dus een paradoxale situatie ontstaan, waarin literair werk niet kan dienen als communicatiemiddel met de eigen landgenoten, maar juist als middel om de toenemende vervreemding van de eigen samenleving uit te drukken. | |||||||||||||||||||||||||||
[pagina 63]
| |||||||||||||||||||||||||||
Literatuur
Rupalee Verma is als docente geschiedenis verbonden aan de Universiteit van Delhi, India. Sinds 1992 werkt ze bij de Universiteit van Amsterdam aan een proefschrift over het Britse en Nederlandse koloniale onderwijsbeleid na 1800. |
|