| |
| |
| |
Alderande proverbien vanden wisen Salomone
J. Reynaert Rijksuniversiteit Gent
Er zijn twee van elkaar grondig verschillende wijzen waarop regels voor ethisch gedrag kunnen worden gefundeerd: een metafysische, waarbij de beslissing over wat goed en wat kwaad is aan een hogere, goddelijke instantie wordt overgelaten en, daartegenover, een meer pragmatische of rationele, waarbij de consequenties van het handelen worden beoordeeld vanuit het aardse leven zelf. In het ene geval handelt men ‘deugdzaam’ en heeft men uitzicht op retributie in het hiernamaals, in het andere heet men ‘verstandig’ of ‘wijs’ en is er kans dat men het in de wereld zelf al tot enig welslagen weet te brengen.
De ethiek van het christendom is er een, per definitie, van het eerste type. Voor heel wat aspecten van zijn dagelijks leven kon de middeleeuwse mens dan ook niet bij deze religieus geïnspireerde moraal terecht. Gierigheid wordt door het christendom bijvoorbeeld scherp veroordeeld; maar wat hadden de adellijke grootgrondbezitter, de koopman, de ambachtsman aan het door de Kerk aangeboden alternatief van algehele vrijwillige armoede? Gierig zijn was dan misschien wel ‘zondig’, je geld zonder overleg uitgeven of zonder meer wegschenken was, voor de leek in de wereld, daarom niet minder ‘onverstandig’. Voor het geloof was het geen ‘zonde’ om een veel jongere vrouw te huwen; maar in een gegeven sociale context kon dat wél ‘onverstandig’ zijn. In de behoefte aan oriëntering, aan Lebenshilfe op dit pragmatisch niveau werd dan ook grotendeels met niet-christelijk materiaal, m.n. met stoffen uit de (laat-)Romeinse tijd, voorzien. Vooral de Disticha Catonis en de aan Seneca toegeschreven spreuken hadden, aanvankelijk in het Latijn, onder meer als schoollectuur, een grote invloed. Daarnaast kenden ze, bij ons bijvoorbeeld vanaf de dertiende eeuw, een ruime verspreiding in de volkstaal.
Eén gedeelte van de bijbel nochtans heeft aan de vorming van deze ethiek voor leken het zijne kunnen bijdragen: het deel nl. van de ‘didactische boeken’ die in het Oude Testament aan de Profeten voorafgaan en waartoe in de middeleeuwse bijbel vanzelfsprekend ook de (voor protestanten) apocriefe boeken Wijsheid en Ecclesiasticus behoorden. Meer bepaald de Spreuken en het boek Wijsheid zelf, maar ook Prediker (Ecclesiastes) en Ecclesiasticus (die de middeleeuwer meestal zonder onderscheid aan de spreekwoordelijk ‘wijze’ Salomo toeschreef) bevatten heel wat elementen die, desnoods met enige aanpassing, voor pragmatisch gebruik onder
| |
| |
leken geschikt waren. In dat opzicht had Salomo zowat dezelfde status als de antieke ‘filosofen’.
Zo treft men bijvoorbeeld in een handschrift uit de dertiende eeuw (nu Wenen, Österreichische Nationalbibliothek 885) naast de Disticha Catonis en teksten van Theodulus en Ovidius een Latijnse berijming van een aantal spreuken van Salomo (Proverbia Salomonis) aan. De selectie is beperkt (het geheel bestaat uit niet meer dan een 110-tal verzen) en de bijbeltekst is, onder meer met het oog op de rijmvorm, maar óók, zo lijkt me, met het oog op een ruimer ‘profaan’ gebruik, vrij sterk ‘bewerkt’. De mededeling aan het begin (v. 1) Hec sunt sermonis non nostri sed salomonis (vrij vertaald: ‘dit zijn niet onze woorden maar die van Salomo’) is dan ook misschien tekenend voor het bewustzijn dat bij de auteur moet geleefd hebben, dat zijn spreuken, in de vorm waarin hij ze aanbood, niet direct als bijbelse stof te herkennen waren. Een gelijkaardige verzameling van Salomonische spreuken heeft deel uitgemaakt van een twaalfde-eeuwse codex die in het Straatsburgse bombardement van 1870 verloren is gegaan, maar waarvan de Proverbia-tekst dankzij een editie door Wackernagel bewaard is. Er is omtrent deze tekstsoort nog geen systematisch onderzoek verricht. Het vermoeden lijkt dan ook gerechtvaardigd, dat het ‘genre’ heel wat ruimer verbreid moet zijn geweest dan het schaarse dat tot nog toe aan het licht is gekomen zou doen veronderstellen.
De hierna uitgegeven tekst gaat niet - zo te zien ook niet onrechtstreeks - op een van de vermelde Proverbia Salomonis-bewerkingen terug. Wel behoort hij tot hetzelfde literaire fenomeen in bredere zin: dat van de adaptatie van bijbelse ‘wijsheid’ voor algemener, wereldlijk gebruik. De 21 achtregelige strofen met rijmschema abababab geven telkens één ‘Salomonische’ gedachte weer. Hier en daar is de bijbelse oorsprong nog vrij goed te herkennen. Maar in de meeste gevallen is het verband zo vaag, zijn de formulering en zelfs de gedachte zo vervormd, dat men geneigd is een - en misschien wel meer dan één - tussenstadium in de aard van de hierboven vermelde Latijnse bewerkingen als voorgeschiedenis tussen de bijbelse bron en de Middelnederlandse tekst te veronderstellen. Een ook maar enigszins letterlijke vertaling uit de bijbel treft men in het Middelnederlandse gedicht althans niet aan. Opvallend is in het algemeen ook hier meer bepaald de verschuiving naar een meer werelds-pragmatische formulering van de oorspronkelijke gedachten. In een aantal gevallen vertonen dan ook onze proverbien, veeleer dan met hun bijbelse equivalenten, gelijkenis met uitspraken in profaan-moraliserende teksten als Boec van seden, Rose en Dietsche doctrinael.
Over zijn plaats, milieu en tijd van ontstaan geeft ons stukje weinig prijs. De taal in de rijmen zou op Brabant kunnen wijzen (v. 7 en 149: ellende rijmend op -inde; v. 36 enz.: kinne; v. 59 enz.: bringhen; v. 24: veet; daartegenover v. 127 het ‘Ingwaeoonse’, maar vrij ver naar het Oosten aangetroffen dinne). Sommige voorstellingen en beelden (jagen met windhond v. 23; koning en koningin v. 44 en 120; recht spreken v. 106; sperwers kweken v. 124) roepen een nog vrij aristocratisch milieu voor
| |
| |
de geest. In het licht van wat hierboven is gezegd over de vermoedelijke voorgeschiedenis van onze tekst, leggen dergelijke details met betrekking tot auteur en publiek van de Middelnéderlandse Proverbien echter geen doorslaggevend gewicht in de schaal.
| |
Literatuur
De onuitgegeven Latijnse berijming van een aantal spreuken van Salomo in het Weense handschrift wordt vermeld in: Tabulae codicum manu scriptorum praeter Graecos et Orientales in Bibliotheca Palatina Vindobonensi asservatorum, vol. i-ii, Graz, 1965 (Wien, 1864-1868), p. 150. De Salomonische spreuken uit de verloren Straatsburgse codex (die een andere redactie vertegenwoordigen dan de tekst in de Weense codex) zijn beschikbaar in de editie W. Wackernagel, ‘Salomonis proverbia in lateinischen Reimversen’. In: Zeitschrift für deutsches Altertum 3 (1843), p. 128-130. Naast de in de inleiding genoemde spreukenverzamelingen vermeldt F.J. Worstbrock (‘Proverbia Salomonis’. In: Verfasserlexikon, dl. 7, 874) nog één handschrift met de tekst uit de Weense codex, nl. Admont, Stiftsbibl. cod. 759. Van het handschrift-Van Hulthem wordt in het algemeen aangenomen dat het in Brabant, meer bepaald wellicht te Brussel is ontstaan: een mooie status questionis hieromtrent in W. van Anrooij en A.M.J. van Buuren, ‘'s Levens felheid in één band: het handschrift-Van Hulthem’. In: H. Pleij e.a., Op belofte van profijt. Stadsliteratuur en burgermoraal in de Nederlandse letterkunde van de middeleeuwen, Amsterdam, 1991, p. 184-199.
| |
Alderande proverbien vanden wisen Salomone
CLXXXVIII
Die beste vroetscap die ic vinde aant.
Ofte die ic ghesegghen mach,
Dat ware dat men Gode minde
4[regelnummer]
Ende hem dienen nacht ende dach. aant.
Salech waer hi diet versinde
Ende voer peinsde dat, wi o wach,
Dat hi doghet die arme ellende
8[regelnummer]
Die Gode niet ane scouwen en mach. aant.
Die sijn herte ane Gode leghet
Ende hem te sinen dienste keert,
Hemelrike van Gode hi hevet
12[regelnummer]
Ende vander werelt es hi gheert.
Ende die hem ane die werelt clevet
Ende haer valsche treken leert,
| |
| |
Altoes hi in sorghen levet.
16[regelnummer]
Hem selven hi hemelrike ontkeert.
Die vroetscap hoert ende die verstaet,
Hets recht dat hi vroeder heet
Dan diese seghet ende niet en haet,
20[regelnummer]
Es hi clerc of es hi leec.
Die metten vroeden gaet ende staet
Ende vroetscap hoert ende niet en weet,
Hi slacht hem die te winde gaet
24[regelnummer]
Jaghen ende niet en veet.
Lieve kint, dwinc dinen moet aant.
Eer du sprekes bu ofte ba:
Die vele sprect hi es onvroet.
28[regelnummer]
Noch hoere mi, eer ic di ontga:
Dat spreken dat es herde goet,
Eest van doghden, dat versta, aant.
Dat alle spreken onder doet
32[regelnummer]
Daer archeit af mach comen na.
Arman wetende ende vroet, aant.
Subtijl ende wijs van sinne
Es beter dan die rike onvroet,
36[regelnummer]
Na dien dat ic redene kinne.
Gout ende silver, waer toe eest goet
Jeghen daer God sine minne
Selve an leghet ende sinen moet:
40[regelnummer]
Te recht quaet ende goet bekinnen.
Dien ghenoecht dat hem God ghevet aant.
Dat es die alder rijcste man
Die in al die werelt levet:
44[regelnummer]
Gheen coninc hem gheliken en can.
Hijs sot die an hem selven leghet
Ander goet dan hem God an:
Soe onlanghe eest dat men hier pleget aant.
48[regelnummer]
Omme tgoet te hebbene soe swaren ban.
Gheeft saen dattu gheven wout aant.
Dinen vrient, en lette niet.
| |
| |
Die vele beloeft ende luttel hout
52[regelnummer]
Hets recht dat ere van hem vliet.
Ende die van nemene es soe bout aant.
Dat hi al nempt dat men hem biet
Ende en es hi niet van ghevene stout,
56[regelnummer]
Soe singtmen hem der scanden liet. aant.
Groete gichten die verbliden aant.
Valsche herten daer si sijn,
Dat si valscheit daer voert bringhen
60[regelnummer]
Daer dat rechte soude sijn.
Nijt ende vrese die bedwinghen aant.
Dat ic die waerheit niet en voert bringen, aant.
64[regelnummer]
Al soudt mi costen dleven mijn.
Ay, God here, hoe seldi moghen
Langhe an scouwen dit grote quaet
Dat deen den anderen met valschen tonghen aant.
68[regelnummer]
Al dus jammerlijc verraet.
Al sprect een scoen voer anders oghen,
Achter heme soe clapt hi quaet.
Hoedt u des na u vermoghen,
72[regelnummer]
Want hets ene jammerlike daet. aant.
Met exempelen soe es vroet aant.
Dicwile worden menech man.
Ochte ict u met redene goet
Want al waer een leu al verwoet,
Sloeghe men den hont, hi worde tam.
Een sacht castien hi hem doet,
80[regelnummer]
Die hem bi mi castien can.
Wes oetmoedech in allen saken, aant.
Soe soutu ter eren comen.
Ende en laet di hoeverde niet ghenaken,
84[regelnummer]
God soude di daer omme verdoemen.
Hoverde es van sulken smake aant.
Dat si den mensche doet luttel vroemen. aant.
Die in die middel conste gheraken, aant.
| |
| |
88[regelnummer]
Dbeste leven hadde hi henomen.
Die hem daer toe wille keren aant.
Dat hi metten vroede gaet,
Meneghe doghet mach hi leren
92[regelnummer]
Ende oec wijsheit, dat verstaet.
Ende die hen ane die sotte meren aant.
Ende volghen haren dommen raet,
Selden comen si ter eren. aant.
96[regelnummer]
Want alle doghet die sot versmaet. aant.
Met verdraghene machmen dwinghen aant.
Die scalke ende die loze beide,
Ende met verdraghene gecrighen minne aant.
100[regelnummer]
Sonder pine ende arbeide.
Met verdraghene es dicke ghedinghe
Gheset in goeder sekerheide.
Ende met verdraghene sonderlinghe
104[regelnummer]
Heeft die mensche pais ende vrede.
Soe wie dat daer toe wert vercoren aant.
Dat hi vonnessen wisen moet
Besie die waerheit soe te voren
108[regelnummer]
Dat hi elken mensche wel doet.
Ende soe en laet u niet becoren
Dat ghi doer vrienscap oft doer goet
Gherechte vonnesse laet te storen:
112[regelnummer]
Sone comdi niet ter hellen gloet.
Die te tide swighen can aant.
Die te tide verdraghen can
Met rechte machmen selken man aant.
Twee dinghen heeft die werelt binnen aant.
Ane jonghe wive te legghene minne
| |
| |
124[regelnummer]
Ende te quekene sporwaren.
Bedwonghen minne die es dinne aant.
128[regelnummer]
Ende men verliesse omme clene ware. aant.
Die volghen wille minen rade,
Eer hi iemende soude castien
Soude hi hem selven soe ontladen aant.
132[regelnummer]
Dat hi van doghden mochte lien.
Hi dunct mi wesen omberaden, aant.
Die mi iet ane wille tien
Daer hi selve mede es verladen -
136 [regelnummer]
Ochte het compt hem van eselrien.
Die hem ter ghierecheit soe set aant.
Dat hi es knecht van sinen goede,
Der werelt ere hi hem belet
140[regelnummer]
Ende God sentene ter duvele hoede.
Die rijcheit verre van di stect
- Want het lachteren die vroede -
Diere ghi ere noch bate en hebt, aant.
144[regelnummer]
Maer doet leven in groeten aermoede. aant.
Wat hulpt dat mayen ende dat binden, aant.
Alse men huus noch scueren en kint
Daer ic mijn coren in soude sinden?
148[regelnummer]
Dat dunct mi wesen domme dinc.
Wildi wesen sonder ellende,
Doet minen raet, lieve kint:
Van allen dinghen besiet dat inde,
152[regelnummer]
Soe es dbeghinsel ongheschint. aant.
Lieve kint men sal u minnen aant.
Alse ghi iet te ghevene hebdt;
Niet omme dat ghi wel cont singhen
156[regelnummer]
Noch omme uwe scoenheit oec, dat wet.
Ende wildi alle die werelt dwinghen,
Soe hout uwe borse van ghelde vet:
Die vrouwen selen om u ontsinnen,
160[regelnummer]
Die heren hebdi in uwen strec. aant.
| |
| |
Den besten dranc die ic kinne aant.
Dats wijn, dien drinct te maten: aant.
Therte verhoecht hi ende scarpt die sinne,
164[regelnummer]
Ghewonde lede bringt hi te saten. aant.
Maer dies te vele wilt nemen inne,
Hine can sinen aert ghelaten:
Daer vrienscap es, maect hi onminne -
168[regelnummer]
Die liede bespottenen achter straten. aant.
Nota: clviii verse.
| |
Aantekeningen
De tekst is geschreven op F. 187R, a, 29 - F. 188R, b, 22. In tegenstelling tot de in onze editie aangebrachte indeling loopt de tekst in het handschrift (zonder wit tussen de ‘strofen’) door; wel wordt het begin van elke achtregelige teksteenheid vanaf v. 9 met een paragraafteken in de marge gemarkeerd. Vanaf v. 3 een doorlopende verticale rode streep door de eerste letters van elk vers bij wijze van rubricering. Een eerdere editie van deze tekst werd bezorgd door C.P. Serrure: Alderande Proverbiën vanden wisen Salomone. In: Vaderlandsch Museum 2 (1858), p. 171-175.
In de aantekeningen gebruiken we de volgende afkortingen:
B.v. S.: |
Die bouc van seden. Ed. W.H.D. Suringar. Leiden, 1891. |
D.C.: |
A. Beets, De ‘Disticha Catonis’ in het Middelnederlandsch. Groningen, 1885. |
D.D.: |
W.J.A. Jonckbloet, Die dietsche doctrinale, leerdicht van den jare 1345. 's-Gravenhage, 1842. |
L. Sp.: |
Der leken spieghel, leerdicht van den jare 1330. Ed. M. de Vries. Leiden, 1844-1848. |
Rose: |
Die Rose van Heinric van Aken, met de fragmenten der tweede vertaling. Ed. E. Verwijs. 's-Gravenhage, 1868. |
Voor de namen van de bijbelboeken zijn de volgende afkortingen gebruikt:
Eccl.: |
Ecclesiastes |
Eccli.: |
Ecclesiasticus |
Ps.: |
Psalmen |
Spr.: |
Spreuken |
|
1 |
D: rode lombarde van twee regels hoog. |
1-8 |
Vgl. Spr. 1:7: ‘Het ontzag voor Jahweh is de grondslag der wijsheid’ (ook Spr. 9:10; Ps. 110:11). Dezelfde gedachte breder uitgewerkt in Eccli. 1:11-40. Een duidelijke reminiscentie aan de bijbel blijkt de strofe echter niet te bevatten. Het is overigens ook voor wereldlijke moralisering niet ongebruikelijk om met een verwijzing naar Godsliefde of -vrees als hoogste wijsheid van wal te steken. Zie b.v. B.v.S., 49-53; L. Sp., Boek iii 1-54. |
4 |
dienen: diende zou syntaktisch vlotter lopen. |
25-7 |
Over terughoudendheid en zelfbeheersing in het spreken: Eccli. 20:5 e.v.; D.C. i, 3; L. Sp., Boek iii, c. 3, 187-194; naar de plaats bij Cato verwijzen D.D., Boek i, 222 e.v. en Rose, 6578-6586. |
30-2 |
De syntaktische samenhang is hier voor interpretatie vatbaar. Loopt de zin over v. 30-31 door en moet dus Dat als relatief pronomen worden opgevat, of moeten we, zoals Serru- |
| |
| |
|
re in zijn editie deed, een punt plaatsen na v. 30 en Dat als een zefstandig demonstrativum begrijpen? |
33-5 |
Een enigszins analoge gedachte over wijsheid bij arm en rijk: Eccli. 10:33-34. |
41-3 |
Vgl. B.v.S., 185-189: ‘Laet di ghenoeghen, dattu heues,/ Eist lettel, eist vele, daer du bi leues:/ So wien so tsijn ghenoeghet wel,/ Hi es rike, ende niemen el.’ Variaties op dezelfde sententie o.m. in L. Sp., Boek iii, c. 3, 287-8; D.D., Boek ii, 3001-4; Rose, 4823-6. |
47-8 |
De zinsconstructie is samengetrokken. Men begrijpe: ‘Soe onlanghe eest dat men hier pleget/ Tgoet te hebbene [daeromme men hevet] soe swaren ban’ (zo'n kort aards genot, voor een zo lange straf in het hiernamaals). |
49-50 |
Vgl. B.v.S. 1107-8: ‘Ghef willike, ne maect niet lanc,/ So heuestu vele te meerren danc’. |
49-56 |
Dezelfde gedachte: B.v. S, 109-118 (zie ook D.C. I.25). |
53-6 |
Vgl. Eccli. 4:36: ‘Uw hand zij niet open, om te krijgen, En gesloten, als ze moet geven’. |
57 |
verbliden rijmt niet zuiver met de overige a-rijmen in deze strofe; met rijmen op -inghe blijkt ook elders echter enige variatie mogelijk (zie b.v. v. 99 en v. 153-160); emendatie, verdinghen b.v., lijkt dan ook geen dwingende noodzaak. |
57-72 |
Achterklap en kwaadspreken worden in de bijbel vanzelfsprekend bij herhaling veroordeeld: zie b.v. Eccli. 19:4 e.v. Maar ook in de profane moralisering komt het thema, vanaf de Disticha Catonis (D.C. I.12), bij herhaling terug. Vgl. b.v. L. Sp., Boek iii, c. 4, 471: ‘Scuut altoes achtersprake;/ Want dat es die quaedste wrake/ Entie scandelecste, waaerlike,/ Diemen doet op ertrike’. |
61-4 |
Logischer zou zijn: ‘Nijt ende vrese die en bedwinghen/ Oec niet alsoe die herte mijn/ Dat ic die waerheit niet en voert bringe...’; of moet Al in v. 64 opgevat als ‘alsof’? |
63 |
‘voert en bringe’ zou voor ons beter klinken en zal ook in het Middelnederlands wel correct geweest zijn; maar misschien bewijst de tekstplaats dat voertbringen in sommige gevallen als een onscheidbaar werkwoord werd opgevat. |
67 |
Oorspronkelijk wellicht: ‘met valscher tonghen’, daar het onderwerp van de zin grammaticaal een enkelvoud is. Of heeft de auteur meteen aan het meervoud in de voorstelling gedacht? Anderzijds is het rijm onzuiver en zou b.v. aan een emendatie met valschen tonghen (‘betogen, getuigenissen’) kunnen worden gedacht: in dat geval is het meervoud niet onlogisch. |
73-80 |
Een merkwaardige strofe. In het licht van wat volgt interpreteer ik v. 76 ‘eest waer dan?’ als: ‘zul je het dan geloven?’. Bij v. 77 is wellicht de voorstelling van v. 78, ‘wanneer men hem zou slaan’, te anticiperen. Ook dan blijft echter onduidelijk wat de leeuw in de gegeven samenhang komt doen. |
81-84 |
Vgl. Spr. 18:12: ‘Voor de val is men hooghartig, Maar aan de eer gaat ootmoed vooraf’. |
85 |
Het MNW kent de betekenis smake = ‘aard’ niet. Ik zie hier nochtans geen betere interpretatie. |
86 |
vroemen: in hs. eerste e superscript. |
87-88 |
De voorstelling van een ‘juist midden’ tussen ootmoed en hovaardij kan op 't eerste gezicht vreemd lijken. Een verklaring kan wellicht gevonden worden in het feit dat de profane moralisering doorgaans ook waarschuwt voor te grote ootmoed: zie b.v. B.v.S., 233-4; L. Sp., Boek iii, c.4, 141: ‘Sijt ootmoedich in die mate:/ Daer af coomt u grote bate;/ Want Aristoteles seit:/ Alte ootmoedich is zotheit’. |
89-96 |
Spr. 13:20: ‘Wie met wijzen omgaat, wordt wijs; Wie het met dwazen houdt, vergaat het slecht’; het Latijn staat, wat de laatste zinsnede betreft, nog iets dichter bij onze tekst: ‘amicus stultorum similis efficietur’. Vgl. nog Eccli. 6:35-36 en 9:21. |
93-96 |
Eccli. 8:5: ‘Heb geen omgang met een dwaas; Anders gaan hoogstaande lieden u verachten’. |
93 |
meren: letterlijk: zich voeden aan, zichzelf grootbrengen met. |
| |
| |
95 |
De kopiist schreef aanvankelijk ‘Selden connen si ter eren’, maar bemerkte zelf blijkbaar dadelijk de fout; hij schrapte het hele vers en ging daaronder met de goede tekst verder. |
97-104 |
Lankmoedigheid als vorm van wijsheid: Spr. 14:29 en 16:32, daar evenwel zonder de sociaal-pragmatische connotatie die in onze tekst vooropstaat. Wat dat betreft is er veeleer verwantschap met b.v. D.D., Boek iii, 1105-8: ‘Die verdraghen can tsinen vrome/ [Mach] grote dinghen ouercomen./ Men hoert Catoene ghewaghen:/ Wiltu verwinnen, lere verdraghen’ (vgl. B.v.S. 9O2). |
99 |
Het rijm is onzuiver: vgl. v. 57. |
105-12 |
Ook hier zijn slechts vage aanknopingspunten in de bijbel te vinden: vgl. b.v. Spr. 31:8-9. Meer gelijkenis is er met de aanhef van het kapittel ‘Wat hem toe hoert die vonnessen wisen selen’ in de Dietsche doctrinale (D.D., Boek ii, 3501-22). |
113-20 |
Eigenlijk een recapitulatie van enkele punten die al ter sprake zijn gekomen: spreken en zwijgen, v. 25-32; verdragen, v. 97-104; geven en nemen, v. 49-56. Deze drie punten maken b.v. ook deel uit van de tien raadgevingen in het korte stukje ‘Vele wijsheden’ in hs. Brussel, K.B. 837-845 (N. de Pauw, Middelnederlandsche gedichten en fragmenten, dl. 1, Gent, 1893-1897, p. 644). |
119-20 |
‘Met recht en reden mag men aan zo'n man (selken man: datief) een koningin (acc.) uithuwen’. Wordt wellicht bedoeld: ‘aan wie zo wijs is dat hij in dit alles de goede maat kent, kan men gerust het landsbestuur toevertrouwen’? |
121-28 |
Doet wat de aanhef betreft denken aan de ‘getallenspreuken’ Spr. 30:15 e.v. Qua inhoud en beeldspraak zijn er meer bepaald raakpunten met Spr. 30:18-20. Maar van directe afhankelijkheid lijkt er toch geen sprake te zijn. Een kortere variant van deze strofe, is te vinden op een andere plaats in het handschrift-Van Hulthem: ‘Twee dinghen sijn, die ic niet en ghere,/ Een jonc wijf ende enen speerwere:/ Men moeter dicke tsnachts om waken,/ Ocht men verliesse met clenen saken’ (J.F. Willems, ‘Oude rymspreuken’. In: Belgisch Museum 1 (1837), p. 99-136 (p. 109)). |
127 |
Bedwonghen kan ook betekenen: ‘beheerst’. Hoewel men met deze interpretatie zou kunnen aanknopen bij de in de religieuze literatuur van de Middeleeuwen bekende voorstelling van de charitas ordinata (Bernardus van Clairvaux b.v.), lijkt ze me in de gegeven context - de (getemde) sperwers die bewaakt moeten worden - minder geschikt dan die welke hier naast de tekst gegeven wordt. |
128 |
ware kan ook ‘hoede, bewaking’ betekenen, ‘omme clene ware’ zou dus ook kunnen zijn: ‘door een te geringe bewaking’. Deze interpretatie lijkt me nochtans iets minder voor de hand liggend. Vgl. overigens de variant saken in de parallelle tekst geciteerd bij 121-128. |
131 |
Het MNW (5, 1135) stelt hier voor Serrures ‘toe ontladen’ de conjectuur ‘oec ontladen’ voor. Wat in werkelijkheid in het handschrift staat, behoeft geen emendatie. |
133-35 |
Vgl. D.C. I.4: ‘Hets lachter dat een hier seghet/ “Laet dit”, ende hijs selve pleghet’. |
137-44 |
Gierigheid als ‘verslaving’: Eccl. 5:9-10 en Eccli. 14:3 e.v.; B.v.S. 1013 e.v. De gedachte komt eigenlijk op hetzelfde neer als hierboven v. 41-43; zie ook de aantekening aldaar. |
143 |
Diere... hebt: als beperkende bepaling bij rijcheit: die (gierige) rijkdom die je tot een arme maakt. |
144 |
Begrijp: Maer [die] doet leven... |
145-52 |
De noodzaak ‘om acht te geven op het einde’ heeft in de bijbel meestal een expliciet eschatologische betekenis (zie b.v. Eccli. 11:30, 32:26 en Spr. 14:12-13; algemener, maar dan wel zéér vaag: Eccl. 7:8: ‘Het einde eens dings is beter dan zijn begin’). De Middelnederlandse auteur geeft ook hier daarentegen veeleer blijk van op de wereld betrokken pragmatisme. Huis en schuur staan, zoals in onze tekst, naast elkaar in Eccli. 1:21; van directe beïnvloeding lijkt ook ook in dit geval echter geen sprake te zijn. |
| |
| |
152 |
‘zo blijft het begin gaaf’ (m.a.w. wie vooruitziend is, zal in zijn opzet niet teleurgesteld worden) |
153 en 159 |
Onzuiver rijm: vgl. v. 57 en 99 hierboven. |
153-60 |
De gedachte dat rijkdom vrienden baart, komt ook in de bijbel wel eens voor, b.v. Spr. 19:6: ‘Wie geschenken geeft, heeft allen tot vriend’ (vgl. Spr. 14:20 en 19:4). Ook hier gaat de Middelnederlandse tekst echter heel wat verder in de pragmatische explicitering. |
161 |
dranc: r superscript. |
161-62 |
Vgl. Eccli. 31:32: ‘De wijn is voor den mens een levenswater, Als hij hem met mate drinkt’; zie ook de verdere context aldaar. |
161-68 |
A.M.J. van Buuren wees er onlangs op dat deze strofe in een enigszins bijgewerkte vorm, als een apart tekstje, ook voorkomt in hs. Brussel, K.B. 837-845, F.105V: A.M.J. van Buuren, ‘Twee lofdichten op de wijn’. In: W.P. Gerritsen e.a. (ed.), Een school spierinkjes. Kleine opstellen over Middelnederlandse artes-literatuur, Hilversum, 1991, p. 36-39, waar beide teksten, met verwijzing naar eerdere edities, worden afgedrukt. De tekst in het handschrift-Van Hulthem is, zoals Van Buuren duidelijk laat zien, de betere van de twee. |
164 |
te saten zou men hier ook algemener kunnen opvatten als: ‘tot een goede toestand’, m.a.w. ‘tot genezing’. Wijn werd in de Middeleeuwen inderdaad ook als medicijn gebruikt. Met de bij de tekst gegeven verklaring zou integendeel eerder aan de pijnstillende werking van de wijn worden gedacht. |
|
-
-
[tekstkritische noot]titel proverbien: spreuken
1 vroetscap: wijsheid
5 diet versinde: die het zou overwegen
6 voer peinsde: van te voren zou bedenken
7 doghet: lijdt. arme: rampzalige
9 leghet: wijdt
11 hi hevet: krijgt hij
13 hem... clevet: zich hecht
14 treken: listen
-
-
[tekstkritische noot]16 Hem selven hi[...] ontkeert: hij ontzegt zichzelf
18 vroeder: wijzer, verstandiger
19 haet: heeft
21 gaet ende staet: omgang heeft
22 weet: begrijpt
23 slacht: lijkt op. te winde: met een windhond
24 veet: vangt
25 dwinc: bedwing. moet: gemoed
26 voordat je een woord uitspreekt
28 di ontga: van je wegga
30 Eest van doghden: indien het uit de deugd ontspruit
31 onder doet: onderdrukt
32 waar kwaad uit voort kan komen
33 Arman: een arme
36 voorzover ik zie (letterlijk: er verstand van heb)
38-39 sine minne... an leghet ende sinen moet: zich op toelegt
40 Te recht: op de juiste wijze. bekinnen: onderscheiden
45 an... leghet: zich verbindt aan
46 an: gunde
48 ban: straf
50 en lette niet: draal niet
-
-
[tekstkritische noot]51 luttel hout: weinig (van zijn beloften) houdt
55 van ghevene stout: flink, gul in het geven
56 singtmen... liet: spreekt men schande van hem
57 gichten: geschenken
60 waar het goede zou moeten zijn
61 Nijt: afgunst. bedwinghen: hebben... in hun macht
68 verraet: bedriegt
71 Hoedt u des: wacht u daarvoor
72 jammerlike: lamentabele
76 proeve: aantoon
77 verwoet: razend
79-80 Een zachte kastijding neemt hij op zich/ die zich door mij laat terechtwijzen
85 smake: aard
86 doet luttel vroemen: weinig goeds brengt
87 die middel: het juiste midden
-
-
[tekstkritische noot]90 gaet: omgaat
93 hen... meren: zich spiegelen, een voorbeeld nemen
97 verdraghene: lijdzaamheid, geduld
99 minne: goede verstandhouding
102 Gheset... sekerheide: tot een zekerheid biedende oplossing, vrede gebracht
105 vercoren: verkozen
106 vonnessen wisen moet: recht moet spreken
110 doer: om
111 te storen: tenietdoen
113 te tide: ten gepasten tijde
120 bevelen: toevertrouwen, uithuwen
122 die ik liever niet wil hebben
123 Ane [...] te legghene minne: lief te hebben
-
-
[tekstkritische noot]124 sporwaren: sperwers
126 te wakene begaren: vragen erom dat men om hen waakt (of: de wacht houdt)
127 Bedwonghen: gedwongen. dinne: zeldzaam
128 omme clene ware: om een klein goed, m.a.w. gemakkelijk
130 castien: terechtwijzen
131 ontladen: zuiveren
132 van... lien: dat hij over (of: in naam van) de deugd zou kunnen spreken
133 omberaden: van zijn verstand beroofd
134 ane... tien: ten laste leggen
135 verladen: bezwaard
136 eselrien: domheid
139 hi hem belet: staat hij voor zichzelf in de weg
141 stoot rijkdom ver van je af
142 lachteren: keuren (het) af
145 binden: samenbinden (van wat gemaaid is)
152 ongheschint: onbeschadigd
157 dwinghen: beheersen, naar uw pijpen doen dansen
159 ontsinnen: uitzinnig worden
160 in uwen strec: in uw macht
-
-
[tekstkritische noot]162 dien... maten: voor wie hem met mate drinkt
164 te saten: tot bedaren
166 ghelaten: verloochenen
|