Klein kapitaal uit het handschrift-Van Hulthem
(1992)–Anoniem Hulthemse handschrift– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 23]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||
Bouden vander Lore: Achte persone wenschen
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 24]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||
De vijf vrouwen wenschen (Hecuba, Helena, Pollixena, Andromache, aangevuld met de Brits-Keltische Ysaude) en De vijf heren wenschen (Menelaos, Pollidamas, Hector, Paris en Troylus), beide met Venus in de rol van voorzitter, ademen een Grieks-Trojaanse sfeer en zouden Segher Diengotgafs Troyen-episoden (Hulthem, nrs. 143-147) als bron van inspiratie gehad kunnen hebben. De personages in De viere heren wenschen (Hagen, Geernot, Rudegeer en Gunther), zijn afkomstig uit de Duitse heldenepiek. Ook de versificatie - Langzeilen! - herinnert aan de Duitse literatuur. Al deze wensdichten worden bevolkt door aristocratische personen die in een kringgesprek om de beurt verheven voornemens en wensen uitspreken. In De viere heren wenschen gaat het om de vraag wie de hoogste moed draagt, in De vijf vrouwen wenschen hoe elk zijn lief zou willen belonen en door hem beloond zou willen worden, en in De vijf heren wenschen wie zijn hart het meest en best in dienst van de liefde stelt. De teksten hebben met de raadselliteratuur een open einde gemeen: het publiek mag net als bij menige liefdesrechtbank zelf uitmaken wie de winnaar is. Terug naar de Achte persone wenschen, de tekst met het grootste aantal wensers, die niet als individuen, maar als naamloze typen worden gepresenteerd, en die bovendien paarsgewijs optreden: ridder-maagd, clerc-non, monnik-begijn en papegehuwde vrouw. Het aantal versregels dat hen in de mond gelegd wordt varieert:
De combinatie ridder-maagd krijgt de meeste aandacht (48 verzen), gevolgd door die van clerc-non en pape-gehuwde vrouw (beide 40 verzen). De combinatie monnik-begijn heeft met 28 versregels de minste tekst, waarbij men zich kan afvragen of de monnik oorspronkelijk niet, net als de begijn, 16 regels toebedeeld waren. Deze vier paren zitten op een zomerse dag bijeen rond een tafel, ruim voorzien van spijs en drank, en vermaken zich met het zingen van liedjes, het vertellen van vrolijke verhalen en het uitspreken van wensen: de ridder wil eeuwig jong, rijk en ongebonden zijn, de jonkvrouwe wil hem daarin volgen; de clerc wil zijn boeken, de non haar habijt inruilen voor de liefde van de ander; de pape wil overvloed van eten en drinken en af en toe een vrouw de biecht afnemen, terwijl de gehuwde | ||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 25]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||
vrouw niets liever wil dan zich aan het gezag van haar man onttrekken om zich door de paap te laten bijspijkeren. Ook de monnik denkt alleen maar aan vertier. Alleen de begijn lijkt te wensen wat van een vrome vrouw verwacht mag worden: eenvoudige kledij en sober eten, gehoorzaamheid aan het geestelijk gezag, kortom een heilig leven leiden. Deze wensen stemmen wonderwel overeen met wat er in andere veertiende-eeuwse teksten over deze personages geschreven wordt. De geile pape en de gehuwde vrouw kennen we bijv. uit de boerde Lacarise (Hulthem, nr. 163), de monnik als truwant is eveneens een goede bekende (Hulthem, nr. 210), evenals de begijn Van eenre baghinen (Hulthem, nr. 132) en Dits vanden tanden (Hulthem, nr. 164). In de clerc en de non weerklinkt het tragische relaas van Abelard en Heloïse: de gevierde geleerde die kapot ging aan zijn liefde voor een begaafd jong meisje, dat liever de hoer was van de man die zij beminde dan zijn echtgenote, maar dat uiteindelijk non werd. De jonge ridder die alleen maar in paarden en jachthonden denkt, is een typische aristocratische jovens, denk bijv. aan Herviz de Metz: een jongen met een adellijke moeder en een koopman als vader, die eenmaal oud genoeg met geld naar de jaarmarkt moet om in te kopen, maar in plaats daarvan met paarden en honden thuiskomt. Alle personen willen sex and drugs and rock-'n-roll. Alleen de begijn lijkt serieus, maar de schijnheiligheid van de begijn was spreekwoordelijk. De wensen zijn kortom niets anders dan de stereotype vooroordelen die de stedelijke maatschappij tegen deze vertegenwoordigers van de standenmaatschappij koesterde: Achte persone wenschen is een standensatire. Vandaar ook de traditionele hiërarchische geleding: ridder, clerc, monnik, pape en: jonkvrouwe, non, begijn, gehuwde vrouw. Kenmerkend voor het stedelijk perspectief is het gegeven dat Boudewijn extra werk maakt van de begijn en de gehuwde vrouw. Van de begijn door - waar de anderen openhartig zijn - haar leugenachtigheid te benadrukken; van de gehuwde vrouw door haar jaloerse echtgenoot als enige een naam te geven: Abecuc. De nieuwe manier van wonen in de stad, de overgang van een gezin met inwonende ouders en andere familieleden naar een ‘eengezinswoning’ ging gepaard met een andere taakverdeling. De man werkte buitenshuis, terwijl de vrouw thuis het rijk alleen had. Vandaar het literaire motief van de vrouw die deze vrijheid misbruikt door in huis de baas te willen spelen (strijd om de broek) en overspel te bedrijven, o.a. met geestelijken op huisbezoek. De echtgenoot wordt in deze situatie in literaire teksten steevast voorgesteld als ofwel een pantoffelheid, of als een ruwe, oude brombeer, terwijl de geestelijke geroemd wordt als een subtiele minnaar. De bedrogen echtgenoot in Achte persone wenschen wordt niet zo maar Abecuc genoemd. Habacuc was een bijbels profeet die de Assyrische bezetting (7e eeuw v. Ch.) als een straf Gods voorspelde en bewaarheid zag worden. Gedurende de Middeleeuwen werd Habacuc als een gedreven jongeman geportretteerd; in Jacob van Maerlants Scolastica wordt hij die goede man (v. 17126) genoemd. In de schilderkunst van de vijftiende eeuw wordt Habacuc echter als een oude mopperkont afgebeeld. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 26]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||
Gelet op de datering van Achte persone wenschen voltrok deze gedaanteverwisseling zich al eerder in de literatuur in de Lage Landen. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||
Literatuur
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||
Achte persone wenschen
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 27]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||
Sprac die ridder wert,aant.
‘Om voghelen ende om honde,
24[regelnummer]
Om wapene ende om peert
Van den hoechsten fore
Van al erterijc,
Ende ic om aventure
28[regelnummer]
Moeste varen ewelijc
Met goede ende ghesinde,aant.
Met vrouwen ende met vrome knechten,
Vlieghen, jaghen met winde,
32[regelnummer]
Tornieren, joesten, vechten,
Die werelt dore in eren,
Altoes vol die malen,
Soe waer ic wilde hoveren
36[regelnummer]
Willic wel betalen,
Ende ons niet en ghebrake
Noch over en scote niet,aant.
Ende men in eren van ons sprakeaant.
40[regelnummer]
Waer wi hadden ghelet,aant.
Te leven in ghesonde
Op dit erterijc,
Ende na die leste stonde
44[regelnummer]
Te varen in hemelrijc.’
Die maghet wel ghedaen,
Haren mont si ontdede,
Den ridder sach si aen,
48[regelnummer]
Dese worde dat si seide:
‘Soe wenschene ic u bi te sine,
In suverliken state,
Al dat leven mine,
52[regelnummer]
Ende ic u niet af en sate,
Ende wi minden beide
Sonder eneghe dorperen nijt
In goeder ghestadicheiden,
56[regelnummer]
In gheerde els gheen delijt.
Danssen ende reyen,
Vlieghen ende jaghen,
Pipen ende scalmeyen,
60[regelnummer]
Ende al die ons saghen,
Dat si ons onsten doghet
Ende oec ere daden,
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 28]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||
Sone woudic mine jonghe joghet
64[regelnummer]
Nemmermeer bat bestaden.
Ic woude oec met u sterven
Ende met u gheven tseins
Ende hemelrike verwerven,
68[regelnummer]
Dit scaffic vore een wensch.’
Die clerc sach op die nonneaant.
Ende seide: ‘Religiose,
Ic woude ghi mi wout onnen
72[regelnummer]
U minne graciose,
Ende ic mijn studeren
Moeste laten varen
Ende met u verteren
76[regelnummer]
Mijn goet al mine jaren.
Ghelt, pande ende boeken
Der kerken ende der scolen
Ende woudic nemmermeer roeken,
80[regelnummer]
U minne doet mi soe dolen,
Ende ic met u singhen
Mochte nacht ende dach,
In vrouden met u minghen,
84[regelnummer]
Dat ware mi een goet ghelach,
Ende ons niet en ghebrake
Spise, ghelt no dranc,
In gheerde gheen ander sake
88[regelnummer]
Al mijn leven lanc.’
Doen quicte metten oghen
Dat soete nonnekijnaant.
Ende sprac: ‘Bi Gode, den hoghen,
92[regelnummer]
Ic wille den wiele mijnaant.
Ende mijn nonne ghewant
Ende cloester alte male
In gloede ware verbrant,
96[regelnummer]
Ende ic wiste wale
Dat ghi mijn minne droecht
Ghelijc dat ic u an,
Soe ware ic vernoecht
100[regelnummer]
Met u, lieve man.
Ic liete dat covent
Te male, ende die abdesse
Ende gave al mijn consent
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 29]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||
104[regelnummer]
Te leren uwe lesse.
Het es ene grote pine,
Dit lesen ende dit singhen,
Ende dus besloten te sine
108[regelnummer]
Vore vrie wandelinghen.
Die moenc daer omme loech
Ende sach op die baghine:
‘Ic wenschen om mijn ghevoech
112[regelnummer]
Van spisen ende van wine,
Ende alder tieren wiven,
Om ghelt ende om abijt,
Soe woudic altoes driven
116[regelnummer]
Met hem mijn delijt:
Baden ende stoven
Altoes ende banckenteren,
Springhen, dansen, hoven,
120[regelnummer]
dobbelen, goet verteren.’
Hemelike green
Al doen die baghine,
Ende seide: ‘Here, al in een
124[regelnummer]
Begheerdi vroudelijc te sine;
Ic wenschene om grau abijt
Ende omme doeke wit,aant.
Om tsondaghes enen maeltijt
128[regelnummer]
Ghelijc dat Hi es dit,
Ende met allen cloesterieren
Wel te sine ghemint,
Mi woudic dan anteren
132[regelnummer]
Alse een heilich kint,
Mijn sonden hem verclaren
Ende doen al haer bevel,
Dus woudic mine jare
136[regelnummer]
Altoes leven wel.’
Die prochi pape sprac:
‘Ic wenschen om hoghe cueren
Ende om solaes ende om ghemac,
140[regelnummer]
Vette kokene ende volle scueren,
Om offerande groet,
Om vele cappelrien,
Om wijn, wit ende roet,
144[regelnummer]
Ende om vette amien
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 30]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||
Ende vele cappelane
Te hebbene onder mi
- Als mi niet en luste op te stane -
148[regelnummer]
Dat si mi hielden vri,
Int dopen, graven ende trouwen,
Int moneghen ende int singhen,
Ende int biechten van den vrouwen
152[regelnummer]
Woudic mi somtijts minghen.
Aldus woudic mi gheestelijc
Van zielen hebben cuere
Ende leven ewelijc
156[regelnummer]
Toter lester ure.’
Dat ghehuwet wijf
Te wenschene doen began:
‘Ic woude die keytijf,
160[regelnummer]
Abecuc, mijn man,
Ware onder die moude,
Soe nauwe dat hi mi wacht,
Dat ic gheender vroude
164[regelnummer]
Te ghebruken en hebbe macht.
Met goeden papen vet
Te hebbene compaengie,
In gheesteliker wet
168[regelnummer]
Es rechte melodie.
Si hebben warme cledere
Ende sachte leden,
Dese vrouwe tederaant.
172[regelnummer]
Eest grote salicheden,
Hare worde sijn soe vriendelijc
Boven den leken ruden.
Ic wenschen te leven ewelijc
176[regelnummer]
Met desen goeden luden.’
Alst wenschene was ghedaen,
Elc op den anderen sach,
Van wien men soude ontfaen
180[regelnummer]
Moghen dat ghelach.
Des doet u ghewach
Vander Lore Bouden.
Wiet best gheven mach?
184[regelnummer]
Ghi hebbet wel onthouden!
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 31]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||
AantekeningenDe tekst is in het handschrift te vinden op F.33R, b, 1-F. 34R, b, 4. Eerdere edities werden bezorgd door: J.F. Willems, ‘Achte personen wenschen’. In: Belgisch Museum 2 (1838), p. 432-437; Ph. Blommaert, ‘Achte personen wenschen’. In: Oudvlaemsche gedichten der xiie, xiiie en xive eeuwen. Deel 2. Gent, 1841, p. 111-113; F. Mathys, Boudewijn van der Luere, een Gentsch ‘sprookspreker’ der xive eeuw. Gent, 1944, p. 101 e.v. (licentiaatsverhandeling RUG).
|
|