De Geldersche nachtegaal
(1870)–Anoniem Geldersche nachtegaal, De– Auteursrechtvrij
[pagina 40]
| |
Als hij den morgen op ziet klaren,
Vangt elk met nieuwe krachten aan,
Al dorschend zij het graan vergâren,
En als de winter is gedaan,
Jaagt hij de beesten in het land,
De boer zegt Gode lof en dank.
Hoe zou de Bakker kunnen werken,
Het lieve brood dat men graâg eet,
Zoo God de Boer niet kwam te sterken,
Dat hij zijn land dan maakt gereed,
Hoe zou men leven in de steê,
Wanneer de Boer het werk niet deê
Hoe zou de Zeeman kunnen leven,
Indien de Boer niet deed het werk,
't Is waar God moet de Wasdom geven,
En maken hem door goedheid sterk,
Hiervoor toont hij zijn dankbaarheid,
Na zijn gedane arrebeid.
Als gij zijt aan uw disch gezeten,
Slaat op uw tafel dan een toer,
Beschouwt dan eens het lieve eten,
Het komt toch alles van den Boer.
Dus mensch zoo dikwijls als gij eet,
Den Boerenstand toch niet vergeet.
't Is waar de Zeeman brengt veel waren
Van allerhande landen aan,
Maar zoo daar ook geen Boeren waren,
Hoe zouden zij daar ook bestaan;
't Komt alles van den Boerenstand,
Maar God is meester van het land.
|
|