Biekorf. Jaargang 18(1907)– [tijdschrift] Biekorf– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende Op het Strand ZIE de avondzon gaat onder op de zee, Een pijnlijk sterven is ['t in bloedig stralen. Het naadrend vuurschip brengt den avond mee En op de golven laaien goudkoralen. De golven klateren zoo ver, zoo zacht In 't schemerlicht der eindloosheid verloren. Zij klateren zoo droef en heel den nacht Kan men op 't strand hun breede klachten hooren. Het water gloeit, de luchten vlammen rood, Het flonkert al in paradijschen luister, Zeer zachtjes sterft de zon een schoonen dood En heel de zee breekt los in rouwgefluister. [pagina 182] [p. 182] Zoo graag beluister ik uw treurig lied, O staag-bewogen zee van groote klachten.... Neen, op uw vlakte heerscht de vrede niet: Hoe de ongeruste baren 't strand betrachten Om uit te rusten van den langen strijd; Maar vruchteloos is 't eeuwig vredejagen... Mij grijpt zoo sterk de baren-eenzaamheid, Met hunne smart wou ik mijn lijden klagen. En immer kreunt mijn ziel haar levenswee, En immer zucht het wee der moede baren. Toch lijkt het mij of uit de mooie zee Komt heerlijk-rood 't geluk me toegevaren. Oostende Gabriël Verborght Vorige Volgende