Biekorf. Jaargang 18
(1907)– [tijdschrift] Biekorf– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 181]
| |
O, alles is zoo wonderschoon en blij,
Ik sla mijn armen in de Meilucht henen,
Naar 't groot geluk dat komen moet tot mij,
Doch meer dan ooit doet al die pracht me weenen.
O, alles spreekt van goedheid tot mijn hart,
Uit zoet muziek en klare sterrenluchten,
Ik fluister in den nacht mijne bange smart,
En knielend bid ik stil om troostgenuchten.
De zomernacht bezwaart mijn zielenood,
En stuwt mijn sehnsucht heen naar vredelanden,
Wie breekt mijn hongerige ziel het brood
Der liefde en reikt me teere vriendenhanden?
Ik wil als de anderen gelukkig zijn,
Mij groot gevoelen in genot en zegen,
Luid jubelen in 't lieve klankgedein,
En in verrukking gaan langs lichte wegen.
Och, mijn betrachten is al ijle waan,
De zielegrootheid ligt in 't moedig lijden,
En 't heilverlangen wordt alleen voldaan
Daar hoog in 't land van eeuwig zielsverblijden.
Gabriël Verborght |
|