Het oude Nederlandsche lied. Eerste vervolg: Souterliedekens
(1922)–Willem van Zuylen van Nyevelt– Auteursrecht onbekend
[pagina 182]
| |
99.
| |
[pagina 183]
| |
Hoffmann laat den voorlaatsten regel der eerste strophe vervallen (Weimar Jb. I en Horae Belg. II2 203); Forster en Phalesius hebben nog een regel gezongen bij de herhaling der eerste musikale phrase: ‘Tot op een niew end al om vruecht vermeiden’ resp. ‘Tot op een ander tijt tot dan sal ick troost verbeyden’. In den derden regel hebben beide ‘daer sal ick sijn.’ 1539* Dev. en prof. nr. 68 met een verwante melodie. - 1540 Georg Forster II 27, een strophe. - 1543* Phalesius VII 41. - 1544 Antwerpsch Lb. nr. 100, slechts de eerste strophe komt overeen met het Weimar-Hs., het geheel is veel meer bombastisch. - 1565* Ecclesiasticus nr. 27. - 1568 Berlijnsch Hs. Mgf. 752 nr. 51 4 str. een verwilderde hd. vertaling. Kopp (ZsfdPh. XXXV 518) merkt hierbij op dat het lied een akrostichon is op den naam Jacob. - 1569 † Veelderh. fol. 174. - 1572* een duytsch Musijkboek Loven by Peeter Phalesius (vgl. Willems nr. 156) gecomponeerd door Clemens non Papa. - 1574 Berlijnsch Hs. bl. 45b (Kopp l.c.). - 1577 Hofken gstl. L. 200. - 1589 Amst. Lb. 87. - 1591 † Amst. Lb. 37. - 1602* Druyventros nr. 82. - 1605 † Princesse Lb. bl. 95. - 1605 † Amst. Lb. 17 - 1623 Parnassu 24. Het lied werd ook getoonzet door Renaldus de Melle, MhfM. VII 121 en IX 133. |
|