'Moortje: vastenavond of driekoningen?'
(1976)–C.A. Zaalberg– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 235]
| |
Moortje: vastenavond of driekoningen?Worp beweert dat Brero's Moortje speelt op Vastenavond Ga naar voetnoot1. Niet zonder grond. Driemaal wordt in het stuk die tijdsbepaling genoemd: in vs. 1509, 1537 en 2667. Maar wanneer is het Vastenavond? Volgens Strubbe enVoet Ga naar voetnoot2 de dinsdag na de zevende zondag voor Pasen, dat is daags voor As-woensdag, of op zijn ruimst genomen de zes dagen aan As-woensdag voorafgaande. Bij Grotefend Ga naar voetnoot3 vindt men ongeveer hetzelfde. Het stuk zou dus, grofweg gerekend, kunnen spelen in de tweede of derde dekade van februari of de eerste helft van maart. Daartegen verzetten zich echter de meteorologische gegevens in de tekst. Ieder kent het ooggetuigenverslag van het ijsvermaak op de Amstel, dat vader Lambert doet in vs. 2881-2952. Nu heeft Lambert blijkens vs. 879-885 dezelfde dag zijn veelbelovende zoon Writsert opdracht gegeven: 880[regelnummer]
Dat hy de schipper, die op Lissebon sou vaeren
Souw schicken in het schip de alderbeste waeren,
Eer dat de koude vorst met gront-ijs al het Y
Beschiet met schots op schots: waar door voorseker hy
Souw blijven van zijn reys met achterstal versteken,
885[regelnummer]
Behalven dattet goedt sou vervriesen, ofte breeken.
We zijn derhalve in dat gedeelte van de winter, - het is geen kwakkelwinter, - waarin de Amstel al stevig dicht ligt en het brakke IJ nog open is, maar strenger vorst tegemoet ziet. Als de dagen lengen, gaat de winter strengen; dat wijst niet in de richting van februari of maart. Belangrijk in dit verband is een mededeling waarvoor ik dank verschuldigd ben aan de heer S.A.C. Dudok van Heel van de Amster- | |
[pagina 236]
| |
damse Archiefdienst. Uit onderzoekingen was hem gebleken, dat de werkloosheid wegens ijsverlet onder het Amsterdamse bootsvolk in het verleden precies even massaal placht te zijn in januari als in februari. Dus niets wijst erop, dat pas in de karnavalstijd het IJ zich placht te sluiten. (Ik laat cyklische klimaatveranderingen buiten beschouwing, evenals de kans dat men ‘in myn Vaderlycke stadt over ettelycke Iaren’, zoals de dichter zijn stuk in de opdracht lokalizeert en dateert, de Juliaanse kalender aanhield - hetgeen trouwens weinig verschil maakt.) Het ziet er dus naar uit, alsof we de gedachte aan Vastenavond voor de ‘mikrodatering’ van Moortje moeten laten varen, althans aan Vastenavond in de zin van de tijdrekenkundige standaardwerken waarnaar boven verwezen is. De duidelijkste aanwijzing in een andere richting geeft ‘Reynier, een Vryer’ in III 4. Hij is op zoek naar Writsert, die in opdracht van een stel ‘borsten’ (vs. 1445) in de Doelen een feestje had zullen organizeren en er niets aan gedaan heeft: ‘nu wy daer komen en isser te bancken noch te bicken’ (vs. 1513). Maar kijk! ‘wie komt daer van Moyaelen?’ (vs. 1535). Het lijkt Writsert wel. Wat ziet hij der uit! Had hy'er twee tot hem, so mocht hy singhen met de Star:
Hier kamen wy Haeren mit onse steeren,
Das Kindelyn Jesus willen wy liben ond eeren:
Der jungste Kuningh is wolle bekant,
1545[regelnummer]
Dat isser de Koningh aus Greeckenlandt.
Writsert, die bij zijn tot Moyaelen verrichte gewelddaad blijkbaar zijn Angolese Ga naar voetnoot4 grime heeft weten te bewaren, doet zijn vriend denken aan de zwarte Melchior: alleen de twee flankerende koningen en de ster Ga naar voetnoot5 mankeren, anders kon de toegetakelde jonkman passend gaan | |
[pagina 237]
| |
zingen wat Reynier, ongetwijfeld tot hilariteit van het schouwburgpubliek, galmend of bibberig ten gehore brengt. De volgende associatie die de vermomde Writsert bij de geboeid toekijkende Reynier wekt, hoort echter thuis in de vastenavondtraditie: Hier schort niet dan een blaas, of so een rommel-pot,
1550[regelnummer]
Om voor de luyer duer te rasen en te singhen
De neske deuntjes met de kinderlijcke dinghen
Als: gheeft my een Panckkoeck uyt de pan, ho man, ho;
De Vastelavondt die komt an: so myn Heer, also:
De rommelpotliedjes horen bij de Vastenavond. ‘Zij hadden dit eigenaardige,’ zegt Ter Gouw, ‘dat er altijd van een pannekoek inkwam, en dat het refrein: “ho, man, ho!” was’ Ga naar voetnoot6. Maar de rommelpotterij maakte zich ook hoorbaar ‘op andere bijzondere dagen, zooals b.v. Driekoningen’, naar het WNT zegt (XIII, 1013) en met een aanhaling uit Hoeufft staaft. Opmerkelijk wordt nu een mededeling van Ter Gouw: ‘Te Amsterdam werd, zoodra de eerste Vastelavond na de invoering der Reformatie in die stad naderde, (3 Januari 1579) den Stadswakers en Schoutsdienaars gelast allen vastelavondsgekken, “de mommeklederen ende grimmen” af te nemen’ Ga naar voetnoot7; dus begin januari was zo'n maatregel al nodig. Weliswaar is regeren vooruitzien, maar het is zeer veel aannemelijker dat de nieuwe heren drie dagen, dan dat ze een of twee maanden vooruitzagen. Vastenavond was een rekbaar begrip! In Amsterdam vonden mijne heren van den gerechte het op 6(!) januari 1531 verstandig, ‘coorndragers, meters, setters ende andere arbeyders, (....) die gewoontlick sijn geweest op coppertgens-Manendach (d.i. de eerste maandag na Driekoningen) oft anderen daghen in den Vastenavontijt vergaderingen ende gelagen te maicken ende dagelijcx t'onderhouden, den Vastenavontijt gedurende, (.... te) verbieden voortaan enige bosse te gaderen ofte penningen te scatten van ennigen persoonen (,) ofte vergaderinge op den toecoomenden Manendach oft anderen tijden van de | |
[pagina 238]
| |
Vastenavont te maicken’ Ga naar voetnoot8. Koppermaandag of andere dagen van de Vastenavond: de neerlandicus verbeeldt zich misschien de konstruktie te herkennen, hij is vertrouwd met het woordgroepje waarover sinds zeker artikel van Verdenius nogal wat te doen is geweest, namelijk ‘een herberch of een aer bordeel’ Ga naar voetnoot9. Ten onrechte. Een herberg hoeft geen bordeel te zijn, maar Koppermaandag hoort in het spraakgebruik van de aangehaalde Amsterdammers ongetwijfeld tot de Vastenavond. Men raadplege de woordenboeken. Van Dale weet het beter dan de handboeken der tijdrekenkunde; in de 10e druk b.v. vindt men onder Vastenavond als derde betekenis: ‘(niet alg.) het tijdperk van Driekoningen tot Aswoensdag’. En het WNT geeft in het overeenkomstige artikel (XVIII, 751) overtuigende bewijsplaatsen voor het gebruik in deze betekenis. Dat Moortje speelt op Driekoningendag, is in het bovenstaande niet bewezen. Men kan staande houden, dat Reynier op iedere dag van het jaar door de zonderlinge metamorfoze van Writsert kon worden herinnerd aan een driekoningenmommerij, al lag het dan op 6 januari wel het meest voor de hand. Veel duidelijker wijzen de meteorologische en folkloristische (en daarmee verband houdende stadsbestuurlijke) gegevens in de richting van Driekoningen. Bij die laatstbedoelde kategorie sluit goed aan, wat het factotum Koenraad tegenwerpt als Writsert enthoeziast ingaat op het denkbeeld, zich te vermommen als de voor Moyael bestemde negerslavin ten einde toegang te krijgen tot het begeerde meisje: Weet je wel 't is verboon by klock-slach vande Heeren
Dat niemant wie hy sy mach loopen meer voor mom
1115[regelnummer]
By nacht nochte by daagh?
Het is ‘by klock-slach’ verboden, dus het is geen vanouds in ieders bewustzijn levend verbod: Koenraad herinnert zich de (of een?) kon- | |
[pagina 239]
| |
krete afkondiging. Hierop laat Ter Gouw een verhelderend schijnsel vallen. Op de boven aangehaalde mededeling over het momverbod van 1579 laat hij volgen: ‘Meer dan twee eeuwen lang zien wij keuren maken tegen “vastelavondsspel en mommerij”, en meer dan twee eeuwen lang zien wij die pret haar ouden gang gaan’ Ga naar voetnoot10. De verordeningen van 6 januari 1531 en van 3 januari 1579 zijn dan slechts de vertegenwoordigers van een onafzienbare reeks Ga naar voetnoot11! En de afkondiging waar Koenraad op doelt kan daartoe behoord hebben. Als het diner van de ‘borsten’ in de Doelen diende om Driekoningenavond te vieren, - wij hoeven ons nu niet meer van de wijs te laten brengen door de aansporing: ‘'tis toch alle daagh gien Vastelavent’ (vs. 1509 Ga naar voetnoot12), - dan verandert er ook iets aan de opdracht die Writsert de dag tevoren heeft gekregen. Wat hij ‘voor ons sessen’ bestellen moet (drie kapoenen, vijf snippen enz.) en welke kamer rezerveren, wordt nogal precies omschreven (vs. 1505-1507). Hij is ‘op de Doelen een kijnt ten huys ’ (vs. 1503; trouwens ook andere bloemetjes pleegt hij geregeld buiten te zetten: vs. 1519-1528, vs. 1608-1611) en wordt er daarom op afgestuurd. Maar niet zomaar als boodschappenjonge, geeft men hem te kennen, nee: ‘Siet Writsert wy maken u Heer enne Voocht van morgen avent’ (vs. 1508). Op grond van het hierboven betoogde nu kan men veronderstellen dat Writsert de koning van het driekoningenmaal zal zijn. Eén plaats in het stuk lijkt met de datering in strijd. De oudere broer Ritsert, die zich nog twee dagen van zijn verleidster Moyael zal moeten spenen, gaat die ballingschap doorbrengen op het familiegoed ‘buyten Sloten’ om te ‘gaan Schaak'len met lusten (hem) selven moe en mat’ (vs. 412; vs. 479 vlg.). Kon dat, terwijl de vaarten en plassen ten westen van de stad uiteraard even dik bevroren lagen als de | |
[pagina 240]
| |
Amstel? Een citaat uit Boekenoogens Zaansche volkstaal in het WNT onder Schakelen II (XIV, 221) toont aan dat er ook ‘over Is (ijs)’ viel te schakelen. Mogelijk was er in een bijt nog wél zo'n overvloedige vangst te halen. Voor de keus tussen Karnaval en Driekoningen legt het gegeven van de visvangplannen inmiddels geen gewicht in de schaal Ga naar voetnoot13. Tenslotte: als Moortje op Driekoningen ‘gemikrodateerd’ mag worden, is het dan ook op 6 januari 1615 in première gegaan, zoals het kerstspel Gysbreght van Aemstel bestemd was voor 24 december 1637? Op die vraag is helaas nog geen antwoord gevonden, ook de heer Ben Albach in Amsterdam kon het me niet geven. De toneelgeschiedenis toont in ieder geval aan, dat het succes van Moortje aan geen seizoen gebonden was. Maar dat hoort thuis in de inleiding tot de komende editie. Mariënpoelstraat 61 Leiden 2405
C.A. Zaalberg |
|