Geschiedenis van het drama en van het tooneel in Nederland. Deel 2
(ca. 1972)–J.A. Worp– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 165]
| |
II. Het tooneelspel.Uit het vorige hoofdstuk bleek, dat vele dichters zich trachtten los te maken van de regelen der Fransch-classieke tragedie, eene andere omgeving kozen dan die van vorsten en helden en zochten naar een nieuwen vorm. Dat verzet tegen het Fransche classicisme had plaats in verschillende landen. In Engeland bracht William Lillo in The History of George Barnwell (1731) en in The Fatal Curiosity (1737) niet alleen gewone menschen op de planken, maar waarschuwde tevens op aangrijpende wijze voor de ondeugden, waaraan zijne hoofdpersonen te gronde gaan. Hem volgde Moore met The Gamester (1753). Ook in Frankrijk zelf kwam reactie tegen het classieke treurspel, dat geheel ontaard was. Nivelle de la Chaussée, een zeer middelmatig dichter, vond plotseling een genre uit, dat het midden houdt tusschen tragedie en comedieGa naar voetnoot1). La fausse antipathie (1733), Le Préjugé à la mode (1735), L'Ecole des amis (1737), Mélanide (1741), L'Ecole des mères (1744) en La Gouvernante (1747) van De la Chaussée hadden een groot succes, terwijl een paar andere van zijne drama's, o.a. Paméla (1743), vielen. Dat succes was aan verschillende oorzaken toe te schrijven. De dichter noemde zijne werken comedies, maar het vroolijke trad er geheel in op den achtergrond en werd in zijne latere stukken zelfs geheel gemist. Daarentegen werden in deze drama's, die in eene burgerlijke omgeving speelden, stellingen op zedelijk gebied verkondigd, geheel afwijkende van die, welke men meestal op het tooneel hoorde. Plicht en deugd werden weer ten troon verheven, het huwelijk werd niet langer bespot en onzedelijkheid niet door de vingers gezien. In een tijd, waarin de verdorvenheid van den adel zich afspiegelde in de letterkunde, de burgerstand zich begon te voelen en nieuwe denkbeelden langzamerhand opkwamen, moest eene moraal, zooals hier van het tooneel werd gepredikt, wel bijzonder in den smaak vallen | |
[pagina 166]
| |
van het groote publiek. Maar de drama's van De la Chaussée hadden nog eene andere aantrekkingskracht. Men beleefde een tijd van overgevoeligheid en sentimentaliteit en al de dramatische personen van onzen dichter zijn zoo sentimenteel mogelijk en storten ontzaglijk veel tranenGa naar voetnoot1). Daarom noemden de bestrijders van den dichter - en er waren velen - het nieuwe genre ‘la comédie larmoyante’, wat echter niet verhinderde, dat hij vele navolgers vond, o.a. Voltaire, die het zich zelven niet kon vergeven, dat hij het nieuwe genre niet had gevonden, er heftig op schold, maar het toch navolgde in Nanine, Charlot en L'Écossaise. Ook Marivaux was in vele opzichten een navolger van De la Chaussée. De blijspelen van deze soort zijn eigenlijk familietafereelen, waarin het comische element ontbreekt en die moreele verbetering ten doel hebben; men noemde ze later ‘tragédies bourgeoises’. Diderot ging nog een stap verder dan de boven genoemde dichters, want hij schreef Le Fils naturel (1757) en Le Père de famille (1758) in proza. Bovendien gaf hij in de Entretiens sur le Fils naturel en in zijn werkje De la Poésie dramatique eene theorie van dit nieuwe genre. Hij wil niet alleen eenvoud en natuurlijkheid, maar hij wenscht ook eene geheel ander soort van menschen op het tooneel te zien dan vroeger en meent, dat de lotgevallen van eenvoudige lieden zeker even tragisch kunnen zijn als die van vorsten en grooten der aarde. Ook wil hij van het tooneel prediken, wat waar en goed is. Diderot's drama's hebben een zeer matig succes gehad, maar zijne theorie had grooten invloed op Fransche en Duitsche dramatici. Lessing, die in zijne Hamburgische DramaturgieGa naar voetnoot2) zoowel de drama's als de theorie van Diderot prijst, heeft met Miss Sara Sampson (1755) en Emilia Galotti (1772) het burgerlijk treurspel op het Duitsche tooneel gebracht, maar zich onthouden van de groote sentimentaliteit zijner Fransche kunstbroeders. Doch dat kan van zijne landgenooten niet beweerd worden. Het burgerlijk treurspel viel bijzonder in den smaak der Duitschers en kwam geheel overeen met hun volksaard, waarin het sentiment eene ruime plaats bekleedt. Het is dan ook niet vreemd, dat het nieuwe genre in Duitschland grooten opgang maakte en het aantal burgerlijke treurspelen, daar geschreven, bijzonder groot is. | |
[pagina 167]
| |
Eerst ongeveer in 1760 werden hier te lande vertalingen van een paar drama's van Nivelle de la Chaussée en in 1773 en 1774 van die van Diderot uitgegeven - die van Le Fils naturel is van Betje Wolff. De drama's van dien aard noemde men hier niet burgerlijk treurspel, maar meestal tooneelspelGa naar voetnoot1), ook wel burgerlijk drama. Het tooneelspel heeft gewoonlijk een gelukkig einde; de hoofdpersoon wordt ten slotte gered en ontkomt aan het dreigende lot of aan de lagen van den verrader, die hem te gronde tracht te richten. Verreweg de meeste tooneelspelen zijn in proza geschreven. Dat men hier te lande behoefte gevoelde aan een ander soort van drama dan het treurspel, blijkt o.a. uit De vriendschap (1760) van W. van der Winden. Het stuk heet een ‘zedenspel’, telt 5 bedrijven en is in verzen geschreven. De inhoud is zeer onbeteekenend, maar de toon is geheel in overeenstemming met dien der latere tooneelspelen. Een koopman, wiens twee kinderen verloofd zijn met die van een braven vriend, is ongelukkig geweest en staat op het punt bankroet te maken; zijn broer laat hem in den steek, maar de vriend redt hem. De Amerikaan, of de edelmoedige vyand (1777)Ga naar voetnoot2) van J. Leerius is een erg kinderachtig tooneelspel. S. Rivier, die De doodslag uit broedermin (1778) waarschijnlijk uit het Fransch vertaalde, dramatiseerde in Amida, of de verloste Afrikaansche slaaf (1779) een onmogelijk verhaaltje en ontleende De boer en de koe, of het rechtvaardige rechtsgeding van Willem den Goeden (1782)Ga naar voetnoot3) aan het Goudsch Kronykje. In het laatste bedrijf van dit stuk ziet men den slechten baljuw onthoofden, wat minder past voor een tooneelspel. Zijn Triomf der Doggerbankse Helden (1782) is meer zinnespel dan tooneelspelGa naar voetnoot4). | |
[pagina 168]
| |
Ook J. van Panders was één der eersten, die hier te lande oorspronkelijke tooneelspelen in proza op de planken brachten. In Bousard, of de menschlievende lootsman (1779) ziet men den angst en de wanhoop in het huisgezin van een Franschen loods, die naar een schip zwemt, dat in nood is, en van wien bericht wordt, dat hij bij die poging is omgekomen. Ten slotte keert hij heelhuids terug en vindt onder de geredden den zoon van een vriendGa naar voetnoot1). In Frederik de rechtvaardige (1781)Ga naar voetnoot2) is de bekende geschiedenis van Frederik den Groote en den molenaar van Sanssouci behandeld, in De gewaapende uittogt (1787) geeft het uittrekken van een paar jongelieden aanleiding tot vele exclamaties over deugd in het algemeen en vaderlandsliefde in het bijzonder; men was immers in den patriottentijd. De snoodaart naar beginzels (1805) is een lichtmis, die veel leest over deïsme. J.N. Esgers maakt in Het loon der standvastige liefde (1779), waarvan een jonge verliefde koopman, die schulden heeft en door zijn vriend verraden wordt, de hoofdpersoon is, bepaald misbruik van brieven. Even onbeteekenend zijn de tooneelspelen van L. van OllefenGa naar voetnoot3). Clarissa, of de mislukte boosheid (1781) is in proza geschreven, maar door den broeder van den schrijver W. van Ollefen Caspersz ‘in verzen gebragt’ (1784); de hoofdpersoon is eene helleveeg, wier verraad mislukt. De revolutie in Amsteldam (1795) legt getuigenis af van de dwaasheid onzer voorouders in dien rumoerigen tijd; het 2de bedrijf, dat op den Dam speelt, is vol gejuich, gezang en toespraken; een ‘Carmagnol’ wordt door de vrouwen gekust, de vrijheidsboom geplant en een oude man, die jaren lang onschuldig in de gevangenis heeft gezeten, vindt zijne kinderen terug. Nog meer in den toon zijn de tooneelspelen van W. ImmeGa naar voetnoot4). In Lucas en Lucinde (1782) schaakt de overigens brave zoon van een braven landheer een braaf boerenmeisje, maar krijgt dadelijk berouw en geeft haar terug aan haar bruidegom. In De toets der gehoorzaamheid (1788) stelt een vader zijn zoon op de proef door voor te wenden, dat hij wil trouwen met het meisje, waarop de zoon verliefd is. In | |
[pagina 169]
| |
De jonge Walburg, of de gevolgen van het sentimenteele (1790) wordt een overdreven koopmanszoon geteekend, die tegen den zin van zijn vader getrouwd is en buiten 's lands armoe heeft geleden. Als hij terugkeert en zijne vrouw sterft, neemt hij vergif in, maar zijn vader vindt hem, overtuigt hem, dat zijne vrouw hem bedrogen heeft, en het vergif blijkt een purgeermiddel te zijn. De edelmoedige zoon (1791), die door zijne ouders altijd achteruit gezet is, redt zijn vader, die plotseling in financieele moeilijkheden verkeert, door hem de groote som aan te bieden, die hij juist uit de loterij heeft getrokken. Eveneens geheel in den toon van het tooneelspel zijn de drama's van Pieter 't Hoen. Dorvant of de zegepraal der liefde (1779)Ga naar voetnoot1) werd door hem uitgegeven onder het pseudoniem J.A. Schasz, waaronder 't Hoen zich ook verborg bij zijne vele politieke tooneelspelenGa naar voetnoot2). De oude Dorvant is tegen het huwelijk van zijn zoon, maar ziet het meisje, stemt toe en ontmaskert den schurk, die den toekomstigen schoonvader bedrogen heeft. De eerlyke landman (1782) kan zijn landheer niet betalen, omdat hij al zijn vee heeft verloren, en biedt hem nu alles aan, wat hij bezit. De landheer weigert, vindt op de hoeve zijn verloren zoon terug, die als kind was zoek geraakt, en schenkt de hoeve aan zijn braven pachter. In Ritmer de jonge, of het bederf der Nederlandsche zeden (1782) wordt een fatsoenlijke jongen door verkeerd gezelschap en door de listen van een Franschen pruikenmaker een lichtmis, maar eindelijk worden hem de oogen geopend en betert hij zich. In De werving van Willem den I (1782) treden een slechte kapitein, brave recruten en een lief meisje op; de Prins redt allen en straft den kapitein. Het beleg van Alkmaar, of de heldin (1790)Ga naar voetnoot3) heeft iets van een treurspel; men ziet n.l. niets van het beleg, maar mevrouw Burgerhart, wier ééne zoon gesneuveld is, laat haar anderen zoon ten strijde trekken. In De beste broeder (1790) is eene ware geschiedenis gedramatiseerd. Een slechte en een goede broeder worden op de proef gesteld door een rijken oom uit de Oost, die zich in den beginne niet bekend maakt. In het tooneeltje, waar de goede broeder zijne kostbaarheden verkoopt, is misschien navolging van de bekende scène uit Sheridan's The school for scandal (1777). In De wedergevonden vader, of de Bastille veroverd (1790) ziet men het merkwaardige | |
[pagina 170]
| |
feit vertoonen en vindt de hoofdpersoon zijn hem onbekenden schoonvader, die jaren lang een gevangene was geweest. In Het ongelukkig vermoeden, of de geredde grenadier (1790) wordt een brave soldaat dronken en krijgt twist; de ander wordt vermoord; hij meent het gedaan te hebben en wordt ter dood veroordeeld. Als hij gefusilleerd zal worden, bekent een andere soldaat de moordenaar te zijn. In Lucas en Wolfhart, of loon naar werk (1791) treden een brave boer, een gemeene schout en een eerlijke baljuw op; de laatste redt den braven boer en straft den gemeenen schout. Dan blijkt, dat het leven van den baljuw, wiens paarden op hol gingen, door den boer gered is. De inhoud van De dankbaare schuldenaar, of de geredde koopman (1791) blijkt reeds voldoende uit den titel. In Eduard en Emilia, of de zegepraal der standvastige liefde (1793) heeft Emilia zeven jaren lang gewacht op Eduard; nu hij niet terug is, wordt zij door hare ouders aan een ander verloofd. Maar Eduard keert terug, als schipper verkleed, en overwint alle moeilijkheden. In Frederik en Charlotte, of de edelmoedige belooning der deugd (1793) is een braaf, maar kort aangebonden oud-militair door een schurkachtigen officier in een proces gewikkeld en leeft in armoede, daar zijne dochter voor hen beiden den kost moet verdienen. De jonge Frederik ziet Charlotte en helpt met geld, terwijl hij onbekend blijft. De slechte officier bewerkt, dat Frederik door zijne tante onterfd wordt, en de oud-militair verliest zijn proces. Maar de slechte officier wordt gevangen genomen en tante, die eene goede daad wilde verrichten, nu zij haar neef onterfd heeft, blijkt den oud-militair als erfgenaam te hebben aangewezen. Nu wordt de edele jongeling Frederik opgespoord; hij trouwt met Charlotte en het proces wordt nog eens overgedaan. - Er is in de tooneelspelen van 't Hoen erg veel braafheid en de tranen stroomen bij alle mogelijke gelegenheden. Jansje, of de onverwachte terugkomst (1782)Ga naar voetnoot1) van G. Manheer is een eenvoudig stukje. Een door Zigeuners geroofd meisje is door een boerenpaar opgevoed en zal gedwongen worden met iemand te trouwen, dien zij niet hebben wil. Maar haar vrijer, de zoon van het boerenechtpaar, die verdronken heet, komt terug en brengt Jansje's vader mee. Een geweldig stuk is daarentegen De spelonk van Strozzi, of de ondeugd door zich zelve gestraft (1800). Een edele Venetiaansche jongeling is door eene vrouw, wier liefde hij heeft afgewezen, in eene spelonk opgesloten, waar hij geketend door een cipier bewaakt en elken nacht door de versmade schoone met vele bravo's bezocht wordt. Maar de zaak komt uit; hij | |
[pagina 171]
| |
wordt gered en het drama eindigt met eene zitting van den Venetiaanschen senaat en den zelfmoord der vrouwGa naar voetnoot1). C. Swaberland gebruikte Brandt's bekend werkGa naar voetnoot2) als bron voor zijn Michiel Adriaansz. de Ruiter, of de verlossing der Hungarische predikanten (1782)Ga naar voetnoot3) uit het bagno te Napels in 1675. De Voogd (1800) van hem is geheel zonder beteekenis. In De Doggersbankers (1782) laat Nomsz een luitenant ter zee en een matroos op hunne eigene wijze den slag verhalen; het stukje is in één bedrijf en in dichtmaat. In De geldzuchtige (1791) vervolgt een woekeraar eene brave weduwe, maar een kapitein dreigt den kerel, zoodat hij de schuldbekentenis, waarvoor het geld reeds betaald was, teruggeeftGa naar voetnoot4). Het eigen belang (1791) is door Nomsz zeker naar het Engelsch vertaald. In De marquis de Bouillé, of de herovering van St. Eustatius (1782) van P.J. Kasteleyn jagen de Nederlanders met behulp van Franschen, die buiten hun weten geland zijn, de Engelschen van het eiland weg, maar zij doen dat zonder de minste actie; toch heette het drama, dat in dichtmaat is, een ‘heldenspel’. De minyverige (1782) en Kleon (1782) van W.H. Sels zijn in een zeldzamen preektoon geschreven; in het laatste stuk weigert een vader eerst zijne dochter aan iemand, die tot een ander kerkgenootschap behoort. Rh. Feith trad met De patriotten (1785) op politiek terrein. Eén zijner hoofdpersonen is een patriot in den waren zin van het woord; hij meent het goed met het vaderland, offert zijne eigene belangen er voor op, is volkomen eerlijk en heeft niets tegen den Stadhouder, als deze zich geene macht aanmatigt, maar strijdt tegen eene eerzuchtige aristocratie. De andere patriot daarentegen gebruikt de politiek, om zelf ambten en macht te verkrijgen, verfoeit den Prins, omdat deze de aristocratie in den weg staat, en schuwt geen middel om zijn doel te bereiken. Beiden zijn verliefd op hetzelfde rijke meisje; de eerste wordt telkens door den ander belasterd en tegengewerkt, maar wint het ten slotte; de ander wordt ontmaskerd, o.a. door het valsche bericht, dat het meisje haar geheele fortuin heeft verloren. Veel romantischer is Agatha (1785) van Izaak Schmidt. Een jonge man meent, dat hij een medeminnaar in een duel heeft gedood; hij vlucht met zijn meisje, trouwt haar en leeft als boerenarbeider in een dorp. | |
[pagina 172]
| |
Hij bevrijdt een ouden heer en eene jonge dame, die door roovers worden aangevallen, maar wordt, op aansporing van zijn eigen broer, die vroeger ook naar de hand van Agatha heeft gedongen, als moordenaar gevat; ook zijne jonge vrouw, die doof is gebleven voor de aanbiedingen van zijn broer, wordt gevangen genomen. Maar de oude heer blijkt hun beider oom te zijn en de medeminnaar is niet gedood, maar gewond en komt weer voor den dag. In De Zuider-haaks (1786) van denzelfden schrijver is weer eene schipbreuk; de bedoeling was een ernstig nastukje te schrijven. Loosjes noemde De sentimenteele (1785) een ‘tooneelstukje’; het verdient dan ook met een verkleinwoord aangeduid te worden. Ook C.F. Gellert (1786), waarin een student den Duitschen dichter en geleerde op de proef wil stellen, maar bedrogen uitkomt, is zonder beteekenis. De vlucht van Huig de Groot (1785) heet een ‘Burgerspel’ en is in verzen. Gevaarts en Gyzelaar (1786) heet een tooneelspel, maar heeft meer van eene tragedie; het is in dichtmaat geschreven en er treden verschillende reien in op. In zijn ‘Naabericht’ stelt de dichter dan ook voor, om in een tijd, ‘waarin het volk zoveel, zo gewigtig deelneemt in de belangen zijns bestuurs, en ook meêr of min een wezenlijken invloed heeft’, de reien weer in te voeren; daar echter het tooneel meestal eene kamer voorstelt, zou hij wenschen, ‘dat, tusschen elk bedrijf in eene kamer afgespeeld, eene spoedige verandering van het Tooneel plaats greep en de Reijen zich gepaard met een gepast muzijk vertoonden.’ Men heeft niet naar hem geluisterd; de reien waren uit den tijd. De hoofdpersoon van het drama is eigenlijk Morand, die ter dood veroordeeld, maar gered wordt door de tusschenkomst der beide afgevaardigden. De Hollanders op het einde der achttiende eeuw (1791) heet een ‘zedenspel’; de hoofdfiguur is aardig geteekend. De vroome (1792) heet eveneens ‘zedenspel’; eene innig vrome tante wordt bedrogen door een huichelachtigen catecheseermeester en een fijn zusje, die haar nichtje belasteren, omdat zij in 't geheim verloofd is; zij worden echter op diefstal betrapt door den minnaar. Wij treffen hier dus ongeveer hetzelfde motief aan als in Sara Burgerhart. De gebroeders Naerebout (1792) zijn twee moedige Vlissingsche loodsen - er schijnen in dezen tijd bijzonder veel schepen gered te zijn - en in De Hulk of de hervinding (1793) wordt de brand op een schip beschrevenGa naar voetnoot1). In 1808 schreef Loosjes in 5 bedrijven | |
[pagina 173]
| |
en in dichtmaat Huig de Groots tweede ballingschap of vlugt uit Amsterdam. Coster komt bij Vondel; zij zullen met Hooft en Tesselschade De Groot trachten te weerhouden, om uit Amsterdam te vertrekken. Van der Velden komt Vondel namens De Groot het handschrift van zijn Constantijn terugbrengen. - De Groot wil weg uit ‘dit ondankbaar land’; Vondel tracht hem te weerhouden en wil hem o.a. de Gysbreght opdragen, terwijl Tesselschade, als toovenaarster verkleed, zijne juridische hulp komt inroepen. - De Groot komt afscheid nemen van Hooft en zijne vrouw, bij wie Tesselschade op dat oogenblik ook is, maar verkleed als vroeger. - De Groot zegt hun vaarwel; Vondel komt meedeelen, dat de Raad van Amsterdam tegen het verder verblijf van De Groot is, en ook Uytenbogaert treedt op. - Hooft en zijne vrouw, Uytenbogaert, Vondel en Tesselschade, die hem een gesneden roemer aanbiedt, doen De Groot uitgeleide bij den Schreijerstoren. Laurens Koster (1809) is een vroolijk stukje, waarin vele liedjes worden gezongen, Faust en Guttenberg, terwijl de familie op eene bruiloft is, er met de letters van doorgaan, die echter later teruggevonden worden, en waarin men den bekenden boom ziet, waar de letter uit gesneden is. Blijkbaar was het een gelegenheidsstukje, maar het herinnerde, evenals het vorige, in den Franschen tijd aan den vervlogen roem van het vaderland. J.A. Backer ontleende Alardus, of de zelfmoord door liefde (1786) aan Goethe's Werther en De zeldzaame bedelaar (1798) waarschijnlijk aan een Fransch verhaaltje. Had Loosjes zijne tooneelspelen niet erg huilerig gemaakt, Kinker deed dat in het geheel niet in zijn Van Rots (1789), dat hij een ‘epizodisch drama’ noemde. Een sluwe intrigant dringt zich met valsche papieren onder den naam graaf van Rots bij de familie van een goedhartigen baron in en stelt er zijne maîtresse, die evenals hij valsch kaart speelt, als zijne zuster voor. Door zijne listen brengt hij in het gastvrije huis alles in de war. Hij wil de dochter van den baron trouwen, maar zij is gehuwd. Haren jaloerschen echtgenoot maakt hij razend, door een fat op de jonge vrouw af te zenden, en beiden worden gedood. Nu weigert zijne maîtresse hem verder te helpen en, daar zijn toeleg toch mislukt is, verlaat hij onder bedreigingen het huis. - De intrige van het stuk is ingewikkeld. Blijkens de voorrede wilde Kinker verschillende karakters teekenen zonder van | |
[pagina 174]
| |
alleenspraken gebruik te maken, en dat is hem gelukt; zijne personen verschillen sterk niet alleen van elkander, maar vooral ook van de sprekend op elkander gelijkende, goedige, steeds aangedane figuren der meeste tooneelspelen. Ferdinand en Leonore, of de gedwarsboomde doch zegevierende liefde (1791) van J. Fokke telt 5 bedrijven, is in verzen geschreven en ontleend aan ‘de Borgerlyke saamenleeving’. Ferdinand, de zoon van den landheer, is verliefd op Leonore, maar zijn neef Lodewyk, die zelf plan heeft op het meisje, schaakt haar met behulp van schoutsdienaars en werpt de schuld op Ferdinand. De landheer zelf herkent in eene arme weduwe, die vlak bij hem woont, zijne dochter. Lodewyk wil, als hij ontmaskerd wordt, Leonore doodschieten, maar mist en het jonge paar wordt gelukkig. A. Brusse ontleende Alcest, of de beloonde vaderliefde (1791) aan het gelijknamige verhaal van GellertGa naar voetnoot1), wat H. Asschenbergh eveneens deed met De deugdzaame zoon en de edelmoedige vrinden (1792); beide stukjes zijn in verzen. In De zege der ouderliefde (1791)Ga naar voetnoot2) van A. Verheul, dat op St. Domingo speelt, heeft zoowat ieder een valschen naam aangenomen; het zal wel eene bewerking naar het Fransch zijn. Daarentegen is De graaf van Sternfeld (1791) van J.G. Doornik, waarin twee broeders, die valsche namen dragen, op hetzelfde meisje verliefd zijn, waarschijnlijk naar het Duitsch. De wijsgeer (1792) van G. Paape wordt misleid door een vriend, die hem in valsche brieven het eene ongeluk na het andere meedeelt, om hem tot zelfmoord te brengen. Tot het laatst toe houdt hij zich goed; het meisje, waarop hij verliefd is, redt hem van zelfmoord en het bedrog komt aan het licht. A. van der Willigen ontleende zoowel Selico (1794) als Claudine (1797) aan de Contes moraux ou nouvelles nouvelles van Florian. Molstein en Kroondorp (1794) van P. Boddaert verdient geene bespreking, maar is nog iets minder dwaas dan Liefde en grootmoedigheid (1795) van A. van de Wart, waarin eene juffrouw te ver is gegaan met haar minnaar en deze uit wanhoop als heremiet leeft, terwijl er geene naspeurlijke reden is, waarom zij maar niet eenvoudig gaan trouwen. De weldenkende representant (1796) is een vaderlandsch stukje. De schilder (1796) is natuurlijk verliefd, maar vindt een medeminnaar in een kapitein in Franschen dienst, die - wij zijn in den tijd der ‘fraternité’ - zijn heusche broeder blijkt te zijn. Het stukje is in verzen. In Van de Wart's Ransdorp (1800) vindt iemand, die vroeger naar Frankrijk is gegaan en zijn dochtertje hierheen heeft gestuurd, haar terug. | |
[pagina 175]
| |
Burger Herman, of de republiquinsche vader (1795) van J.E. de Witte van Haemstede is een zeer patriottisch stuk. Er wordt een gevecht geleverd bij een dorp aan de grenzen tegen de Pruisen; een oude heer, wiens twee zonen kort geleden door deze overweldigers gedwongen zijn, onder hen dienst te nemen, snelt er met andere dorpsbewoners heen, neemt den Pruisischen generaal met zijn geheelen staf gevangen en vindt zijne zonen terug. De andere drama's van dezen schrijver zijn eveneens vol verrassingen. De zeldzaamste toevalligheden, veroorzaakt doordat vele personen een anderen naam hebben aangenomen, komen voor in Eduard Stanley, of de gelukkige wedervinding (1800) en in Valmont de Saint Priest, of de schipbreukeling (1800), terwijl men in De negers in Holland, of de zegenpraal der menschlievendheid (1801) door een Engelschen slavenhaler in Amsterdam negers ziet verkoopen, die met het grootste gemak correct Hollandsch spreken. De schoone weduwe, of het onverwacht geluk (1798) van W.C. Spierenburg verdient niet hier ontleed te worden; het stukje werd door een ander in verzen gebracht. In Saint-Far en Sophia, of de onverwachte wedervinding (1799) van A. Maas is een onbeteekenend Fransch verhaal van De la Dixmerie gedramatiseerd. In Rykdom en billykheid (1800) van S.H. Vernede is de hoofdpersoon een rijke oude heer, die erg bar is, nooit iets geeft, altijd op zijne rechten staat en zijn neef en nicht verhindert, huwelijken zonder geld aan te gaan. Een andere bejaarde man treedt telkens op als redder in den nood en helpt overal, dikwijls met groote sommen. Ten slotte blijkt, dat deze in dienst staat van den eersten, die zich den naam getroost van een vrek, om stil, maar waarlijk goed te kunnen weldoen. In het bovenstaande zijn de werken van die schrijvers genoemd, die hun naam op den titel plaatsten der door hen geschreven tooneelspelen. Maar er zijn een groot aantal tooneelspelen in de laatste jaren der 18de eeuw uitgegeven, waarvan de schrijvers onbekend zijn gebleven. Het nieuwe genre viel in den smaak, misschien niet zoozeer van het gewone schouwburgpubliek - er zijn in dezen tijd weinig oorspronkelijke tooneelspelen op het repertoire onzer schouwburgen gekomen - maar van hen, die de voorstellingen der liefhebberijkomedies bezochten. Zulke vereenigingen van dilettanten op dramatisch gebied waren er vele in al onze grootere steden en zij schijnen vooral tooneelspelen te hebben opgevoerd, wat men mag opmaken uit het feit, dat zoovele dier kunstwerken aan bestuur en leden dier vereenigingen werden opgedragen. Een kort overzicht van deze anonyme tooneelspelen moge hier volgen. | |
[pagina 176]
| |
In De Hoog, of de Westindische geldhandel (1780) wordt een brave jongeling verleid door slechte vrienden en bedriegt zijn patroon, maar krijgt toch vergiffenis en de dochter. De bestrafte roover, of de Engelsche kaper in Amsterdam (1781) geeft zich voor een Amerikaan uit, maar loopt er met zijn zwetsen en zijne schurkenstreken danig in. In De schipbreuk van het Eng. Oost-Ind. Compagnieschip, The Barker, of de gelukkige redding (1781) worden, tijdens den oorlog, Engelsche schipbreukelingen door Hollandsche visschers gered, die vroeger door Engelschen mishandeld zijn. Natuurlijk is er eene herkenning, zooals bij elke tooneelschipbreuk onvermijdelijk is. Plutus Mentor (1781), waarin een meisje door haar gierigen vader gedwongen zal worden, een ander te trouwen, beslaat 180 bladzijden druk en is dus twee malen grooter dan een gewoon tooneelspel van 5 bedrijven. De kleine stukjes Rosalia, Azone en Eudemon en De kunstkenner (z.j.) zijn blijkbaar allen naar het Fransch, het laatste naar een verhaaltje van Marmontel. De matroos uit ouderliefde, of de jongeling van Zutphen (1782) gaat in dienst in plaats van zijn vader, die in dronkenschap geteekend heeft, en komt met één arm terug. Patria en Usipetis (de stedemaagd van Zutphen) treden een paar keeren op; het stukje is dus in de graafschap opgevoerd. In De onbekende weldaadige (1787) is eene edele daad van Montesquieu ten tooneele gebracht, die een slaaf loskoopt; het stuk is zeker naar het Fransch vertaald, evenals Klerdon (1789). In Montroze of de dankbaare (1791) heeft iemand, die vroeger eene weldaad heeft genoten, den zoon van zijn weldoener onder een anderen naam opgevoed en wil hem doen trouwen met zijne dochter, maar zijne zuster, van wie hij afhankelijk is, verzet zich daartegen. Eelhart en Saartje (1791) is een pleidooi voor de stelling, dat men iemand niet mag minachten, omdat één zijner verwanten eene erge misdaad heeft bedreven. De zegepraal der onschuld (1793) is misschien naar het Duitsch, evenals Julia Arnold (1795), terwijl Mannendeugd en vrouwenliefde (1793)Ga naar voetnoot1) en De eerste proeven der kinderlyke dankbaarheid (1793) zonder twijfel vertaald zijn. De dorppredikant (1793) is zeker naar het Engelsch - het is eene dramatiseering van Goldsmith's The vicar of Wakefield - en Thomas Harly, of de man van gevoel (1793) is ontleend aan een Engelsch verhaaltje. De goede kinderen, of de beloonde vaderliefde (1794) is buitengewoon sentimenteel, Elize van Wallenthorst (1794) niet onaardig. Een freuletje loopt weg met een officier; haar vader vervolgt het paar in gezelschap van een adellijken minnaar. | |
[pagina 177]
| |
De officier redt den vader uit de handen van roovers, bij welke gelegenheid de ongewenschte minnaar buitengewoon hard wegloopt, en alles schikt zich ten goede, want: deugd is de beste adel. In Merval, of de menschenvriend (1794) wordt betoogd, dat men ook andersdenkenden moet weldoen. De schrijver betrad een geheel anderen weg in De marquize van Mazzini (1796)Ga naar voetnoot1); in dit geweldige stuk heeft een Italiaansche markies zijne eerste vrouw voor dood doen doorgaan, maar haar in zijn kasteel opgesloten, en is met eene andere gehuwd, die hem bedriegt en hem ten slotte vergiftigt. De eerste vrouw wordt toevallig gevonden door eene harer dochters, die met haar minnaar is weggeloopen, maar vervolgd wordt door haar vader en een machtig edelman, die haar wil trouwen, enz. Er is veel wapengekletter, toortsgeflikker en ketengerammel in het drama. De ongelukkige roover, Het misleide meisjen, De edele zoonen, William Hillnet, en Natuur en wulpsheid, allen in 1796 gedrukt, zijn kleine stukjes van één bedrijf en waarschijnlijk uit het Duitsch vertaald. Het ‘burgerlijk tooneelspel’ Het vaderlandsch huisgezin (1797) is niet onaardig. De heele familie is zeer patriottisch gezind; de vader is steeds verdiept in dagbladen en in de quaesties van den dag; de ééne zoon, een vroolijke jongen, behoort tot een vrijcorps. Er treedt een Fransch officier in het stuk op en een Turk, die den vader redt, als deze door een slechten onpatriottischen neef in verlegenheid wordt gebracht, er wordt gedanst om den vrijheidsboom en er worden soms aardige dingen gezegd. De onverwachte redding (1798) is onmogelijk, maar toch nog beter dan Het Amsteldamsche weeuwtje, of de plans in duigen (1798). D'Almanci en Eduard en Rosalia van D.W. Stoopendaal zijn bijzonder naief. Atlante of de geredde onschuld (1800) is vermoedelijk naar het Duitsch vertaald, terwijl Lady Mirvey, of het vermogen der natuur en liefde (1800)Ga naar voetnoot2), een historisch drama, dat ten tijde van Cromwell speelt, wel naar het Engelsch zal zijn.
Wat inhoud en vorm betreft, wijkt het tooneelspel ver af van het treurspel. Het speelt onder gewone menschen, die meestal erg gevoelig zijn, en preekt eene voor ieder verstaanbare moraal. Het werd gewoonlijk in proza geschreven, omdat men natuurlijk en waar wilde | |
[pagina 178]
| |
zijn. ‘Hoe verheeven de Dichtkunst ook moge zyn,’ zegt P. 't Hoen in de voorrede van dl. I van den Nieuwe(n) Spectatoriaale(n) Schouwburg (1782), ‘hoe zeer dezelve eigen zy aan het Tooneel; zeker is het, dat het Rym meer geschikt is tot het gemak van de vertooners, om de rollen woordelyk in het geheugen te kunnen prenten, dan het wel eigenaartig is; daar door wordt niet zelden een caracter onnatuurlyk, ten minsten, wy worden daar door veel al overreed, dat het geen wy zien en hooren eene kunstige vertooning en slechts eene vindingryke schildery is. Te regt begrepen dus inzonderheid de Franschen en Duitschers al voorlang, dat de Drama het geschikste voor het Toneel was; daar in spreekt de eenvoudige Natuur; daar in komt elk caracter met zyne eige koleuren te voorschyn; daar in vertoont elk persoon zyne denkbeelden met zodanige woorden en niet anders, als men in dergelyke omstandigheden kan en moet spreken. Dit verrukt ons niet alleen, maar doet ons ongevoelig ons verbeelden, dat al wat wy zien, al wat wy horen, dadelyk gebeurt; en dit is het juist, dat op ons hart het meeste of liever alleen werkt.’ Nog een ander verschil tusschen treur- en tooneelspel is de wijze, waarop de personen lucht geven aan hunne aandoeningen. De uitingen van liefde, haat, droefheid, toorn blijven in het treurspel binnen zekere grenzen en de dichters laten het dan ook meestal aan de spelers over, hoe zij die hartstochten willen uitdrukken. Maar in het tooneelspel is dat niet het geval; overal zijn aanwijzingen voor den speler aangebracht, hoe hij de verschillende aandoeningen moet vertolken. En op dat gebied werd er heel wat van hem gevorderd. Een paar voorbeelden uit het eerste bedrijf van De vryheids-zoonen (1795), een drama, dat in Amerika speelt en waarin Washington als ‘deus ex machina’ optreedt. Adelaïde zit in den tuin, als men haar een brief komt brengen. ‘Zij tziddert aan alle haare leden, zet zich en leest. Na dus eenige oogenblikken in een diep stilzwijgen te hebben doorgebragt, berst zij eindelijk in een vloed van traanen uit,’ zegt nog een paar woorden en ‘zijgt in onmagt neder.’ Hare vriendin Thereze brengt haar met moeite weer bij; dan leest zij den brief ‘met eene beevende stem, terwijl zij telkens door haare traanen en snikken hier in verhinderd wordt,’ en na de lezing ‘zijgt’ zij ‘in de armen van Thereze, verbergt haar aangezigt aan derzelver boezem, en besproeit dien met haare traanen.’ Als zij ‘weder een weinig tot bedaaren gekomen is,’ vraagt zij iets aan hare vriendin en ‘beschouwt haar met een doordringenden blik; Thereze slaat verlegen de oogen neder, bloost nog meer, en verbergt in het einde haar gelaat aan de borst van Adelaïde’; daarna ‘berst’ zij ‘in traanen uit,’ maar dan, terwijl | |
[pagina 179]
| |
zij ‘zich zagtelijk uit haare armen windt, met een diepen zugt’, gaat zij heen. Nu verschijnt Caroline, de moeder van Adelaïde, die haar ‘met zeer veel vuurs omarmt’, en ook Thereze komt terug; Adelaïde ‘weent bitter, en verbergt haar aangezigt aan den boezem van Thereze’, die ‘met vervoering’ de hand van Caroline vat, ‘terwijl zij die met kussen overdekt, en daar op eenige traanen laat vallen’. ‘Zij verstikt bij kans in haare traanen’ en spreekt ‘na een zeer lang stilzwijgen’. Caroline poogt zich ‘uit de armen van Thereze en Adelaïde, welke laatste haar, insgelijks, diep geroerd, om den hals gevallen is, los te winden’. Nadat Thereze ‘eenige traanen’ heeft gestort, ‘die zij tragt te verbergen’, en eenige andere, die haar ‘het vervolgen van haar verhaal’ belemmeren, bloost zij, omarmt Caroline op nieuw, dan ‘in vervoering op haare kniën neder zijgende’, doet zij een gebed, ‘rijst op, en vliegt met vervoering naar Caroline’. En zoo gaat het niet alleen in het eerste, maar in alle bedrijven, en niet alleen in dit tooneelspel, maar in een groot aantal andere. Het genre heet niet zonder reden ‘comédie larmoyante’.
Uit enkele titels en korte inhoudsopgaven bleek reeds, dat de politieke partijen zich somtijds van het tooneelspel bedienden, om de tegenpartij aan te vallen en voor hunne denkbeelden propaganda te maken. Er is zelfs geen tijd geweest, dat de politiek getracht heeft zich zoozeer van het tooneel meester te maken als in de laatste twintig jaren der 18de eeuw. Nooit zijn er bij ons te lande zoovele pamfletten geschreven in dramatischen vorm, nooit heeft de vaderlandsliefde zich zoo dramatisch geuit als in die jaren. En het was meestal het tooneelspel, dat daarvoor werd uitgekozen. Vele van deze stukken zijn waarschijnlijk niet vertoond, maar dienen hier toch even te worden vermeld. Het was een rumoerige tijd. ‘L'ancien régime’ had niet alleen in Frankrijk alles spaak doen loopen, maar ook in de Zeven Provinciën. De aristocratische regeeringsvorm met al zijne misbruiken had er het zijne toe bijgedragen, om van de eens machtige republiek een voos lichaam te maken, dat bij den eersten schok te gronde zou gaan. Men voelde, dat het zoo niet langer kon, zocht naar middelen, om den toestand te verbeteren, en paste de verkeerde toe. De ongelukkige Stadhouder, zijne vrouw en de onmogelijke dikke Hertog, die trouwens niet heel verstandig waren opgetreden, kregen van alles de schuld en wekten een politieken haat op, geheel en al onevenredig aan hunne macht en hunne daden. De uit Frankrijk overgewaaide leus: Vrijheid, | |
[pagina 180]
| |
Gelijkheid en Broederschap, deed ook hier duizenden harten sneller kloppen. De opgewondenheid zocht een uitweg in het oprichten van vrijkorpsen en in het schrijven van honderden pamfletten, waaronder er vele zijn in den vorm van tooneelspelen. Het kleinste politieke feit bracht in die eeuw van papier eene menigte pennen in beweging ten dienste van het vaderland en van de vrijheid. En nooit heeft de vaderlandsliefde zich geuit in zulke geweldige phrasen en overdrevene exclamaties als in den tijd der patriotten en dien der Bataafsche Republiek. Reeds uit den titel van vele tooneelspelen blijkt de strekking, b.v. De Mof Meesterknecht (1781), Antimoffiana (1781), De Hertog van Wolffenbuttel, De Patriotten (1785), De Vryburger (1786)Ga naar voetnoot1). F. van Aken bewoog zich op politiek terrein in De aristocraten (1785), De edelmoedige aanbieding (1786), De Wanhoop der Heerschzugt, of het Haagsche moordrot verstrooid (1786) en De wapening der landlieden (z.j.). Rechts en links (1784) is eene waarschuwing aan beide partijen, maar in De vryheid (1786) van G. PaapeGa naar voetnoot2) en in De onderdrukte vryheid der Friesen (1786) wordt wel degelijk partij gekozen. In De moed der Amsterdamsche burgers door triumf bekroond (1787) wordt gesproken van ‘door de Muitzugt bezielde Slaaven der Oranje Cabaal’, aan het einde der bedrijven van De zegepraal van Utrechts burgers, of de vaderlandsche held (1787) worden opwindende koren gezongen. De komst der Pruisen - welk een misslag was het van Willem V, om hen in het land te halen! - maakte voorloopig een einde aan die opgewondenheid. Maar in 1795 kon zij zich op nieuw uiten. Boven zijn reeds enkele drama's genoemd, waarin gejuicht werd over de komst der Franschen en de verlossing van het slavenjuk; een paar andere mogen hier volgen. Het ‘republikeinsch toneelspel’ De belegering van 's Hertogenbosch (1795) van G. Paape is nog al niet erg overdreven; het speelt voor een deel in een kelder, waarin eenige bewoners voor het bombardement gevlucht zijn, en heeft verschillende kluchtspel-motieven. In De zegepraal der vryheidsvrinden (1795) van Witsen Geysbeek zit Van der Vry in de gevangenis wegens zijne politieke gevoelens en wordt ook zijn aanstaande schoonzoon gevangen genomen, maar na de komst der Franschen worden beiden bevrijd en het stukje eindigt met het voorlezen eener proclamatie en het zingen van vele liederen. Sentimenteel is De opoffering voor het vaderland | |
[pagina 181]
| |
(1795). Veel mooier en veel phrasenrijker is De triumph der vryheid (1795) door N.C. Brinkman, wed. van C. van Streek, in verzen geschreven. Karel Vryhart wordt gevangen genomen, omdat men een papier gevonden heeft, waarin hij tot opstand schijnt aan te sporen, en wordt door den raad onder het voorzitterschap van Aristocratus ter dood veroordeeld. Hij zal onthoofd worden bij de poort der stad, waar een zandhoop is neergelegd; de scherprechter zal juist toeslaan; daar dringt Vryhart's aanstaande schoonzoon met eenige Fransche soldaten de poort binnen en slaakt zijne boeien. Een Fransch generaal verschijnt met vele troepen, op den zandhoop wordt de vrijheidsboom geplant en het stuk eindigt met het gezang van een ‘maagdenstoet’ op de wijze ‘Ah, ça ira (dat gaat goed!)’. Bij de laatste ontmoeting in de gevangenis heeft Vryhart's vrouw Julia ‘haar doodhembd aan, even als in de Romeo en Julia’. De wed. Streek, geb. Brinkman was blijkbaar, zooals trouwens haar naam reeds aanwijst, geen vreemdelinge in Plankenland. Maar ook na 1795 werden politieke gebeurtenissen op de planken gebracht. In Actief, of de weldenkende representant, Het uitvoerend bewind, of de verdweene generaal en De geredde republiek, of de wedergekomen generaal, welke drie stukjes gezamenlijk in 1798 werden uitgegeven, is de staatsgreep gedramatiseerd, dien Daendels den 12den Juni van dat jaar deed, toen hij een aantal leden van het Uitvoerend bewind en van het Vertegenwoordigend lichaam gevangen nam. De beschuldigingen, die hier tegen de vijf Directeuren worden ingebracht, zijn zeer zwaar. In 1800 bracht J.D. Pasteur in De Russen in Noord=Holland of Vryhart en Saartje den vijandelijken inval van het vorige jaar ten tooneele en knoopte er een liefdesgeschiedenisje aan vast. De patriottische vrijer van het aardige boerinnetje is natuurlijk buitengewoon verstandig en dapper en bevrijdt het meisje uit de handen der Russen, terwijl haar prinsgezinde bruidegom gevangen wordt genomen, omdat hij levensmiddelen aan den vijand heeft geleverd. Ook op het gebied der buitenlandsche politiek beweegt het tooneelspel zich in dezen tijd dikwijls. De samenspanning der arenden (z.j.) schijnt te doelen op de eerste verdeeling van Polen (1773). In De weldenkende en vrij-spreekende rentenier (1779) wordt gewaarschuwd tegen het beleggen van kapitalen in ondernemingen buiten 's lands. De dolleman gebonden (1780) van J.W. Hoogendoorn en Zorghart, of de schrandere huisvader (1780) zijn tegen Engeland gericht. De oorlog tusschen Engeland en Amerika, waarin Frankrijk en de Republiek later ook gemengd werden, gaf aanleiding tot vele pamfletten in den vorm van tooneelspelen, onder welke die van P. 't Hoen uitmuntenGa naar voetnoot1). | |
[pagina 182]
| |
Het is bekend, hoe onze Westelijke buren, die immers altijd ‘eerlijk spel’ spelen, volgens hunne gewoonte nog vóór de oorlogsverklaring, onder biddend opzien, honderden koopvaardijschepen roofden en op St. Eustatius, dat zij veroverd hadden, de Nederlandsche vlag lieten waaien, om als strandroovers in het groot op te treden. De twist der mogendheden, of de nydige Keiser, door P. Vreede in verzen geschreven, doelt op de oneenigheden der Republiek met Jozef II. Nassau la Leck hekelde in De Noord-Amerikaan in Holland, of de bedrogen hoogmoed (1788) den overmoed der Amerikanen, die daardoor wel weer onder Engeland zullen komen. In De zegepraal van Mr. J. Necker (1789) dramatiseerde J. Hazeu op zeldzaam vervelende wijze de rumoerige dagen van Juli 1789, toen de beroemde minister verbannen en de Bastille was ingenomen; er worden in het stuk een groot aantal besluiten van de Nationale Vergadering voorgelezen. Elize, of de afschaffing der kloosters in Frankrijk (1790), De Fransche vaderlander, of de rechten van den mensch, en de voorschriften van den waaren godsdienst, door het volk zelf geëerbiedigd (1790) en De rang zonder verdiensten, of de afschaffing van den adel .... (1790) zijn zonder twijfel uit het Fransch vertaald. In De verlossing der slaaven, door de Franschen (1794) wordt het besluit der Nationale Conventie, om de slavernij af te schaffen, verheerlijkt; ook dit stukje zal wel eene vertaling zijn.
Zoo werd het tooneelspel niet alleen het voertuig der politieke satire, maar diende het ook tot illustratie van historische feiten. Dat is trouwens niet vreemd. Daar het tooneelspel een tusschenvorm is tusschen treurspel en blijspel, was het bijzonder geschikt, om er allerlei quaesties in te behandelen, die noch eene tragische, noch eene comische zijde hebben. In onzen tijd dient het moderne drama eveneens dikwijls, om maatschappelijke en zedekundige vraagstukken in een bepaalden vorm onder de aandacht van het publiek te brengen. En het drama, dat wij thans op de planken zien vertoonen, stamt rechtstreeks af van de 18de-eeuwsche ‘comédie larmoyante’, het burgerlijke treurspel of tooneelspel. Het tooneelspel met de braafheid van bijna al zijne personen, | |
[pagina 183]
| |
die voortdurend gereed staan ieder ander te helpen, met zijne mannen en vrouwen, die andere namen dragen dan waarop zij recht hebben, met al de herkenningen en phantastische lotgevallen, met zijne overdreven gevoeligheid, zijne omarmingen en beeken vol tranen, heeft zich naar twee zijden ontwikkeld. Nog romantischer, nog aandoenlijker geworden, met nog grooter verraders verrijkt, gaat het tooneelspel langzamerhand over in het melodrama, in den draak. Maar aan den anderen kant wordt hetzelfde tooneelspel door het wegnemen der groote sentimentaliteit, door het streven naar karakterteekening, door het voorstellen van bepaalde groepen van menschen, door het behandelen van vraagstukken, die aan velen belang inboezemen, vervormd tot het moderne drama, dat van Frankrijk uit zijn tocht over de beschaafde wereld heeft ondernomen. De meeste tooneelspelen der 18de eeuw schijnen ons kinderachtig en naief toe. Toch zijn zij eene uiting van het ontwaken der democratie in dien tijd en prediken zij eene eenvoudige moraal, die men in de drama's van vorige periodes niet vindt. Zij spelen in eene omgeving van eenvoudige menschen, die streven naar vrijheid en trachten in alle opzichten goed te zijn. Maar zij hebben al de gebreken, die een rumoerige tijd meebrengt, wanneer de menschen, meer dan anders door elkander geschud, dwepen met een valsch cosmopolitisme en de phrase nog machtiger is dan gewoonlijk. |
|