| |
| |
| |
| |
De lotgevallen van Frontyn en Liezette,
Of het verhinderde huwelijk bij toeval voltrokken.
Geschiedkundig verhaal, wezentlijk voorgevallen in het begin van het Tweede Kwartier, der Negentiende Eeuw, te Villafronca, in het Graaf schap Nizza, in ITALIEN, tusschen een Edel JONKMAN en een BOERIN,
[ONDER de ZINSPREUK:]
Gij Ouders wilt geen Echt verstoren,
Wanneer die is van God beschooren.
1.
Een Rijk Heer uit een Stad,
Die wierp zijn zin, op een Boerin!
Hij sprak: mijn lieve schat,
Ik kies u tot mijn Gemalin;
Dan is de zaak voort klaar;
Rijk mij uw hand op trouw,
Geev' u jawoord mij tot Vrouw;
Mijn hart brand op den duur,
Door een gloeijend minnevuur.
| |
| |
2.[regelnummer]
Zij loosde zucht op zucht,
Sprak ach mijn Heer! ik dank u zeer,
Want ik ben zeer beducht,
Uw Ouders gaan onz' Echt te keer;
Daarom zoo zot niet praat,
Stort mij in geen verdriet,
Want gij krijgt het Jawoord niet;
Uw min neemt dus geen keer,
Want gij zijt een machtig Heer.
3.[regelnummer]
Spreek van geen goed en geld,
Ik ben een Heer, naar Gods begeer,
Op 't aardrijk hier gesteld,
Ik dank en loof Hem keer op keer.
Ik spreek met geen gesmaal,
Van rijkdom, goud, metaal,
Ik leef naar God zijn wensch,
Want ik acht mijn evenmensch:
Ik leef maar steeds bedaard,
God schiep ons allen slechts uit aard.
Op dat uw min slechts met hun zin,
Maak hun uw wensch bekend,
Dat gij mij kiest tot gemalin;
Veelligt komt een besluit,
Die onze Echt niet stuit,
Kom dan maar weêr bij mijn,
Dan wil ik gaarn uw Ega zijn,
Als God ons beê verhoort,
Dan word' ons Huwlijk niet gestoord.
Sprak Vader! ach! hoort mijn geklag,
Gij keut mijn deugden wel,
Ik smeek u met een diep ontzag,
Mijn keus heeft een boerin,
'k Schonk haar mijn teed're min,
Wees met ons echt te vreên,
Lieve Ouders! zeg niet neen,
Geef mij uw Jawoord maar,
Of gij brengt mij in gevaar.
6.[regelnummer]
Vertrek uit mijn gezictht,
Ontzie de pracht van ons geslacht,
Gij zijt bij mij niet meer geacht,
Met zulk een g'ringe vrouw,
Stem ik niet tot uw trouw,
| |
| |
Zij is te g'ring van aard,
En niet uw moeders bijzijn waard;
Geeft niet hoorstem tot zulk een Echt,
7.[regelnummer]
Vol wanhoop trok hij heen,
Naar Griekenland wierd daar Sersant,
Heeft dapper daar gestreên,
En bood den Turken tegenstand:
Zijn dapperheid gaf blijk,
Zoo ging het meenig maal,
Men viel slechts voor zijn staal,
Schoon hij streed dapper braaf,
Ving hem de Turk hij wierd slaaf.
Was door zijn geest gestaag bevreesd,
Is steeds bedrukt daar slaaf geweest,
Nam dienst als Janitschaar;
De Sultan was met hem te vreê,
Bood hij de Grieken tegenstand.
Om weêr te zijn bij haar Frontijn,
Ging hij op een schip ja, ja,
Om haar beminde te bevrijn,
Die van haar schip wou meester zijn,
Hij heeft haar aangerand,
En joeg het schip bijna op stand.
10.[regelnummer]
Men zag van 't Turksche strand,
Een driemast Schip stiet op een klip,
Door de Algerijnen in de knip,
Veel Christenen slaven ziet,
Gekneveld prijs verklaard,
Naar de Algarijnsche aard,
Waarbij Liezet zich vond,
Slechts door het Algerijns verbond.
| |
| |
Wijl hij zijn schat nu weer bezat,
Streed dapper braaf en goed,
Gaf in den Raad zijn stem:
Dat hij moest zijn beloond,
Wijl hij zich dapper heeft betoond,
Schonk hem een post briljant,
Zond hem naar Rome als gezant.
12.[regelnummer]
Hij trok naar Romens Rhee,
En dankte God steeds voor zijn lot,
Het schip dat zeilde snel vlot,
En straks de Paus vernam;
Heeft hij terstond begeerd;
Dat hij zijn Echt maar Concenteerd;
De Paus die stoot voorwaar,
Dit voor het Heilig Echt Altaar.
13.[regelnummer]
Naar Vader schreef hij heen,
En deed verslag van zijn gedrag,
Maakt hem bekend zijn Huwlijksdag,
Thans was zijn hoogste goed,
Aan wien hij schonk zijn trouw,
Wijl God haar hem beschoor tot Vrouw,
Zij was niet meer Boerin,
Maar leeft te Rome als Vorstin.
14.[regelnummer]
Gij Ouders volgt mijn raad,
Neemt u in acht stoort onverwacht,
Volstrekt geen Echtestaat,
Door God den Heer eens toegedacht,
Want God die alles schiep,
Zijt dit paar de Echt gewijd,
Sluit d' Echt van elk geboren paar.
Wordt gezongen en verkocht door
DIRK ter WOORT.
|
|