De nieuwe Walcherse ploeg, opgestelt door een Zeeuwsche boere knecht, tot vermaak der jeugd

[p. 50]

Een Vermaaklyk Lied.

Stem: Van de blaauwe Vlag.

Het is nu in het Maisaizoen,
Ik gaa een Meisje minnen,
Ik wil my rasch daar heenen spoen,
Myn hart dat brand van binnen:
Aanziet de vogelen altegaar,
Een ieder zoekt zyn wederpaar,
Om zich wat te vermaaken,
't Zyn minnelyke zaaken,

Wat reden zou de jonge Jeugd,

Zich daarvan gaan onthouden?
Als het geschied in waare deugd,
Het haar dan nooit berouwde:
De min die God in alles leid,
Ja wel van alle eeuwigheid,
Zoude men die gaan verachten?
Neen wil daar staag naar trachten.

Aanziet de dieren groot en klein,

Al op de gansche aarde,
Alles heeft de minnepyn,
Zy gaan de min aanvaarden,
Zon den Mensch dan uitgeslooten zyn,
Zonder vreugd of minnepyn?
't Is zeker van de werken,
Wilt my toch wel aanmerken.

Want als men het alles eens beschouwt,

De Menschen toch eens paaren,
De eene jong, de andere oud,
Van veele of weinig jaaren:
Dus zeg ik nu al voor gewis,
Dat 't minnen ingeschapen is;
Zoo wilt u daar toe keeren,
En niemand daar van weeren.

[p. 51]

 

Nu gaan ik naar een Meisje zoet,

 

En doen myn minneklagten,

 

Zy kan verkwikken myn gemoed,

 

En ook myn smart verzachten:

 

De min die is zeer aangenaam,

 

Met waare liefde wel bekwaam,

 

Als men met hart en zinnen,

 

Elkanderen gaat beminnen.

 

De liefde is een eerlyk werk,

 

Zy word ook hoog gepreezen,

 

De liefde die is vast en sterk,

 

Zy doet veel smart geneezen:

 

Al wat met liefde is gepaard,

 

Dat is voorzeker roemens waard,

 

Al op de gantsche aarde,

 

Is liefde een groot waarde.

 

Nu min ik ook met liefde teer,

 

Een Engel tot myn vreugde,

 

Met reine liefde in deugd en eer,

 

Wy beide in min verheugde:

 

De min is aangenaam en zoet,

 

Een vreugde voor een jong gemoed,

 

De min die zal ik pryzen,

 

Gestadig eer bewyzen.

 

Komt hier gy Droogaarts van de min,

 

Wilt uit dit Lied eens leeren,

 

Stelt op dit Lied u hart en zin,

 

't Is tot de Jongheids eere:

 

Wilt dit nu vry maar zingen gaan,

 

En toch myn fouten overslaan,

 

Om u een schets te geeven.

 

Heb ik dit Lied geschreeven.