De nieuwe Walcherse ploeg, opgestelt door een Zeeuwsche boere knecht, tot vermaak der jeugd
(1802)–Jan Gerritse Wondergem– Auteursrechtvrij
[pagina 34]
| |
Godes werken;
Ja Hy ons zyn genade toond.
Nu das Baas myn wensch en bede,
Ja met reden,
Is dat God zyn zegen schenkt:
Met u Oogst die nu is binnen,
Wacht u toch met hart en zinnen,
Dat gy aan u God gedenkt.
Wilt u dankbaar harte toonen,
Tarwe schoone,
Hebt gy na u 's harten wensch:
Daar wy ook van moeten leeven,
Gaat God geeven,
Tot een voedzel voor den mensch.
't Is niet om ons goede werken,
Wilt aanmerken.
Dat God geeft ons 's harten wensch:
Maar dat doet hy uit genade.
Vroeg en spade.
Laat ons den Heere geeven lof:
Dan zal God ook milde geeven,
Zynen zegen,
Ja wel van des Hemels hof.
Als Gods hand den Oogst is tegen,
Geeft Hy regen.
Dan ziet men geschooten graan:
Dat doet ook wel ontroeren,
Veele Boeren,
Maar wie kan Gods hand afslaan?
Wilt u dan maar tot hem wenden,
Met gebeden zonder ende,
Hy u dan verhooren zal:
Als gy bidt met een rein harte,
Weg neemt hy al uwe smarte,
Ja kan u redden van dien val.
Maar wy hebben dubbel reden,
Nu op heden,
| |
[pagina 35]
| |
God ons droogte heeft gegunt:
Heft dan op u hoofd naar boven,
Om te looven,
Uwen God zoo veel gy kunt.
Wel al voor dat tarwe en kooren,
Ik zeg te vooren
Zeeland daarvan de stapel is:
Uit andere Landen smalder kooren,
Als uit Zeeland zoo wy hooren,
Zegt den Koopman voor gewis.
Als u oogst is achter de planken,
Wilt 'er dan u God voor danken.
Zeeuwsche Boeren altemaal:
Want wy allen moeten looven,
Die den wasdom geeft van boven,
Zeg ik u in 't generaal.
Wilt nu vry dit Liedjen zingen,
In den oogst wel zonderlingen,
Van het kooren principaal.
|
|