| |
Een Nieuw Lied.
Gemaakt op de Jonge Jeugd.
Stem: ô Holland schoon, gy leeft in vree.
Vrienden luisterd na dit lied,
't Geen ik u zal verhaalen,
Wat dat 'er onder de Jeugd geschied,
Ja hoort toch eens naar myn vermaan,
Het gene ik u zingen gaan:
Zal ik een liedje schryven.
Nu gaat een Jongman naar de Meid,
Daar zal ik eerst van spreeken,
Een ander neemt de vryigheid,
Om hem van haar aftesteeken:
Den eersten loopt zeer opstinaat:
Van zinnen is hy boos en kwaad,
Dat gaat hy zich voorspelden.
Dat loopt nu aan een langen tyd,
Tot dat de kermiss' aankomen,
Hy is vol van haat en nyd,
| |
| |
Weet zich niet intetoomen:
Dan gaat het op een vechten aan,
Zy deelen klappen aan malkaar;
Veelen als zy hebben drank in 't lyf,
Is vechten alle hun bedryf.
En als het vechten is gedaan,
Aanhoort toch eens myn reeden,
Hoe zy te zamen afdrinken gaan,
Dan gaat het al weer met pleizier,
Zy drinken zamen wyn en bier,
Daarby ook danzen en springen.
Een ander gaat weer met de Meid,
Dat dient ook tot vermaaken,
De Middelburgze kermistyd,
Maar eens in 't jaar komt genaaken,
Kom aan zoo gaan wy langs de Mart,
Den Burgt oploopen, niet te hart,
Zy drommen dat ik smarte.
Naar de Heerebeurs, dat lykt voorwaar,
In 't midden staat een boom zoo klaar,
Van hier alweer naar de Abtdy;
Als wy 't hebben wel bekeeken,
Zoo kunnen wy 'er nog van spreeken.
Nu gaan wy door de donkere Munt,
Daar ziet men ook veel dingen,
Neemt het my toch ten goede aan,
Willen wy nog naar de Kaai toe gaan?
Neen wy gaan nu naar den Kroeg,
Dat hebt gy maar voor 't spreeken;
Wy hebben nu al lang genoeg,
| |
| |
Al naar de Retorykamer goed,
Gaan wy al met een bly gemoed;
Maar daar is het nu al zoo vol,
Dat zy haast van de trappen rol.
Naar 't Huis van Domburg wilt verstaan,
Daar zullen wy eens gaan kyken,
Of wy daar kunnen zitten gaan,
Want anders gaan wy stryken,
Ik acht het rusten tot een buit,
Want ik ben mat en moede,
Van 't loopen overvloede.
Van daar al naar de Bremerton;
Dat is nu voor het laatste,
Wy gaan naar huis dan wederom,
Brengen de Meisjes aan haar plaatze:
Dan zoenen wy van haar afscheid,
Met kusjes van genegenheid.
Wy danken nu malkaar te zaam,
Voor 't zoet gezelschap aangenaam,
Dat wy dees dag bekwaamen,
Genooten hebben t'zaamen:
Dus neem ik ook een ende,
|
|