De nieuwe Walcherse ploeg, opgestelt door een Zeeuwsche boere knecht, tot vermaak der jeugd(1802)–Jan Gerritse Wondergem– Auteursrechtvrij Vorige Volgende Vermaaklyk Minnelied. Stem: Schoon Izabel u goud gelaat. Schoon edele Maagd! U zoet gelaat, Staat in myn hart en zin, Gy die myn jeugdig hart behaagd, Toon my toch wedermin. Aanziet toch Meid, Myn trouwigheid, Die ik wel aan u toon: Ja door ons geheele Zeeland wyd, Spant gy alleen de kroon. Jongman zou 'er geen schoonder zyn, In geheel ons Nederland, Dat zegt gy door de minnepyn, Waarvan u liefde brand. Als gy myn blomtje had geplukt, Dan liet gy my alleen, En van zyn steeltjen had gerukt, Dan zou jy zyn te vreen: Gaat toch maar heen, Ik blyf alleen, Daarmee ben ik te vreen. Ach Engel is myn klagt om niet, Dan was ik liever dood, [pagina 27] [p. 27] Het is voor my een groot verdriet, Want de liefde die is zoo groot. Want als gy my, Laat in den ly, Dan blyf ik in de Pyn: Als gy my eens het jawoord zeid, Zal ik geneezen zyn. Jongman ik durf het niet toestaan, Ik vrees gy zyt ontrouw, Gy zou my wel verlaaten gaan, Dan was ik in den rouw. En als gy my, Liet in de ly, Dan was ik kwyt myn eer, Daarom Jongman gelooft my vry, Ik kreegze nooit meer weer. Neen zoete liefje ik ben getrouw, Dat zweer ik met 'er daad: Ik kies u tot myn echte vrouw, Zoo waar als de weereld staat. Als ik u liet, In het verdriet, Ik wensch dan om myn dood: Zoete liefje en gelooft het niet, De liefde is te groot. Jongman als ik dat gelooven mag, Dan schenk ik u myn min, Ja wel gestadig dag en nacht, Komt na u wil en zin. Dan acht ik 't niet, Al voor verdriet, Maar voor gestadige vreugd: Nu is gedaan al u verdriet, Kom weest nu maar verheugd. Nu aan myn Engel schoone blom, Geef my een kusje zoet, Adieu tot dat ik wederkom, In u verkwikt myn bloed. [pagina 28] [p. 28] Ik ga nu heen, Ja wel te vreen, Als ik heb adieu gekust, Adieu tot dat ik kom getreen, Ja na ons beider lust. Vorige Volgende