Historie van den heer Willem Leevend. Deel 2
(1784)–Aagje Deken, Betje Wolff– Auteursrechtvrij
[pagina 267]
| |
Myne allerwaardste vriendin!Maak ik niet wat heel spoedig gebruik van de vryheid, die gy my gaaft? Wat zal ik zeggen? ik ben zo zeer gewoon met u te praaten, dat ik my, zo veel doenlyk, dat gemis poog te vergoeden: laat ik des spoediger mogen schryven, dan gy mooglyk verwagtte! Toen ik vertrok, waart gy niet heel wel; ik vleije my, dat gy wat beter zyt: ach, hoe gemaklyk vleit men zich met iets, dat men zo vuurig wenscht! Ik heb op Beekenhof een bezoek afgelegd; des daags daar aan sleet ik een alleraangenaamsten dag, aan het huis van Dominé Veldenaar. Gy hebt my dikwyls van deszelfs Dogter hooren spreeken? Ik weet by ondervinding, dat alles, u betreffende, voor my van belang is; en ook, dat gy vriendelyk deel neemt in het geen my aangaat, hoe gering het ook in zich zelf zy. Wees des even omstandig, bid ik u, zo met opzicht tot uwe bezigheden, als tot uwe gezondheid. Thans bevind ik my in het aangenaamste gedeelte van Gelderland: ô, indien ik u elken a- | |
[pagina 268]
| |
vond konde vertellen, niet alleen wat, maar hoe ik gezien heb, alles zoude nog veel belangryker voor my zyn. Zo dikwyls ik verrascht worde door een schilderagtig Veldzicht, eene kronkelende rivier, een helder beekje, dat langs gladde keitjes voortvloeit, een bergagtig Landschap, met koorn en kreupel-bosch bezet, zeg ik: dit moest myne Lotje zien! Haar keuriger oog zoude my nog veel meer schoonheden, die my nu ontglippen, aanwyzen. Elke gedagte, die my invalt, wensch ik u, naar gewoonte, mede te deelen. Ten bewys geef ik u de volgende regels:
Hartverblydend Buitenleeven,
Groeizaame akkers, weelig gras;
Frische windjes, koele dreeven;
Oogverheugend bloemgewas!
Zagt gesuis van beek en stroomen;
Vogeltjes, die vry en bly
Zingend vliegt door haag en boomen,
Hoe bekoort, verrukt gy my!
Heerelyke zomerdagen,
Milden regen, zonneschyn:
Hy, dien gy niet kunt behaagen,
Schaame zich een mensch te zyn.
Hoe komt het, myne waarde, dat ik onder die behoor, welke zeer zorgvuldig verbergen, dat zy wel eens een Vaers maaken? Is het, om dat ik | |
[pagina 269]
| |
zeer wel weet, wat er vereischt wordt, om dat werk taamlyk wel uittevoeren, en niet onkundig ben, dat ik dat geen niet heb, 't welk den Dichter maakt? Of brengt het magtig groot getal onzer hedendaagsche Puikdichters my in de verbeelding, dat die zeldzaam gaaf zo algemeen is geworden, dat het onze byzondere najaaging niet verdient? Dit weet ik; een Portrèt, een Landschap durf ik laaten zien, maar ik heb den moed niet, om myn naam onder een Vaers te plaatsen: Helder my dit eens, by geleegenheid op! Er is hier op het Land eene eenvoudige gastvryheid, waarvan men in het ryke Holland weinig begrip heeft. Hoe zoude het myne Lotje hier behaagen! zy, die zo geschikt is, om de genoegens der Natuur te vinden, en te genieten! Hoe begunstigt deeze stille eenzaame Landhoeve, alwaar ik deezen nagt myn verblyf hield, die aangenaame kalme, eenigzins droefgeestige overhelling myner ziel, die my zo natuurlyk wordt! Ach, myne Beste, wy hebben allen niet dezelfde geschiktheid om, door het geen ons omringt, even zeer geroerd te worden. Myn Vriend rydt door de heerlykste oorden, zonder er op te letten: zyne ziel is elders bezig. Ik laat geduurig myn paard stappen, om toch alles met eene langzaame naauwkeurigheid ten vollen te zien - te genieten. Dan klim ik eens af, om een fraaijen Heester, een vreemde Plant, eene my onbeken- | |
[pagina 270]
| |
de Bloem van naarby te beschouwen. Gistren hield my een Nagtegaal meer dan een half uur op de zelfde plaats. Myn paard trappelde, en knabbelde op zyn gebit van ongeduld; evenwel het Vogeltje zou my, had het nog langer gezongen, nog langer gehouden hebben. En wat, vraagt gy, doet uw Vriend? Die is naauwlyks vry van geest genoeg, om zich over myn talmen te verwonderen; ten minsten, hy heeft my nog niet gevraagd: waar blyft gy zo lang? Ik weet, myne lieve, dat gy niet gunstig over hem denkt. Hy is echter een braaf, een kundig man, en die, als ik hem aan de praat kan krygen, myn geest eenen schat van denkbeelden opdoet. Myne vriendschap voor hem is des van een geheel andren aart, dan die ik voor Helder gevoel. Het is eene hulde aan zyn verstand; het is eene drift om veel te weeten, die my by hem houdt. Er is in myne vriendschap voor hem niets van dat wederzyds overëenstemmen, 't welk de ziel der vriendschap genoemd mag worden. Ik neem een oprecht belang in hem, en poog hem alle mooglyke diensten te doen; maar hy heeft ook weer niets van dat zwakke, dat ons naar een Vriend doet uitzien. Alle braave menschen hebben dat zwakke ook geenzins: uwe Vriendin Belcour, by voorbeeld. Wat leggen er bronnen van genoegen in de welgeplaatste vriendschap tusschen deugdzaame, ge- | |
[pagina 271]
| |
voelige, voor elkander welbereekende menschen! Myn Helder en myne Lotje overtuigen my daar daaglyks van. ô Hoe dankbaar ben ik voor de geschenken, die ik in u beiden ontfing! Ach, myne heele lieve, er zyn gevoelens, die men alleen den tederlievenden Vriend kan toebetrouwen. Uwe vrienschap is des noodzaaklyk voor my! En echter ik bemin myn Vriend Helder meer dan ooit. Maar! lieden, die alles gelukt, of klein gevoelig zyn, en dus rasch voldaan worden, kunnen een Eeuw in 't rond leeven, zonder immer aan eenen Vriend gedagt te hebben; zy, wier begrippen zich alleen tot goede Bekenden uitstrekken. Myn hart vraagt een Vriend, - of eene Vriendin; want de vriendschap kent geene Sexe; bepaalt die haar aandagt? dan is zy geene vriendschap meer. Dit neemt niet weg, dat ik voor myne Lotje niet duizend kleine oplettendheden heb, die ik omtrent Helder noch zou willen, noch zoude kunnen waarneemen; of dat ik aan myne Lotje niet duizend kleine dwaasheden en zwakheden zoude toe-betrouwen, die ik voor Helder zorgvuldig bedek. Welöpgevoede Mannen behandelen uwe Sexe altoos met zekere aangenaame keurigheid. En de vriendschap is zeker noch geschikt, noch verpligt om hier van aftewyken. Er is ook iet zo zagt, zo mild, zo toegeeflyk in het kiesche Vrouwelyk karakter, dat het ons moed geeft, om ons geheele hart, zo als het dan ook is, voor onze Vrien- | |
[pagina 272]
| |
din uittestorten: wy worden niet gegriefd door een stilzwygend betoonen van meerderheid: wy worden alleen aangespoord, om haar beminlyk spoor te volgen, en achten ons gelukkig, dat zy ons hart wil bestieren en verbeteren. Bemin des uw Vriend, zo als hy u bemint. Dierbaar zyt gy aan myn hart: want ik ben
Uw getrouwste Vriend,
w. leevend. |
|