Verzameld werk. Deel 1. Lyrische poëzie
(1948)–Karel van de Woestijne– Auteursrecht onbekend
[pagina 693]
| |
Liederen voor een kind
| |
[pagina 695]
| |
Gij wast aan mij gelijk de winde
Gij wast aan mij gelijk de winde
die wentelt om een koren-aar;
dra zal ik aan mijn wang bevinden
de zoete streeling van uw haar.
Dra zult gij 't glanzend voorhoofd beuren
tot waar mijn slapen komm'rend staan:
zoo ziet men, wild, een winde geuren
naast 't wegend rijpen van het graan.
o, 'k Ben geen sterke; moe-gedragen,
verzwaart vaak de angst mijn levens-last;
maar 't is mij waar 'k uw wasdom schrage,
of blijde een échte steun me omwast.
Zoo reikt de liefde, o mijn beminde,
verrijkt me uw liefde in vreeze en vaar,
- gelijk een geur'ge wentel-winde
die sterkt en loont heur koren-aar.
| |
[pagina 696]
| |
Gij, die ik zoet te slapen leide
Gij, die ik zoet te slapen leide,
uw adem zoelend aan mijn mond,
- Kind van mijn liefde en van mijn lijden, -
en die 'k, toen 'k plots ontwaakte, wijde
met wakend oog me aanstaren vond:
'k en zal aan u geen sussen wagen,
die schielijk dús den slaap ontwijkt;
de nacht wordt rijker dan de dagen,
want reeds klaart vreugde na de vragen
in 't oog, dat in mijn ooge kijkt.
Want waarom slapen, waar de wake
meer heerlijks dan de droom belooft?...
- Kind van mijn vreeze en van mijn haken:
leg zoet uw kake aan mijne kake,
leg 't hoofdje naast mijn kommer-hoofd...
| |
[pagina 697]
| |
Gij die, waar 'k iedren ochtend ga
Gij die, waar 'k iedren ochtend ga,
me stuurt uw wonn'ge vreugde na,
dat zij mijn moeite schrage;
maar iedren nacht mijn keeren beidt
- o kind, dat mijn ontberen zijt, -
met grooter geeren te elken dage:
ik ga. en iedren morgen voel
'k uw kus me aan 't voorhoofd, week en zoel,
en lengerhande drogen;
en, naar de dag zijn einde naêrt,
rijst lengerhand me lippe-waart
een kus die hunkert naar uw oogen.
Dan waakt mijn blik, tot de uwe wijk'
naar 't gloren van uw droomen-rijk.
Dan keer 'k ten eigen nachte
en slape. - En 'k voel in de' eigen droom
hoe 'k zal ontwaken in den schroom
van uw wijde oogen, die mij wachten...
| |
[pagina 698]
| |
Gij, die weendet om mijn lijden
Gij, die weendet om mijn lijden,
mijn kindje dat geen lijden kent;
door wie 'k de vreugde mocht belijden
die, voor wie mint, het leed belendt;
gij met de lenigende tranen
die niet begrepen, maar die vloôn:
wees mij gezegend om de wanen
die ge om mijn angsten wond't, mijn zoon.
Wees mij gezegend, gij wier vreeze
mij nieuw betrouwen heeft gewekt;
die met uw liefde toe mij dekt'
en niet begreept, maar hebt genezen...
| |
[pagina 699]
| |
Waar zoude ik met mijn liefde henen
Waar zoude ik met mijn liefde henen
als ik u niet beminnen kon?...
'k - Voel door mijn hart den regen weenen
en draag in 't hoofd den dood der zon.
Ik hoor op straat de vlagen kermen
en weet me in al mijn zinnen mat...
- Wie zou mijn huivrend hart verwarmen
als ik niet úwe liefde had?...
o, Veilig in dees kamer, samen
elkanders liefde in de oogen zien;
- de regen, huilend aan de ramen;
- en huilen samen ook, misschien...
|
|