De Lantaarn voor 1796
(1796)–Pieter van Woensel– Auteursrechtvrij
[pagina 132]
| |
West-Indische Fragmenten, of losse uittrekzels uit een drietal brieven, geschreeven uit de Coloniën Suriname, Demerarij en de Berbice.Heden den 15 September begint men aan 't opslaan der kermis-tenten. Dit herinnert mij aan Suriname. Die overgang, zegt iemand, is wat hortig. Niet zo veel als gij denkt. Ik bevond mij in deeze drie Colonien, de eene wat langer de andere wat korter, ongeveer een half dozein maanden. Verwacht alzo niets doorwrochts of diep uitgedagts. Verwacht enkel eenige vluchtige, misschien gewaagde gedagten van een reiziger, ongewoon lang op eene plaatze te vertoeven, of zijn aandacht lang aan eenig voorwerp te kleeven, gedagten, getrokken uit brieven aan mijne bekenden, in welke de schrijver los van eenig verband, vrij van alle methode, de eerste, denkelijk de leevendigste, aandoeningen uitdrukte, waaraan 't gezicht der Nieuwe Waereld in hem de geboorte gaf. - - Wanneer men zes weeken achter een niets gezien heeft behalven water en lucht, is men geneegen allen land fraai te vinden. Mijn reisgezel was geboortig van Paramaribo. Toen wij vlak over 't fort Nieuw Amsterdam, waar de rivier zich in twee armen deelt, in de Cemmewijne en in de eigenlijke rivier van Suriname, gekomen waren, verzogt hij mij de heerlijkkeid van dit gezicht te bewonderen. Volgens mijn half stoïek half cyniek | |
[pagina 133]
| |
humeur nam ik, tegens de regels der welleevendheid, de vrijheid van een strijdig gevoelen te zijn. De oevers vertoonen een laag, vlak, slibberig land, tot op de uiterste boorden, behalven waar 't aankomen der plantagiën is, begroeid met de treurige Mangroven, een geboomte wiens blad gelijkt na dat der Willigen, waaraan zwavel-geele bloemklokjes hangen. Bij laag water staan de wortels bloot, op de manier van bemorste hoepel-stokken. In 't verschiet wordt dit gezicht gebrooken door dat der gebouwen op de plantagiën, wier archietektuur 't oog niet vervrolijkt. 't Zijn alle houte huizen of lootzen, op gemetzelde voeten, doch verre van die soliditeit en fraaiheid, welke de houte huizen in Muskovien pleegen te hebben. Zij onderscheiden zich van die in de stad alleen door eene gallerij. De beschrijving van deeze doet u de anderen kennen. In Paramaribo hebben zij veel overeenkomst met enkele en dubbele wavel kramen, of kermis-tenten, opgeslaagen van planken, over elkander geschooten, bij wijze van klinkwerk, gespijkerd tegen een geraamte van balkwerk, 't welk men, om 't ongedierte geen schuilhoeken te geeven, van binnen niet beschiet; zodat men terstond ziet, dat de wooning niet meer dan eene net gemeubileerde loots is. - Bij aldien de Surinamers even zo veel zorgen genomen hadden, zo als zij hadden behooren te doen, om de hitte 't huis uittehouden, als de | |
[pagina 134]
| |
Muskovieters dit gedaan hebben met de koude, 't leeven indedaad zou hier vrij min onaangenaam geworden zijn: want voorzeker een der ingrediënten, om zijn leeven genoegli:k doortebrengen, is wel gehuisvest te zijn, niet door de lucht gebraaden te worden. In Paramaribo staan, in de beste straaten, de woningen tegen elkander, gelijk de huizen in de steden van Europa: iets 't geen de koelte niet vermeerdert. - In deeze huizen, zijn de vengsters zo groot als in Amsterdam , en dus niet weinig toeganglijk voor de zonne-straalen, daar zij van buiten door geene luifels, gespannen zeilen, door geene sassinetten, zelden in Paramaribo door jalouziën, door geen geboomte afgeweert worden. Men sluit de vengsters van buiten door lomte luiken. Alzo heeft men de keuze of in donker te zitten koekeloeren, of door de zonnestraalen geschroeit te worden. - De doorgaande hitte is in deeze gewesten van 85o. op de schaal van Fahrenheit . - Te vergeefsch zou men zich in 't zweet praaten, om mij te doen begrijpen, dat 'er op Gods lieven aardbodem een oort is, waar dikkere regenplassen vallen dan hier. De geleerden verschillen omtrent de hoeveelheid, die eenigen op 18, anderen op 28 voeten waters 's jaars begrooten.Ga naar voetnoot(*) | |
[pagina 135]
| |
- Men vertelt mij, dat Paramaribo de menschlijkste plaats van dit quartier der West-Indiën is; zo moeten de anderen dapper slecht zijn. De nabuurschap van de linie, en de moerassigheid van dit boom en waterachtig land is weinig gemaakt, om 't leeven aangenaam te maaken, maar met permissie van de eerste aanleggers zaligr. van deeze plaatze, 't was niet zo zeer de ligging van dit land bij de linie, als de helling van hunne harsens tot eene Westphaalsche domheid, die hunne veele voordeelen, met welke de natuur u hier als tegens 't lijf loopt, deedt over 't hoofd zien. Bij voorbeeld, de Yssel is niet rijker in leem, dan de rivier van Suriname. Hout is hier zo overvloedig, dat 't bijna overal in den weg staat. De zon bakt de steenen gratis; en nogtans heeft men de averechtsheid, de tichel- of bak-steenen uit Holland te doen komen, schoon men ze alhier tegens ƒ35:-:- 't duizend betaalen moet. Even zo is 't met de kalk, in weêrwil der schelpen, alhier rondsom in overvloed voorhanden. Men maakt zich bijna boos, wanneer men in Paramaribo beweert, dat steene huizen koeler | |
[pagina 136]
| |
zijn dan houte. 't Kan zijn, dat de eerste door kalk aan één gebonden, in dit waterachtig gewest, eene hinderlijke vochtigheid zouden krijgen; dan wat zou de Surinamers hinderen, de muuren hunner huizen van steenen, in de zon gebakken, met water en leem aan één gemetzelt, twee à drie voeten dik, met geene overgroote of te talrijke vengsters doorboort, ééne verdieping hoog te bouwen. De Muskovieters verstaan deeze archietektuur meesterlijk: zo als ik dit in de Krim en in de buurt van de Krim hebbe waargenomen. De Surinamers beweeren, dat steene huizen eens door de zon verhit, bestendig warm blijven, in spijt der nacht koelten. Dan niets is gemaklijker voortekomen, wanneer zulk slag van wooningen, rondsom beschut met eene genoegzaame breede gallerij, om daardoor de zon- en regenvlaagen (die denkelijk eene sterk vernielende kragt zouden hebben op steenen in de zon gebakken) aftekeeren. Nu schijnt de natuur zelve dit gewilt te hebben, daar zij den bewoner deezer gewesten eene meenigte van gewassen schonk, wier blad, als halve tafelbladen eene goedkoope en gemaklijke afschutting opleevert. Volgens eene nauwkeurige opgaave, telt Paramaribo, in zijne vier wijken, 1052 huizen. - Wanneer men elders de sensualiteit der bewoners van warme luchtstreeken heeft opgemerkt, ondervindt een reiziger, aangenaam aangedaan door de uitsteekende gastvrijheid, vriendelijk- | |
[pagina 137]
| |
heid, hupsheid, dienstvaardigheid deezer menschen tegen de nieuwkommers, eene onaangenaame aandoeninge over derzelver onverschilligheid op 't stuk van 't geen 't leeven kan veraangenaamen, of beter 't geen voor 't genoegen des leevens noodwendig is. Niemand is 't, zo veel ik hoorde, tot noch toe in de harsens gekomen, in zijne wooningen de zaalen door fonteinen te bekoelen, eene praktijk zo gemaklijk intevoeren door den overvloed van regenwater. 't Gaat met de Surinamers, als op aarde met veele andere-ers; zij stellen 't genot des leevens tot een onzeker tockomende uit, en laatende zich 't tegenwoordige ontslippen, zijn zij meest bedacht om een haastig fortuin te maaken. Misschien is 't hier aan te wijten, dat een zo nodig lommer hier zeldzaam eene aangenaame schaduwe geeve. De Heer A.... een der rijksten en aanzienelijksten, heeft achter zijn groot, prachtig huis een groote thuin, zo kaal van geboomte, dat nauwlijks een pad hier schaduwe vindt Apropos of hors de propos van padden, deeze zijn een mijner plaagen; zij, maar al te talrijk in de stad ingekwartierd, maaken 's avonds een Gods erbarmlijk muziek; de vrolijkste mensch, was hij ook van 't languitgerekte middagmaal, met een paar bouteilles Bourgogne-wijn in de maag, wederkeerende, moet door dit akelig gebrom in droefgeestigheid gedompeld worden. - Men zegt dat 't geboomte, bovenal, dat de fraaije Tamarind de insekten te | |
[pagina 138]
| |
veel huisveste. Zeker is 't dat deeze hier zo onnoemelijk talrijk, als baloorig maakende zijn, en Oom Tobias zou zeker hier zijne reputatie van gemaatigdheid 'er bij ingeschooten hebben. Men moet bijna bestendig een stok of waaijer in de hand hebben, om zich tegen mieren en muskieten te verdeedigen. De mombieren, een bijna onzichtbaar klein insekt, kwellen bovenäl de nieuwkommers, en geeven eene aandoening, als of men iemand heet zand op 't lijf gooide. In weêrwil van deeze kwellingen der insekten, van welke de boomen broei-nesten zijn, hebben zij een groot voordeel bij eene zo brandende zonne-hitte. Slaat Hartsinck over Guyana op; 't gezicht van Paramaribo is noch heden van eene treffende gelijkenisse. Gij zult van onder bij 't gouvernement tot boven aan op groote afstanden, vijf kleine tropjes boomen vinden; en hij die ettelijke maalen deezen weg 's daags moet afleggen, is wel geduldig of hardhuidig, bijaldien hij deeze boomen-strijd niet voor den drommel wenscht In de grave-straat, de beste wijk, staan quasi eenige weinige oranje-boomen, doch dezelve staan te laag en te krom gegroeit, om eenig lommer te geeven. - Zo als ik hoorde zeggen, is deeze kolonie nu zeer gezond, zedert meer bosschen rondsom zijn afgekapt. Op dien voet was zij voorheen zeer ongezond. Mij dagt de emigratiën na de andere waereld zijn hier noch al talrijk! zeer hoog bejaarde luiden zijn overal, doch hier bui- | |
[pagina 139]
| |
tengemeen zeldzaam. Men kan de ongezondheid van dit klein oort beöordeelen uit het spoedig roesten der metaalen, 't spoedig bederven der dierlijke spijzen, de hitte en vochtigheid van het klimaat, de sterke afwisseling der hitte van den dag en nacht-koelte enz. - Schoon de meesten blanken herwaarts vloeijen, verlokt door de hoop op een groot fortuin, schijnt die grilzieke dame onder de talrijke candidaaten maar enkele favorieten te hebben, schijnen maar weinigen daarin te slaagen; de luiden van grooten rijkdom zijn hier ligt te tellen. Weltevreedenheid is overal een schaarsch produkt, en de Surinaamers klaagen luide klagten over 't moederland. Zo hunne klagten ook maar een halven grond hebben, is 't voor hun een stiefmoeder-land. Zij kermen, dat de lasten 't als onmogelijk maaken, het land met voordeel te bebouwen, daar de produkten overal door tollenaars en zondaars zo geplukt worden, dat 'er voor hun bijna niets overblijft. 't Is niet in Europa alleen dat men misnoegden vindt. Ook hier vindt men luiden, die bedillen de directie en als eene nuttelooze uitgaave aanmerken die sommen, welke werden aangelegt, om de colonie van alle kanten te dekken met militaire posten, aangelegd, met oogmerk, om haar te beveiligen tegen de stroperijen der weggeloopene Negers, om te beletten, dat hun getal door geene nieuwe weglopers gerecruteert worde. | |
[pagina 140]
| |
- Deeze maatregelen waren het, welke de nieuwe belastingen onvermijdelijk maakten. Een ander meenigvuldig klaagen der W. Indische Colonisten heeft hunne Europeaansche Correspondenten ten voorwerp. Hunne produkten, zeggen zij, worden tegen eene laage markt verkogt, en de behoeftens, welke hun worden toegezonden, moeten zij peper duur betaalen. In Europa merkt men wederom wel eens eene ontevreedenheid over de schraalheid van pluk of oogst, en wantrouwt de apparitie der N. Amerikaansche Scheepen in onze Colonien. Zo ooit spreekwoorden evangelien zijn, is 't dat, 't welk in 't tegenwoordig geval zegt: daar twee kijven, hebben ze beiden schuld. - Ik zag de N. Amerikaanen op de Surinaamsche Plantagien de malassie laaden. Denkelijk vraagt gij, wat ding 't is? Wanneer 't vogt, uit 't suikerriet geperst, door kooking de vereischte dikte of korligheid verkreegen heeft, doet men 't zelve in vaten, die men zet als op een schuine rooster van dunne balkjes, leggende over een digte planke zolder. Alzo kunnen de suikervaten de dunne sijroop of malassie uitlekken, die door de schuinsche helling der planken in bakken te zamen loopt. De Demerarijaanen zijn op den verstandigen inval gekomen, hier van zelve rum, en wel een rum zo goed als die van Jamaica, te stooken. - Veelen onzer Landsgenooten, die groote ka- | |
[pagina 141]
| |
pitaalen op Surinaamsche Plantagien schooten, ondervonden een weinig laat, dat verre van zijn goed, digt bij zijne schade is. Wanneer men de dingen van nabij gadeslaat, moet men zich verwonderen, dat ze noch zo goed gaan. 't Is een Directeur, die op ieder plantagie 't bestier over den arbeid der negerofficieren en negers heeft. Doorgaans is deeze Directeur een uitgedient soldaat (dus iemand van geringen afkomst, van gebrekkige, verwaarloosde opvoeding, van weinig kunde) die eerst eenigen tijd de post van neger-officier heeft waargenomen. 't Is grappig te zien de stijve, koele, deftige en achterhoudende houding des Directeurs jegens zijne neger-officieren, de eenigste blanken, met welke hij op zijne plantagie kan omgaan. - 't Staat vreemd, dat een nieuwling in 't ambacht wijzer wil zijn, dan een agricola veteranus of oud costumier, en evenwel is 't mogelijk, dat de hebbelijkheid den laatsten blind maakt voor eene fout, welke den eersten aanstonds treft. Zo scheen mij, onder verbeeteringe en welmeenen, 't beheer over de negers hierin gebrekkig dat men hun arbeid niet afdeelt in kleine loten, in bepaalde, kleine bestekken, ten einde te weeten, wat ieder half dozein gewerkt heeft: iets onmogelijks, wanneer men vijftig negers door elkander in 't veld laat arbeiden. Boven doezen Directeur staat een Administrateur, welke het opper-bestier over de plantagien heeft, en in Paramaribo woonachtig de goederen | |
[pagina 142]
| |
ontvangt, en na Europa aan den eigenaar of correspondent inscheept. Deze is de spil waarop alles draait. Dan daar hij in de stad woont, daar hij de administratie van tien, twintig, dertig en meer plantagien te gelijk heeft, daar hij bovendien noch zijne bijzonderen eigendom te bezorgen heeft, laat 't zich opmaaken, hoe veel, of liever hoe weinig zorge en oplettendheid hem voor ieder plantagie overblijve. Indien nu iemand eigenaar is eener plantagie, eenigzints verre van de stad verwijdert, zou 't juist geen mirakel zijn, zo de administrateur in de twee jaaren eene plantagie ééns kwam visiteeren. De Directeur niets te vreezen hebbende van 't bezoekend, onderzoekend, verbeterend, bestraffend oog des administrateurs, versloft zelfs alle dagen de tour te doen door zijne koffij en zuiker-werken, is wel eens te gichtig of te kreupel, om deeze fatigue dagelijks te kunnen uithouden, laat 't op de neger-offieieren aankomen, die misschien 't voorbeeld van de rest volgen, en daar de koe niet hun is, ze slapjes bij de hoorns vatten. Verschoon de vluchtige, maar stoute bemerkingen eens reiziger, welke de dingen alleen ter loops kon waarneemen, dingen welke juist niet ingericht zijn, om de zulken, die bij dit werk groot belangen hebben, geruster te doen slaapen. Zeker zou 't wel wonder weezen, zo deeze bemerkingen niet 7/8 juist waren: want verre van zijn goed, digt bij zijne schade, - | |
[pagina 143]
| |
Aan 't hoofd deezer Colonie staat de heer Friderici , een man van de uitsteekendste bekwaamheid en kunde, ik beoog geen boek geleerden, geen wijs man in theorie, (schoon deeze heer ook eene uitgestrekte lectuur bezitte,) neen iemand beleert door eene lange behandelinge van zaaken, tot zijn beroep specteerende, door en door kundig in de dingen van zijn Gouvernement, de beste kenner van Hollands Guyana, 't geen hij in zijne veelvuldige militaire expeditien, rechts- en links doorreisde. Wanneer men aan 't hoofd van 't bewind gesteld zijnde, zich in de geleegenheid bevindt, om eenigen te verplichten, moet men veele sollicitanten afwijzen, moet men veele vijanden hebben; en nogtans hebbe ik, die in deeze Colonie veelerlei gezelschappen bijwoonde, niemand van deezen braaven en verdienstvollen Man iets ten nadeele hooren zeggen, een ieder den mond van deszefs lof hartelijk vol hebben. Z E: is tevens aan 't hoofd van 't civiele en militaire gestelt. De militairen, 't is iets ongelooflyks, zien 'er zo fris uit als bij ons, zijn even goed geëxcerceert; en kwam 't te gebeuren, dat t'eenigen tijd een buitenlandsche vijand zich van deeze kostelijke Colonie wilde vermeesteren, 't laat zich aanzien, dat eene bezetting van 2400 uitgeleezene troepen, onder 't aanvoeren van een man, van zo veele militaire ondervinding, van een zo koelen, bedaarden moed, als de heer F. het den vijand | |
[pagina 144]
| |
over zijne onbedachte onderneeming, zou doen berouw hebben. De natuurlijke legging van deeze Colonie maakt alle vijandelijke onderneeming tegen dezelve zeer bezwaarlijk. De ondiepte der rivier, maakt dezelve op zijn allerhoogst voor schepen van 50 stukken genaakbaar, die noch een bij. zonder hoog water moeten afwachten, om binnen te komen. 't Vaarwater of de geul, welke zij door moeten, loopt vlak voorbij en reeds van verre onder 't bereik van 't talrijk geschut van 't fort Nieuw-Amsterdam, (om welk te bedienen een corps van ruim 200 man voorhanden is) en is te smal, om meer dan één schip tevens doortelaaten. De boorden der rivieren, zijn hier overal, de aanlegsplaatzen der plantagien uitgezondert, begroeit met Mangroven, met geboomte, tusschen beiden van 't welk het dikke en sterke lianen-gewas, de moerassige, slibberige bodem, de doortogt overal bezwaarlijk, en op den langen duur onmogelijk maaktGa naar voetnoot(*): Men ontmoet hier bestendig in de bosschen een boom, wiens stam geheel gewapend is met lange, sterke, scherpe doornen, die men niet kan | |
[pagina 145]
| |
aanraaken zonder zich te kwetsen. De Colonie is boven dien zo wel voorzien van 't geen tot 't leevens-onderhoud nodig is, met 't geen het leeven aangenaam maaken kan, manufactuuren en wijnen uitgezonderd, (de eersten van welken de warmte van 't klimaat niet zo nodig maakt, de tweeden van welken men met rum vervullen kan) dat haar te willen uithongeren, verlooren moeite zijn zou. 't Vee is in Paramaribo zo overvloedig, dat men 'er vijfmaalen in ieder week, een Os, en éénen dag een of meer Varkens slagt. De Banannen, de Maïs en veele meelachtige wortelen kunnen de plaats van brood vervullen. - Kwam 't t'eenigen tijd gebeuren dat de bronaderen van welvaaren, een weinig aan 't uitdroogen, ophielden, 't Vaderland te zoogen, (iets 't geen ik hoop, dat lange mag uitblijven!) kwam dit te gebeuren. Guyana zou voor de Republiek eene dubbel belangrijke bezitting worden. De tallelooze, ongelooflijk vette gronden, die aan de boorden der schoone en bevaarbaare rivieren van Copanama en Sarameca onbebouwd leggen, zouden de cultuur van Zuiker, Koffij, Katoen, Kakao, zodanig kunnen uitzetten, dat H. Guyana alle de markten van Europa met deeze produkten of behoeftens zou kunnen voorzien. En waarom zou eene geoorloofde industrie zich niet ook mogen verrijken met de Indigo en Cochenille? waarom zou men zich niet mogen toeleggen op 't inzamelen van alle die medicinaale drogerijen, welke de Spanjaarden nu uit Peru trekken? de | |
[pagina 146]
| |
gelijkheid van 't klimaat zou ons a priori van 't slaagen deezer speculatie kunnen verzeekeren, zo in de Surinaamsche bosschen, ook de ondervinding ons ettelijken van die produkten niet met beide oogen deedt zien. - 't Is bekend uit de Historia Medica, en gelukkig dat 't alleen daaruit bekend is, welke eene afschuwelijke ziekte oudtijds was de Melaatsheid, Lepra of Elephantiasis, door welke nauwgezette voorzorgen haare besmetting verhindert werdt zich verder uittebreiden. Zedert zo goed als twee eeuwen is dit ongeluk van ons geweeken; en wij weeten nu alleen, dat in Damascus noch één wijk is, waarin de Melaatschen, gescheiden van de gezonden, leeven; maar 't geen zeer enkelen weeten, is dat de Colonie van Suriname misschien meer Melaatschen telt, dan de genoemde Stad in Syrien. Reizigers, welke in de W. Indien geleefd hebben, kennen de geweldige huidziekten der Afrikaansche Zwarten. 't Zijn de Negers, die ons (een dichter zou zeggen, om zich te wreeken over de onrechtvaardigheid hun door ons aangedaan) of liever den Surinamers dit legaat gemaakt hebben. De moeijelijkheid voor een Artz, 'k laat staan voor iemand, die 't medicinaale schemer-licht niet gezien heeft, om deeze ziekte in haare geboorteGa naar voetnoot(NB) te ken- | |
[pagina 147]
| |
nen, de liefhebberij om in eene contoraale, of juister in eene conhangmakkaale gemeenzaamheid met de zwartinnetjes te leeven, maakt de blanken eerst mannen, daarna vrouwen, erfgenaamen van dit afschuwelijk legaat. Te vergeefsch droeg en draagt de regeering zorge, dat geen Slaavenhaaler zijn Armazoen in de Colonie mag verkoopen, ten zij de Dr. hiertoe van haar aangestelt, de zwarten nauwkeurig onderzogt, en den verkoopbaaren een getuigenisse gegeeven heeft van vrij te zijn van deeze ziekte, in deeze gewesten bij den naam van Boässi bekend. Dit kwaad heeft zich onder de Surinamers maar al te veel verspreid. Welk een ongeluk, indien 't zelve wederom onder de bewoners van de andere deelen der waereld kwam woeden! een ongeluk, des te vreesselijker, daar men voor eerst gebrek zou hebben aan goede Artzen, met de diagnosis en methodus curativa deezer ziekte bekend. 't Was ter voorkoming van zo grooten onheil, dat de wijze voorzorg des heere Friderici aan de boorden van de Sarameca, 18 uuren van den oever der zee, bij de militaire post Groningen, een Boässi- of Leproozen-gesticht in weezen gebragt heeft. Door de goedheid van dien heer zag ik mij, op den 5den Maart 1792, in de zeldzaame geleegenheid, dit eenig en ge- | |
[pagina 148]
| |
ducht verschijnzel te zien, en eene ziekte waarteneemen, die den ongelukkigen zijne existentie, bij stukken en brokken, eerst doet, daarna ziet verliezenGa naar voetnoot(*). Zo als men mij verhaalde, telde men in dit etablissement 140 lijders, in welker getal ook eenigen waren buitengewoon erg geteistert van de Lues Venerea. Eenige hadden de vingers en teenen verlooren; zommigen hadden de teenen stompachtig tot een gegroeit, en bewaarheidden de etijmologie van 't woord Elephantiasis, ettelijken waren begroeit met korsten en zweeren. Een Rotterdammer die eenige vingers verlooren en de andere dood of gevoelleloos hadt, verhaalde mij bij 't aanhoudend gebruik van de kwik baat gevonden te hebben. - Naar 't mij voorkwam scheen dit etablissement meer te beoogen de gezonden te stellen buiten de geleegenheid van besmetting, dan de kranken te stellen buiten de mogelijkheid van te kunnen aansteeken, dat is, hen te geneezen. Men vindt | |
[pagina 149]
| |
in de zo aangehaalde schriften des heere Schilling eenige geopenbaarde arcana over dit euvel; dan hunne waardij daar laatende, zou ik geneegen zijn te gelooven, dat eene zeer lange gerekte methodus sudatoria 't beste arcanum Ga naar voetnoot(*) is. - De Negers staan in de Colonie van Suriname tot de Blanken als elf zo geen twaalf tot één, en nogtans hebbe ik tot noch toe geen woord van hen gesprooken. Bij mijn komst voor 't N. Amsterdam, werdt mijn Surinaamsche reisgezel door een tert-boot van zijn vaders plantagie in de Commewijne afgehaalt. - Geduurende mijn langduurig verblijf in Rusland hadt mijn oog zich duizendmaal vermaakt met de sloepen, welke de Neva bevaaren, die door roeijers en quartier-meesters, alle in eene gelijke kleeding, wel van geene fijne stoffagie, maar door 't uniforme en de leevendigheid der geschakeerde kleuren op een afstand aan 't gezicht behaaglijk, bediend worden. Alhier ontwaardde ik een zevental van zwarten, de een met een hoed, of een fragment van een hoed, mutz of doek de andere met de kaale kop, deeze in een hemd, zo heel als gescheurt, met | |
[pagina 150]
| |
heele, halve of geene broeken, in één woord 't zinnebeeld van ellende, haveloosheid, verzukkelinge. Dit bevestigde 't geen ik van de slordigheid der negers had hooren vertellen, en gaf mij geene te hooge gedagten van de huishoudelijkheid en 't overleg der baazen, die met een greintje oplettendheids en met zeer geringe kosten deeze hunne ge voone equipagie in goede orde konden houden. De eenige ordentlijk bemande boot, welke ik in de W. Indien gezien heb, was die van den heer gouverneur F. Dit uithangbord der Afrikaansche moedeloosheid en haveloosheid ziet men ook op de plantagien en in de stad; en met dit al lieven deeze schepzels, en, zo zij zeggen, mede-schepzels, geweldig den opschik; doch om een zijde-doek, gordel of eenig ander optooizel ordentlijk te bewaaren, er lang nut van te hebben, zo verre gaat hun nadenken niet! - De paarden en ezels zijn geen mede-schepselen. Uit derzelver vermenging wordt gebooren 't muil-dier, onbekwaam zich te vermeenigvuldigen met eenig ander muil-dier. De vermenging van blanken en zwarten geeft de mulatten en mulattinnen, die nimmer trouwen, wijl zij zeggen, dat uit dit huwelijk geen kroost voortkomt Toen ik mij in de W. Indien bevond, deed ik mijn uiterste best, om eens voor al muur-vast te verneemen, of dit een praatje dan een fact was. 't Bericht van den een streedt met dat van den ander. men erkende toch over 't algemeen niets te weeten van ee- | |
[pagina 151]
| |
nig huwelijk van een mulat met eene mulattin; en per saldo kwam ik zo wijs t'huis als ik uitgegaan was. Zo nogtans 't negatieve waar was, zo deeze geele grauwe of bruine menschen niet onder elkander voorteelden, zou 't gevolg wel kunnen zijn, dat de zwarten onze medeschepzelen zijn, gelijk de ezels 't zijn van de paerden. - 't Was de plaats u hier eenig verslag te geeven van de leevenswijze en 't lot deezer onzer heele of halve natuurgenooten in de W. Indien, maar de welspreekende abt Raynal is mij hierin voorlang in de voorbaat geweest. Ik herinner mij niet, dat hij gesprooken heeft van hun Groot-Zondag, zo noemt men een dag, die op ieder plantagie alle jaaren eens komt, wanneer de zwarten hunne en haare kleedingsstukken, eenige ellen bont, salpouris, hoed enz. ontvangen! 't Is de plantagie-kermis; geen werk doen - de zweep aan de spijker - drinken - danzen en vrolijk zijn. De reiziger zou wel lui moeten zijn, dien 't gezicht van dit festijnGa naar voetnoot(*), niet betaalde de moeite eener reize van 1,200 geographische mijlen. Men ziet en men bewondert de onvermoeide dans-koortGa naar voetnoot(†) der zwarten, die hen 48 en meer uuren in beweeging houdt. | |
[pagina 152]
| |
Een der negers neemt een balk van 10 a 12 duim diameter, holt die balk aan een der eindens in de form van een kom uit, spant er een vel over, en legt zijn balk op een stuk houts. Zich daar nu kruiselings over heen gezet hebbende, touwt hij aan 't werk, en slaat met beide vuisten op die quasi-trommel met een gewelt, ten einde in de concurrentie der andere muziekanten gehoor te vinden, met een gewelt, dat 't zweet hem langs 't lijf loopt, en maakt alzo kloppende eene zoort van eentonige cadance, waarvan 't thema ieder ogenblik hervat wordt. In dit concert wordt hij geäccompagneert door negers en negerinnen, die met rammelaars en quasi-paternosters, 't lighaam in allerlei contorsien beweegende, een ongehoord gedruis maaken: terwijl tevens eene bende van zwarten van de Groot Zondag, en van de omliggende plantagiën door elkander vliegen, springen, en de geciviliseerdsten onderden zwarten hoop, (waarvan eenige gekleed, eenige 99/100sten naakt, anderen met lorren, todden en ruïnen van klederstukken behangen: een geheel 't welk eenig en voorbeeldeloos bont is!) stukken en brokken gelijktijdig van menuëts en contredanzen door elkander maaken. - - - Geen spreekender bewijs is 'er, dat de luchtgesteldheid of klimaat eener plaatze juist niet altoos preçies afhangt van haaren meerderen of minderen afstand van den evenaar, dan een reiziger ondervindt die uit Suriname in Demerarij | |
[pagina 153]
| |
komt, in welke plaatze men, zijn gevoel alleen raadpleegende, zeggen zou zich op een veel grooter afstand van de linie te bevinden: zo veel min drukkende is hier de hitte! dit voordeel is men verschuldigt aan 't afkappen der bosschen, en eene vrijen doorspeelinge van de winden. Dan hier door leggen deeze kusten ook meer open voor eene vijandelijke landing, tegen welke Demerarij veel minder in staat zou zijn zich te verdeedigen dan Surinamen. Item de Smokkelarij! In een mijner voorigen hebbe ik gesprooken van de nadeelen, welke de landbouw lijdt door gebrek aan opzicht van den eigenaar of administrateur. Hier woonen de luiden meest alle op de plantagiën, die, zo ik gehoort hebbe, pro rato van de uitgestrektheid meer producten geeven, dan de Surinaamsche - misschien ook wel wijl de gronden verder afzijn van uitgeput te zijn - misschien ook wijl de landbouw in Demerarij min belemmering plagt te vinden in belastingen van in- en uit-gaande rechten - misschien ook wijl veele planters met groot en onmiddelijk voordeel een goed deel hunner produkten aan de N. Amerikaanen kunnen afzetten, zonder door correspondenten in Europa geplukt te worden - eindelijk misschien wijl de aankoop van slaaven hun hier gemaklijk gemaakt wordt. Voor aan in 't opkomen van de rivier van | |
[pagina 154]
| |
Demerarij, de fortres even voorbij gevaaren, ontmoet men, aan de linker zijde, Stabroek, de hoofdplaats deezer Colonie, de zetel van 't gouvernement, de woonplaats van eenige officianten en winkeliers. Stabroek is eene breede straat, ongeveer 10 minuuten lang, ter zijde van welke men aan weêrskanten andere huizen vindt. In 't geheel mogen zij, naar gis, 250 in getal beloopen. Zoo als alles, wat nieuw is, behaagt, alzo behaagt dit gehucht van nieuwe houte huizen. Men heeft Demerarij vergeleeken bij een jeugdig, welvaarend kind, Suriname bij een volwassen, afgeleeft man; eene vergelijking, die mogelijk meer dan eene zwakke zijde heeft. Demerarij mag jeugdig zijn (want deeze Colonie is ongeveer 50 jaaren oud) mag koel en gezond zijn, Demerarij mag langs de boorden van zijnen stroom een pad voor rijtuigen hebben ('t geen nogtans de klei van den grond voor rijtuigen in den regentijd onbruikbaar maakt) Demerarij is en zal noch lang, wat 't dagelijksch leeven aangaat, zeer onbekwaam blijven. Zo als in de steden de inwoners de huizen bewoonen, bewoonen de Demerariaanen hunne plantagien, geleegen langs de kusten, langs de zoomen der rivier. Daar nu in dezelve 't water regulier open af-loopt, dwingt dit de Demerariaanen hunne beweegingen, op- of afwaarts, naar de ebbe en vloed aftepassen; om nu niet te gewaagen van | |
[pagina 155]
| |
't veelvuldig gebrek aan bekwaame steigers of aanlegs-plaatzen aan de plantagien, waardoor 't aankomen meer bezwaarlijk wordt dan men zou denken. De wurm, welke in deeze wateren 't hout spoedig verteert, misschien ook de kosten, doen 't timmeren van schuins oploopende steigers achterweg blijven. Wat de wurm betreft, men kan haar den lust tot 't hout-knaagen door middel van de koolen-teer beneemen: dan daar deeze niet altoos voorhanden is, zo geloov' ik dat men, een weinig arsenicum in de ordinaire teer mengende, 't zelve oogmerk even goed bereiken zou; eene proef, die ligt te neemen is. Demerarij is eene colonie, wiens planters half Engelsch zijn. Dit doet mij vreezen, dat dit volkje, schrikkelijk gezet op alles wat zijner natie is, t'eenigen tijd bij de opdaginge van eenige vijandelijke Britsche magt ons eene kwaade part mogt speelen. Men kan van Demerarij over de Barbados op Falmouth en Europa, regulier twee maalen in de maand correspondeeren. Voor 't geen ik van de Berbice te zeggen hebbe, is een P.S. groot genoeg, ten zij ik wilde uitweiden over de belachlijkheid, dat een kleine hoop menschen, op meer dan duizend mijlen afstands van hun vaderland, 't onverstand hebben zich door twee partijen te verdeelen, d.i. 't genoegen van 't maatschappelijk leeven den hals te breeken: want hier te lande is 'er | |
[pagina 156]
| |
eene partij, die 't houdt met den heer gouverneur, eene andere, welke met hem overhoop legt, wijl iemand van haaren aanhang geen gouverneur geworden is. De hoofdplaats van Berbice legt drie tijden, d.i. 18 uuren de rivier op. De huizen, misschien geen vijftig in getal, zijn van steen gebouwt. Zo men u niet vertelde, dat hier een fort is, men zou moeite hebben, om 't te gelooven; want twee drie stukjes kanon, op een brok hout vast gemaakt zouden u bezwaarlijk 'er eenig denkbeeld van geeven; of 't mogt dan zijn, dat men dit artillerij-park in zijne verbeeldinge combineerde met eenige zoldaaten. Men gaat hier zwanger met 't ontwerp van 't bouwen van een nieuwe stad, die veel digter aan de zee zal komen; eene onderneeming, in welke ik deeze eerlijke luiden veel voorspoeds wensche, schoon de geringheid der Colonie een zo groot project, en den omslag van 't verhuizen dien voorspoed zeer gering mogt maaken. Daar de lasten hier minder dan elders in hollandsch Guyana zijn, en 'er geen gebrek is aan goede gronden, begrijp ik niet, waarom dit etablissement zo klein gebleeven zij. Ettelijke uuren boven de hoofdplaats, aan de Savonnetta, is een dorp, waarin duizend en meer Indiaanen woonen. 't Spijt mij, verstoken geweest te zijn van de gelegenheid, deeze schuldelooze menschen een bezoek te hebben kunnen | |
[pagina 157]
| |
geeven: maar men heeft niet altoos en boot en negers tot zijne dispositie.Ga naar voetnoot(*)
En u, Nederlandsch Publiek, u, wiens gedult dagelijks zo onbarmhartig misbruikt wordt, u verzoek ik nedrig te verschoonen het weinig beteekenende van dit W. Indisch geschrijf: daar 'er zo veel beteekenends over te schrijven was. Maar eene Lantaarn is ook geen Vuurbaak, en eene brochure geen boek! |
|