lieden die het vee verzorgen, winnen 8 tot 10 fr. per maand, en de daglooners 63 centiemen in den winter, en 72 centiemen tot 1 frank in den zomer. Ware het mijn beroep te schrijven, ik zou verschrikkelijke dingen kunnen vertellen over de ellende onzer Vlaamsche werklieden! Wat zou er van ons geworden, indien wij niet ieder jaar naar Frankrijk konden uitwijken? Daar ten minste zijn wij vrij, en met het geld dat wij terugbrengen, kunnen wij hier leven gedurende den winter! Ieder jaar zie ik den dag van ons vertrek met eene zekere vreugde aankomen, want na gedurende eenigen tijd Frankrijk, mijn tweede vaderland, verlaten te hebben, krijg ik het heimwee.
Als het maar blijft voortduren, want in de velden van de Beauce vooral, verrichten de landbouwwerktuigen meer en meer het werk der menschen.
- Willen wij een glas bier drinken?
- Ik ben tevreden. Indien gij wilt, zullen wij hiernaast gaan bij mijn eigenaar. Hij houdt zich met de bijenteelt bezig. Op den koer zult gij talrijke korven zien. Het is een dweepzieke klerikaal, maar hij heeft een zoon aan wien ik, sedert dezen winter, alle dagen het blad Vooruit geef, dat hij gretig leest. Ik geloof dat hij al van de onzen is. Men mag nooit de propaganda vergeten, niet waar?
Terwijl wij ons in de herberg bevonden, traden drie werklieden in zondagkleederen binnen. Zij bestelden borrels jenever. Zij zagen er reeds bedronken uit, spraken luide, en twistten een weinig. De baezin beschouwde ze veeleer met eene medelijdende welwillendheid.
- Och, Mijnheer! zegde zij, zij zijn niet kwaad. Maar wat wilt gij, morgen vertrekken zij naar