De ontwikkelingsgang der Nederlandsche letterkunde. Deel 3: Geschiedenis der Nederlandsche letterkunde van de Republiek der Vereenigde Nederlanden (1)(1923)–Jan te Winkel– Auteursrecht onbekend Inhoudsopgave Derde tijdvak. De bloei der letteren. 1580-1680. I. Het karakter van Protestantisme en Renaissance. II. Onze eerste Latijnsche en Nederlandsche Renaissance-dichters. III. De invloed van Ronsard en zijne Pleiade. IV. Karel van Mander en zijn kring. V. De Leidsche woordvoerders der Renaissance. VI. De strijd voor de Nederlandsche taal. VII. De Eglentier te Amsterdam onder leiding van Spieghel en Visscher. VIII. De Eglentier onder Hooft's leiding. IX. Het classieke treurspel: Hooft en Coster. X. Het Herdersspel: Hooft en Rodenburg. XI. De tragi-comedie: Bredero en Starter. XII. De kluchten en blijspelen: Coster, Bredero, Hooft. XIII. Het lied van Bredero, Starter en Anderen. XIV. Het Minnelied van Hooft. XV. De Eglentier in bloei en in strijd. XVI. De Duytsche Academie onder Coster's leiding. XVII. De Brabantsche kamer te Amsterdam. XVIII. Vondel's leerjaren. XIX. Arminianen en Gomaristen. XX. Didericus Rafelsz. Camphuysen. XXI. De dichtkunst in Holland buiten Amsterdam. XXII. De eerste dichtwerken van Jacob Cats. XXIII. Cats als het hoofd der Zeeuwsche poëten. XXIV. Constantijn Huygens in zijne ledige uren. XXV. Hooft's vriendenkring tot 1624. XXVI. Hooft en Huygens, Susanna en Leonora. XXVII. Verheerlijking van Frederik Hendrik en hekeling der Gomaristen. XXVIII. De Academie en de Doorluchtige School. XXIX. De muziekkamer van Jan Hermansz. Krul. XXX. Stichting en inwijding van den Amsterdamschen Schouwburg. XXXI. Het proza van Hooft. XXXII. De Muiderkring van 1627 tot 1647. XXXIII. Vondel als de dichter van het Catholicisme. XXXIV. De latere dichtwerken van Huygens. XXXV. Jacob Westerbaen, navolger van Huygens. XXXVI. Andere vrienden en navolgers van Huygens. XXXVII. Werk en invloed van Cats na 1625.