Gloria Parendi. Dagboeken van Willem Frederik, stadhouder van Friesland, Groningen en Drenthe, 1643-1649, 1651-1654
(1995)– Willem Frederik– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 623]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[1]1649 voor Den Haghe
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[2]Anno 1649. - 1. Dat de here stadtholder de heeren volmachten behoorlijcke respect ende ghehoorsaemheit sal leesen ende sich wel waeren om yetwes aen te vangen strijdende tegens de vrijheit ende souvereiniteit van dien lande. - 2. Dat hij de gereformeerde religie sal mainteneren, die op de sinode van Dordrecht is gearresteert. - 3. Dat hij mit de heeren gedeputeerden sal mainteneren ende onderholden, defenderen des lants privilegiën, wetten ende ordonnantiën. - 4. Dat hij mit de heeren gedeputeerden goede acht sal hebben op de schantzen, forten buyten en binnen de provintie. - 5. Dat hij mit de heeren gedeputeerden tsaemen sal vergeven alle chargiën die vacant sijn, uytgenomen die sich de heeren Staeten van 't lant hebben gereserveert. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[3]6. In 't leger sal de heere stadtholder de vacante plaetsen vergeven, ingeboorne den uytheemsen voortreckende. - 7. Sall sich reguleren nae de instructie van de heeren gedeputeerden, sooveul desselfs persoon aengaet, en onderholden voorall het 33 point, dat luyt dat de stadtholder gheen compagnie mach verleggen sonder weten van de heeren gedeputeerden. 8. Sall sich hebben te reguleren nae de instructie van de raetsheeren, soveul sijn persoon betreft. - 9. Sal gheen gouvernement ofte commandement vergeven sonder weten van de gedeputeerden. - 10. Sall gheen landt mooghen coopen in de provintie. - 11. Sall gheen survivantie ofte transport moghen versoecken, op wie dat het sie. - 12. Sall gheen nieuwe versoeck moghen doen als hetgene hij hier gesworen heeft. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 624]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[13]Januarius 31 daeghen. - Anno 1649. - 1/11 januarii maendach twemael in de kerck geweest. - De raetsbestelling is heel stil toegegaen en sonder onlust; daer was heel goede wacht. Simonides burgemeester tot groot contentement van de gemeente, de backer [Sierd Claesen] schepen en Claes Camp oock. - Mit cornel Alua en officiren gegeten. - Bourum vertelde mij, hoe Simonides mit eenparige stemmen was verkosen van de electeurs, dat mijn recommandatie veul goetz hadde daerinne gedaen, en hadden sie het anders niet kunnen effectueren. - Simonides quam mij bedancken, dat ick hem tot het burgemeestersampt had geholpen, soud alletijt mijn vrundt sijn en danckbaer, oock mit Bourum en Ytsma in goede correspondentie gaen en Hermen Herckes. - Des avontz alleen gegeten ende gelesen tot tien uiren en heb ick desen dach degelijck aengevangen; ick hoop ick sal het geheele jaer soo toebrengen in deuchden. Mij wierdt geschreven, dat monsieur Kuyn doot was. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[14]2/12 jannuarii dingsdach mijn peerden gereden tot twaelf uir. - Mit Unia, Hemmema gegeten, den ghehelen naedemiddach niemantz gesproocken, veul brieven geschreven ende oock gelesen, die uyt Vranckrijck, Duytzlant, Engelant quaemen. - Alleen gegeten, mijne peerden gesien. 3/13 woensdach ben ick in de kerck geweest, ahn Beringan en Heuefelder geschreven. - Vandermijlen quam hier, om eenighe patenten te haelen voor de canonniers om die in de guarnisoenen te leggen; hij seyde die Hollanders die maeckten de tractementen soo klein, omdat die officiren quiteren souden, en dan souden sie die plaetsen aen haere vrunden vergevenGa naar voetnoot1. - Ick adt mit Houwerda en eenighe officiren. - Ick kreech veul brieven; gisteren acht daech den 26/5 op dinsdach is juffer Sophia getrautGa naar voetnoot2. - Ick was den heelen naedemiddach alleen, las en schreef. - Des avonts adt ick oock alleen en schreef. 4/14 donderdach heb ick Paulus Jansen gesproocken, die seer klaecht oover die andere heren te Harlingen, [15] namelijck Reinert Oetjes en Frans Dircksen, oover haere schulden. - Ick reedt wandelen tot twaelf uir. - Adt mit colonel Alua en Unia, Herema. Julius Eissinga seyde Hottinga boodt hem aen, als hij wolde, hij wolde hem volmacht maecken mit soo een eigenerf als hij wolde, mitz dat hij Vringer en Imminga verliet; hij soud het doen, merckte ick, en dat uyt haet van Vringer, maer hij durft niet om Haringsma wil, die een saeck in compromis heeft en een groot vrundt is van Vringer. - Hij badt mij Nijs aen te spreecken om het compromis af te doen tuschen Frans Eissinga en Julius Eissinga. - Denkt eens hoe men sich op die luyden verlaeten kan; hoe heeft Julius Eissinga wel gesproocken van Hottinga, en nu soude hij wedrom mit hem gaen en dat om vier, vijff jaer volmacht te wesen, doch Hottinga soud hem | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 625]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
bedrigen. - Collonel Alua heeft gelijck, die seit het kieven en raesen van die edelluyden hier te lande is maer geckernie; die malckander dit jaer voor een schelm en dief schelt, die sijn het ander jaer de beste vrunden weder. Exemplen alle daech en noch verleden jaer Piter Walta, Ulb Alua, soo sal het noch eens mit Tjalling Eissinga en Sjouck Burmania wesen, soo is het tuschen Hottinga en Sicksma, dat swaegers geweest, eerst vrunden, daernae de grootste vianden, nu weder vrunden; wy kan [16] sich dan op dese edelluyden verlaeten en staet op haer maecken, want sie mij niet wieder estimeren als haer interes gaet; doe ick haer goet en wat se willen, soo is het voor die tijt wel, maer als daerna weder niet nae haer sinn haer help, soo is all het voorgaende vergeten, exempel Tjalling Eissinga van Raedt en Marsum, Sjouck Burmania, Ulb Alua, die ick sooseer geholpen heb tegens danck van haere naeste bloetvrunden, maer alse het wech hebben, soo is gedaen en vergeten; daerom moet ick mij voorsien, laeten haer woelen, kijven en raesen, swijgen stil, doen mijn dinghen als ick se gebruycken kan, doen recht, vresen niemant, want Dauwe Alua, Grovestein, die ick soo oovervloedich heb geholpen, daer en kan ick gheen vaste staet op maecken, niet wieders als haer interes gaet. Ergo siet u voor, doen recht, swijcht stil en vreest niemantz en hoort alle werelt spreecken. - Ytsma gaf ick sijn acte weder, die hij mit Bourum had geteyckent; hij vind Simonides oock voor een slecht man, die gheen ketteri sal maecken. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[17]Ick heb hem van die steen geseit van de vrede, en vint goedt dat men die voor het Lantzhuys sett tot een eewighe memorie, dat Spagniën dese landen heeft afgesworen en voor vrij erkent. - Seit men behoort Brunsveltz wech te jaeghen uyt de stadt. - Vandermijlen seit al watter onder de artillerie heurt, daer haut hij boek van, en durven sie niet uytgeven, oft moeten hem daer een lijste van geven als controlleur. Ick despecheerde hem hij sal mij planten en rare vruchten schicken. - Ick schreef en las veul desen naedemiddach. 5/15 jannuarii vrijdach heb ick docter Jacobi gesproocken; hij bedancte mij, dat hij wass burgemeester geworden, seyde Harlingen floreert seer; hij hoop Keth sal sich stil hauden en meint Bruyn Gyses sal volmacht worden, dan sal Assuerus Viersen uytkomen om hem gedeputeerde te hebben. - Doctor Wijckel hoopt dat Saeckema noch sal volmacht worden, weet niet of Walteri kompt of de secretaris Jepema; hij was mit die vier advocaten op 't Collegie ontboden. - Ick ginck in de kerck. - Adt mit collonel Alua en officiren, sach mijn hoff; de heer raetzheer Viersen quam mij wellekum heeten, had soolang sieck geweest. Sijn soon bedanckte mij wegen Broer Heres van IJlst, dat hij is burgemeester geworden. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[18]De twe Tjallings van Eissinga quaemen mij ter bruloft bidden. - Ick lass en schreef. - De heer Nijs quam mij bedancken vanwegen Simonides promotie en woud niet gelooven, dat het sulcke swaericheit had gecauseert. - Ick adt mit Maré, die seit dat alles hier still en wel is; ick las tot elf uir.
6/16 jannuarii saeterdach heb ick mit mijn peerden gewandelt; der iss een knecht dootgesteecken in duel. - Ick sach mijn hoff, die heel hubs iss gemaeckt van captein | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 626]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Hemmema. - Ick adt mit catolijcke edellieden, en badt mij Camminga weder sijn soons saeck te recomanderen. - Jouckema seyde gritman Saeckema seyde, ick heb een vrundt, die sal mij wel derdeur helpen en volmacht maecken, soo ben ick op de praet van de lyden, den eenen praet hier, de ander daer, en om alles nae haer sinne te krigen, souden se mij wel souverain maecken en, dat hebbende wat se willen, voor den duyvel jaeghen, doch ick moet mij voorsien, gaen recht deur, doen recht en achten niemantz, want het sijn losse lyden, die haer interess maer in acht nemen, en voor de rest achten se U Excellencie niet. Ick seyde, Jouckema, segt de heer Saeckema, als hij de meeste stemmen heeft en dit mit briefjes bewijst, soo sal hij verseecker volmacht worden, doch anders niet, en dan staet het Alua naeder, als hij het bewiesen kan. Soo speulen sie mit mijn naem om; ick moet mij wel wachten voor spreecken en toesijn [toezien] wat ick segge bij dit losse veranderlijck volck. - Hooren alleen, sien en swijgen, doen recht en vreesen niemant. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[19]Bourum van de boomen gesproocken, 'twelck hij doen sal. - Seyd oock van Simonides sijn slechtheit. - Seyde dat hij noch niemantz had gesien die sijn dinghen so voorsichtich, soo nett, pertinent deedt, al off ick veertich jaer was oudt geweest; hij riedt mij te trauwen, ick hadder gheen lust toe, want, seyde ick, nu ben ick alleen en vrij, dan was ick gebonden aen haer humeur, quinten en recomandatiën nae mijne besoignes, daer nu heel vrij of ben; ick seyde het Widefelt oock. - Ockinga reeckomandeerde mij Bootsma revijs en bedancte mij voor Mol, dat burgemeester was, en presenteerde mij sijn dienst, doch mit regrett en crèvequeurGa naar voetnoot3. - Ick sprack Bruin Gijsbertz, Jeltinga. - Adt alleen, schreef, las. 7/17 sondach tweemael in de kerck geweest. - Mit Jeltinga, Andala, Wijckel, Hillema gegeten. - Om de stadt gewandelt. - Wijckelt seyde dat Carel Roorda noch seer voor Hachtingius was en tegens de menist [Hobbe Jans Baerdt] en andere winckeliersGa naar voetnoot4. - Ick heb een peerdt gekocht, adt alleen, sach mijn peerden. - Himstra is noch heel gebeten op Keth en seer partiaels, sijnde de andere oock soo; hebben sie de amnestie niet wel onderholden en de reconsiliatie geopserveert. 8/18 jannuarii maendach Wickfort, dat S.H. de magistrature van ter Veer recht tegens Knuyts vrunden heeft afgedaen, soodat hij heel buyten credijt kompt, 'twelck H.H. niet wel sal aenstaen, die Knuyt draecht en gewoogen isGa naar voetnoot5. - Ick heb mijne peerden gewandelt en gegaloppeert tot twaelf uir heel goedt, de jonge en de coureurs. - Ounia adt mit mij, seyde mij, dat Herema moeder van slechte luyden was afkumstich, hoe juffer gekreten had oover haer mans hoverdie. - De gerichtschultus [Benedictus van Velsen] gesproocken oover den dootschlach, iss een bloet. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[20]De raetsheer Oockinga en Haringsma beyegent, wahren heel cyvijl en beleeft, op het treckpadt. - Hasius de predicant seyde mij, dat alles nu wel wass in de Meyeri en dat de schultussen souden verandert worden van catolijcken tot gereformeerdenGa naar voetnoot6, had | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 627]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Lessal gesien, wass schoon, doch klein. - De raetsheer Grovestein seyde mij, dat Jan Alua kost krigen tot volmacht wie hij wilde, vraechde off men Tjalling Eissinga soon soud nemen off Runia off Hiddema; ick seyd, omdat Jan Alua mit Tjalling Eisinga had gesproocken, soo most hij het Tjalling Eissinga noch eens presenteren en nehmen dahrnae wie hem getrauste sold wesen. - Hij seyde mij, hoe de Eisingaes soo heevich tegens Sycksma gaen en dat het noch niet helpen soud en te beduiden had. - Oock dat hij in dat process van Sjouck Burmania en den jongen Burmania niet doen kost om d'accommodatie te vervorderen, dewiele hij van de grootmoeder [Cnier van Douma] gestelt wass om dat process in faveur van den jongen Burmania te vervorderen, doch als de grootmoeder hem woud ontslaen van de curateel, soo wass hij wel tevreden. Oock soo stond het alheel aen de grootmoeder, want die had sooveul middelen en landen, dat sie Sjouck Burmania en den jongen Burmania dahrtoe holden kost door dispositie van hare landen en goederen. Meindt anders Sjouck Burmania sal het process verliesen, en sal hem heel schadelijck wesen om de vruchten die hij al genoten heeft, en wass hij al versteecken, omdat hij de schriften niet had ingelevert in tijts. - Gelesen, geschreven. Wiedefelt vertelde mij de questiën van de meisjes en haere interessen, twe en twe geslapen hadden als man en vrau. - Alleen gegeten, mijne peerden gesien, die heel wel sien. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[21]9/19 jannuarii dingsdach gelesen, geschreven. Velsen bij mij geweest, heeft mij bedanct, dat ick hem geholpen heb in sijn stadt [Bolsward], meint Bruinsma en Siercksma solden niet lang eens blieven. - De gerichtschultus gesproocken, mit Herema, Hemmema gegeten. - Bij Tjalling Eissinga te Marsum geweest, heerickGa naar voetnoot7 gedroncken; des avontz mit die luyden gegeten en Herema heftich gedisputeert, wass heel qualijck tevreden. 10/20 woensdach in de kerck geweest, gelesen, mit officiren gegeten. Sjouck Burmania iss bij mij geweest; seyde hem hetgene ick van den raetsheer Grovestein had gehoort, naemelijck tot accort tevreden te sijn, als de moeder van Sjouck Burmania hem ontsloech van de borchtoch van Jarich Burmania en dat het alleen aen de moeder stond om die luyden te veracoorderen, omdat sie het in de handen had door die landen en middelen die se besat en den eenen die te maecken oft ontmaecken. Sjouck Burmania bedanckte mij en wil daerop aerbeiden, dat de moeder Haringsma gebruickt om het werck tot accomodatie te brengen tuschen hem en Jarich Burmania; hij wass heel cyvijl en beleeft en heel voor den coninck van Engelandt. - Gritman Grovestein wass bij mij, sprack mij om de floreen nu op den lantsdach te brengen tot 14 stuiver en de vijff speciën een derdepaert minder alse nu geven en gheen middelen aff te schaffen; sal den volmacht van verleden jaer [Juw Tiercx Juwinga] weder op den lantsdach brengen en schicken hem strackx nae huys; hij iss heel apsoluyt in sijn griteni, klaecht seer datter soo veul catolijcken in sijn griteni sijn en dat men daer ordre op behoort te stellen en de placaten te vernuywen. - Bellanus bij mij geweest, en hem gerecomandeert sich niet partiaels te holden en cinserement te gaen in 't revijs van Bootsma. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 628]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[22]Mit Maré gegeten; seit dat alles stil en wel iss in de stadt en dat ick noch heel wel stae bij de gemeente, hetwelcke ick hoop dat continueren sal. 11/21 jannuarii donderdach heb ick den geheelen morgen gereden. - Mit Herema, Camminga, Hemmema gegeten, vrolijck geweest en de twee eerste droncken. - Dess avontz bij Ernst Alua gegeten en bleeff dahr tot één uir, doen ginck ick deur, sonder afscheit te nehmen. - Den hertoch Fridrich van Lunenburch doot, dahrdoor de regering verandert iss te Hannover en dien hertoch weder nae Zell gegaen en sijn broeder te Hannover gekomen. 12/22 vridach in de kerck geweest. - Gritman Grovestein bij mij geweest, heel cyvijl. - Ick adt mit officiren, collonel Alua en andere. - De heer Carel Roorda, spraecken lang van de Engelse en die France saecken; beklaechde die twe rijcken, dahr het sehr bedroeft staet en vol desordre. Hij seyde mij, dat de Bickers en Schaep het tegens malckanderen balanceerden t'Amsterdam, doch de Bickers prevaleerden, haere macht ende outoriteit, 12 tonnen goutz inkomen alleen van de convoyen en licenten, behalven de statsmiddelen. In de Banck lach wel 15, 16 miljoen. - Ick kreech disperate tijding uyt Vranckrijck; het Hoff te Rouaen, het Parlement en de stadt [Parijs] souden 25 duysent man ahnnehmen om sich te wehren. Den coninck hout de stadt geblockeert en belett alle toevoer, sodat het daer heel wonderlijck; hebben den cardinael [Mazarin] crime lèse majesté verclaert en het hooft verbeurt. In Engelant spreecken se de heere coninck op sijn leeven aen, soodat het in die twe rijcken sehr wonderlijck staet. - S.H. iss geluckelijck van Nimmegen gekomen, heeft de magistraet versteltGa naar voetnoot8. - Die procureur-general [Wibrandus Geldorpius] wass bij mij. Ick lass, kreech brieven. - Adt heel alleen en lass wedrom. - Die blockade te Paris heeft begost den 27 december/6 jannuarii, soodat het nu al bij de drie weecken is, en geloof het staet nu wonderlijck daer. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[23]13/23 Velsen bij mij geweest saterdach en mij gesecht de jalousie tuschen Bruinsma en Siercksma, oock dat se alletijt moeten lotten die in correspondentie mit Bruinsma sijn en den eenen niet meer voorndeel heeft als den anderen; hij begeerde weder een voorschrievens voor een vroetsman. - Mijn peerden gereden gewandelt; mit catolijcke edellyden gegeten. - Den heelen naedemiddach geschreven, om morgen te kunnen nae Marsum gaen. - Mit Maré gegeten, mijne peerden gesien. 14/24 sondach twemael in de kerck geweest, heel alleen gegeten en geschreven. Om vier uir nae Marsum gereden, om op juffer Eissinga bruloft te gaen, te vijff uir dahr gekomen, wel onthaelt, lustich geweest en gedanst tot vijff uir dess morgens toe; ick had passelijck gedroncken. 15/25 maendach geslaepen, gelesen tot drie uir toe, niet gegeten als een botteram. Verkeren gespeult mit Eissinga, Hauwerda en andere. Glinstra seyde mij van Ipe Dauma ooverdracht, van dess soons hauwelijck mit Frans Eissinga dochter en de jonge | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 629]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Boulens mit Dauma dochter. - T'acht uir aen taefel gegaen, gedanst tot ses uir; Tjalling Eissinga van Marsum verseeckerde mij van sijn vruntschap en genegentheit, ick hem desgelijckx en seyde hem hij most gheen ooverdragers geloven, maer mijselfs spreecken; ick kost wel wat doen, maer niet all gelijck ick woude. 16/26 dingsdach lass ick brieven op het bed, sliep tot middach, adt weder niet en quam te vier uir eerst uyt de camer, speulde weder verkeren, pratede weder mit Glinstra, Ockema, Camminga. - T'acht uir aen de taefel, gedanst en gedroncken tot seuven uir. - Ick ginck mit de juffers nae huys en ginck te bedd, doch de twe heeren van Eissinga, Hauwerda dansten tot 9 uir; de groote marsepein off paradijs wierdt opgesneden, 'twelck een teycken wass om woensdachs te gaen, en prepareerde een yeder sich daertoe. De bouren schooten voor mij, gaff se twe tonne bier, doch Tjalling Eissinga woud niet hebben, dat ick het betalen soude. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[24]17/27 jannuarii woensdach. Ick sliep op kussens, ginck niet te bed, stond om elf uir weder op, ginck bij de juffers, wandelde mit haer, voer mit haer in een schuitje. Vrauwen Alua, Camstra gingen om één uir omkeren, dansten tot vier uir, dat den dach onderginck; droncken heel sterck van beyde sijden tot dancksegginge en affscheit; ick pratede lang mit Tjalling [Eisinga] van Marsum, seyd hem dat ick sien diener wass en vrundt, dat hij daer staet op kost maecken en most hij gheen quaede opinie van mij hebben, all deed ick al niet wat hij begeerde; ick wass maer stadthouder, volgentz de vrijheit had een yeder sijn stemme, alless wat hier geschach, wass maer bij inductie en kost een falleren; hij gaff mij gelijck, soud het niet meerder soo gelooven, sonder mij gesproocken te hebben, badt pardon. Ick seyde, hoe kost ick Viersen en Andele stuiren, den eenen woud gelt hebben, den anderen had sijn contiëntie te baedt. Ick seyde hem oock wat Tjalling Eissinga van de Raedt hadt geageert, doch ick seyde, ick acht het niet, ick vrees niemantz noch den duyvel self, als ick recht doe, en segge als Fockens; recte faciendo et neminem timeas, en duirde het wel een uir; daernae droncken wie sterck, ick dronck veul te peert, lijmde, kustede de juffers en de bourinnen op 't peerdt, reet dicwils in 't huys, en scheiden wie soo mitt een lustigen rousch, goede vrunden; dess avontz adt ick mit Herema, Camminga, Glins, doch ick dronck niet. 18/28 donderdach reedt ick wandelen mit mijn peerden, adt mit Hemmema, predicant Hasius. - Ytsma badt mij te gast, Ockinga oock tegens maendach. - Jongstal quam mij salueren, seyde dat ick wel bij H.H. stond, dat se heel wel van mij sprack en sehr particulierlijck ende genauwe nae mij vroech. - Ick stond wel bij die Staeten-General, besonder Raetsfelt. - Ock bij die van Hollandt en omdat ick soo geretireert ende modest leefde, soo niet desboucheerde oft in de Comedie ginck als S.H., die geweldich gelijmpt heeft mit den hertoch van Jorck. - De coningin, princess-royal hebben sehr gekreten, gaen niet meer in de Commedie om dess coninckx wil. - De prins van Walliss oudiëntie in de Staeten-General gehadt, en gaet er [25] een ambassade nae toeGa naar voetnoot9. In | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 630]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Vranckrijck staen de saecken heel qualijck voor den coninck, cardinael [Mazarin] en wel voor het Parlement en den coninck van Spagniën, die door dit middel alles sullen wederkrigen wat se verlooren hebben gehadt. - Hij sprack oock van prins Mauritz testament en S.H. saliger, meinde den courvorst soude strackx in posssessie geraecken bij versterf van S.H., 'twelck mijn opinie niet wass, en prateden wie daerooverGa naar voetnoot10. - Hij adt bij mij en ginck te negen uir wech. 19/29 vrijdach geschreven in desen almenack, watt in vijff dagen niet had kunnen doen. - Der wass een man van Boolswert bij mij, Anne Heress; hij bedanckte mij, kreech een voorschrievens voor een vroetzman en sal Hansma volmacht maecken. - Ick wass in de kerck. - Adt mit cornel Alua en officiren. - Vringer wass bij mij, seyde mij dat Haringsma niet tegens Grovesten soud doen en soude sich nu modester en degelijcker holden als voor desen. - Meinsma van Franicker iss volmacht, reeckommandeert hem, N.B. off het mit Andla gaen wilde. - Raetsheer Ockinga badt mij ten eeten, wass cyvijl. - Ick schreef den heelen naedemiddach. - Ginck tegens acht uir bij Ytsma eeten; wahren vrolijck tot vier uiren, pratede mit Hiske [van Aylva] Loo weduwe. 20/30. Ick stond te acht uir weder op, saterdach, reedt wandelen mit Jarich Burmania. - Adt mit Aebinga, Swartzemburch. Herema sprack mij om een companie, doch ick sloech het hem aff, seyde de heeren van het landt souden niet toelaeten, dat eenighe catolijcken chargiën krigen, militair oft politijc, het stond hem niet ahn, en meinde Unia soud ritmeester worden. Ick verseeckerde hem van neen; daerom moet men op een eedt practiseren, dat se daerdoor kunnen afgeweert worden, want nu den eedt tegens Spagniën opholt, willen se alletemahl wel dienen, 'twelck moet voorgekomen worden om der consequentie wil. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[26]Vanderlinde, professor van Franycker, wass bij mij, begeerde een boeck van mij voor de Accademie. - Ick lass Coppenbrucksche brieven, wass slaeperich, ginck te bedde, adt te acht uir en ginck te elf uir slaepen. 21/31 jannuarii sondach tweemahl in de kerck geweest. - Mit officiren gegeten. - Gelesen, nae de middach gantz alleen geweest. - Ick heb niet gegeten. - Een soldaet van Copenbrug gesproocken; seit datter vijff dorpen sijn en het vleck, dat de heerschaft [Spiegelberg] veul eigen goederen heeft. - Ick ginck vroech te bed. 22 jannuarii/1 februarii stond ick om vijff uir op en begost dess maenendachs om vijff uir mijn reeckening door te sien, had om elf uir gedaen en bleef Wiedefelt oover de 2600 hondert gulden schuldich. Mit Veugling iss oock gerekent, en ben ick in Den Haghe gantz niet schuldich, en iss alless betaelt off geassigneert. - Ick lass mijn Copenbrugsche brieven en beantwoorde die. - Ginck om vier uir nae de raetsheer Ockinga, dahr veul juffers en vrauwen wahren; raetsheer Haringsma die wass der oock, wass heel cyvijl en beleeft, wierdt droncken en begost op het lest de beest tegens | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 631]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Grovestein te maecken. - Vrau Alua seyde mij Ytsma woud noch wel een ampt hebben op desen lantsdach, een wonderlijck werck. - Oock sal sie de brieven van H.H. sien te krigen, aen de vrau [Ripperda] van Fermersum geschreven aengaende het stadtholderschap van GronningenGa naar voetnoot11, hare beloften en presentatiën voor haer schoonsoon. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[27]Sie seyd oock, dat Hooghenhoup had ahn docter Widfelt geseit dat S.H. aen Niveen, Gulsing en andere oover de vijftichduysent gulden had gespendeert om gouverneur van Stadt en Landen te worden; Nieveen had gesecht, had men van mijnentweghen hem yetwess gepresenteert, hij soud mij stadtholder gemaeckt hebben. Leewen had daernae beklaecht, dat hij mij niet genomen had, en kreet. - De vrau van Arnem [Theodora van Wassenaer-Duvenvoorde] seyde eens, nu kent men ons niet, maer doe mijn man S.H. stadtholder van Gronningen maeckte, doe wass het, mijnheer Aernem achter en voor; H.H. seyd, wat heeft sie te seggen. Dat kost S.H. geltz genoech, en heeft de heer Aernem genoech genoten daervoor. De vrau van Dona heeft dit ahn vrau Alua selfs geseit. - De heer Aernem disponeerde die vrau van Fermesum, die sijn nicht wass, en beklaecht nu heel seer, wandt sie heeft geen profijt dahraff en de provintie maer groote schaede. - Ick danste tot vier uir en ginck nae huys. 23 jannuarii/2 februarii dingsdach sliep ick tot één uir; adt alleen. - Jan Alua wees mij die acte die hem Jepema gegeven had om volmacht te worden. - Hij sprack mij van sijn questie mit Haringsma, die het nu niet wil onder compromiss van commissariën setten, maer sijn eighen hooft alleen volghen. - Douwe Alua had gesecht, ghij moet weder eens worden mit Ulb Alua; soo veranderlijck iss dit volck, verleden jaer wass hij schelm, en nu sien het weder vrunden, soo weinich [28] staet kan men op haer maecken; dahrom moet ick voorsichtich gaen, trauwen niemantz veul en doen alleen recht ahn alle menschen. Reeckening geteyckent. - Ick heb gelesen en mit Maré gegeten, die mij van de heer Walta lossicheit seyde; mijne peerden gesien. 24 jannuarii/3 februarii woensdach vier brieven geschreven. - In de kerck geweest. - De heeren Boschuysen, Sjouck Burmania, Andla, Herema; Herema die begost den beest te maecken tegens Andla, Sjouck Burmania op de heeren van het Hoff, dahrnae in de Benthem tegens Widefelt, en droncken wij sterck en waeren dess avontz mit de meiden vrolijck. 25 jannuarii/4 februarii donderdach nae Tjum geweest bij juffers Paffenroy ende Steerenseel, daer gegeten, quaemen te ses uir weder hier; adt mit Hemmema, Kingema, capitein Roorda, Glins, Ammama. 26 jannuarii/5 februarii vrijdach die Copenbruckse brieven getekent. In de kerck geweest. - Grovestein de ontfanger bij mij geweest om executiesaecken, als om Swartzemburchs reis nae Cleef. - Den volmacht Janne Merckx om een ampt; Popma oock volmacht. - Ick adt mit officiren. - Julius Eissinga wegen het process en compromis dat onder de heer Nijs staet. - Ick streeck den gerichtschultus seer uyt, omdat hij gheen crijchsraedt had geholden. - Nijs bij mij om het transport van het raetsheerschap op sijn soon. - Ick adt mit Maré, die mij van Walta sprack, sijn wonderlijck hooft. - Jongstal wass bij mij, seyde mij dat Tjalling Eissinga van de Raedt | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 632]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
perijckel liep om affront te krigen om dat werck van de bouren neffens Sijtsma. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[29]27 jannuarii/6 februarii saterdach heb ick dess morgens mijne peerden in de schuire gereden. - Mit de catolijcke edellieden gegeten. Imminga, Sijtsma sien colven en verkeren gespeult mit Jongstal, die mij seyde dat Botnia soud volmacht worden, dat André vrau [Saepck van Vervou] wass wechgelopen en heel geck wass; de speulers aeten mit mij en wahren vrolijck. 28 jannuarii/7 februarii sondach heb ick in de kerck geweest twemahl, mit officiren gegeten. - Ick had pijn in de schouder en lass den gehelen naedemiddach; dess avontz alleen gegeten, mij mit brandewijn gesmeert. 29 jannuarii/8 februarii maendach noch pijn gehadt en mit brandewijn gesmeert; mit Maré gegeten. - Gelesen, Hansma gesproocken om den man van Bolswert tot vroetzman. - Ytsma gesproocken om Bourum volmacht te maecken. 30 jannuarii/9 februarii dingsdach. Ich had noch pijne. - Colnel Alua gesproocken, die mij seyde van Piter Walta sijn lossicheit, hoe hij soo van reformatiën sprack, maer dat hij niet te werck kost stellen; hij meinde Botnia soude noch volmacht worden, ahn docter Hettinga twiefelde hij. Jan Aluva seyde mij, hoe dat Haringsma hem soo wel beyegent had, soo beleeft en wel tevreden, woud nu mit hem gaen en Botnia sijn stemmen geven en gaen tegens Piter Walta, hetwelck hij Piter Walta selfs geseit had; hij seyde oock, dat hij beklaechde dat hij soo tegens mij wass uytgevallen, soud het niet meer doen, dronck mijn gesontheit tweemahl en solde in toekomende noit in diergelijcke faulte vervallen en alletijt mijn vrundt sijn en Grovesten, die hij voor een broeder hielt. - De major [Hans Botterwech] seit dat den gerichtschultus en de assessoren [Teotardus Boelema en Hermanus Feyckens] verlegen sijn mit hetgene sie gedaen hebben. - Ick heb den geheelen naedemiddach gelesen en mij laeten voorlesen. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[30]Mit Maré gegeten; de pijn iss haest wech. 31 jannuarii/10 februarii woensdach ben ick in de kerck geweest; de pijne iss gedaen. - Mit colonel Alua gegeten en officiren. - Den gehelen naedemiddach geschreven ende gelesen. - Mit de secretariss van de crijgsraet [Edo Henrici] gesproocken oover het intrommelen en over de citatieGa naar voetnoot12 en om die te veranderen. - Mit Maré gegeten en daernae geschreven. - En soo iss desen maent godtloff doorgebracht sonder sieckte ofte swaericheit; onse Here Godt helpen mij de toekomende maent oock dahr geluckelich en gesont door, doch vooral heilich, godtsalich, rechtveerdich en soober, amen, amen; sterckt mij mit uwen heiligen geest. - Haubois bij mij geweest, iss volmacht, wass heel beleeft, wass geern staete-general, doch liever gedeputeerde, iss heel tegens Sjouck Burmania. - Hij sal de acte van de heeren van de steden vrijer helpen maecken, sonder restrictie. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 633]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
geseit en dicht uytgestreecken. - Gritman Botnia seit dat hij tien dorpen tegens Walta vijff heeft, hoe sich Walta soo wonderlijck ahnstelt tegens hem Botnia, secretaris [Siricus Zachaei Idsinga], bisitter, dat hij de bouren wijs maeckt sie behoeven gantz niet te geven, als hij volmacht iss; Botnia heeft alle eigenerfden gehadt. - Mit Jongstal, Hemmema gegeten, die seit dat Vringer, Imminga volmachten sijn. - Gewandelt nae Ebinga; vertelde van Donia lossheit en weinich credijt. - Ick adt mit Hemmema mit de vrauwen. 2/12 februarii vrijdach. De heer André iss hier. - In de kerck geweest. De heer André bij mij geweest en mit veul complimenten versocht om wedrom staet-general te worden, doch hij hadde het geerne vrij, sonder mit yemantz te handelen. - Ick adt mit eenige officiren. - Ick liedt dien knecht van Aisma op mijn manir inroepen en seyde den secretariss van het crijgsgericht, dat den gerichtschultus en Boulema heel gealtereert en flauw wahren geweest, naedat collnel Alua haer soo had gesproocken. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[40]Ick wass den gehelen naedemiddach alleen en liet mij voorlesen; ick wass op mijn boeckcaemer. - Ick ginck bij Jongstal eeten, dahr eenige luyden waeren, Grovesten, Ockinga. - Jongstal stelde voor om een amnestia in Westrego te maecken, en wosten sie nu niet, hoe sie het mit Andla souden maecken en Kingema. 3/13 februarii saterdach te peerdt wesen wandelen; mit catolijcke edellyden gegeten. - Hans Lijckelma de gedeputeerde wass bij mij; hij maeckte swaericheit om het almenack sijn cours te laeten gaen, als die 15 jaer om sijn, hij wolde dan wel op het nuys lotten, wy dat dan gedeputeerde soud sijn; het staet hem niet ahn, dat Fredric Roorda, d'oude en de jonge Baerdt het gedeputeerdeampt negen jaer solden besitten. - Hij hout oock niet van de doliantie en wil de heer Walta dahr niet in volghen oft gheen van de heeren grietsluyden. - Piter Walta seit hij iss volmacht, en niemantz sal hem van het Landtshuys holden. - Ick heb geslaepen, gelesen, in 't gebett geweest. - Het doit sterck. - Mit Maré gegeten, die mij seyde dat Walta veul hooge optochten had en dat sijn opinie wass men soude hem ongelijck doen en weder tehuys schicken, woud oock geweldich mit de reformatie voort, seyde het landt wass verlooren ende verdorven. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[41]4/14 februarii sondach twemahl in de kerck geweest. - Haringsma vertelde van de papen haere sodomie ende haer godtloosheit in de kloosters. Axma klaechde oover eenige onwettelijckheden die Ulb Alua gedaen had, doch hij had de minste stemmen; Ulb Alua had de meeste stemmen gekregen mit beloften, ahn de predicanten en eigenerfden gedaen, oock omdatter sommige wahren die die gewichte niet recht hadden en de maete, alsoock die niet getraut wahren voor het gerecht, die kreech hij uyt vrese van de breucken, oock mit het veranderen van de secretaris, oock de menisten mit het belooven van haer eedt. - Ick adt gantz niett, pratede mit Maré. 5/15 februarii gelesen. Dauwe Hendrickx [Schilsma] gesproocken, die mij seyde dat de schepen die tevooren maer 50 à 60 last wahren, nu 150 à 200 last sijn, doch te groot om de sanden, dat se teveul tijts verliesen mit lichten om het sant. - Predicant Wiglius sprack niet als van sijn huysgesin en swaericheit en om yet te hebben. - Ick sach mijn | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 634]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
linnen en sal mahr 6 nacht- en 6 dachhembden hebbenGa naar voetnoot13. - Ick adt gantz alleen. - Twe bouren van Swichum gesproocken om een ampt, die ick geerne wil helpen. - De volmachten van IJlst [Aesge van Popma en Rincke Mircks Ecama] gesproocken. - De volmacht van Staveren seit dat Douwe Simons wel soude willen sijn gedeputeerde verhandelen oft ooverdragen, omdat het hem ongemackelijck iss hier te komen en liever te Amsterdam in de Ammeraliteit wesen. - Andla wass bij mij, seyde mij dat hij niet wost, wy soud volmacht wesen, Walta of Botnia; hij woud geern raedt van staet wesen. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[42]De heer Bourum volmacht bij mij, meinde de heren van de Wolden solden de vijff speciën willen aff hebben en Oostrego, Westrego de floreen, doch hij vond goedt van elckx een derdepaert, gelijck noch mehr andere. Ick gaff hem den staet van oorloch, alsoock van de provintie. - Zamstra van Harlingen klaecht oover Vringer, dat hij hem bedrogen heeft en twe volmachten gestempt voor de gemeente; der sijn veul steeden dahr uyt de magistraet oft gemeente twe volmachten komenGa naar voetnoot14. - Mit Maree gegeten, die mij seyde hoe Walta soo vreempt wass en wonderlijck en dat hij seyde hij wass van mij gesepareert. 6/16 februarii dingsdach heb ick mijne peerden gereden den heelen voormiddach. - Alleen gegeten. Uma, volmacht van Dockum, gesproocken, seyde mij dat Rosema soo rijck wass, dat hij wel 60 plaetzen had, dit jaer mit de geschencken 40 duysent guldens soud ontfangen van sijn meyers en dat hij haest dertichduysent gulden dess jaers heeft. - Meest alle volmachten van de steeden gesproocken, oock Bourum. - Jongstal heel laet, seyd dat Botnia en Dauwe Alua bijeen wahren, om de questieuse saecken tuschen Walta en Botnia te doorsien. André lang gesproocken weghen het staet-generalschap. - Mit Maré gegeten; geschreven aen S.H. 7/17 woensdach heb ick Vringer gesproocken, die oock seyde dat de schepen te groot waeren en daerdoor niet wel oover de sanden kosten en veul kosteden van het lichten en ontlaeden, oock dat de lasten soo groot waeren, daerom soo veul tegelijck brochten, dat alle het goet als hout en diergelijcke waeren al te goedtcoop wierden; hij seyde Haringsma wass nu welgesint en hij soud mit de vrunden gaen van Jan Alua. - Ick ginck in de kerck, sprack Hasius de predicant. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[43]Fockens, die morgen de heeren volmachten sal doen vergaederen, om de procuratiën te ooverhandighen; hij sal wel wesen wegens de floreen en vijff speciën, om elckx een derdepart aff te doen, doch holden alle de middelen. - De oude Baerdt presenteerde mij sijn dienst en seyde mij hetselfde aengaende de floreen en vijff speciën, wass oock heel beleeft. Dauwe Alua lang bij mij geweest, wass oock van die opinie neffens de floreen en vijff speciën, en om alless nu te laeten loopen tot de maent maij en dan een derdedeel van beyden aff te setten. Hij meent dat Botnia volmacht sal worden. - Jan Alua wass oock van die opinie oover den floren en de vijff speciën en wil helpen, dat alless loopt tot maij en dan een derdedeel aff te setten. - De heer Hottinga | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 635]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
wass heel beleeft, bedanckte mij, dat sijn neeffs [Jarich van Hottinga] compagnie wass van guarnisoen verandert, vertelde mij Ulb Alua lichtveerdicheit, hoe hij in twee daghen tijts drie acten teyckende en hield er niet een van drien. Grietman Grovesten seyde, hoe hij soo apsoluyt in sijn gritenie iss, dat ghen eigenerf yetwes tegens hem doen solde, dat de huysluyden heel arm sijn, de schattinge niet langer kunnen opbrenghen, dat de floren moet opholden als jannuarius, februarius omme sijn, omdat mit meert het jaer wedrom aenvanckt in de betaeling der floreen. - Mit Maré gegeten; Andla bij mij geweest om sijn ampt, en presenteerden hem de heeren een veendel off gelt, en wass hij droncken, doch hij wolde al op het raedt van staet ampt, en ick wold dahr niet ahn, en scheiden wie soo. - Jan Alua en Grovesten quaemen om dieselfde reden en wouden het morgen mit vier en een halve gritenie affdoen om de ampten vast te stellen buyten Andla en Botnia, den laesten in dispuyt. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[44]8/18 februarii donderdach iss Samstra bij mij geweest om het ampt te Harlingen. - Cornel Alua om voor Ytsma te spreecken tot een nieuw ampt. - Om negen uiren ginck ick op het Collegie, om tien uir op het Lantzhuys. Fockens bleeff in de harangue steecken en wiert gantz stumme; de procuratiën wierden ontfanghenGa naar voetnoot15. In Oostrego wass gantz geen questie, in Westrego drie, Botnia, Hottinga, Ulb Alua gritenie d'eigenerf. De steeden Bolswert; in de Wolden geen questie. - Die buyten questie wahren, wierden voor den eeten noch affgedaen. - De heeren gedeputeerden aten bij mij en waeren soet, vrolijck. - Om drie uir begosten wie Hottinga en Imminga, Vringer, Teppema saeck te disputeren, en duirde tot acht uir, sonder doch affgedaen te wesen. - Ick sloech de heeren gedeputeerden voor om een steen voor het Lantzhuys te stellen tot memorie van den vrede en affswering dess coninckx van Spagniën deser landenGa naar voetnoot16. - Ick adt mit Maré, ginck vroech te bed. 9/19 februarii vrijdach sijn de heeren Bourum en Oosterze bij mij geweest en mij gebrocht den acte van de heeren van de Steeden, die heel breedt wass ingestelt en sonder eenige limitatie ofte restrictie. - De heer Viersen recommandeerde sijn schoonvaeder Bruyn Gijsbertz [Geersema]. Ick ginck in de kerck, dahr dien jongman, dess boode soon, wederom predicte, heel wel en deftich. - Op het Collegie, allwahr nae lange disputen de saeck van Hottinga en Vringer wierdt affgedaen, elckx op een quart, en scheelde het maer een halve stemme. - Ick adt mit eenige officiren. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[45]Om drie uir gingen wie weder booven, en quam de heer Walta mit Botnia; Walta brocht den advocaet doctor Loo mit sich, en dahrom dat hij papist wass, wierdt hij teruggeschickt; de heer Walta niet gereedt sijnde, soo hebben se hem affgewesen en Botnia voor goedt gekent; de eigenerfen op de wehrkaemerGa naar voetnoot17 geweest, wyrden weder nae huys geschickt en tot nieuwe stemminge uytschrievinge gedaen. - Axma en de bisitter [Schelte Gabbes Reijnsma] weder nae huys geschict en tot nieuwe stemmingen, omdat se beyde papisten hadden gebruyckt en en papisten notarius. - Wij kregen die tijding van den ongeluckighen ongehoorelijcken doot die den koninck van | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 636]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Engelant ontfangen heeft van sijne eigene onderdaenen, een acte die noit voor desen gehoort, sonder exempel, heel tirannijck, onthooftGa naar voetnoot18 - Ick adt alleen. - Haubois seyde mij sijne rancontre mit Sjouck Burmania, dat hij heel questieux had mit hem geweest, oock dat hij tegens sijn danck van achtien dorpen wass volmacht geworden en noch een ander uyt de gritenie [Wymbritseradeel], wass droncken. - Jongstall wass bij mij, bedanckte mij voor sijn schoonvaeders ampt, wass droncken. - André seyde ick, dat hij staet-generael soude wesen, en uyt die oorsaeck versochte ick, dat hij die van Hindeloopen yetwess wilde verehren tot een present ende recognitie, omdat sie geen ampt hadden gehadt; hij wilde daer eerst niet ahn en dat uyt gyricheit, doch op het lest nam hij het ahn en soud het doen, als ick hem getoont had dat ick niet wel tevreden wass. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[46]En sulcke impertinente humeuren vint men in Vrieslandt, die noit tevreeden ofte gecontenteert willen wesen. - Ick ginck laet te bedde en wass den heelen dach in de Fockense saecken gequelt geweest. 10/20 saeterdach ben ick te vijff uir opgestaen en heb de saecken en ampten der steden affgedaen ende selfs alless geschreven en haer door den heeren Bourum en Oosterzee laeten behandighen, die den brieff op der heeren steeden kaemer hebben gebracht ende gestempt alle de ampten, gelijck als ick se te papier hadde gestelt. - De secretaris van Jan Alua [Annius van Haersma] bij mij geweest, seyde mij dat anno 1623 off 1621 de 21 stuyvers op de flooreen sijn gebrocht en tot het jaer 1649 gebleven. - Dat zedert het jaer 1628 tot 1637 in de provintie wahren opgenomen 62 tonnen goutz, dahr se interest mosten off betaelen, oock dicwils gelt negotiëren om den interest te betaelen en dat daeromme dess landtschaps landen en cloostermeyers sijn verkoft geweest. - Hasius bij mij geweest, wold weten wy dat eenighe ampten moste hebben, doch ick seyde het hem niet. - Bourum seyde mij alless wass affgedaen en wass het heel still ende gerust toegegaen. Ick seyde dat in het toekomende jaer solde men op sijn persoone letten en sorge voor hem draegen. - Ick heb den gerichtschultus gesproocken, wass heel cyvijl en beleeft. - Ick adt mit Hasius en officiren. - Oosterze, Inthema, Ryntje Mercx [Ecama] quaemen mij bedancken voor haere chargiën en wahren seer wel tevreeden, seiden [47] dat de heeren van de steden oock alle sehr wel wahren tevreden, si credere fas est. - De heer André mit veule heufelijckheeden en complimenten bij mij geweest, bedanckte mij dat hij wedrom staet-general wass geworden, had ordre gestelt door sijn soon, dat Hindeloopen sehr gecontenteert wass, etc. etc. etc. 300 rijxdalers. - Hij seyde, hoe Donia sooveul schuldich wass ende geregistreert. - Grovesten bij mij geweest, seyde mij dat de drie edelluyden Camminga, Herema, Ockinga in Wonseradeel enich waeren en sullen Ulb Alua veul te doen maecken en veul spulsGa naar voetnoot19 in sijn gritenie. - Axma woud geerne wedrom cuypen, doch ick seyde, een ontfanger behoort niet tot het volmachtschap te komen; laet hem de jonge Scheltinga nehmen, maer om secretariss te worden, mach hij wel sien in de drie stemmen te komen. - Ick adt mit Maré, die seyde | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 637]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
dat Walta niet wel tevreden wass, dat ick sooveul kredijt hadde, want mijn oom, vaeder noch broeder hadden sulcken credijt niet gehadt als ick nu heb, want in alle de collegiën wass ick off ick had der mijne vrunden; hij iss quaet, dat hij niet stadtholder iss en het gesach heeft dat ick heb. 11/21 februari sondach ben ick niet in de kerck geweest, omdat ick noch geen lange mantel hadde. - Cornel Alua wass bij mij, seyde dat Focke Aisma mit de Eisingani gaet en kompt niet bij haer noch Abraham Roorda, sijn oude vrundt. - Hij meint Hillema te holden mit het ampt van Tjalling Eisinga van Rauwerderhem, ammeraliteit te Harlingen, en Douma mit het veranderen van ooverdracht sijner grieteni op de soon. Saeckema iss loss, doch Wijckel iss seecker voor Alua. - Douwe Alua, Swartzemburch, Abraham Roorda, Boulens, Haersma sijn vijff vaste griteniën, Frans Eisinga, Saeckema, Collum[erland], Ype Dauma passelijck seecker. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[48]Tjerd Alua sal één van Frans Eisinga dochters hebben. - Cornel Alua soon oock één van de dochters. - Himstra soon de oldste dochter van Frans Eisinga, en wil hij sijn dochter ahn Ipe Dauma soon niet geven. - Hij gaet nae Oost-Vrieslandt. - Alleen gegeten; gelesen in de postil. - Carel Roorda heeft den gerichtschultus geweldich bekeven, dat hij sich soo tegens mij hielt en mij niet mehr respecteerde; hij iss nu heel oodtmoedich ende gehoorsaem. - Saeckema wass bij mij, wolde het gemael aff hebben, het hooftgelt en de vijf speciën ten deelen en alless mit mij en sommighe heeren offdoen en ooverleggen. - Brieven gelesen. Mit Maré gegeten; alless iss still, sie meinden alle dat Bourum soude gedeputeerde worden en vinden heel goet, dat ick soo recht ben doorgegaen. 12/22 februarii maendach iss de heer Jan Alua bij mij geweest en bedanckte hij mij, dat ick sijne saecken had bijgewoont en dat sij in Westrego wahren boven gebleven; hij soude alletijt mijn vrundt blieven ende noit van mij gaen; hij wass heel openhartich en toont sich sehr mijn vrundt te sijn. - Douwe Alua en Carel Roorda wahren bij mij, recommandeerden mij in de ooverdracht van Ipe Dauma op sijn soon, dat ick sorge woude dragen dat hij mit haer in correspondentie ginck, en toonde sich Carel Roorda heel confident ende openhertich; sie klaechden oock oover Aisma, dat die sich aen de Eisinga hielt, oock oover Boulens, dat hij een ampt wilde hebben. Ick riedt haer, en bij de ooverdracht had hij het anders belooft vier jaer still te sitten; Hillema sullen sie oock contentement geven en sijn [zien] de saecken staende te holden. Ick was verwondert, dat die twe heeren sich soo wijt tegens mij blootgaeven, hetwelcke goedt iss, en sal het wel weten te mesnageren en mijn profijt daermede doen. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[49]Boulens woude niet mit Saeckema gaen, omdat hij dess te meer van nooden soude wesen; hij wil sijn neeff munstercommissaris maecken. - Ick sprack wel een uir mit de Fransche officiren. - Adt mit Haringsma, Hemmema, Hammema en Coehoorn, die mij seyde van de gravin van Solms haer quaet comportement. - Ick sprack de geweldiger [Folckert Jansen Plumioen], Wiglius, raetsheer Viersen, die mij de rouw beklaechdenGa naar voetnoot20. - Ick schreeff voortz den geheelen naedemiddach om captein Haeringsma nae | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 638]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Den Haghe te schicken, den rouwe te beklaeghen, en gaff hem dess avontz alle de brieven. - Ick adt mit Maré, die seyde dat alless stille wass. 13/23 dingsdach Hannenburch bij mij geweest wegen den staet van oorloch, om die mit mij t'examineren. - Wydefelt seyde mij hij soude Focke Aisma stuiren, dat hij mit Dauwe Alua soude gaen, mitz de seeckretari op sijn neef. - André liet mij ten eeten bidden, doch ick excuseerde het. - Meinsma bedanckte mij en seyde dat alles wel wass affgedaen geweest tot contentement der steeden. - Haubois bedancte mij en wass heel wel tevreden, wil nu wel in Den Haghe sijn in de Staeten-General, als André ooverleden iss. - Het raedt van staete ampt iss het beste en profijtelijckste, want behalven dat se hier hebben, soo hebben sie in Den Haeghe drie- à vierhondert gulden, haere vacatiën en chencasiënGa naar voetnoot21. Haubois wil Haringsma niet geven en meint Jan Alua, Sjouck Burmania, Haringsma eens sijn en den buyt sullen deylen. - Ick heb mit Hannenburch den staet naegesien, en wass gelijck mijn klaggeGa naar voetnoot22 van point tot point. - Ick lass dahrnae tot half acht. Adt mit Maré, die seit dat de heer Walta heel still iss. 14/24 woensdach heb ick mit Hannenburch gebesoigneert oover den nieuwen staet van oorloch, om nae te sien het verschille der lasten, off dese provintie te veul oft te weinich belast wass, en wass mahr één post dahr het wat in scheelt in de oorlochskosten, doch daer quaemen twe posten van interessen in, die alletijt moeten betaeld worden van 36 duysent gulden, soodat het noch 30 duysent gulden scheelt, daer oock al op moet betaelt worden. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[50]Tjalling Eisinga van Marsum, Baerdt en Jouckema quaemen bij mij en recomandeerden mij de ooverdracht van Ipe Dauma gritenie op de soon; ick seyde dat ick het wel tevreden wass, als de heeren gedeputeerden die saeck genegen wahren, ahn wie dat het stond. - Tjalling Eissinga seyde als ick het niet goedt vond, soo wolden sie het niet doen en kunnen sie het oock niet doen, omdat ick het balanceren kan. - Hij badt mij dan nochmahls; ick seyde, ghij moet Focke-oom [Aysma] de secretarie laeten ooverdraegen, dat wil hij doen, en soo sal alless wel wesen. - Hij begheerde ick soude doch in het Mindergetal compareren en dese swaere besoigness bijwonen. Ick seyde, als de heeren het mij bevelen, ick sal die besoignes geerne bijwoonen, en badt de heeren wat voorsichtich te gaen, opdat men de gemeinte in rust en stilte holt, en willen se die saeck van affschaffing der middelen mit communicatie doen van de heeren van het Mindergetal, opdat alless mit fatsoen gaet. - Dahrnae spraecken wie van het Engelsche en France werck. - De professoren van Franycker klaechden oover Roseus en wolden hem geerne wech hebbenGa naar voetnoot23. - Bourum quam om twaelf uir, pratede wat mit mij van de middelen en landtsdach. - Ick adt alleen. - Jongstall seyde mij, dat het in Oostrego gehapert had, dat sie die saecken haest gantz verstelt hadden en dat Dauwe Alua soo heel vast niet satt. - Het hauwelijck van Vosbergen docht niet. - Ick lass den heelen naedemiddach. - Adt mit Jongstal, die seyt dat sijn vrau en Hemmemaes vrau niet wel | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 639]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
tevreden sin, dat ick niet mehrder bij haer komme, en meinen dat het vrau Alua schult iss. - Ick seyde hem, dat ick geen lust te trauwen had en dat [51] ick heel gerust en wel tevreden wass, en dat ick most affwachten, wat humeur de vrau soud hebben, en als ick lang gebesoigneert had, soo most ick noch de vraws cop naeloopen, dat ick nu niet van doen heb, want ick doen en laet wat mijn lust. - Hij seyde datter yet op Lijsfelt stond en van Casembroot van de scheepen gehoort te hebben. - Ick liet hem dat van Huygens lesen en sijn brieff, 'twelck hem wel aenstond. 15/25 donderdach mit Hanneburch gesproocken oover de affschaffing der middelen nae onse opinie. - De heeren van het Mindergetal quaemen bij mij, beklaechden mij de rau weghen den koninck van Engelant en begheerden ick soude in de vergaedering van het Mindergetal compareren. Ick bedanckte haer voor die beyde ehren die Haer Edelmogende mij deeden, en spraecken hoe dese landen nu soo geluckich wahren, dat se souden besoigneren van middelen aff te schaffen, mahr noch twee tonne goutz oft anderhalf te holden oover de lasten op voorvallende saecken, hetwelcke sie goedtvonden, doch de heeren gedeputeerden te restringeren, dat se van dit gelt niet abuseren ofte verquisten, N.B. - Twe heeren van de Ammeraliteit [Rudolph van Paffenrode en Hendrick van Wijck] bij mij geweest van Rotterdam. - Haersma oock, die seyde dat de saecken in Oostrego geen last hadden geleden en dat alless wel stonde. Mit Hemmema gegeten; den gerichtschultus iss bij mij geweest. - Secretaris Scheltinga wierdt van de heeren van het Mindergetal bij mij geschickt, om mij een brieff te communiceren die sie ahn de heer Haeren schickten, hebben noch niet gedaen. - Glinstra bij mij geweest, meint alless sal wel gaen op desen landtsdach en dat se malckanderen wel sullen verstaen wegens de middelen; Walta iss still en doet nietz. - Ick heb gelesen en geslaepen. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[52]Sjouck Burmania beklaechde mij de rouwe van Sijn Majesteit van Engelant en woud hem vreecken mit goedt en bloet. - Hij seyd mij het werck van Swartzemburch mit den courvorst van Brandenburch en dat hij oock in de companie iss en Grovestein, dat hij drie weecken dahrhenen gaet, om daer landt te besayen en dat se hoghe en leeghe jerudictie hebben. - Hij klaechde oover Haubois, dat hem die socht te kort te doen in sijn griteni en bij Jouckema, en hij begheerde ick soude dat helpen beletten bij Haubois. - Sjouck Burmania wass heel beleeft en protesteerde sehr van sijn dienst en vruntschap. - Kingema seyde mij sie hadden Gemmenich gestempt en bedanckte mij, dat hij reeckenmeester wass geworden, soude alletijt mijn vrundt sijn en mit Andla eenich. - Loo, Widefelt klaechden, dat de schrievers niet wilden accordeeren mit de capteins. - Mit Maré gegeten. Walta will niet gelooven, dat ick soo veul landt in Duytzlandt hebbe, iss heel quaet op mij, doch durft niet seggen. 16/26 februarii vrijdach aen Heuenfelder te schrieven, als het vrede wordt, dat hij mij eens laet weten, wahr dat hoeven leech leggen sonder besait, opdat ick vanhier huysluyden dahrheenen stuir op seekere conditiën en vrijheeden, om het lant te peupleren en te herstellen en herbauwen, N.B. - Ick sprack André, die mij nochmahls bedanckte, dat staet-general wass, verseeckerde mij van sijne vrundtschap en getrauicheit, oock van alle hetgene dat hij kost bijbrengen en stemmen alle. - Ick ginck in de | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 640]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
kerck, op 't Lantzhuys, daer wij de petitiën examineerden en den nieuwen staet van oorloch. Ick adt mit officiren. - Ginck weder op het Landtshuys; de drie goen waeren eens, mahr die van Westrego die wolden den flooreen op 10 1/2 [stuiver] hebben, en kosten die heeren het niet wel eens worden. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[53]Adt alleen. Vosbergen achtduysent gulden verspeult, een slecht hauwelijckGa naar voetnoot24. 17/27 februarii saeterdach Hottinga, die mij veul complimenten maeckte en verseeckerde mij van sijn vruntschap; hij wolde mij niet recht seggen, wahr dat hij gelogeert wass wegens de floreen en de vijff spetiën, hoe men die most in balance stellen. - Vringer seide mij, dat Haringsma de brieven van Julius Eisinga had voor drie jaer sonder revocatie; hij wass wel voor de flooren, en meint Hottinga het noch naerder te brengen toekomende jaer. - Tjalling Eisinga van Marsum seyde mij hij wolde den voorslach, bij het Mindergetal gedaen wegens de middelen, in Westrego caemer voorstellen, doch meint niet dat sie het sullen ahnnehmen; hij seit dat Hessel Roorda en Tjalling van Eisinga de floreen op seuven stuyver wilden hebben. - Hij recommandeerde de saeck van Ipe Dauma en mocht lijden, dat hij mit Alua ginck. - Mit catolijcke edellyden gegeten. Gelesen. - Mit Maré gegeten. 18/28 sondach in de kerck geweest tweemael, mit officiren gegeten. Captein Walta had dieselfde optochten van Piter Walta en woud alless reformeren, doch tegens reden ende fondement, spreeckende uyt Piter Walta mont. - Gelesen. - De heer Nijs, die wedrom sprack van de overdracht op sijn soon wegen het raetzheerschap, hetwelck tegens het einde van den landtdach sal doen. - Hij sprack van Ulb Alua lossheit, ongestaedicheit en veranderlijckheit en wass verwondert, dat hij mij de secretari had gepresenteert en nu mij niet eens dahroover aensprack, N.B.N.B. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[54]Ick adt niet, sach mijn peerden, nam pillen inne, om te purgeren. 19 februarii/1 meert maendach. Ick heb wel gepurgeert, mijn Duytsche brieven gelesen. - Alleen gegeten. - Wiedefelt seyde mij Focke Aisma inclineert tot 14 stuivers op de floreen en de helft van de vijff spetiën. Krack wil de almenackGa naar voetnoot25 in train holden, die niet veranderen, gelijck Hans Lijckelma voorheeft. Ergo de Wolden weder in rust en sonder moite. - Hij vindt die voorschlach goedt ahngaende Vranckrijck, om dahr te senden. Docter Imminga seyde mij, dat Tjerd Alua had Ulb Alua laeten belooven om hem de secretari te laeten komen op docter Imminga, om also sijn acte te voldoen, die bundich en vast wass en die ick gelesen heb. - Hij seide de heeren van de steden souden de vijff speciën wel heel willen aff hebben. - Mit Maré gegeten, die mij seyde Walta seyde ick wass soo hooch geklommen, doch ick moste toesien te blieven staen, want als men te hooch klimpt, valt men heel lichtelijcken. 20 februarii/2 meert dingsdach heb ick mijne peerden gewandelt. - De heeren van het Hoff quaemen bij mij eeten en wahren heel vrolijck en beleeft, Haringsma oock. Grovestein sieck, André absent. Ick sach mijn hoff. Kreech veul brieven uyt Den Haeghe. - Adt mit Maré en ginck vroech te bedde. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 641]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
21 februarii/3 meert woensdach in de kerck geweest. - Oosterse wass van mijn opinie oover de floreen en de vijff spetiën, de floreen 14, de vijff speciën de helft en alless nae advenant. - Hij seyde dat de floreen 2 jaer 12 stuiver wass geweest en daerna alletijt 14 stuiver, daernae lange tijt 21 stuyver en dicwils tot 28 stuiver verhoocht. - In de kerck geweest. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[55]De professoren van Franycker sijn weder bij mij geweest om de saeck Roseus. - Gegeten mit de heeren van het Mindergetal en vrolijck geweest tot seuven uir. Tjalling Eisinga die meinde dat Ostrego en Westrego eens solden wesen. - Hemmema seyde mij van de losse discoursen van Walta en dat hij dicwils buyten westen wass. - Ick ginck sonder eeten te bedde. 22 februarii/4 meert donderdach tweemahl op het Lantzhuys geweest, en kosten de quartieren malkander niet verstaen oover de flooreen en die vijff spetiën. Oostrego en Westrego waeren het eens en de heeren van de Wolden en steeden meest eens, en ginck den dach door sonder datter yetwess in geschach. Tjalling Eisinga seyd dat Oostrego en Westrego souden tzaemen besoigneren, als den Wolden ende de Steeden sich niet wolden laeten geseggen. - Cempe Donia bij mij geweest wegen het proses van Bootsma in revijs; hij seit hoe de bouren soo arm sijn geworden. - Ick adt dess avontz alleen en sprack mit Haubois, Oosterze en Bourum van desen handel, doch ghen van haer wilde de floreen laeten onder de 14 stuiver, en dorsten sie het niet doen om haere gemeinte, die liever het hooftgelt en schorstengelt aff willen hebben als de flooren. 23 februarii/5 martii vrijdach iss de heer Haubois bij mij geweest, Geersma, Dauwe Heindrickx [Schilsma], om mij te versoecken die flooreen te willen staende holden op 14 stuiver, en begeerden de vijff spetiën aff; ick seid, ick ben buyten raedt en in groote perplexiteit, dat de provintie in disordre geraecken sal tot schand van de naburigen provintiën, van de regenten, tot schaede van de gemeinte, badt haer de saeck oock te willen behertigen, dat de leeden malckander mochten verstaen. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[56]De secretaris van Het Bildt [Albartus van Wijngaerden] bij mij geweest, die oock al op de flooren wold gaen en die op de 12 stuiver hebben. - Ick ginck in de kerck. - Uyt de kerck komende, quaemen Osinga, Teyens en Scheltinga bij mij vanwegen de heeren van de Wolden en begeerden ick solde de floreen op 14 stuiver helpen mainteneren, die oover de 30 jahr dahrop gestaen had, en hadden liever de speciën aff, omdat anno 1609 de floren op 10 stuiver wass en de kloostermeyers niet gaeven, soo iss de provintie de kloosterlanden quijt geworden, niet doende als negotieren. Sie solden niet gedoogen, dat de floreen aff quam, al ginck het onderste booven. Ick seyde, mijne heeren, als Oostrego en Westrego oock soo seggen, wahr wil dat heenen, soo kompt de provintie in disordre, in schande en schaede, en weete ick ghen raedt; ick bad haer oock te dencken op middelen van accomodatie, om de provintie te vereenigen; ick solde ahn mijn vliet en neersticheit niet manqueren, als sijnde het schuldich amptshalven. - Ick adt mit officiren. - Dauwe Alua en Carel Roorda quaemen bij mij om de griteni van Ipe Dauma, baeden ick solde maecken, dat hij mit haer in correspondentie ginck, en wahren sie mit Boulens en Aisma in haer goo verlegen, willende allebeyde ampten hebben, als oock Hillema. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 642]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[57]Baden mij Aisma te laeten spreecken en Boulens. - Ick recomandeerde Douwe Alua de floreen op 14 stuiver te laeten, hetwelcke hij aennam om in Oostrego vast te doen stellen. - Bourum quam bij mij, wass oock mit het werck verlegen, badt mij te dencken op middel van accomodatie, om de provintie in rust en eenicheit te holden, en sold hij oock sijn best doen. - Om vier uir quaemen Hessel Roorda van Eisinga bij mij, Hillema, Grovestein, Andla vanwegen Oostrego, Westrego, om mij te versoecken, dat de floreen mocht komen op 12 stuivers, omdat de huyslieden soo arm wahren door het lang geven, alsoock door het quaet weder, dat se niet meer kunnen geven, en begeerden ick solde de heeren van de Wolden en van de steden doch brengen, dat se die 12 stuivers toestonden; sie wolden haer in alles dan toegemoet komen in alle andere middelen die de steden en Wolden begeerden. Ick bedankte haer eerst voor die ehr en moite die sie nahmen en mij deden, en beklaechden, nu dat wie in vrede quaemen, dat wie strackx in perijckel stonden om in disordre te geraecken, sach ghen raedt om die twe leeden dahrtoe te persuaederen als door conferentie om malckanderen mit reden te beyegenen en te convinceren, opdat de provintie in rust mochte komen, en presenteerde ick die conferentie bij te woonen, om mijn debvoir te doen, de [58] eenicheit te helpen bevorderen. Sie bedanckten mij sehr dienstlijck en solden ordre stellen op de conferentie en mij alsdan laeten haelen. Haubois quam bij mij en wass mit het werck verlegen, woud die conferentie bijwoonen. - Om ses uir quaemen Grovestin en Andla, seyden mij dat de conferentie wass teniet gegaen, doordien dat de heeren van Oostrego de floreen hadden vastgestelt op veertien stuyvers en dat Hessel Roorda doen wass wechgeloopen, hetwelcke mij sehr verheuchde, en wass bliede, doch ick toonde het haer niet en stelde mij heel verwondert te sijn ahn. - Ick adt alleen. - Bourum quam nae den eeten bij mij, verhaelde mij hetselfde van Oostrego, meinde der solde morgen een resolutie te bouck komen, seide hoe Tjalling van Marsum soo gealtereert wass geweest en had geweldich op die jongeluyden in Oostergo gescholden en oover Douwe Alua. - Ick ginck te bed en wass passelijck gerust. 26 februarii/4 meert saterdach is een burgemeester van Harlingen bij mij geweest, om van de vijf speciën en het hooftgelt te spreecken, Samstra. - Tjalling Eissinga van Marsum, ick vermaende hem tot rust en vrede te arbeiden, en dewiele nu drie gooën eens sijn wegens de floreen, dat hij in Westrego oock sijn best wilde doen om sich mit die [59] andere drie leeden te veraccorderen, doch hij wilde niet en bleef bij de twaelf stuyvers, seyde, Westrego moet alless dragen, en dan geckt men noch mit haer, en soo scheiden wij. - Oosterze wass blijde mit dat werck van Oostrego en wil sijn best doen, dat de saeck gevonden wordt. - De gerichtschultus wass bij mij. - Captein Haeringsma vertelde mij, hoe dat hij in Den Haech beyegent wass en hoe het dahr stond. - Secretariss Scheltinga seyde mij, dat de heeren van het Mindergetal mij om twe uiren begeerden en dat hij meinde, dat de resolutie soude te bouck komen. - Ick adt mit Haeringsma den captein. Tjalling Eissinga van Marsum en Vringer die quaemen bij mij en versochten, dat ick soude voorstellen uyt haeren naem ahn die drie leeden dat als men bij die resolutie wolde voeghen, als men in toekomende tijden yetwess mehr solde affschaffen van de middelen, dat men alsdan eerst ahn de floreen soude twe stuyver affdoen en dahrnae, als mehr van doen, ahn andere lasten, en dan wilden die | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 643]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
heeren van Westrego alless mitdoen, en de floreen soud op veertien stuiver beginnen jannuario en februario. Ick nam het ahn en ginck om twe uir booven en ginck ick niet in de predicatie van voorbereiding van het nachtmahl, om te sien off men die saeck kost affdoen en in vruntschap bijleggen. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[60]In 't Mindergetal komende, stelde ick hetgene voor 'twelck mij van Tjalling Eissinga van Marsum geseit wass en Vringer, en nahmen het de heeren in 't Mindergetal ahn haere principaelen voor te draghen ende ten besten te helpen dirigeren, dat de provintie in rust mochte blieven en in eenicheit. Oostrego quam heel in disordre en brocht Westrego oock op de loop en veranderde; de Wolden wahren vijff tegen vijff griteniën, de steden consenteerden het voorstel bij gevolge van de voorsittende leeden. Dahrop quam Tjalling Eissinga van Marsum en seide hij had het mij gesecht en verseeckert, mahr de heeren van Westrego wahren door die heeren van Oostrego weder verandert en stonden het nu niet mehr standt. Oock had ick van de turf dahrbij gestelt, en dat had Vringer noch hij mij niet gesecht. - Ick wierdt heel gealtereert en seyde, ick had beter gedaen in de kerck te gaen als hier te komen, mij op het tonneel te laeten brengen, om opentlijck mit mij te gecken en te bysenGa naar voetnoot26; ick had het den heer Eisinga niet toebetraut, ick docht als men sijn woordt gaff dat het genoech wass, doch de heeren sijn mijn meesters, ick moet het lijden; het sal mij een less sijn int toekomende tijden niemantz mehr te gelooven bij haer woordt, maer het schriftelijck te nehmen. Eisinga en Vringer, [61] sijnde [ziende] dat ick het soo hooch nam, wierden bang, gingen in haer caemer, setten het weder om en seyden dat sie het stand deden hetgene datter door mij haerentwegen wass geseit en voorgestelt; als die heeren van Oostrego, Wolden en steden het wilden ahnnehmen, soo wahren sie gereet om het oock te teyckenen. Oostrego wilde niet, mahr wolde protesteren; de Wolden en de steden naemen het ahn, en de secretaris Scheltinga brocht het te boeck, en wierdt door Westrego, Wolden, steden geteyckent. Oostrego had het boeck en wolde het niet weder leveren, wahroover een boode en doorwahrder ahn haer werden geschickt; alsoo wierdt die resolutie te acht uir vollentrocken tot dienst en rust van de provintie en de gemeinte, tot ehr en reputatie van de regenten. Godt de heer sij gelooft en gedanckt, dat hij de saeck, die periculeux en disperaet stond, tot een geluckige uytkompste heeft helpen dirigeren, wahrin hij getoont heeft sijn vaederlijck ooghe oover dese provintie en mijn persoon; ick hoop sijn godlijcke majesteit sal dahr lang bij continueren en volharden en mij wijsheit en voorsichticheit geven alletijt. 27 februarii/5 meertGa naar voetnoot27 sondach te nachtmahl geweest, alleen gegeten. Jongstal bij mij geweest; gelesen en den geheelen naedemiddach in geestelijcke saecken gebesoigneert. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[62]Mit Maré gegeten, die seit dat alle werelt wel tevreden iss mit hetgene gister iss gepasseert op het Landthuys wegens de vermindering der middelen. - Saeckema streck Frans Eisinga en Wickel dicht uyt; Hessel Roorda, Tjalling [Eisinga] van Rauwerderhem die speulden haer personnagie lustich, om die resolutiën te beletten. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 644]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
26 februarii/8 meert maendach heb ick gelesen, geschreven; de gerichtschultus wass bij mij, de gewaldige. - De heer Velsen, Anne Herckess klaechden oover de onwettelijckheit van Hansma, Bruinsma en de sijne, oover een vroetzman en begeerden recht. - Ick had de heele magistraet ten eeten, die sehr cyvijl waeren, en wahren heel wel tevreden mit de affschaffinge der middelen die voorleden saeterdach wass bij de heeren Staeten vastgestelt, vonden die heel equitabel en dienstich voor de gemeinte. Sie bedanckten mij in corps, dat ick die besoigne had bijgewoont, die tot een goet einde gebrocht en sorge had gedraghen, dat de provintie in rust en eenicheit wass gebleven, die perijckel lyp van scheuring tot spot van onse nabuirige provintiën en van de regenten, tot schaede van de ingesetenen en gemeinten. - Ick schreeff den heelen naedemiddach. - Viersen en Ropertus bij mij. - Ick adt mit Maré, die niet genoech kan seggen, hoe de gemeente soo wel tevreden iss mit affschaffing der middelen enGa naar voetnoot28 [67] schrieven mij alle ehr toe, dat ick de heeren volmachten heb bijeen geholden, die haest souden gescheurt hebben en oneens gebleven tot mijn schande en der ingesetenen schaede. - Laet geschreven. 27 februari/9 meert dingsdach mijne peerden rijden wandelen tot elf uir; Focke Aisma sal mit Douwe Alua gaen en setten alles mit hem vast toekomende jaer, als sie woort ahn hem holden. - Ick adt alleen - Focke Aisma en Sminia quaemen bij mij, en nae groote complimenten die sie mij van dancksegginge deden van weldaeden, ahn haer gedaen, spraecken wij van de floreenrente, en wass Focke Aisma oock van die menung, dat men die meerder had moeten verlichten, en sprack gelijck die grietzluyden in Oostrego en Westrego, oft haer het landt toequam, en dencken niet dat in de steden oock ingesetenen wonen die landen in Oostrego en Westrego hebben; op 't lest seyde Focke Aisma hij wolde sich mit Oost- en Westdungeradeel vergelijcken en mit haer de middelen vaststellen, en scheiden wie goede vrunden. - Douwe Alua en Baerdt quaemen klaegen, dat de twe Tjallings van Eisinga den equipagemeester [Andries Pieters Stellingwerff] hadden gecasseert en dat buyten reden, want hij een commissie had, en als men soo doen wil, soo iss niemantz sijn ampt seeckers, men kan een yeder sijn griteni op die manir nemen. - Sie waeren heel cyvijl en willen S.H. de natiën wedrom geven, de coninginGa naar voetnoot29 versien met een pensioen en H.H. oock. Oostrego sal oock teykenen de resolutie, van de drie leeden genomen. - Meinsma brocht mij de procuratie van Het Bildt en seide dat alle de ingesetenen wel tevreden waeren mit het affsetten der impositiën en mij sehr bedanckten, dat ick de leeden had eens gemaeckt. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[63]De continuatie van dingsdach 27 februarii/9 marsGa naar voetnoot30. - Dauwe Alua seyde mij sie wolden Focke Aisma verseeckeren een van de drie ampten schriftelijck en, als sie haer | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 645]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
handen stelden, soo kost hij sijn handt oock wel stellen en sol hij verseeckert wesen, maer den grietman [Ipe van Douma] most twe jaer stillsitten; sie wolden het Wiedefelt sien laeten en het mit hem ooverleggen om Focke-oom [Aysma] te stuiren. - Alleen mit Maré gegeten; Walta iss quaet, dat het mij soo wel gaet. 28 februarii/10 meert woensdach iss Bourum bij mij geweest, sprack mij van 's lantz saecken. - Ick ginck in de kerck. - De heeren van Oostrego aeten bij mij, doch eer se alle hier waeren, teyckende de heeren van Oostrego de resolutie van de affschaffinge der middelen, soodat alle vier leeden nu geteyckent hebben. - De heeren van Oostrego wahren lustich en bleven tot oover sessen. Saeckema quelde alle werelt; Eisinga kost sijn geslacht van nehgenhondert jaer bewisen en toonen mit brieven; sie gaven malckander al scheuten, doch wahren cyvijl en lustich. - Ick ginck dess avontz bij de heer Viersen noch ten eten, bleeff dahr tot drie uir, wahren vrolijck en lustich; Jongstal wass wech, doch quam weder, [64] en sijn vrauw volchde den goeden man; ick ginck noch bij hem en bij de secretariss Viersen en ginck eerst te vijff uir te bedde. - Alsoo iss dese maent oock geluckelijck gepasseert door Godes segen en genaede; ick hoop den Heere sal mij alletijt bijstaen mit sijn genaede en geest, dat ick mach geluckich regeren, vreede in de provintie holden en het beste van de gemeinte soecken, hetwelcke mij de Heere gunnen sal, als ick hem diene, vrese, ehre en lieffheb, mijn leven in onergelijckheit toe te brengen en mijn contientie voor besmettinge te bewahren, beyde voor Godt en de menschen. Oock Heere Godt, regeert mij mit uwen heiligen geest, dat ick danckbahrlijcken mach dienen en betaelen den heere sijne beloften; gheeft, Heer, wat ghij gebiedt, en gebiedt wat ghij wilt, en ghij sult niet tevergeeffs geboden hebben. O Heere Godt, laet ick dese toekomende maent oock leven in uwe vrese en geluckich wesen in de regering; gheeft mij uwen heiligen geest en verstandt en all wat mij tot de saelicheit en de regering nodich iss, dat ick heilich, sober, rechtveerdich mach leeven. Amen, amenGa naar voetnoot31. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[69]Martius 31 daghen. - 1/11 martii donderdach. Ick heb tot elf uir geslaepen, alleen gegeten. - André bij mij geweest, had niet te seggen, frivole. - Brieven van Aernem, 't Hoff en Reeckenkamer gekregen aengaende den Lymers. - Douwe Alua, Carel Roorda quaemen mij seggen, dat Focke Aisma tevreden wass, sie wahren nu mahr mit Boulens en Hillema bekomert en lieten mij de acte sijn [zien] die sie teyckenen wilden; ick riedt haer mit Boulens te gaen en Focke Aisma in alless contentement te geven. - Ick recomandeerde aen Douwe Alua, dat de heeren Staeten mochten bijeen blieven en doen den landtsdach aff, en wahren die beyde heeren confident, en stelde sich Carel Roorda heel cinceerGa naar voetnoot32 in en als een vrundt. - Bourum seyde mij, datter niet gedaen wass van desen dach; eens in consideratie te nehmen, off de heeren van de Wolden, steden den staet van oorloch niet kosten approberen en dien vast te stellen; als die eens sijn, soo kunnen de anderen dahr ghen verandering in maecken, Oostrego en Westrego, en Oostrego iss oock wel. - Ick heb geschreven. - Grovesten den raetsheer bij mij geweest, wil sijn broeder vermaenen om den landtach te continueren en volgens [70] aff te doen; | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 646]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
hie iss cyvijl en beleeft. - Mit Maré gegeten; Walta kijft en iss heel wonderlijck volgens sijn gewoonte. 2/12 vrijdach heb ick Bourum gesproocken wegens de saecken van het landt en hetgene watter voor het Mindergetal te brengen was, wegens de coningin van Behmen, wegens H.H., de Fransche, Engelsche, Schotten, om die weder S.H. toe te voegen, wegens den nieuwen staet van oorlochGa naar voetnoot33, oock om de heeren Staeten noch bijeen te holden toekomende weeck; hij seyde oock Jacob Stevens wedrom begost sijn saecken aenhangich te maecken aen 't Hoff en dat de heeren van het Hof veul dingen nu opraepten, om de grietzluyden in toom te holden. Carel Roorda had geseit, wie solden wel wat beginnen, maer de grietzluyden hebben sooveul processen, dat se het niet eens kunnen worden. - Vringher oock gesproocken om dieselfde materie als voren. - Ick ginck in de kerck. - Op 't Landtshuys, dahr eenighe resolutiën genomen wierden, oock van de natiën voor S.H. - Ick adt mit de heeren van de Ammeraliteit en die van Den Bosch - De heer Baerdt wass bij mij, sprack mij van den equipagemeester, om die te salveren, presenteerde sijn dienst en vruntschap in alle maniren. - Haubois recommandeerde ick oock eenige dingen, voor desen verhaelt. Ick ginck om drie uir booven, en wierden eenige resolutiën [71] geteyckent; de coningin saeck wierdt vastgestelt, H.H. in suspens, en bleef ick tot seuven uir op het Landtshuys, sijnde rapport gedaen van veul saecken. - Erasmus Dauma recommandeerde mij de saeck van sijn broeders transport. - Adt mit Maré, lass brieven van Gelderlandt. 3/13 saterdach heb ick de heer Dauwe Simons gesproocken, de heer Ytsma en hem gerecommandeert de affdoening der France officiren. - Docter Jacobi gesproocken, die mij seyde dat de gemeinte wel tevreden wass mit het affsetten der middelen. - De schrievers bij mij geweest, de Fransche officiers. - Ick ginck in het Mindergetal, dahr eenige resolutiën wierden geteyckent van de caemers. - Ick adt mit catolijcke edelluyden. - De heer Boulens wass bij mij, sprack mij van de acte die Dauwe Alua hebben wolde dat hij soude teyckenen, en wass hij eerst daer niet toe geneicht; op 't lest seyde hij, als ick het monstercommissarisampt tot mijn dispositie heb en Douwe Alua mij een veendel off schrieverschap verseeckert, dan sal hij het doen. Oock de acte als gedeputeerde van Douwe Alua en Carel Roorda geteyckent op hem off die Boulens daertoe wilde hebben, off bij sijn affsterven die sijn kindtskindt dahrtoe solde willen promoveren, sullen hem de heeren oock behandigen. Hij woud niet geern mit Wijckel gaen, liever mit Hillema en had geern dat, als Wijckel dit jaer en noch een jaer had geseten, dat alsdan Hillema het ampt kreech. - Hij wil niet mit Tjalling Eissinga, Hessel Roorda van Eissinga gaen, die hebben hem uyt het gedeputeerde geworpen, daer Boulens Hessel Roorda had grietman gemaeckt, een ondanckbaer stuck. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 647]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
de soon; ick seyde als Aisma contentement had en de heeren gedeputeerden tevreden, ick wass gereedt. - Boulens hoopt het hauwelijck sal voortgaen mit Ipe Douma dochter en sijn soon. - Ick heb gelesen, geschreven. - Mit Maré gegeten, die mij seyde van Walta sijn lossheit en hoe hij mit Jan Alua gekeven heeft in de herberge. - Ick liet mijn haer affsniden en ginck vroech te bed. 4/14 meert sondach twemael in de kerck geweest. - Mit officiers gegeten. - Haubois seyde mij, dat Sjouck Burmania H.H. het pensioen wil laeten volgen, iss heel beleeft en cyvijl. - Ick wass den heelen naedemiddach alleen, schreeff in sacris. - Nijs mit Simonidess seyden mij, dat de heer Nijs kranck wass en versocht d'ooverdracht op hem en brocht mij de resignatie. - Jongstall quam bij mij; ick ginck bij hem eeten, en wahren vrolijck. 5/15 maendach iss Ockinga en de jonge Baerdt bij mij geweest om het process van Bootsma. - Jan Alua seyde mij, dat Tjalling Eissinga van Marsum quaet op Glinstra wass en wolde hem haest den oorloch aenseggen; hij vertelde mij oock sijn questie mit Walta. - Ick recommandeerde hem H.H. saeckGa naar voetnoot34, 'twelck hij aennam. - Ipema, sijn adjonct, wass oock bij mij. - Ick heb aen Intema geschreven wegen Andela tot raet van staet. - Ick had de heeren van de Sevenwolden te gast, waeren vrolijck en beleeft en bleven tot oover achten. 6/16 dingsdach. Ick ben dess morgens rijden wandelen. - Ick adt alleen mit Maré. - Grovestin de raetsheer badt mij te gast. - De heer Abram Roorda quam bij mij; nae veul complimenten en [73] dat mij het landt schuldich wass recompensie te geven voor mijne diensten, soowel in den tijt van oorloch als in vrede, soo recommandeerde hij mij de saeck van de dijken, om die te bewahren voor inbreuck, dat die hooch genoech sijn en wel onderholden worden. Ick bedanckte hem vooreerst voor sijne complimenten; op de recompens antwoorde ick het landt had mij sooveul ehr gedaen, doen se mij tot stadtholder kosen, die soo jonck wass, dat ick het noit niet weder kan verdienen; dahrom behoeft Haer Edelmogende op geen recompens te dencken. - Hij seyde oock, dat die van Groeningen beklaegen nu, dat sie mij niet tot stadtholder hebben gemaeckt; ick seyde ick wass geluckich, want men solde mij die schult hebben gegeven van de questiënGa naar voetnoot35 en geseit, hadden sie S.H. gekosen, soo solder geen questie sijn gekomen, en soo prateden wij al hen en weder; hij trock mij wat op, en ick betaelde hem mit dieselfde munte. - Major Grovesten wil sijn veendel op den soon ooverdragen. - Mit Widefelt gewandelt in den hoff. - Ick adt alleen mit Maré. 7/17 woensdach heb ick in de kerck geweest. - Dauwe Alua seyde ick al wat mij Boulens had gesecht, hetwelcke hij aennam en wil sijn [zien] de acte te teyckenen. - Hij wil H.H. saeck recomanderen in Oostrego. - Intema quam bij mij, wass wel tevreden mit mijn voorstel en iss heel wel tevreden, neemt de transport aen. - Ick adt mit den heer van Amelant en eenige officiers. - De heer Baerdt bij mij wegen d'equipagemeester, wil H.H. saeck afdoen. - Hasius bij mij geweest. - Ick lass en bleef alleen; daernae om half acht ginck ick bij den heer raetsheer Grovestein eeten, dahr alle | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 648]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
raetzheren wahren; [74] wie wahren heel vrolijck, Haringsma kreech sijn olde potzen wedrom en wierdt beuss. - Ick ginck om drie uir nae huys, dronck noch mit de twe Grovesteinsen tot vijff uir. - Ick sliep tot twaelf uir dess donderdaechs. 8/18 donderdach. Ick adt alleen, quelde Andela watt mit het Raedt van Staet, en wass hij heel bang en gealtereert. - De heeren Tjalling Eissinga van Marsum en Jouckema recommandeerden mij d'overdracht van de griteni van Ipe Dauma op sijn soon. - Ick ginck in 't Mindergetal, dahr eenige resolutiën wierden genomen, en bleeff ick dahr tot seuven uir. Om half achten quaemen de heeren van Westrego bij mij, waeren heel lustich en vrolijck tot drie uir, en bleeff ick mit eenige heeren tot 5 uir. Gravius seyde mij, dat hij alle buytendijckxdorpen had aen sijn handt en had hij daer meer credijt als Sjouck Burmania; als Haubois, Nijs eens sijn mit Gravius, soo solden se Burmania kunnen lichten. - De adjunct van Grovestein [Juw Tiercx Juwinga] kost niet genoech seggen, hoe den huysman soo blijde iss mit de floren en andere affschaffselen. Wijngaerden wass daer oock, en bleven tot vijff uir op dess morgens. 9/19 vrijdach. Ick om vijff te bed, stond om acht uir weder op en sprack de heer Bourum en recommandeerde hem de saeck van Nijss en Andla. Ick ginck in de kerck, op 't Landthuys, en nahmen de heeren Staeten de resolutie wegen H.H.Ga naar voetnoot36.- Ick adt alleen, sprack Intema, Bruinsma, die mij seyde dat Ulb Alua soo rude iss en sijn ingesetenen soo haert valt. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[75]Ick ginck weder op het Landtshuys en naedat eenige resolutiën geteyckent wahren, naemen de heeren resolutie om te scheiden en drie weecken nae de may weder bijeen te komen. Ick nam affgescheit van de heeren van het Mindergetal, bedanckte Haer Edelmogende voor all eer en vruntschap aen mij bewesen en goede communicatie. Sie bedanckten mij voor de genomene moite en sorge die ick genomen heb op desen landtsdach, en soo scheiden wie goed vrunden. - Ick adt alleen mit Maré, schreeff. 10/20 mars saeterdach heb ick Haubois gesproocken wegen de ooverdracht van de heer Nijs op sijn soon en van Inthema op Andla, 'twelck hij aennam om het te helpen effectueren en uyt te wercken; doen lieten wie Bourum haelen en Inthema, die het oock aennaemen te doen; dat van Nijs ginck mit meerder stilte als van Andla, en wilden sie het eerst niet doen en schickten Geersma, Imminga en Potter bij mij om het mij aff te vraeghen, oft mijn menunge wass, Bruinsma en Imminga sijnde dahr hart tegen, doch ick recommandeerde haer die saeck, seggende, het geeft niemantz prejuditie, Worckum sal drie jaer stil sitten, en rapport doende ahn de heeren van de steden, deeden sie het alltemahl aff, en wierdt het oock affgedaen. - Alle die heeren quaemen bij mij eeten, wahren vrolijck tot bij tien uiren. Geersma wolde Haubois quellen, die hem niet quiet schold, en droncken sterck. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[76]11/21 meert sondach ick ginck in de kerck twemael; de heer Boulens liet mij de teyckeninge sien die tuschen hem en de heeren van Oostrego wass geschiet, seven griteniën, behalven Saeckema, 1 Dauwe Alua, 2 Frans Eisinga, 3 Aisma, 4 Swartzembruch, 5 Boulens, 6 Haersma, 7 Carel Roorda, Tjaert Alua, soodat Oostrego voor het | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 649]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
jaer '50 en '51 buyten disordre iss. Oock heeft Boulens een acte van Dauwe Alua en Carel Roorda, die hem verseeckeren het gedeputeerschap van anno 1652, en iss dat alless wel. - Sijn soon sal trauwen mit Ipe Dauma dochter. - Vringer wass bij mij, vraechde mij raedt, off hij de secretari van Hottinga soud aennehmen; ick riedt hem van jae. - Inthema en Andla hebben mij beyde bedanckt. - Mit officiren gegeten; een coopman Van Hoeff acht tonne goutz rijck, gevangen oover quaede munte. - Jongstall bij mij geweest en gepraet, Herema oock. - Bourum seyde mij, dat de secretariss Haersma correspondentie hielt mit Keiser en Stellingwerf en dahr veul naericht meinden te krigen van den staet van oorloch, en trauden sie Haeren niet, imagineerden sich dat hij haer niet recht bericht dede om S.H. will oft de mijne; hij vertelde oock, hoe het gisteren soo dol gestaen had in de steden caemer. - Ick lass, adt mit Maré en ginck vroech te bed. 12/22 meert maendach Focke Aisma gesproocken wegen de ooverdracht der secretari en griteni [Ferwerderadeel]. - Geersma gesproocken, die prins Wilhelm saligerGa naar voetnoot37 noch te Harlingen had gesien. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[77]Ick gaff Reinert Oetzess een brieff ahn Ulb Alua wegens de secretari van Wonseradeel, die heel wel wass ingestelt, scherpjes. - Tjalling Eissinga, Joeckema, jonge Douma wahren bij mij. - Focke Aisma, Sminia, Widefelt, om te accorderen, mahr door Focke Aisma eigensinnicheit bleeff het achter, gevende hem Sminia en Widefelt ongelijck. - Grovestein lang bij mij geweest, wass heel cyvijl en exalteerde onss huys sehr en die ehr die hij van onss alle ontfangen had, hij en sijne broeders en vrunden. - Mit Maré gegeten, geschreven. Ick gae vroech te bedde. - Mit Haubois ahn H.H. geschreven. 13/23 dingsdach heb ick niemantz gesien, heb mijne peerden gereden. Heb gantz alleen gegeten. - Sminia quam mij seggen, dat Focke Aisma nu solde ahnnehmen mijn voorschlach van drie à vier jaer het ontfanck te beholden en het daernae op de gritman helpen dirigeren, doch het most secret sijn. - Den heelen naedemiddach mij laeten voorlesen. - Mit Maré gegeten. Camstra heeft desen dach sententie gehadt om in drie maenden sijn groot revijss ahn te stellen, oft hij iss dahraff versteecken, en iss hij heel qualijck tevreden oover die uytspraeck, fulmineert seer op de heeren van 't Hoff. - Ick ben heel verkolt. 14/24 meert woensdach heb ick in de predicatie geweest; mit officiren gegeten. - Ick heb gelesen off mij voorlesen laeten tot vijff uir, doen ginck ick wandelen op de wal, adt bij Jongstal, die mij yetwess seyde van mademoiselle Laforce schilderi gehoort te hebben van juffer Jametz, die deselfde wel kent en haer gelegentheit. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[78]15/25 donderdach meert heb ick mijne peerden rijden wandelen. Hettinga iss gestorven, de colonel. - De heer Nijs liet mij door Hasius sijn dienst presenteren en soud mijn diener sterven; voortz bedanckte hij mij alleen voor de promotie van sijn soon tot raetsheer, iss dootlijck kranck. Ick adt mit Jongstal, Haeren, Hasius. - Speulde dahrnae verkeren. - Seyde Jongstal hij solde mademoiselle Jamet eens vraegen nae de | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 650]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
gelegentheit van Laforce en wat dahrahn dependeert. - André bij mij geweest, lang van stijl. - Mit de speulders gegeten en gespeult tot tijyn uir. 16/26 vrijdach in de kerck geweest. - Twe luyden van Boolswert gesproocken. - De predicanten hebben bij mij gegeten. - Mijn bedt gesien. - Mijn oom graff Hans Ludtwich [van Nassau-Hadamar] wil hier komen. - De heer André bij mij geweest; nae veul complimenten ende rediten nam afscheit. Ick recomandeerde hem de persoon van de heer Donia tot de schambre my-partie. Hij recommandeerde mij Burmania, swaeger, tot major. - Frans Eisinga bij mij geweest, woud curator academia sijn. - De raetsheer Viersen bij mij geweest. Gelesen. - Alleen gegeten, geen vlees. 17/27 saterdach heb ick mijn peerden gereden en gewandelt. Ick adt mit catolijcke edelluyden, die seyden hoe dat Herema noch yet ten achteren wass ahn die griteni [Menaldumadeel] en datter questie wass tuschen Tjalling Eissinga en Herema, wie het betalen most, en daer speulden Swartzemburch, Cempe Donia, Ockema onder. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[79]Ick sprack Tjalling Eissinga, die seyde dat Hottinga tegens sijn instructie wahren ahn de ammeraliteit had gelevert en Dawe Alua nievers op lettede, in de ammeraliteit sijnde. - Wass hij blijde, dat Focke Aisma mit drie jaer tevreden wass voor den ontfanck, nam het aen. - Vringer seyde mij Hottinga soch hem ahn om de secretari, om mit hem te veraccorderen, doch hij wilde buyten mij niet doen. Ick riedt hem de secretari aen te nehmen. - Haringsma beklaecht sich, dat hij laestemahl soo mal wass; hij wass heel droncken geweest, verseeckerde mij van sijn dienst. - Ick speulde mit Jongstal, Loo, Haeren, Hemmema; Jongstall seyde mij, dat Janette had gesecht mademoiselle Laforce wass klein, vet, niet schoon, doch heel wit, veul goedtz, heel godtsaelich, verstandich en wel opgetrocken. 18/28 meertz sondach tweemahl in de kercken geweest; gelesen. - Mit officeren gegeten. Burmania, Haringsma sijn bij mij geweest om de majoorsplaetz, Poppema om de overste-lieutenantzplaetz. - De coninck van Vranckrijck weder binnen Paris, het accordt gemaeckt, Mazaryn superintendent van dess coningins huysGa naar voetnoot38. - Burmania, Haringsma hebben mij gesproocken om de majoorsplaetz. - Ick heb den geheelen dach nae de predicatie geschreven. - Grandperin iss uyt Den Haghe hier gekomen; Polman heeft mij een peert veereerdt en geschoncken. 19/29 meert maendach iss de raetzheer Ockinga bij mij geweest, bedancte mij voor het octroy van Boolmans. - Seyde datter nu beter ordre wass op de consignatiepenningen en nu sulcke disordre niet geschach als voor desen. - Dauwe Alua settede mit mij vast, dat den 28 meert/7 april de heeren gedeputeerden souden beschreven worden tot ooverdracht van Ipe Dauma griteni. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[80]Ick riedt hem Ernst Alua te laeten pretenderen het regiment sonder tractement, om de opspraeck te beletten ende alle opstaeckelen bij tijt van vrede. - Hij klaechde oover Boulens giericheit en onversaedicheit, die noch een veendel en schrieversampt heeft geist, ehr hij teyckende, en neemt voor alle ampten gelt oft landt, gelijck hij van sijn secretariss [Epeus Meynsma] heeft gedaen, die hij een arme nicht [Auckje Brants à Boelens] heeft gegeven. - Aluva meint als dese jaeren om sijn van '50 en '51, dat hij | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 651]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
anno 1652 wel mocht gedeputeerde verblieven, want de heer Swartzemburch begeert het niet noch Frans Eisinga, die sal staet-general blieven, off Carel Roorda, dahr ick op moet letten. - Grandperyn affgeveerdicht en, omdat hij geen Duytz kan, isser niet ofgevallen; hij seit H.H. sal Sevenbergen hebben, begint de officiren al te veranderen; H.H. solliciteert nu het pensioen bij Haer Hoochmogende en Grootmogende en had geseit, als die van Hollandt al die edelluyden sien, soo en sal der niet off komen, iss van die olde humeur; Alphonso iss heel qualijk te hooff. - Ick heb den geheelen naedemiddach gelesen en geschreven nae Duytzlant en niemantz gesien. - Vrau Varyck schreeff mij, dat H.H. mij sehr bedanckte voor het pensioen en veul van mij hielt, had van mij ghedroomt. 20/30 meert dingsdach. Een edelman, hebbende een brieff van de princessroyal aen de coninck, quam juist dat de coninck naer de justitie wierdt geleidt, presenteerde hem dien brieff, doch hij wilde se niet aennemen, seyde, ick denck niet mehr op mijn kinders, ick heb wat anders te dencken en geeff haer mijn benedictieGa naar voetnoot39. - De coningin heeft S.M. affgeraeden de bischoppen te verlaeten, schreeff, il faut tout maintenir ou rien posseder. De coninck seyde, sie weeten niet, hoe ick hier sit op 't eilandt Wicht, en [81] soo iss de coningin mit oorsaeck van 's coninckx doot, die mit Germein huysholt. - De prins de Galiss off coninck iss half paeps door de coninginne, soo men seit. - Ick heb mijn peerden gepykeert. - De gesworen gemeente aeten bij mij en wahren lustich en vrolijck tot acht uiren toe. - Rompt Jacobs seyde hij had die Engelsche prophetie al voor 16 off 20 jaeren ghehoort. - Hij seyde dat de prins de Galiss gedroomt had, dat Jacobus liet sijn soon Carel drie koninckrijcken nae, en coninck Carel liet aen de prins de Galiss niet één coninckrijck nae, waeroover de prins de Galiss heel bedroeft en gealtereert wass geweest. Captein Laeder had dit aen Rompt Jacob geseit. - Ick ginck bij Hemmema, lachten en praeten, daer Jongstal en sijn vrau quam tot twaelf uir. - Ick seyde Ytsma, hoe Ulb Alua mij mit de secretari had uytgestreecken, hetwelcke ick sal ontholden en gedencken. 21/31 woendach. De heer Nijs iss gestorven. - Jongstal sprack mij weghen de curatele der AccademieGa naar voetnoot40. - In de kerck geweest. - Cornel Alua bij mij geweest. - De burgerhopluyden bij mij geweest. - Gelesen. - Jongstal het testament van prins Mauritz gecommuniceert, hetwelcke hij heel bundich ordeelt en dat het niet kan verandert worden, en wil het eens mit aendacht naesienGa naar voetnoot41. - Hij seyde hetselfde weder van Laforce, prins Raggevyl en Turaine gehoort te hebben, prees se heel seer. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[82]Jongstal 12.000 gulden 's jaers, verteert acht, sal sijn susters en broeders goet noch krigen, heeft 1600 gulden jaers noch aengekoft zedert het ooverlieden van sijn oom. - Mit Maré gegeten, die mit Walta lang had gesproocken, en iss hem leet bij mij niet geweest te sijn. 22 meert/1 april donderdach mijn peerden gereden en gewandelt den | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 652]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
...Ga naar voetnoot42. - De burgerveendrickx hebben bij mij gegeten. - Der sijn heeren van het Mindergetal hier geweest en hebben de captein en schrievers veraccordeert. - Ick kreech brieven van Beringan. - Alleen gegeten; Frans Eissinga sprack heel hart om het curateelschap. 23 mars/2 april vrijdach heb ick Vringer gesproocken, die mij seyde dat Hottinga een menist woud secretariss maecken, en die soud eerst gedoopt worden; hij liet mij eenige cedullen sijn [zien], off die goedt waeren. - Coronel Alua seide mij, dat Coenders acte had van het drostambt van Den OordtGa naar voetnoot43 doch de grevin [Juliane van Hessen-Darmstadt] heeft hem affgewesen. - Mit coronel Alua en andere officiren gegeten. - Ick heb gelesen, alleen geweest, wass niet wel, kreech een beleeffden brieff van H.H. 24 meert/3 april saterdach te Cornjum geweest mit mijn peerden. Hasius 100 gulden geschict. - Mit catolijcke edelluyden gegeten. Gespeult; Jongstal seyde mij, dat het testament heel bundich en vast wass en datter de primo genituire seer in te pass quam, een mannelijcke stam, en niet kost te niete gedaen worden. - Jenette had hem gesecht, der wass noch een ouder soon geweest, die had een soon naeghelaeten, en die soud duc et pair wesen; de middelen waeren niet groot, 20 off 25 duysent [83] gulden dess jaers, en wass het soo breet niet als men seyde en den roep wass; de vader en moeder wahren niet rijck. Sjouck Burmania iss bang voor sijn process, geeft heel goede woorden. 25 meert/4 april sondach, Paessen in de kerck geweest tweemahl; mit officiren gegeten. - De heer Bourum, van Amsterdam komende, seyde dat hij alless wel had affgedaen tot contentement van dese stadt, dat die burgemeesters hem veul eer hadden aengedaen, 's middachs, avontz alletijt getracteerten gedefroyeert, Pancras en Oetjes. - Wahren niet wel tevreden, dat dese provintiën de middelen hadden afgeschaft. - Waeren geweldich op de mesnage gesint, de colonels en hoghe officiren aff te schaffen en de vreemde natien. - Waeren beter Parlementz als conincks, al voor de vrijheit. - Waeren beter Spaens als Frans en bliede mit dese troubelen in Vranckrijck, hadden gheen sinne in S.H. dissoluyt leven, in summa, wat S.H. off luyden van qualiteit aengaet, dat iss haer tegens den borst, alsoock de coningen en haere regering, besonder die macht hebben. Nu dat Spagniën leech iss, hebben se hem lieff, vresen niemantz, noch Vranckrijck, Spagniën, Engelant, Sweden, sijn wel tevreden mit die harange van den ambassadeur Ulefelt, dahr hij den coninck leech stelt en het rijck off de steeden hooch. In summa sijn vianden van alle macht en authoriteit behalven de haere, die se gern willen absoluit hebben mit haere vrunden in de burgemeesters, schepen en vroetschap, en soo iss het in alle Hollantse steden en dat iss de vrijheit, als die heeren en haer geschlachten maer vrij, absoluit sijn en doen se die soldaten wech, soo doen se de honden wech, en den wolf sal haer krigen en grijpen sonder faulte, de onnenicheit sal der oock inne komen door giricheit, ambitie, rijckdom, ergo het landt verloren, dat sooveul goet, bloet en moite, sorge gekost heeft, oft de Heer moet versien en bewahren het, gelijck voor desen. - Ick heb geschreven ahn H.H., Haren, Haubois, Van Woud tot twaelf uiren toe. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 653]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[84]26 meert/5 april maendach, Paeschen in de kerck geweest. - Ytsma de gedeputeerde bij mij geweest, liet mij de antwoorden van die van Stadt en Lande sien op de brieff van de heren Staten van Vrieslandt en de heeren van het Hoff. - Ick adt mit Loo en officiren. - Ick ginck in de kerck. - Raetsheer André recommandeerde mij sijn swaeger Poppe Bormania tot major, seyde mij hoe de heer Nijs mijn had laeten bedancken voor het transport op sijn soon en dat hij mijn diener storf; spraecken van Fransche, Engelsche saecken, Roussel en André, beyde door Burmania raetsheer geworden. - Jongstal seyde mij het testament wass heel wel gemaect mit voorbedacht, en hadden het geleerde, gauwe luyden geweest en nae sijne opinie ende ontholdt en nae veuler schribenthen, en kost het niet verandert worden, wandt het wass een reel en eewich fidecomiss en supstetutie, soodatter geen veranderinge plaetz heeft en niet gelden kan; sall sich wieder informeren op de Hollantsche rechtenGa naar voetnoot44. - Brieff van S.H. dancksegginge voor de vreemde natiën en S.H. geantwoordt, Armaveille geschreven. - Maré seyde Walta begeert nu geen gouverneur, de liberteit moet grooter sijn en alless alle drie jahren verandert in de grieteniën, in 't Hoff en ooverall, en quelt sich den man, dat hij alless niet nae sijn sinne kan krigen. 27 meert/6 april dingsdach heb ick gewandelt tot middachs toe en in mijn hoff geweest. Alleen gegeten. Maré nae Hettinga begraveniss geschickt. D'ontfanger Grovestein seyde mij de staet van sijn quantoir. - Seyde ick wass oorsaeck, dat de provintie in rust bleeff en dat se malckander hadden verstaen oover de middelen. - Seyde dat Ulb Alua vijfduysent gulden had genoten van de secretari aen gelt en dat Solckema hem noch 1500 gulden des jaers most geven tot sijn onderholt. Een gierich en een ondanckbaer kerel, N.B. hem geen ooverdracht meer toe te staen. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[85]Als hij in swaericheit iss, leit hij mit sijn wijff op de kniën en beklaecht sich oover sijn ongeluck, danckt God voor broot. - Grovestein seyde mij de Brandenburchsche saecken, het goedt accordt dat se mit de heer courvorst gemaeckt, alletijt vrie en geven mahr drie copstuck van de morgen en wieders niet, ses jaer vrie en, als er chrigsvolck kompt, dat affgetrocken en haer niet toe te reckenen; hij sal nu mit haer aenspannen. - Hij seit, hoe Hessel Roorda soo vuil iss en hem voor neffjen schold, doe hij nae den ontfanck stond. - Dat een edelman hier niet kan regeren, want alle werelt wordt yaloux en vallen dien op 't lijff. Oock regeeren die dan als tirannen, exempel ahn Tjalling Eissinga van de Raedt, nu Douwe en Jan Alua. - Ick kreech Fransche brieven, dahr het schlecht staet; ick lass. - Adt alleen, sach mijne peerden. 28 mert/7 april wonsdach. Wickel ginck nae Den Haghe, nam sijn affscheit. In de kerck geweest. - Gelesen. Mit officiren gegeten. - Tjalling Eissinga van Marsum gaff mij de request van de ooverdracht van Ipe Dauma op sijn soon. - Seyde Hessel Roorda van Eisinga, Tjalling van Eissinga, haer suster [Hylck] en Anna Eisinga, Boshuysens vrau, kosten van haer goet niet diverteren oft vermaecken, omdat het fydecommys wass, en daerop heeft hij het hauwelijck mit sijn dochter [Aeltje van Eisinga] toegestaen. - De plaetz van Hessel Roorda quam hem mit recht toe vanwegen Heringa sijn moeder, die in de kraem storf. - Dahrnae spraecken wie van de Engelsche, Fransche saecken en hoe | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 654]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
sijn grootvaeder mit graff Lodewijck correspondentie hielt en brieven wisselde. - Ick wass dahrnae alleen, lass en schreeff. - Ick adt alleen en ginck te bed. 29 mart/8 april donderdach heb ick rijden wandelen mit mijne peerden; Haeren seyde mij, dat Pijcke in Belckummer merck hier soude komen. Ick ginck in mijn hoff, dahr Beima en Herema quaemen, en gingen wie tzaemen eeten en speulden verkeren tot 12 uir. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[86]Beima seyde hij had oover de twintich jaeren secretariss geweest, maer noch tot geenen tijt de heeren gedeputeerden soo eenich gesien als dit jaer en dat ick wel deed de heeren daertoe te vermaenen, te raeden, te bidden en te holden, want het den dienst van de provintie iss en het gemeinebesten, sij doen beter recht en alless iss oock secreter. 30 maert/9 april vrijdach. Ick heb Samstra burgemeester gemaect; in de kerck geweest. - Op 't Collegie; de heeren gedeputeerden stonden Ipe Dauma de ooverdracht toe van de griteni op de soon. - Beima het veendel, Andla plaetz op een ander docter [Gerbrandus Ansta]. - Ick adt alleen. Samstra bedanckte mij. - Jan Alua seyde Fockens wilde geern sijn griteni op de soon ooverdragen en nu de acte wel teyckenen, dat elcke gedeputeerde van sijn goo sijne griteniën soud vergeven. - Jan Alua en Douwe Alua sijn nu goede vrunden en accorderen wel. - Ick schreeff daernae alletijt ahn Pijcke. - Adt mit Maré, die mij de begraffeniss van den ooversten Hettinga vertelde, heel magnefijc. - Jan Alua seyde mij om negen uir, dat Douwe Alua noch eenige schrupeul had mit die compani en dat hij mij soud spreecken. - Vertelde mij het recht dat hij had tot sijn susters goet en hoe men haer bedroogen heeft en wat sij hem en ahn Bellanus en andere op 't lest heeft gesecht. 31 meert/10 april saterdach het gelt voor de armen te Dietz niet te vergeten nae te vragen. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[87]Ick reedt wandelen; Dauwe Alua quam bij mij op de wal, sprack mij van de compani; ick riedt hem hij soude se voor sijn broeder nehmen, omdat dese ockasie nu sich presenteerde, en hij wost niet wat hier naemaels op sijn beurt soude komen; hij vreesde S.H. soude se vergeven, dahrom moet men het strackx doen en prevenieren S.H., die de Fransche, Engelse, Schotsche nu heeft en sich dahrmede moet contenteren; die tijden sijn verandert, en sprack ick hem moet in, om het te mainteneren; Loo heeft die compani eens gehadt en most se om S.H. saeliger wil quiteren, dahrom wass Alua swaerhoofdich, doch hij resolveerde die aen te nehmen, en soud ick te elf uir booven komen op 't Collegie. - Ick reedt voort wandelen en pratede mit Imminga, die mit mij reedt. - Ick ginck op 't Collegie. Sipke Alua kreech de companie en Glins mijn veendel. - Deden requesten aff, en begost Hans Lijckelma te kijven tegen Jan Alua. - Ick adt mit catolijcke edelluyden, pratede lang mit haer. - Ick speulde mit Jan Alua, Jongstal, Beima, Loo, andere, en waeren soetjes, vrolijck, lustich. - Siercksma klaechde mij oover de lottinge te Boolswert; ick seyde, dat iss u eigen wil en schult, ghij moet het reglement holden, dat iss u fondement; gaet ghij daer te buyten, soo moet ick, geklaecht sijnde, het wedrom redresseren; hij klaecht, dat Marsum, Bruinsma haer | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 655]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
swaegers daerin willen setten, en gelooff ick daer sal scheuring wesen onder de teyckenaers. - Ende alsoo heb ick door Godes segen ende genaede desen maent wedrom mit geluck en voorspoet geindicht [88] door Godes segen, hulp en bijstandt, weet niet dat ick eenich tegenspoet heb gehadt, wandt alles dat ick bij de handt heb genohmen, iss mij geluckelijck gesuccedeert, heb de provintie in rust helpen holden en de leeden in eenicheit, die in perijckel stonden om te scheuren; de Heere heeft mij bij de goede gesontheit geholden, dahr hij oock voor sie gedanckt, en laet ick mijn lichaem en leeden aenporren, aendrieven om Gode te looven en te dienen voor sijne rijcke gaeven, segenen ende weldaeden tot danckbahrheit en betaelen den Heer mijne beloften, leeven in heilicheit, rechtveerdichlijck, maettichlijck alle de daegen mijnes leevens, doen niet als de hondt, die weder tot sijn uytspoensel loopt, of den swijn, die sich in den slijck wentelt, als hij gewassen iss, maer laet ick doen als de bruit Christi, die seit, hoe solde ick mij weder vuil maecken, hebbende mijne voeten gewast, hoe solde ick mijn nieuwen rock wedrom verontreinigen. Laet ick oock niet doen als de schlange, die als hij drinct, het fenijn afleit, gedroncken hebbende, neemt hij het wedrom aen sich; laet ick in eenvoudicheit dess herten leven, in geloove ende gebede, in goede wercken, gaen den engen wech, die ten eewigen leven leit, en schouwen den breeden wech, die tot verderven leit; laet ick soo leven [89] en doen dat ick wilde dat aen mij geschach, niemant ongelijck, leven cyvijl, beleeft tegens alle werelt in voorsicheit, veul horen, sien, swiegen en weinich te spreecken, mij wachten van alleen te sijn, voor quaet geselschap, ledicheit, maer leven in heilicheit, gerechticheit en onergerlijcke contiëntie, beyde voor Godt en voor de menschen. Ick bid, segent mij en begaeft mij uwen heiligen geest, dat ick tegens den duyvel, de werelt, mijn vlees mach strijden, gestelijck saeyen. - O Heere, wilt mij desen toekomende maent op het nieuwe biestaen mit uedele genaede en segen, geven mij uedele vrese, geven mij verstandt, gesontheit, al wat tot mijne saelicheit, ehr, reputatie, glorie van noden iss. Daerom moet ick eerst het coninckrijck der hemelen soecken en sijne gerechticheit, en het ander sal mij van den Heere toegesonden worden. Vreest dan Godt en haut sijn gebodt, en u en sal niet ontbreecken, het sie alsoo, heere Jesu Christi, amen, amen. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[95]April 30 daeghen. - 1/11 sondach tweemahl in de kerck geweest; mit officiren gegeten, niemantz gesproocken. - Nae den middach gelesen en geschreven; niet gegeten, heel vroech te bedde gegaen. 2/12 maendach gelesen, geschreven; Reinerdt Oetjes bij mij geweest, die mij claechde oover Ulb Alua sijn lichveerdicheit, dissimulatie en hoe hij hem dess nacht een boode geschict had om nae de secretari te staen, alleen om hem te bedrigen en van andere vrunden aff te trecken, dat hij een ouden ontfanger affgeset heeft om Hentema vrundt die te geven, om die weder te gewinnen. - De heer Nijs iss beghraeven; ick wass mit op de maeltijt, ginck daernae wandelen mit de heer Jongstal, en spraecken van Laforce en OranjeGa naar voetnoot45, en kost niet wel resolveren, het één wass goedt om de groote inkomsten, die seecker waeren, het ander om het testament, dat onveranderlijck iss en niet kan gebroocken worden door wie het oock sie, en wahren wie beyde dahrmede verlegen | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 656]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
en kosten niet concluderen om de onseeckerheit van de uytkomste, en moeten het den Heer befehlen, die sal doen wat geordonneert, hem welgefallich en mij am besten sal wesen, dahrom ick sijn [96] godtlijcke majesteit bidt en versoeck; ick adt dahr, en laesen Fransche brieven, gingen wel anderhalf uir in 't hoff wandelen. 3/13 april dingsdach heb ick gewandelt mit mijne peerden. Tjalling Eissinga van Marsum wachte mij op de wech, om mij te versoecken die griteni te helpen faciliteren om aff te doen, verseecker dat de jonge Dauma de continuatie der ampten soud presteren en twe jaer still sitten, en badt mij Douwe Alua dahrvan te verseeckeren, 'twelck door een brieff gedaen heb, verwachte dahrop antwoordt. - Ick adt mit ritmeester Haeren, touste mit hem van peerden. - Kreech ick Dietsche brieven, die niet dochten. - Den heelen naedemiddach mit Jan Alua, Herema en andere gespeult tot 12 uir. Jan Alua blieft noch hier, om op Douwe Aylua antwoordt te wachten. 4/14 woensdach heb ick geschreven, de heer Ytsma gerecommandeert het werck van de winckeliers, om dat mit Jan Alua aff te doen. - Ick sprack hem van mijn ooms komste, van de burgerie en soldaeten in de waepenen te krigen, hetwelcke hij heel goet en wold het mit eenighe heeren bespreecken. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[97]Ick ginck in de kerck. - Jan Reinir de Gavre wass bij mij, seyde alless wass still, gerust te Harlingen, en ginck de partijschap heel wech. - Ick adt alleen, en alless iss still en gerust, seid Maré. - Ick sprack de heer Ytsma van Douwe Alua brief en antwoordt, die ick om één uir kreech; hij communiceerde die ahn Tjalling Eissinga van Marsum en Jan Alua en schreef de heeren van de Wolden hier te komen. - Ick schreeff den heelen naedemiddach mijne brieven. - Om ses uir ginck ick in mijn hoff wandelen. - Melander broch mijn sijn broeders testament. - Adt mit Maré en schreeff tot elf uir, ginck te twaelf te bed. 5/15 april donderdach heb ick mijne peerden gewandelt en mijn hoff besien. - Ick adt mit Maré. - De heer Bourum seyde hij wil de burgeri om mijn ooms wil en hem ter ehren in de waepenen laeten komen, hem salueren mit het canon; in de stadt iss het heel still. - Imminga, Bruinsma bij mij geweest, hadden noch al gefulmineert oover Andla; Bruinsma kan sijn jucken en quaetspreecken niet laeten. - Carel Roorda recomandeerde mij de jonge Loo tot edelman, wass heel cyvijl en beleeft, sprack mij van Ipe Dauma ooverdracht en om de verseeckering, dahr ick hem opening van deedt; hij seyde, hoe Hessel Roorda Rienck Burmania bedrooch, sullende gaen yet uyt konschappenGa naar voetnoot46, en hij bedrooch hem heelendal, worp Burmania en sijn vrunden heel uyt de regering, en daerdoor wierdt Tjalling van Marsum gritman van Rauwerderhem, de jonge Frans Eissinga wierdt afgewesen, wass te jong om volmacht te wesen oft in de stemmen. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[98]Magduel wass bij mij, kost de Schotten niet excuseren, most haer in het ongelijck stellen. - Ick ginck in den hoff; Jongstal seyde noch, dat het testament niet kost verandert worden, en bleeff dahr constant bij. Hasius seyde dat het hoe langer hoe slimmer wierdt in Engelant voor den coninck, dat se all sijne vrunden wolden op eenen dach vermoren. - Mit Maré gegeten, geschreven, brieven gelesen. 6/16 april vrijdach. Bellanus brocht mij het process, seyde dat het affsetten der 4 stuiver | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 657]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
op het broot een groote verlichtung iss, de arme gemeente heel aengenaem. - Dat Hollant weinich geeft, Amsterdam sooveul niet van impost als Lewarden. - In Ooverissel drincken se de kan Rijnsche wijn voor 4 stuivers en hier 16 stuivers, ssodat hier alless exact en duir wordt betaelt en in Hollant en andere provintiën niet; daerom sijn onse bouren oock alle arm geworden. - Ick ginck in de kerck, adt alleen, lass en schreeff. - De heer Glinstra het process van Bootsma weder behandicht en de heeren van den Hoove laeten vraeghen, wanneer dat sij het revijs gelieven aff te doen. - In den hoff mit Jan Alua gewandelt. Jongstal dat werck gerecommandeert vanwegen der catholijcken, om die de stemmen te benemen in 't stemmen van de grieteniënGa naar voetnoot47, omdat de catolijcken soo stout worden uyt veelderley redenen, omdat de gritsliden de catolijcken moeten belooven haer vrijheit te geven haer te adverseren, als er onraedt iss om haer te stooren, omdat se in de steden nie te seggen hebben, de onse in Braband goet Spaensch sijn. - Ick adt mit Maré, sprack mit Bellanus weghen het revijs [99] van Bootsma, en wahren wel twe uir bijeen te praeten. 7/17 april saeterdach. Tjalling Eissinga van Marsum bedanckte mij voor hetgene ahn Ipe Dauma soon geschiede, beloofde alless standt te doen van continuatie en twe jaer still te sitten. - Wij spraecken van de catholijcken, dat die all te veul machts hadden, 'twelck hij advoueerde, doch most hij se te vrundt holden, om sijn cuyperi te drieven, als een grietman quam te sterven. - Hij meint dat Frans Eissinga sijn swaegher en de hautfester Buermania sullen beide eens cuypen nae de griteni van Lewerderadell en is dahr all bang voor tegen Hessel Roorda doot, iss jaloux van de Alua en wolde wel, dat alle Eissinga de griteniën alleen hadden en, alse te machtich sijn, scheuren se doch strackx en schelden malckanderen voor schelmen en dieven. - Ick ginck in de stal mijn peerden wandelen, sach mijn hoff. - Ick ginck op 't Collegie, en wierdt Ipe Dauma soon, [Bartholt] Dauma, grietman; de heeren nahmen resolutie oover de brieff van Haeren wegen Dennemarcken en Brandenburch weghen het geltGa naar voetnoot48. - De heeren vernieuden de resolutie om die saeck van de Accademie van Herborn te helpen bevorderen, dat het geconsenteerde gelt eens mocht bijeengebrocht worden; de heeren sijn heel eens, en wierden noch ettelijcke requesten affgedaen. - Ick adt mit catolijcke edelluyden; Une Roorda den colonel wass dahr, een schlechten broeder. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[100]D'oude Glins bedanckte mij, dat sijn soon veendrich wass geworden van mijn compagnie; ick vermaende hem den soon te seggen nuchteren te sijn, wel exercitie te lehren en neerstich te studeren, omdat het hem en alle menschen alletijt te passe kompt. - Cornel Schwartzemburch seyde mij sijn reis van Cleef, hoe den courvorst hem soo cyvijl wass geweest en hoe Burxdorf soo gehaet wass. - Ick schreeff, ginck in mijn hoff en stall. - Adt alleen, wass godtloff wel gesont, daer ick sijn godtlijcke majesteit sehr demoedelijck en onderdaenich voor bedancke, en hoop hij sal mij bijstaen, dat ick den ouden Adam mach dooden en leeven heilich, rechtveerdich, maetich, betahlen den | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 658]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
heer mijne beloften, gaen den enghen wech en de smallen, die ten eewighen leeven leit, mijden en vlyden den ouden mensch, maer een onergelijcke contiëntie te bewahren en besitten voor Godt en de menschen. 8/18 sondach ben ick in de kerck geweest tweemahl; mit officiren gegeten. - De heer Bourum lang bij mij geweest, mit hem gepraet wel twe uir lanck, en seyde verstaen te hebben dat de Staeten van Hollandt voorhadden een repartitie te maecken van alle de schulden die se op Hollandt hadden staen, oover all de provintiën elckx nae haer quota, omdat sie die schulden gemaeckt hadden voor en vanwegen de andere [101] provintiën, hetwelcke de provintiën niet sal aenstaen oft sullen aennehmen, omdat se sullen seggen dat de Hollanders niet gegeven hebben van haer landt en consumptiën en dat dese heel veul gedraegen van 't landt, consomptiën, vijff spetiën en andere lasten, wahruyt een twist, onenicheit, scheuring te vresen iss, 'twelck Godt behoude. - De schepen van hier op Amsterdam sijn nu in train, en sijn de coopluyden hier en t'Amsterdam heel bliede en wel tevreden dahrom. - Ick wass in mijn stal en hoff, adt niet, nam drie pillen desen avondt in, om te purgeren. 9/19 april maendach. Ick begost te één uir desen nacht te purgeren en heb desen morgen wel seuven stoelgangen gehadt, den naedemiddach wel ses, en heeft mij heel soet en sachtjes gepurgeert sonder snidinge oft eenich ongemack. - Mit Maré gegeten, twemahl gepraet, gelesen, in mijn hoff gewandelt, vroech te bed gegaen. 10/20 april dingsdach heb ick mijn peerden gewandelt, te Cornjum, te Hallum geweest en in mijn hoff. Gantz alleen gegeten, geschreven nae Den Haghe mit Veuglin. - De heer griffir [Epeus van Glinstra] bij mij geweest, seyde de Edelmogende Heeren van den Hoove al eergisteren in vertien daegen gereet wesen om het revijs van Bootsma [102] off te doen op maendach den 23 april/3 maij. - Hij seyde mij, dat den eenen sterven soude van de gevangens, Snappens en sijn vrau gepijnicht, de rest gegeselt. - Ick ginck in mijn hoff wandelen, sach mijne peerden. Adt mit Maré. Loo heeft sijn dochter van Nimmegen laeten haelen wegen dess vrauws sieckte. 11/21 woensdach. Het iss biddedach en danckseggingedach voor de vrede en om continuatie, oock de rust en die eenicheit inwendich onses lieven vaderlantz. - Ick adt niet als vooravontz te ses uiren. - Hasius preeckte veul van mij en van het huys Nassau, 'twelck mij niet aenstonde. - Andla seyde dat ick wel bij S.H. en H.H. stonde en dat H.H. mit groote genegentheit en reputatie van mij had gesproocken en verlangde nae mijn kompste. - Ick lass in sacris en liet mij voorlesen. - Mit Maré gegeten hebbende, ginck ick in mijn stal, in 't hoff wandelen. - Sijtsma, DauweGa naar voetnoot49 en Christoffel, sijn gecieteertGa naar voetnoot50 om 2000 en 4000 gulden van docter Nijsten. - Ick lass avontz brieven uyt Den Haech en ginck om elf uir te bedde. 12/22 donderdach. Ick heb mijn peerden gewandelt. In mijn hoff geweest. Mit Hemmema gegeten. - Den predicant Wiglius bij mij geweest, mij bedanckt voor de 100 gulden en van sijn kinder gesproocken. - Mijne peerden in de weyde gedaen. - De heer Van Haudorp bij mij geweest. Raetsheer Ockinga recommandeerde mij het process van Bootsma. - De heer Jongstal seyde dat docter Veno, Feyckens, Teyens geseit hadden ick had te veul te seggen en quam te veul in 't Mindergetal. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 659]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[103]Gelesen, mit Maré gegeten. 13/23 april vrijdach. Haudorp seyde gisteren Pauw had twintichduysent gulden gepresenteert ahn Schonberch oft Buadt voor het baljouschap van Muyen, hat Pau soon dat kunnen krigen, doch S.H. heeft het Bickers soon gegeven. - Amsterdam heeft H.H. 40 duisent gulden dess jaers toegelecht tot pensioen. - Den coninck Jacobus placht seggen, nohr bishops no king, dat door de bischoppen had hij alle de predicanten, en die preecten het volck dan voor nae sijn meinnung en goedtvinden, en dahrdoor besat hij de gemouderen der ingesetenen; de bischoppen wech sijnde, iss het heel verandert, en doen nu de predicanten mit de gemeinte wat se willen. - Het Opperhuys wass als de pylaeren van het rijck, en mit de bischoppen verenicht, had den koninck veul macht en credijt, 'twelck nu beydess uyt Engelandt iss gebannen. - Wiglius seyde mij, dat de questie voor desen oover het hauwelijck van Hum nu gantz terneder wass gelecht en vaeder en moeder het de dochter vergeven hadden. - De rector bij mij geweest, Camminga, badt mij weder te bruiloft. - In de kerck geweest, gelesen, in mijn hoff geweest. - Mit officiren gegeten. - Docter Veno gesproocken, die wel kost excellentie seggen, die ick [104] process van Unema, Crack tegens Paulus heb gegeven te doorsien en mij van advijs te dienen. - Gelesen; de predicant van 't Veen [Phocaeus Ioachimi Stellingwerff] bij mij geweest. - In den hoff geweest, bij Jongstal gegeten, die mij seyde dat hij de rechten van Hollandt had naegesien, die Grotius beschrieft, en dat hij daerin vindt dat alless tot mijn voordeel streck, advantagie en dat het niet heeft kunnen verandert worden wat tevooren gedisponeert wassGa naar voetnoot51. 14/24 april saeterdach heb ick mijn peerden gewandelt; der iss justitie geholden, gehangen, gegeselt, gebrantmerckt. - Ick adt mit catolijcke edelluyden. - Ick speulde mit Loo, Jongstal, Beyma tot tien uiren. 15/25 april sondach twemahl in de kerck geweest. - Mit officiren gegeten. - De heer Nijs quam mij bedancken voor die ehr die ick hem gedaen had, oock ahn sijn vaeder geduirende sijn sieckte en dat hij sijn vaeders voetstappen soude volgen, om mijn diener te wesen en sijn ordre en laeste woorden, mij in alless te gehoorsaemen en sich alletijt nae mijn goetvinden ende meinunge te voegen, die te effectueren en in 't werck te stellen en dat hij sich wel soude wachten voor ondanckbahrheit, 'twelck een groote faulte iss, [105] en soude niet manqueren om mij in alless danckbahrheit en gehoorsaemheit te betoonen. - Henricidess van Dockum bij mij geweest. - Den gerichtschultus gesecht den krijchsraet op te seggen van morgen maendach en die op donderdach te laeten aenseggen, op donderdach den 19/29 april. - In mijn hoff geweest. 16/26 april maendach ben ick naer Belckum geweest, bij Hemmema gegeten, dess avontz mit Loo, Herema gegeten in mijn huys. 17/27 april dingsdach gingen wie op 't Bildt bij Jongstal eeten, gingen op de dijck wandelen mit de koetz, waeren heel vrolijck; dess avontz adt vrauw Jongstal en Hemmema bij mij en wass nu weder beleeft als voor desen, en Frens maeckte de beest. 18/28 woensdach in de kerck geweest. - Secretariss Gabbama bij mij geweest. - Twe predicanten van Franicker [Matthias Walsweer en Hajo Johannes Waalkens] wegen de Accademie te Herborn. - Ick wass op mijn rustkaemer. - Ick adt mit Maré alleen. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 660]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
- Ick lass en sliep. - Om drie uiren ginck ick in mijn hoff en voer om vier uir uyt mit de koetz, om mijn veulens te sien, en nam de heer Yetsma mit op de wech in 't gaen, en waeren te Wurdum, Cornjum en te Cambuir. Yetsma adt mit mij, en quam Herema oock dahr, en wahren soet vrolijck. - Ick ginck strakx te bedde. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[106]19/29 april donderdach ben ick neffens Jongstal, Alua en andere nae Sexbirum gereden, aeten dahr, wahren vrolijck; dahr quam de vrauw Swartzemburch, juffer Donia, de jonge heer Alua en sijn vrauw, quaemen te half negen wedrom tehuys. Vrauw Martena beloofde Herema mede op de bruloft te bidden. - De heer Bottinga quam bij ons, om te monsteren. 20/30 vrijdach. Der iss gemonstert; de gerichtschultus bij mij geweest. - Ick ben in de kerck geweest. - Ick heb gelesen; mit Grovestein en Haeren gegeten. - Wie gingen in den hoff wandelen tot half drie. - Den assessor Boulema quam mij rapport doen, watter in de krijgsraedt gepasseert; den misdader sal mit den pijnichbanck gedreicht worden en, soo hij niet bekendt, driemahl gewipt worden. - Ick lass, adt mit Haeren, ginck wandelen, quam bij juffers Viersen en Meinsma. 21 april/1 maij saterdach heb ick rijden wandelen mit mijne peerden. De gevangen heeft niet bekendt op de pijnichbanck, sal de stroppaede hebben. - Mit catolijcke edelluyden gegeten en Glins. - De heeren Sicksma en Ulb Alua quaemen bij mij wegen het revijs van Bootsma en verhaelden van Hottinga sijn harde regeringe. - De heeren Nijs en Tjalling Eissinga van Marsum quaemen bij mij wegens het treckwech van Collum, 'twelck Rosema en Dauma sich willen aentrecken ten eewigen daghen, de tollen en regaliën van dien. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[107]Eissinga bedanckte mij voor de promotie van de jonge Dauma tot de griteni, presenteerde en verseeckerde mij van sijn dienst. - Ritske Eisinga mit twe gecomitteerde van Collum quaemen oock wegen de questie van Collumer treckwech mit Rosema, Daumans. - Gelesen en geschreven, niet uyt geweest, wass colik. - Alleen gegeten; mij die questie en stucken van Collum laeten voorlesen. 22 april/2 maij sondach tweemahl in de kerck geweest; Bellanus gesproocken en een process gegeven. - Gelesen. - Veuglin iss weder uyt Den Haech gekomen, brengt noch eenige copiën uyt het voorseide boeck. - Niet gegeten; gelesen. 23 april/3 maij maendach ben ick op de Cantzeleri geweest in Bootsma revijs, tweemael, achtermiddachs oock. - Ytsma,...Ga naar voetnoot52, Marceliss Govertz quaemen bidden voor den gevangen. - Ick adt mit Hasius, die mij seyde dat men seyde, dat ick meer te seggen had als mijn oom, vaeder en broeder hadden gehadt. Ick seyde, mijnheer, dat sijn mijn vianden die dat seggen, om mijn jalousie te verwecken, wandt die hier yet te seggen heeft, die wordt gehaet en hem naegeset om sijn outoriteit te benehmen. Ick doe niet als wat de heeren Staeten willen. Ick houde mij still; wil iemantz een ooverdracht hebben, soo doe ick het en mijn best om de heeren gedeputeerden daertoe te | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 661]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
vermaenen. Hij seyde, sij woelen geweldich in de stadt, Jacob Stevens, en in 't landt, om de regering te veranderen; ick seyde, ick sit in mijn caemer, sie het ahn, sal mijn meesters verwachten. - De heer grietman Baerdt de jonghe recommandeerde mij heel instantelijck [108] het process van Bootsma. - Uyt den Raet komende, schreeff ick tot acht uir nae Den Haghe en tot tien nae den eeten, adt gantz alleen. 24 april/4 maij dingsdach is Swaelue, Jan Cijtses, een burger bij mij geweest, om te spreecken voor den gevangen. - Op de Cantzeleri geweest, Bootsma process affgelesen en een ander begonnen te lesen; dat van Bootsma sullen wij maendach affdoen. - Ick heb de heer Grovesten gesproocken, die seit dat Haestrecht veul naericht van Bootsma saecken weet, dat men hem ongelijck doet en Jongema het mit veul advocaten heeft ooverleit, eer die preferentie wierdt uytgesproocken, recommandeert die saeck van Bootsma, dewiel hem ongelijck heeft gedaen, kracht en gewelt. - In mijn hoff geweest, alleen gegeten. - Ick droomde, dat Iperen desen morgen oover wass gegaen, soo vastelijck oft ick het sach; N.B. oft wahr is. - De heer Nijs quam bij mij, naedat ick uyt den Raedt quam, spraecken van Bootsma werck, en vond hem voor Bootsma nae sijne discoursen. - Ick sprack Yetsma in de hoff, die bij mij adt. 25 april/5 maij woensdach in de kerck geweest. - Docter Jacobi en Jan Rogir de Gavre oover een questie tuschen de stadt Harlingen en de Ammeraliteit. - De justicie iss gedaen, allen uyt landt gebannen. - Ick adt mit officiren. - Dauwe Alua bij mij geweest, woud een resolutie nehmen in faveur van Frans Eissinga, daer ick swaericheit in maeckte, omdat men se dan tegen het Hoff niet kan meinteneren. - Ick schreef ahn S.H. wegen de compani. - Vringer seyde mij Hottinga had gesecht, dat ick maeckte het soo, dat alle edelluyden mosten mij de haver uyt de [109] handt eeten, de steden en Wolden had ick all onder, de rest most volgen, doch het solde niet lang duiren, het solde wel veranderen, alle ding had sijn tijt; sulck phylten sijn hier, alse mij van doen hebben, dan praeten se heel beleeffdelijck en, alse het wech hebben, dan heeft den stadtholder te veul te seggen. Siet voorsichtich, beleefft, heurt veel, swijcht, doet niemantz ongelijck, alle werelt gelijck en recht en vreest niemant als Godt, besit een onergelijcke contiëntie, beyde voor Godt en de menschen. - Alleen gegeten, mit Bellanus gepraet; twe Botniaes slecht geweest. 26 april/6 maij donderdach heb ick dess morgens gewandelt mit mijne peerden. - Ick ginck om tien uir op 't Collegie, dahr sommige ooverdrachten wierden toegestaen en andere saecken. - Ick lass den heelen naedemiddach en ginck dess avontz bij de heer Ytsma eeten, bleeff dahr tot één uir, wahren vrolijck mit de heeren gedeputeerden. 27 april/7 maij vridach in de kerck geweest, op 't Collegie, dahr de saeck tuschen Frans Eissinga en Hillema diende en van de heeren Nijs en Waltery. - De heeren gedeputeerden aeten bij mij, en wahren wij recht lustich en vrolijck sonder questie, en seyde Beyma hij had de heeren gedeputeerden noit soo eenich gesien, bleven tot seuven uir. Ick had wat te veul gedroncken, meer als ick mij had voorgenomen. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[110]28 april/8 maij saterdach heb ick te Cornjum geweest en mijn peerden gereden. - Adt mit Haeren, Ockinga, Mauryck. - Wass in de kerck tot de voorbereyding van 't nachtmahl. - Ick sprack Glinstra, Ockinga, Copius van het process van Bootsma. - Ick ginck in mijn hoff en stal. - Adt mit Maré, ginck vroech te bedde. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 662]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
29 april/9 maij sondach het h. nachtmahl geholden, tweemahl in de kerck geweest. - Dess naedemiddachs gelesen. - Morgen iss den lesten; niet te vergeten de heer voor desen maent geluckelijck doorgebracht te hebben, te dancken. - Ick heb mit Jongstal in mijn hoff geweest, en adt hij bij mij. 30 april/10 maij maendach ben ick in de Cantzeleri geweest, en wahren alle de heeren van één advijs, behalven ick en de heer Haringsma, en sal ick saeterdach en 5/15 maij weder op de Cantzeleri komen om het revijs van Bootsma aff te doen. - Ick schreeff nae Den Haeghe ahn alle vrunden, H.H. - Ick adt alleen. - Schreeff wedrom en lass. - De heeren Carel Roorda en Ytsma wahren bij mij weghen den steen die voor het Landtshuys sal staen ahngaende de publicatie van de vrede, en praeteden dahrna. - Ick ginck in mijn hoff, in mijn stal, adt mit Maré, wandelde om de wall; hij betuichde mij en beleet recht onss geloove te hebben en onse sacrementen te gebruycken, iss te Leyden te nachtmahl geweest. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[111]En alsoo heb ick desen maent wedrom doorgebrocht door Godess segen en genaede in goede gesontheit ende voorspoet, in ruste en vrede sonder eenighe quaede rancontre, heb mij oock niet verloopen, als dat ick eens ben droncken geweest, hetwelcke mij heel leet iss en wenste wel dat het niet geschiet wass; ben sondach aen het heilighe avontmahl geweest; voor die en alle andere genaede moet onsen heer Godt gelooff en gedanckt wesen, wahrtoe ick mijn uitersten best sal doen om den Heere te dienen, te looven, te dancken, te prijsen mit gedachten, woorden en wercken, om mit de wercken dess geest de wercken dess vleesch te ooverwinnen, om tegen den duyvel, de werelt en mijn eigen vleesch te strijden, den duyvel te onderdrucken, de werelt te verachten en mijn vleesch kastijden, leven in wahre heilicheit en gerechticheit alle de daegen mijnes levens in wahre danckbahrheit en betahlen den Heere mijne beloften, in een onergerlijcke contiëntie te leven beyde voor Godt en de menschen. Geeft mij dahrtoe uwen heilighen geest en genaede. Geeft, Heer, wat ghij gebiedt, en gebiedt wat ghij wilt, en ghij sult niet tevergeefs geboden hebben; laet ick den enghen wech gaen, wandt den wech iss smal die ten eewigen leven leit, den wech iss breet die te verderven leit; den enghen wech iss Christus, het sie alsoo, heere Jesu Christe, amen, amen. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[121]Majus 31 daeghen. - 1/11 maij dingsdach. Ick ben godtloff sehr wel ende gesont; daervoor sij sijn godtlijcke majesteit gelooft en gedanckt. Mijne peerden gereden, in den hoff geweest. - Mit de vier heeren ontfangers gegeten en gepraet tot 3 uir. - Vringer quam bij mij, seyde dat vrau Martena heel rijck wass, behalven die plaetz. - De heer Jan Aluva bij mij geweest, om de dijcken van de Vijff Dehlen weder te herstellen. - De heer Grovestein de raetsheer bij mij geweest, sprack van allerley dingen, sijn broeders hauwelijck, seyde de heer Nijs soude juffer Mauweryck trauwen. - Mit Maré gegeten. 2/12 maij woensdach iss Oosterze bij mij geweest, verseeckerde mij dat hij alletijt soude helpen arbeiden om het Collegie in rust en vrede te holden, als het nu tegenwoordich iss, en het landt getrauwelijck te dienen. - Ick ginck in de kerck. - Jan Alua quam bij; hadden niet kunnen doen op het Collegie, omdatter maer drie heeren gedeputeerden wahren; hij adt bij mij mit eenige officiren. - Captein Morgan seide dat Ferfax en Crommel 60 duysent man in dienst hadden en bedreven groote tirannie; de | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 663]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
graff van Pembroeck seyde ahn die twe, doet wat ghij wilt, ick sal het advoueren, laet mij mahr mijn innekomen holden, 'twelck 500 duysent gulden 's jaers iss. - De generaels hadden eens geresolveert om alle die dess coninckx parthie hielden, die te massacreren op één tijt, en had mahr één stemme in 't Parlement gefailleert, oft het wass geschiet. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[122]Ytsma quam mij bedancken, dat ick hem had gedeputeerde gemaeckt en dat hij die drie jaeren had uytgeseten. Ick bedanckte hem oock van goede correspondentie en dienst, ahn het landt gedaen. - Hij seyde mij, dat Nijs wass nu heel gecontenteert, Walteri, Scheltinga oock. - Ick lass, ginck in mijn hoff, mit Hemmema eeten; Jongstal, Hemmema wahren vol, en alless was wel en beleeft. 3/13 maij donderdach Hemelvaertzdach. Ick ben twemahl in de kerck geweest. - De heer Hauwerda wass bij mij, seyde dat Dorp mit 40 schepen in dess coninckx van Engelandtz dienst ginck. - Dat een jesuijt had gesecht den coninck socht de absolute macht te krigen ahn sich, opdat dahrnae door sijne authoriteit de catolijcke religie kost ingevoert worden, hetwelcke dess coningins [Henriette Marie van Bourbon] werck wass, die den coninck heel gouverneerdeGa naar voetnoot53. - Hollandt wil 20 Francen, 20 Engelsen, 10 Schotten affdancken en 30 compagniën peerden. - Gelesen dess naedemiddachs. 4/14 maij vrijdach ben ick in de kerck geweest, heb mijn peerden gewandelt. - Mit officiren gegeten. - Dess naedemiddachs gelesen. - De gerichtschultus bij mij geweest om den tambour die noch niet wech iss, en sal wechgejaecht worden oft den hals aff. - In mijn hoff geweest. - Mit Maré gegeten. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[123]5/15 saeterdach. Ick moet gout bij mij nehmen. - Captein Walta, Hemmema. - Ick wass op de Cantzeleri wegen het revijs van Bootsma en de schuldenaers, en gewonne Bootsma het revijs, en wierdt die sententie soo wijt geretracteert, al wat Abbe Frerickx [Gabbema] heeft opgenomen nae anno 1626 3 november, zedert hij op Bootsma cantoir heeft geseten, dahr sullen de schuldenaers niet off hebben, mahr hetgene voor 't jaer 1626 iss mit hypoteecke van Abbe Frerickx opgenomen, dat sullen de creditoren genieten, en heeft de heer Viersen de notulen geholden, en wahren de stemmingen 1 Nijs, 2 André, 3 Jongstal, 4 Viersen en 5 ick eens. De contrari adviesen, dat Bootsma niet te pretenderen had en de schuldenaers voor hem Abbe geprefereert, wahren 1 Jepema, 2 Saeckema, 3 Scheltinga. - Mit catolijcke edelluyden gegeten. - De heer Tjalling Eissinga wass bij mij mit de jonge gritman Dauma en de jonge secretariss, stelden alless vast wegen de secretari en wegens haer goede correspondentie. - Ick sach mijne jonge peerden te Wirdum, Cornjum. - Adt bij Jongstal, wass lustich. - Ick sach mijne peerden en ginck om mijn hoff. 6/16 sondach in de kerck geweest. - Mijn caemerlinck nae Sexbirum geschickt, om op de bruloft te gaen. - In den hoff geweest. - Mit officiren gegeten. - Uyt de kerck komende, ginck ick nae Sexbirum, sach bruit en bruigum [Sophia Anna van Pipenpoy en Wijtse van Cammingha], waeren vrolijck, dansten tot den dach. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 664]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[124]7/17 maij maendach tot drie uir alleen geweest, mit vrau Haringsma gewandelt nae Harlingen, op de jacht geweest, wahr derthien juffers en vrauwen quaemen, droncken, schooten het geschut loss. - Aeten om acht uir en dansten wedrom tot den dach, en brocht juffer Viersen, Alua thuys. 8/18 dingsdach weder soo lang alleen geweest, mit vrau Haringsma, Glinstra, Steerenzeel gewandelt den wech nae Fraenicker en vrolijck gepraet. - Om acht uir gewandelt mit vrau Ebinga [Andrea Lucia van Bronckhorst]. - Om half negen gegeten, gedanst tot den dach. - Seneca heeft geseit, seyde vrau Glinstra, het wass hem leet op zee geweest te hebben, als hij te land kost gaen, een dach hebben te laeten voorbijgaen sonder een vrundt te maecken oft iemantz dienst te doen en sijn vrauw de secreten geopenbaert te hebben. 9/19 woensdach bij de jonge vrau Camminga geweest, vrau Jongstal. - Ontbeten te twaelf uir, lang mit de heer Donia gepraet van het werck in Den Haghe om de préceantie, en wass hij noch al niet wel mit mij tevreden. - Gedanst, gedroncken; ick voer mit Haringsma vrau weder nae huys, en adt mit mij mit Ockinga, Jongstal, wahren vrolijck, en iss Haringsma nu wedrom heel wel mit mij tevreden. 10/20 donderdach alleen mit Maré gegeten. - De heer Viersen seyde mij, dat Scheltinga en Saeckema noch gesocht hadden het process van Bootsma op te holden. - Ick heb te peerde gewandelt, in de heer Saeckema hoff geweest. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[125]11/21 maij vriedach in de kerck geweest. In mijn hoff. - Mit officiren gegeten. - De heer Ockinga bij mij geweest, bedanckte mij wegen de affdoeninge van Bootsma revijs, iss nu wel tevreden, als het nae sijn sinne gaet, anders heel moreus en mutijn, en presenteerde mij verscheiden mahlen sijn dienst. - Die heer Nijs bedanckte mij van het affdoen van sijne veenen, seyde mij hoe Scheltinga soo heevich had geweest tegens de affdoeninge van Bootsma saeck, seggende, het steeckt, drie tegens drie. Ergo het blieft soo het iss. Die het meeste consenteert, die staet het minste oock toe, seyde Nijs, en soo ginck het aff. Jepema iss oorsaeck, dat Jongstal en Nijs daeroover saeten, en dahrdoor ginck alless soo. In een revijs moeten seuven sitten volgens d'ordonnantie en ick beschreven worden, als ick niet tehuys ben. - Gelesen, in mijn hoff geweest. 12/22 saterdach heb ick gewandelt te peerde tot den middach; mit Maurik alleen gegeten. - Doctor Jacobus wass bij mij, seyde datter wel 10 mille lasten coorn wahren ahngekomen en dat Harlingen wel 12 hondert dahronder had en naest Amsterdam den grootsten trafyck dahraff. - De heer Haubois bij mij geweest, Bottaket. Ick voer mit de calesch uyt, om mijne peerden te sien. Adt mit Maurick, kreech brieven van André, die niet dochten, doch dahr iss niet tegens te doen, en moet men patiëntie hebben in alless wat ons bejegent. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[126]13/23 sondach maij in de kerck geweest twemahl; mit officiren gegeten, Pingsteren. - Niemantz gesien als Van der Laen, gaet nae Braband. Lesen laeten. In den hoff geweest. - Gantz alleen gegeten, laeten lesen. 14/24 maij Pingstermaendach tweemahl in de kerck geweest. - Mit officiren gegeten; Hum die vertelde, hoe S.H. te Nimmegen de magistraet verset had en datter een Sinter- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 665]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Nieclaesgild iss geweest van autz, die de raetzbestellinge bestelde, doch die sijn uytgestorven, omdat se catolijck wahren, en dahrop fondeerde S.H. sijne saecken, wandt soo quam het wedrom ahn de heeren Staeten van Gelderlandt, en die hadden S.H. de raetzbestelling opgedraghen; hij heeft de magistraet mit drie vermedert, en iss nu alless stil en in rustGa naar voetnoot54. - Gelesen door mijn pages, in 't hoff geweest. - Alleen gegeten. 15/25 maij dingsdach mijne peerden gewandelt en veulens gesien. Mit Mauryck gegeten; de Swytzers exercitie sijn [zien] doen. - Den naedemiddach de heer Sjouck Bourmania gesien, nam sien affgescheit, ginck nae Duytzlandt, om die landen te besien die hij mit sijn compagnie wil bebauwen op seeckere conditiën, mit den courvorst gemaeckt; hij wass heel cyvijl en beleeft, en droncken wie drie glaesjes op sijn gesontheit en reiss. - Ick wandelde mit de calesch; adt mit Mauryck. - Ick kreech brieven uyt Den Haghe en Vranckrijck, dahr het slecht staet. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[127]16/26 woensdach in de kerck geweest, mit Assuerus van Viersen gewandelt, die mij seyde van sijn reisen, van Spanheim. - Ick sprack de commissaris Bijekorf. - Ick adt mit officiren, reedt Sjouck Burmania en die heeren nae die nae Brandemburch sijn gegaen, en trof haer eerst te Visvliet aen, bleef daer te nacht; Widefelt en andere bleven terugge, kosten niet volgen. 17/27 donderdach gingen wij te drie uir te peerde sitten, quaemen te vijff uir te Gronningen, gingen de stadt heel om en gingen te seuven uir in 't hoff mit Ammema en Maurick, aeten dahr des middachs. - Jelis seyde mij, dat se beklaechden dat ick geen stadtholder wass geworden en beschuldigden Julsing en Nijveen gelt genoten te hebben, vertienduysent gulden. Sohnius kan noch niet wel bijkomenGa naar voetnoot55, en bleven in de stadt te praten tot ses uir, quaemen te half negen onbekent weder te Visvliet, aeten daer, gaff de meisjes bier ten besten. 18/28 maij vrijdach stonden om twe uir op, quaemen te vijff uir te Lewarden; ginck in den hoff, sach een corporaelschap exercitie doen. Ginck in de kerck; de heer Haeren quam uyt Den Haghe, seyde mij S.H. sijn staet wass oovergelevert, die soo gebrouliert wass dat se niet te redresseren wass, dahr S.H. den heelen nacht niet oover had kunnen slaepen en was bedroeft geweest. S.H. staet niet wel bij die van Hollandt, leeft noch niet wel, geeft altemitz geen audiëntie, iss sijckelijck en niet wel te pas. - Hollandt heeft op dess koninckx voorslaegen niet gedaen en gescheiden; de coninck van Engelandt vertreckt [128] nae Vranckrijck en IrlandtGa naar voetnoot56. - Mit officiren gegeten; de heer Carel Roorda wass bij mij en de heer van Amelant wegen de steen voor het Landtshuys aengaende de vrede. - Een weinich geslaepen, geschreven, in mijn hoff geweest. - Mit Maré gegeten. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 666]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
19/29 saeterdach maij mijn corporaelschap exercitie sijn [zien] doen, rijden wandelen. - Mit Roorda, Hemmema gegeten. - Melander wass bij mij. - Geschreven aen vrau Varyck, Hagha en...Ga naar voetnoot57 - In 't hoff geweest. Mit Melander gegeten, die mij seyde hoe men in Den Haghe soo quaelijck van S.H. sprack. 20/30 maij sondach twemahl in de kerck geweest; de heer Haeren en officiren aeten bij mij. - Een professor van Herborn seyde dat de catolijcken nu veul civiler wierden en veul toegaeven in het nachtmahl, alsoock de luttersen, en wolden gereformeerde catolijcken maecken. - Alletijt mit Melander geveckseertGa naar voetnoot58 geweest, weinich gelesen. - Niet gegeten, gewandelt. 21/31 maij maendach heb ick gelesen en geschreven. Alleen gegeten, gelesen; bij vrau Haeren geweest, dess avontz daer gegeten, alle mijne brieven oovergelevert aen Pijcke. 22 maij/1 junius dingsdach exercitie sijn [zien] doen, nae de heer Viersen plaetz geweest, daer vrolijck geweest. - Dess avontz bij Jongstal gegeten, bij Hemmema geweest, N.B. 23 maij/2 junii woensdach in de kerck geweest, in den hoff, bij Schuirmans gegeten mit de heer Haeren en sijne vrunden. - Dess avontz bij Jongestal gegeten en vrolijck geweest; de heer Haeren seyde yetwess van mademoiselle Laforce gehoort te hebben en mij, N.B. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[129]Ick ginck bij Hemmema om elf uir. 24 maij/3 junii donderdach. De exercitie begost, doch den regen belettede onss. Ick wandelde mijne peerden, sach het hoff, adt mit Haeren, Hemmema, Maurick. - Ick sliep, ginck om 5 uir in 't hoff, vond vrau Jongstal, vrau Hemmema, Vosbergen. - Adt bij Jongstal; de heer Haeren vertelde mij, dat Vosbergen geseit had dat prins Mauritz een testament had gemaeckt en dat had hooren lesen, dat S.H. saliger geen ander had kunnen maecken, maer wel S.H. prins WilhelmGa naar voetnoot59. - Hij seyde oock, hoe ick soo wel bij H.H. stonde, die mit sulcken reputatie van mij sprack en estime en dat ick behoorde te trauwen, dat ick dahrom naer Duytzlandt ginge, en had H.H. gehoort, dat ick yvers vrijde, doch de heer Haeren antwoorde maer in 't general en sprack van mamoisel niet. - Ick seyde hem dat van Laforce; vond het niet buyten reden, soo om de middelen als omdat se een eenich dochter en erfdochter iss en bij mamoisel niet veul te krigen als in toekomende en onseker, estimerende meer het presente als onseeckerste. - Wij waeren vrolijck, en sat ick bij Pijcke, en wass alless wel. 25 maij/4 junii vrijdach heb ick Jan Alua en Oosterze gesproocken van den landtsdach. - Ick ginck in de kerck, op 't Collegie, en wierdt den landtsdach vastgestelt maendach oover acht daeghen. - Ick adt mit officiren. - Ick sach den baroen...Ga naar voetnoot60, die captein iss bij de Spaenschen; hij seyde dat de cadetz in Spagniën niet hebben als een degen en mantel 200 à 300 gulden. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 667]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[130]Hij seyde dat een secretariss vanwegen den coninck van Spagniën,...Ga naar voetnoot61 genaemt, alless teyckenen most wat den ertzhertoch [Leopold van Habsburg] resolveerde off teyckende, oft het gold niet, en wass hij in groot credijt, doch den ertzhertoch verdroot het. - De heer Haeren wass bij mij, sprack mij van S.H. en H.H. en de papisten. - Gedeputeerde Glinstra seyde datter gheen questie wass in de kercken van Vrieslandt. Hasius seyde mij, dat hij meer tijding van hier brocht als hij in Hollandt vond. Ick ginck in den hoff; hij adt bij mij en seyde dat ick meer macht had als mijn voorsaeten hier gehadt hadden, doch ick most voorsichtich wesen, menageren het wel, dencken dat het veranderlijcke dinghen sijn, worden niet hooffveerdich ofte nonchalant, maer sijn voorsichtich en sorchvuldich, doen een yeder recht, niemantz ongelijck, gaen recht door. 26 maij/5 junii saterdach exercitie gedaen, niemantz gesien, mijne peerden gewandelt. - Mit catolijcke edelluyden gegeten; geschreven. Ick speulde verkeren mit Jongstal, Vosbergen, adt in mijn nieu hoff. Jongstal seyde de heer Haeren had hem gesecht H.H. wost dat van mademoiselle Laforce en had de heer Haeren dahraf gesproken. 27 maij/6 junii sondach tweemahl in de kerck geweest. - Gelesen, geschreven, tijding gekregen. - Bij Hemmema gegeten en Pijcke twe brief gegeven, wass wel gesint. - Gritman Saeckema sprack van de Accademie tot Franycker, hoe den baumeester [Gerbrandt van Hottinga] die bedorven had. 28 maij/7 junii maendach. Ruis van Uytert wass bij mij. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[131]Ick adt alleen mit Maré. - De heer Haeren badt mij ten eten morgen te Blije. - De heer Nijs seyde mij, dat Saeckema moeder [Hylck Boner] hadde gesecht, de jonge raetsheeren durven niet seggen als wat den stadtholder seyt, en de heer Nijs heeft sijn vaeders mont leugenachtich gemaeckt. So praet die vrau en dat huys alletijt, alsoock Bellanus moeder. - Ick adt mitt monsieur Hemmema en de heeren Haeren, Vosbergen en de vrauwen; Pijcke een brief, en waeren vrolijck. 28/7 maendach heb ick lang geslaepen, alleen gegeten, gelesen; de heer Haeren ginck nae Blie, badt mij ten eeten. - Ick lass, adt alleen mit Maré, dess avontz oock, adt ghen vlees, ginck in de hoff. 29 maij/8 junii dingsdach heb ick exercitie sijn [zien] doen, reedt nae Blie; Pijcken een brief, waeren vrolijck; adt dess avontz mit Hemmema en waeren heel lustich, brocht Viersens vrau en susters tehuys. 30 maij/9 junii woensdach heb ick gelesen en in de kerck geweest, alleen gegeten. - De heeren Ruisch en Brassert quaemen bij mij, om mij haere propositie bekendt te maecken, die bestond in de nootsaeckelijkheit om de Westijnsche Compagnie te secureren en dat volgens de Unie, alsoock wegens de ehr en reputatie van 't landt, omdat soo een kleinen coninck als Portugal dese landen niet soude affronteren, die soo glorieulx sijn door den vrede mit SpagniënGa naar voetnoot62. Ick antwoorde weinich, wees haer ahn | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 668]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
de Staeten van het landt, om mit haer niet in despuyt te raecken, [132] haere quaede impressie van mij te geven, die sie alreetz hadden, als ick uyt haere discoursen kost vernehmen. - Ick ginck in den hoff, pratede mit Wiedefelt van mijne saecken, bleeff daer tot acht uir. - De heer Bourum vertelde mij sijn wedervaeren te Amsterdam, dat Bicker nu civyler wass en de soldaten meer toegedaen. - Hij verhaelde mij sijn wedervaeren mit Haringsma, die noch heel gealtereert iss. - Ick adt alleen, liet mij yetwess voorlesen. 31 maij/10 junii donderdach ben ick te peerde geweest den geheelen morgen. - Douwe Alua gesproocken, die mij van sijn broer sprack en presenteerde mij sijn dienst en vrundtschap. - Der aeten eenige volmachten bij mij, Tjerd Alua, Wijckel, doctor Walteri, Bouritius, Hendema, Bourum, en wahren vrolijck tot negen uir en wahren alle droncken; Walteri sneet lustich op tegens Bourum, Alua sprack van sijn avancement. - Ick wass niet droncken, ginck wandelen. - Ick kreech een brieff, dat H.H. in possessie wass gestelt van Sevenbergen en het leen van de heeren Staeten van Hollandt had ontfangen, soodat sie nu in vollenkomen possessie moet wesen. - Ick lass des naemiddachs, adt alleen. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[133]Alsoo hebbe ick desen maent may wedrom doorgebracht door Godess segen en genaede in goede rust ende gesontheit sonder questie ofte tegensspoet, oft eenich leet en heb mijn tijt in vrolijckheit doorgebracht en weet niemantz quaet gedaen te hebben als mijselfs eens oft twereis, droncken sijnde geweest, 'twelck niet behoorde; dahrom heb ick Godt de Heere noch mehr te looven en te dancken, dat bij mijne menichfuldige oovertredingen en boosheiden hij soo genaedich iss en segent mij aen siel en lichaem, wahr sijn godtlijcke mayesteit voor moet gedanckt en gepresen sijn, en hoope hij sal mij bijstaen mit sijnen heiligen geest, opdat Gode mach danckofferen en betahlen den Heere mijne beloften, dat ick mach soecken dat booven iss etc., dat ick het coninckrijck der hemelen mach soecken etc., dat ick het coninckrijck der hemelen mach gewelt doen etc., dat ick den engen wech mach gaen, wandt etc., dat ick mit de wercken dess geest de wercken dess fleesches mach dooden, [134] dat ick mach bestendich sijn totten einde toe en verwachten den heer Jesum Christum mit vrese en beeven in wahre demoet en eenvaudicheit dess herten; het sie alsoo, her Jesu Christ. Gheeft, Heer, wat ghij gebiedt, en gebiedt wat ghij wilt, en ghij sult niet tevergeeffs geboden hebben, amen, amen, en leven heilich, tuchtich, onstraffelijck, een onergelijcke consciëntie beyde voor Godt en de menschen, wachten mij voor alleen te sijn, ledicheit, quaet geselschap, speulen, den 31 maij/10 junii donderdach. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[147]Junius heeft 30 daghen. - 1/11 vridach in de kerck geweest, alleen gegeten; Albert Loo sprack mij om te sijn in de Chambre My-parthie, doch ick had mij aen de heer Donia geangageert. - De predicant Wiglius wass bij mij. - Ick schreeff ahn H.H. en nae Den Haghe. - Ick lass den heelen naedemiddach. - Dess avontz adt ick mit Maré, kreech brieven en lass die. 2/12 junii saterdach reedt ick nae Cornjum. - Ick ginck de heeren gecommitteerden besoucken, vond Brassert, die mij van den coninck van Engelant en Vranckrijck sprack | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 669]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
en van den prince van Condé saliger. Ick adt mit catolijcke edellyden. - Lass naemiddachs, ginck in mijn hoff. - Swartzemburch badt mij ten eeten. - Ick adt alleen en lass. 3/13 junii sondach ben ick tweemahl in de kerck geweest. - Heb de heer Jongstal gesproocken van generale dingen en saecken. - De baron de Beumer wass bij, die van allerlei saecken [148] sprack, recomandeerde sijn saeck. - Ick lass en kreech brieve uyt Den Haghe, dat den coninck [Karel II] den 10 wass vertrocken, de courvorstin den 11 om nae Berlijn te gaen; de princesse-royael noch de courvorstin hebben malckander niet besocht noch genacht gesecht, wonderlijck dinghen in een huys en nae verwanten. - Ick adt alleen, liet alle luyden in mijn hoff gaen. - Ginck bij Hemmema en maeckte de reis nae Rentzemergeest vast, gaff mij het hert, wass seer cyvijl, beleeft, in de schilderi meer als men sich dorst inbeelden en wachten. - Ick brocht vrau Jongstal thuys, sach Pyemoy. 4/14 junii maendach. Ben nae Rentzmergeest gereden, dahr de heeren Staeten [Nicolaas Ruysch en Govert Brasser] oock effen quaemen. - Wie aeten daer, wahren vrolijck; de heer Ruisch seyde de imaginatien en optochten van Saint-Ibar, doe hij nae Vranckrijck ginck. - Ick sat bij de vrauwen Jongstal en Hemmema, en alless wass wel en beleeft als gisteren. - Wij quaemen om half negen hier, aeten in mijn hoff, en brocht die vrauwen thuys. - Ruisch seyde dat Lijsfelt de eenigste baronnie in Hollandt wass en dahrvoor erkent bij de heeren Staten van Hollandt. 5/15 dingsdachs lang geslaepen, in mijn hoff gegeten. - Den agent Dogen wass hier van den courvorst van Brandenburch. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[149]Ick gaff Fontaine die Munsterse saecken, om die in ordre te stellenGa naar voetnoot63. Het volck iss heel wel tevreden, dat ick haer in den hoff had laeten gaen. - Ick adt mit Maré, wass den naemiddach meest alleen, lass en sliep. - Ick ginck in den hoff; kreech brieven uyt Den Haghe. - Adt mit Maré, die seit van de hooverdie en onverschaemtheit, armoet dess Frentz en sal wech dahrom. 6/16 junii woensdach ben ick in de kerck geweest en had de heeren Ruisch, Brassert en de heeren die in Den Haghe sitten, te gast, bleven hier tot seuven oft acht uiren, wahren vrolijck; ick ginck bij Jongstal, bij Hemmema praeten, adt niet; dess avontz lijmbde ick mit mijne meisjes en ginck laet te bed. 7/17 junii donderdach. Ick ginck laet van mijn bedde, sach niemantz desen voordemiddach; adt gantz alleen. - De heer Bourum wass bij mij wegens de plaetz van het curatorschap van de Accademie, en hebben de heeren van de steden het ahn de heer Jongstal gedeffereert. - Bourum klaechde geweldich oover Haringsma en oover het Hoff, dat se alless ahn sich trocken. - Gravius wass bij mij. - Ick liet lesen tot sess uir en ginck in mijn hoff. - Sprack Moudersbach. - Adt alleen, liet wedrom lesen, naedat ick gewandelt hadde. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 670]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
transport der griteni [Opsterland] op sijn soon, seyd sie wass 150 jahr in sijn geschlacht geweest, sijn oovergrootvaeder. - De heer Donia sprack van de predicant te Jelsum [Lambertus Schuiringa], van sijn reis nae Den Haghe en van de Schambre My-parthie, om daerin te komen. Ick adt alleen. - De heer Haeren wass bij mij, keef all wedrom nae sijn olde manir op de regeringe van de Meyeri. - Vringer sprack van de landtsdach, meinde het ooverlijden van Julius Eisinga soude hem mehr goedt doen in de cuyperie als quaet - Ick lass. - De heer Haeren en sijne vrunden quaemen bij mij eten en bleven tot twaelf; ick kreech een brieff van Pijcke, den eersten ditmahl. 9/19 julii saterdach. Ick reedt wandelen mit mijne peerden, sach mijn hoff, adt alleen mit Hemmema. - Grettinga gesproocken. - Gelesen. Mudersbach handelt niet wel mit mij. - Adt alleen. 10/20 junii sondach twemahl in de kerck geweest. - Mit officiren gegeten; ritmeester Hum gequelt. - Alleen gegeten, in mijn hoff geweest en stal. 11/21 maendach geschreven. Widefelt en Veugling beginne mit Mudersbach te reeckenen. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[151]Ick schreeff nae Den Haech. - Ick ginck bij de heer Donia eeten, sprack lang mit Ruisch, die mij seyde hoe ick in Hollandt wass gelieft en gerespecteert. - Hij seyd H.H. soud qualijck tot haer pesioen geraecken in Hollant. - Hij seyd den cardinal Richelieu had geseit ahn den coninck voor sijn doot, dat all dat bannen en hooft affslaen wass niet geweest om sijn maintien, 1 maer om dess coninckx wil, om die grooten, die Vranckrijck alletijt in onrust holden, te dempen en dat S.M. dat mocht geloven, want ick gae nu sterven en sal reeckenschap moeten geven van mijn doen voor Godt, 2 dat S.M. mocht gelooven, dat hij die van de religie had gedempt uyt reden van staet en om de onrust voor te komen die Spagniën oft de princen door haer alletijt aenrichteden, 3 dat hij de religien had willen eenigen, maer het wass ommogelijck, hij soud eer vrede in geheel christenrijck hebben gegeven, 4 hij badt S.M. sijn memorie te volgen wegens de regering en de distributie der ampten, 'twel S.M. oock gedaen heeft, 5 hij storf op 't evangelie en Jesu Christi verdienst, verwierp de reliquien. - Wij wahren vrolijck, en begost vrau Donia beleeft te worden en wie droncken. - Ick had discoursen mit Donia wegens de regeringe, en wahren het niet eens oover sijn reis nae Den Haech. - Ick broch Unia en Beima in haer huysen en adt mit Aisma en besach sijn caemers en boecken. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[152]12/22 junii dingsdach mijne peerden gereden; mit Herema, Hemmema gegeten. - Mudersbach saecken doorsien, die geheel in disordre sijn, en nae sijn reeckeninge soo bleef ick hem noch 4000 rixdalers schuldich. Gespeult, mit die luyden gegeten. 13/23 junii woensdach in de kerck geweest. - De heer Scheltinga wass bij mij, sold mij laeten weten wanneer de heeren Staeten vergaedert waeren. - De heer Nijs badt mij dess vrijdachsavontz ten eeten bij de heeren volmachten van de steden, doch ick verexcuseerde mij uyt redenen, dat de heeren volmachten mochten meinen dat die maeltijt om mijnentwille wass en niet om haerentwil, en nu sullen sie den heer Nijs alleen den danck weten en dat om alle jalousie voor te komen en gepraet, die mijne vianden alletijt aenvangen en daer lust in hebben. - Ick wass op de rustkaemer twemahl. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 671]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
- Ick adt gantz alleen. - De heeren Frans Eisinga en Saeckema quaemen mij spreken wegens haere questiën in haer griteniën en versochten haer te mainteneren tegens het Hoff; ick seyd, de heeren gedeputeerden kunnen het wel doen, alse bijeen sien, mahr apsent, soo gaet het Hoff dahrmede deur; [153] de provisie kompt de heeren gedeputeerde alletijt toe, doch sie moeten present wesenGa naar voetnoot64. - Ick lass, Casembroot iss doot; ginck in mijn hoff, adt mit Maré. Alless is noch wel; Heucklum heeft de pocken; sach mijne peerden. 14/24 junii donderdach heb ick de heer Bourum gesproocken, de heer Egbert Annes [Itskema]. - De heer Dauwe Aylua, die mij van de cuyperie en andere saecken sprack. - Jan Aylua presenteerde mij het veendel te vergeven, om een compagnie te verkrigen, soo hij hoopte, doch ick wold het niet ahnnehmen, om Hans Lijckelma en André gedeputeerden niet te offenceren, 'twelck hem niet ahnstonde. - Ick ginck op 't Landtshuys, wahr Ruisch een lange oratie en harange dede mit goedt fatzoen wegens de Westijnsche Compagnie, en ginck den voormiddach dahrmit wechGa naar voetnoot65. Ick adt mitt Beumer en andere edelluyden. - Ick sprack Hans Lijckelma, die mij bedanckte, dat ick het feendel niet had ahngenohmen, en staet nu op de beurt. - Ick ginck op 't Landtshuys, alwahr eenighe in 't Mindergetal droncken wahren, en geschach niet als de pointen te papier te brengen. - Ick ginck in den hoff, adt mit Sycksma, die mij seyde van sijn broer en Hans Lijckelma. - De heeren gedeputeerden ordonneerden de officiren nae haere compagniën te gaen. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[154]15/25 junii vrijdach niet in de kerck geweest, mahr in 't Mindergetal enighe pointen te papier gebrocht om de Staeten communicatijff voor te brenghen. - Tjalling Eissinga van Marsum klaechde mij oover den hautfester [Gemme van Burmania], sijne exactiën in Menaldemadeel en communiceerde mij eenighe lantzsaecken. - Bourum vraechde mij oock, wat men soude bij de handt nehmen. - Wijckel dessgelijcke. - Ick ginck om acht uir in 't Mindergetal, alwahr wie alle saecken vaststelden om de heeren volmachten voorgedraghen te worden. - Ick adt mit Haeren alleen, die sijn best woud doen om te trauwen mit juffer Oenema. - De heeren Grovesteins en Botnia quaemen bij mij om en spraecken van de Westijnsche Compagnie. - De heer Wijngaerden dessgelijckx. - Ritske Eissinga en Johan Roorda quaemen bij mij wegens de jonge Feitzma compagnie. - De heeren Carel Roorda en Hans Lijckelma quaemen bij de heeren van het Mindergetal, om haer de questie voor te draeghen wegens Frans Eissinga en het Hoff, de heeren gedeputeerden willende haere sententie gemeinteneert hebben. - Om drie uir ginck ick wedrom booven, en wiert nietz uytgericht; in Oostrego wahren sie doende wegens Frans Eissinga request. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[155]De heeren Viersen en André quaemen in het Mindergetal, doch der wierdt niet uytgericht. - Bourum wass bij mij, klaechde oover die dissordre en dat die heeren Ruisch, Brassert gheen andtwoordt kregen. Ick adt alleen, wass in mijn hoff, wahr docter Veno wass. 16/26 junii saeterdach. Tjalling Eisinga van Marsum seyde mij, dat Hottinga en die ahn | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 672]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
de Gronlantze Compagnie vast wahren, beletteden dat men die van Haer Hoochmogende gheen expeditie oft andtwoordt gaff. - Haeren wass tegens de Chambre Myparthie om Donia wil. Dahrna quam hij op de particuliere questie van hare dorpen en ingesetenen. - Saeckama begeerde de heeren af te helpen, woud in de Chambre Myparthie wesen. - Dauwe Alua wold sijn best doen, dat alless wierdt afgedaen van West-Indiën, Brandenburch, Dennemarcken, klaechde oover Sackema lossheit. - Secretariss Scheltinga brocht mij de voorslach van de resolutie der Westijnsche Compagnie, wil sorge dragen van Brandemburch en DenmarckenGa naar voetnoot66. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[156]De heeren Frans Eisinga, Tjalling Eisinga, Crack en Bourum quamen bij mij en versochten mij booven te komen op het Lantzhuys, om de resolutiën te helpen beraemen, oock om het Hoff andtwoordt te geven. Ick ginck op het Landtshuys, en wierden in het Mindergetal de resolutiën te boeck gestelt en van de heeren geteyckent saterdach. - De heer griffier wierdt geseit datter surséance soude wesen in Frans Eisinga saeck tot naerder bijeenkomste, en bleven de heeren van het Mindergetal booven tot oover één uir. - Ick adt alleen. - De heer Krack quam bij mij, versocht mij buyten te komen bij hem. - De heer Haeren keeff nae ouder gewoonte. - Den baron Boyema quam mij bedancken voor resolutie, hoewel die niet tot sijn advantage wass. - N.B. 16/26 heb ick dat L. gekust. Ick wass in den hoff, adt alleen. N.B.L.N.B.L.N.B.L. - Gelesen, geschreven. - De heeren Ruisch en Brassert hebben mij bedanckt voor de moite en sorge die ick voor haer gehadt hebbe. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[157]17/27 sondach ben ick dess morgens bij de heeren Ruisch en Brassert geweest, om affgescheit te nehmen. - Ick wass tweemahl in de kerck. Adt mit officiren. - De heer Viersen quam bij mij, seyde mij dat Frans Eisinga ongelijck had en sich het Hoff onderworpen gehadt, doch sie solden die saeck niet roeren tot toekomende lantzdach. - Ick wass gantz alleen. Adt niet, ginck in de hoff lesen. Sach Hemmemaen sijn vrau, sach Hasius dochter om half twaelf voor haer deur sitten te praeten mit een jong kerel. 18/28 junii maendach tot acht uir geslaepen, op de rustkaemer geweest; ben heel wel godtloff. - Popma seyde mij in de Wolden had Osinga hoop, dat sijne vrunden souden booven komen. - Veugling liet mij lesen hetgene Mudersbach soud worden voorgehauden. - De secretariss van den courvorst van Brandenburch, gaende nae Berlijn, quam mij in 't passeren aenspreken. - Ick lass, sach mijn hoff. - N.B.L.N.B.L. doch niet wel. 19/29 junii dingsdach heb ick mijne peerden gewandelt, in den hoff geweest, mit Jongstal, Herema gegeten, verkeer gespeult. - Jongstal seyde mij, doe die heeren van de steden bij hem ten eeten wahren geweest, soo had Bruinsma en andere sehr gedolieert oover die saeck van Andla en wolden in toekomende tijden dahrin versien. - Sie aeten bij mij. Bourum had geweldich opgesneden van sijne macht en authoriteit. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 673]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
de vergaedering der heeren van het Mindergetal gepasseert wass. - De heer Glinstra, gedeputeerde, gesproocken, die ahngenomen heeft de heer Lambertus Beima de brieven van den landtsdach te laeten schrieven en die te teyckenen op maendach laestleden 14 daghen den 2/12 juliiGa naar voetnoot67. - Ick adt mit officiren; spraecken van Teuness van Somerens daeden. - Ick sach Wiglius, die mij sprack van Donia questie te Jelsum wegen de predikant [Lambertus Schuiringa]. N.B.L.N.B.L.N.B.L. - Alleen gegeten, in mijn hoff gewandelt. 21 junii/1 julii donderdach mijne peerden gewandelt. Imminga gesproocken van sijne reiss nae Berlijn. - Mit Hemmema, Focke Jacobs gegeten. - De heer Nijs een saeck gerecomandeert om aff te doen aengaende eenen van Hamburch. - De heer Axma recomandeerde mij de saeck van een man te Worckum, die geern vroetzman soude wesen, dahr sich de heer Inthema tegens stelt; die anderen beroepen sich op het reglement. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[159]Ick lass. Adt alleen, schreef ahn André. 22 junii/2 julii vridach in de kerck geweest; gelesen nae de predicatie. Mit officiren gegeten. - N.B.L., ick heb het gedaen, N.B.L. - In den hoff geweest. Mit Hemmema en Jongstal gegeten en vrolijck geweest. 23 junii/3 julii dess saterdachs nae het Heerenfehn geweest; de heer Krack sijn huys gesien, dat heel fray iss, kostelijck, gemackelijck en sterck, sagen oock de huysen van Oenema. - Aeten bij Krack, waeren vrolijck; doen begost Herema weder te vuylbecken, als hij gewent iss, tegens Scheltinga; kregen harde woorden oover een hondt, en Scheltinga sijn knecht maeckte de beest tegens Haeren, waeroover haest een groot ongeluck hadde kunnen geschieden, wandt dahr veul degens uyt waeren en messen; Herema wass al wech, die ick achteroover stiet, en sloech Scheltinga knecht, omdat hij den hondt woud nehmen. - Ick adt bij vrau Hemmema mit Eerentruyter. 24 junii/4 julii sondach ben ick in de kerck geweest twemahl. Mit officiren gegeten. - Scheltinga quam bij mij excuse doen van hetgene gepasseert wass bij Krack, wil sijn knecht wechjagen. - Ick sach die stucken van Mudersbach nae, om hem aff te veerdigen. - Ick adt niet, voer mit de koetz wandelen bij mijne voolens mit vrau Loo en Hemmema. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[160]25 junii/5 julii maendach L. 5, N.B.; Bellanuss gesproocken, de heer Intema, de secretariss van den graff van Stirum. Geschreven. - Ick adt alleen mit Maré. Ick lass, L. 6, N.B., ginck in mijn hoff en dess avontz bij juffer Van Viersen praeten. 26 junii/6 julii dingsdach. Ick reedt wandelen mit mijne peerden; ick sach een corporaelschap exercitie doen. - Der quam tijding, dat de keiserschen Deventer hadden laeten opeischen en de Françoisen Camerijck belegert. - Wij speulden den geheelen dach mit Beyma, Herema, Eerentruyter verkeren, en aeten die bij mij. - Muderbach gesproocken, die wedrom wechgaet. - De gravin van Solms weder te Utert. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 674]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
27 junii/7 julii woensdach ben ick in de kerck geweest, Bourum gesproocken wegen den sloot oft graf te dempen; ick meine sij sullen dien dempen. - Hij klaechde oover het Hoff wegen het affdoen haerer requesten. - Ick ginck wandelen in Focke Jacobs hoff en dess stoeldraeyers. - Adt mit den gerichtschultus. Jongstal seyde mij sijn wedervaeren te Staeveren van Dauwe Simons, had goede hoope voor sijn swaeger tot vroetsman, seyde mij de stadt tegens Jacob Stevens getriompheert. - Tegens die van Dockum geset op 7 1/2 stuiver. - Tegens die van Amsterdam verloren; ick seyde hem, dat het Hoff voorsichtich most gaen, nehmen niet te veul saecken ahn haer, wandt de grietzluyden daer jaloux oover wahren. - N.B. 7 L. des naemiddachs; ick lass, ginck bij Jongstal eeten, en kregen woorden oover Rompt Jacobs, die hij op het Blockhuys wilde setten oover schult, en ick sprack dahrtegens en op de raetsheren [161] consignatiepenningen, dat se dahrdoor rijck wierden en de grootste injustitie deden en diefstal van de werelt. 28 junii/8 julii donderdach exercitie gedaen, rijden wandelen bij Grovesten en Bootsma. - Mit Mauryck gegeten, geslaepen, om vijff uir gewandelt bij Frans Eisinga te Wirdum. - Dess avontz mit Mauryck gegeten en gewandelt. 29 junii/9 julii vrijdach in de kerck geweest. - Axma seyde mij, dat de edelluyden in Wonseradeel eens wahren en hadden gelot, wie volmacht soud wesen, en wass het lott gefallen op Ockinga, dahr Ulb Alua heel bang voor iss, heeft veul lyden yetwes belooft van bijsitters en secretariss en gheen woordt geholden, soodat Axma meint als de edellyden en eigenerfden eens sijn, sullen sie Ulb Alua veul te doen maecken op gemene kosten, en die volmacht wordt, sal het betaelen. Ockinga en Glinstra, raetsheren, hebben geweldich gekeven in den Raet wegens de regering der stadt Lywarden. - De griffir Glinstra seyde mij, dat ick tegens maendach acht tagen soude willen in de Cantzeleri komen; hij vertelde mij het process van Saekema tegens juffer Jaersma. - Ick adt mit Loo en eenige officiren, die seyd dat een morgen landts te Amsterdam tienduysent gulden kostede. - Ick sprack de gerichtschultus van Groeningen Magduel, die geerne wegens dese provintie wass geweest in de Schambre Myparthie, doch ick woude het niet mercken en seyde dat Donia hier voorgeschlaegen wass. - N.B.L. iss noch wel te passe en heeft haere stonden, als mij selfs gesecht heeft om half seuvenen, N.B.N.B. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[162]Dess avontz mit Maré gegeten, vroech te bed gegaen. - Donia heeft wedrom verlooren bij de deputatos synodi, dahr hij seer oover ontstelt iss wegens de predicant te Jelsum [Lambertus Schuiringa] tegens Walteri. 30 junii/10 julii saterdach exercitie gedaen. Wesen wandelen op het huys te Swichum, 'twelck hubs en fray iss, veul olde schilderiën en waepenen in de glaesen. - Ick adt mit Erentruyter, Focke Jacobs, Hemmema, Kingema. - Ick wass bij de heer Haeren, die keeff op de regeringe, op de gedeputeerden en raetzheren. - Ick ginck in de kerck tot voorbereidinge dess Heren heilige nachtmahl; Hasius predicte. - Ick lass en kreech Duitsche brieven. - N.B.L. heeft mij wedrom verhaelt, dat se de stonden had en dat het gheen swaricheit mit haer had, N.B. - Ick adt mit Maré. Alsoo heb ick desen maent doorgebracht door Godes segen en genaede in goede rust en gesontheit sonder questie | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 675]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
ofte tegensspoet en heb mijn tijt in vrolijckheit doorgebracht den meesten tijt en soude dien heel wel hebben geamployeert, had ick mij niet verloopen in dronckenschap eens oft tweemahl en dahrnae in hoereri seuvenmahl op het lest van de maent; ick weet niet, hoe ick den duyvel, de werelt, mijn vleesch sooveul ruym heb gegeven en mij soo laeten vallen, dahr ick oover twe jahr mij voor gewacht heb; die mensch iss swack; die stae, die sie toe dat hij niet val; het iss mij van herten leet, bid Godt de Heer om vergiffeniss, hoope [163] hij sal het mij vergeven hebben, heb hem om vergefeniss gebeden en het heilige nachtmahl ontfangen, bedanckende sijn godlijcke majesteit voor sijne goetheeden en genaeden, alsoock dat se niet swaer iss; ick hoop ick sal stantvastiger worden en mijn wachten in toekomende voor die sonde en dat wie beyde wieser sullen wesen; geeft uwen segen dahrtoe, heere Jesu Christi, regeert mij en leit mij in uwe wegen; geeft, Heer, wat ghij gebiet, en gebiedt wat ghij wilt, en ghij sult niet tevergeefs geboden hebben; wilt mij bewahren, dat ick niet mehr valle, mahr laet ick den enghen wech ghaen, die ten eewigen leven leit, laet ick soucken dat dahr booven iss, dahr Christus iss, sittende ter rechterhandt Godes, en niet dat op der ahrden iss, laet ick het koninckrijck der hemelen gewelt doen, wandt die gewelt dahrop doen, die nehmen het in; laet ick den hondt niet gelijck sien oft den swijn, mahr laet ick segge als de bruit Christi, ick heb mijn voeten gewassen, hoe solde ick die weder vuil maecken. Ick heb een nieuwen rock ahngedaen, hoe solde ick die besoetelen. Laet ick niet doen als de slang, als die gaet drincken, dan doet se, leit se haer fenijn van sich, maer alse gedroncken heeft, neemt sie het weder ahn sich; laet ick de vijf dwaese maechden niet gelijck sijn, mahr de wiese; laet ick niet alleen desen dach heilich wesen, mahr alle de daghen mijnes levens bestendich blieven tot den einde toe en besitten een onergelijck [164] contiëntie tot den einde toe; het sie alsoo, her Jesu Christi, amen, amen. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[173]Julius 31 daghen. - 1/11 julii sondach heb ick het avontmahl ontfangen, tweemahl in de kerck geweest. - Jongstal gesproocken, die mij seyde dat de heeren soo fitzGa naar voetnoot68 hadden geantwoordt ahn de heeren van het landt wegens Frans Eisinga; Saeckema had gesecht ick had geen sessie in het Mindergetal. - Axma klaechde oover de quaede pachters en borgen die de heeren gedeputeerden gestelt hadden. - Gelesen, geschreven; ick ginck vroech slaepen. 2/12 julii maendach de heer Burmania gesproocken, die mij seyde dat se heel jaloux van hem wahren geweest te Berlijn en van sijne confraters; den president Arnheim ginck wech, sonder haer te spreecken. - Ick sach Unia plaetz, die heel fray en regulier iss; wie aeten te Blie, gingen ahn de zé wandelen. - Adt dess avontz bij Hemmema; Camerijck ontset door de ertzhertoch. 3/13 lang geslaepen; niemantz gesien; ick kreech brieven, een van H.H., en antwoorde die wedrom. - Ick adt mit Maré. - Sprack de secretariss van de stadt [Menzo à Gabbema], die alweer niewe optochten had mit sijn landt en bouren; de stadt, in plaetz van te slatten, wil se de vaert achter mijn stal dempen. - De heer Donia iss sehr gealtereert oover sijn predicant [Lambertus Schuiringa] en wil ahn de heeren gedepu- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 676]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
teerden en de heeren Staeten klagen, dat Nauta te veul stemmen heeft te Jelsum. Jan Alua quam bij, sprack mij van het gepasseerde te Worckum en Inthema, 'twelck nu in rust en stilte iss, en soo moet men alle dingen mit voorsichticheit, gerechticheit en stilheit afdoen, om rust onder de ingesetenen te holden, die alle tegelijck willen regeren, 'twelck niet te stuyten iss als mit voorsichticheit, wijsheit, rechtveerdicheit. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[174]Mit Maré gegeten; Frentz iss arm, heeft gantz gheen gelt, hooveerdich, leuy en die sich veul inbeeldt. - In den hoff gewandelt tot tien uir; Suleckum had gesecht, sijnde [ziende] mijn huys, stal en hoff, rustkamer, dat hij wolde, dat sijn prins van mijn humeur wass. 4/14 julii woensdach in de kerck geweest. Mit officiren gegeten. Coopal bij mij geweest, den gerichtschultus. N.B. tweemahl L. gesien 9, N.B. een leelijcke, vilaine daet. - Gelesen. Mit Maré gegeten. 5/15 julii donderdach mijne peerden gewandelt. Mit Herema gegeten. De heer Bourum seyde mij Tjalling Eissinga van Marsum had nu gevraecht, waerom den landtsdach wass uytgeschreven, die hij en Frans Eisinga am meesten hebben gedreven; soo veranderlijck sijn die lyden. Baerdt had aen Krack gesecht hij solde sich voor Tjalling Eissinga van Raerdt en Hessel Roorda van Eisinga wachten, wandt het hooffdighe, onlijdelijcke menschen sijn, die alless willen regeren nae haer sinne en welgefallen. - Scheltinga seyde mij, dat sijn vaeder de memori wat failleerde. - Magduel woud geern in de Schambre My-parthie sijn. Crack quam hier, deed sijn excuse nochmahls van hetjenige in sijn huys gepasseert wass, 'twelck een beleeftheit van hem wass, wandt hij gheen oorsaeck dahroff wass. - Ick lass; de heer Bourum seyde mij de lossheit van Tjalling Eissinga van Marsum, hoe hij Oosterze woud ontbieden, om te vragen, wahrom hij den landtsdach [175] had uytgeschreven, die hij selfs heeft begeert; hij denckt niet op 't gemenebest, alleen op de questie van Frans Eissinga, wil de heeren van het Hof te lieff, alle broeders en swaegers van den landtsdach keren, 'twelck een sotten klap iss en hem soo onmogelijck als dat ick ahn den hemel raecke, een veranderlijck, roeckeloos mensch, 'twelck noit ahn die man had gedocht en van hem verwacht, en sullen de heeren den landtsdach sluyten, sonder yetwes te hebben uytgericht. - De groote consenten iss een halve stuyver van elcke gulden van die plaetzen die in de dorpen verkocht worden, en heurt de heel griteniën toe, dahr de grietman en secretariss reeckening off moeten doen alle jaeren ahn de gemeinte, en die leggen den gritman sooveul stuyvers op de flooreen toe als haer goetdunckt en dahr de grietman mit kan volstaen nae haer gevoelen om de kosten te houden van de gritenie; de kleine konsenten heuren den gritman geheel toe van vercopinge van huysing; Hessel Roorda van Eisinga heeft mit consent van sijn gemeinte de groote consenten en op elck flooreen 3 1/2 stuiver, welck haer goede wille iss, en mehr andere gritzluyden, mahr die niet wel mit haere ingesetenen staen, die moeten van de groote consenten reeckening doen voor de gemeinten, gelijck Frans Eissinga en Ritske Eisinga, Saeckema en andere mehr, welck de grietzluyden sehr tegens de borst iss, doch de wetten van het landt brengen het mit, en iss heel goet voor de edelluyden en eigenerfden, anders solden de gritsluyden all te breet gaen, mahr heel quaet voor de | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 677]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
gritsluyden, en daerom sijn sie quaet, als het [176] Hoff dahrop aengesproocken wordt, 'twelck Tjalling van Marsum selfs gedaen heeft tegens Herema, doen hij gheen gritman wass, Ritske Eisinga tegens sijn voorsaet [Hayo van Rinia]. - D'ambassadeur van Dennemarcken [Corfitz Ulfeldt] schreef mij, dat sijn koninck mij de Ordre van den Olifant wolde door hem laeten offererenGa naar voetnoot69. - Camstra seyde dat het hem leet wass mij soo tegensgesproocken te hebben wegens sijn process, dronck mijn gesontheit, wass mijn diener, woude ick soude hem besoecken, klaechde oover sijn broeders inciviliteit. 6/16 julii vrijdach ben ick in de kerck geweest. Gelesen, de heer Jan Alua gesproocken wegen het werck van Frans Eisinga en Hillema, en weet men niet wahr het heenen wil, en sullen de beyde collegiënGa naar voetnoot70 licht ahneen komen, 'twelck moet voorgekomen worden. - Ick adt mit officiren. - Ick sprack de heer Carel Roorda van Pigneranda en andere saecken en van het hoyen; sijn oom [Abraham van Roorda] iss heel sieck en swack, gaet naer buyten op sijn plaetz. - Ick sprack de heer Bourum, die mij seyde dat Tjalling Eisinga van Marsum beschuldichde mij, dat ick niet voor de grietsluyden wass, maer voor de edelen en eigenerfden, omdat ick juist niet wil spreecken als hij mij voorstelt, maer dat ick soecke ordre en recht in 't landt te holden; Tjalling wil het Hoff op het lijff, kuypen de vrunden van de raetzheren buyten, maecken aliantiën en verbintenissen mit grietsluyden en oock hauwelijcken, gecke optochtenGa naar voetnoot71. Ick speulde mit Jongstal, Erentruyter tot twe uir. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[177]7/17 julii saterdach. Tjalling Eisinga sprack mij van het werck van Frans Eisinga, dahr ick Bouritius bij liet komen, die hem seyde dat Frans Eisinga gheen vijff dorpen had, selfs Bergum niet, 'twelck hem vreempt voorkomt, en seit, soo sal het Frans Eisinga des te mehr kosten, als iss de provisie van de heeren gedeputeerden afgedaen, betaelt en bij de heeren van het Hoff geandert. - Bootsma badt mij te gast. - Klinck vertelde mij sijn reis in Oost-Yndiën, hoe den general [Cornelis van der Lijn] en Karon alles regeerden, de soldaten en matrosen heel schlecht en qualijck getracteert en te eeten, duir en niemantz mach geavanceert worden, off hij moet vijf jaer in het landt sijn geweest; de vier andere raeden hebben niet te seggen, Caron en den general hebben alleen het gesach oover den handel en officiën. - Ick adt mit catolijcke edelluyden. - Twe heeren van de stadt Uytrecht quaemen mij besoecken, die de professor Van der Linden komen versoecken om te Utrecht professoor te worden, en spraecken voortz van andere saecken, van De Bruin en den vrede. - De heer Jongstal seyde mij, hoe Nijs en Saeckema hadden gekeven in 't Hoff, dat ick nu wel bij de heren van het Hoff stae, omdat sie meinen dat ick haere saeck heb voorgestaen en gedefendeert. - De heer Haeren seyde mij in Westrego had Tjalling Eissinga van Marsum het niet kunnen ooverhaelen. Waltinga, Ulb Alua, Hottinga hadden niet van sijn opinie geweest. Grovestein had niet gesecht oft sijn opinie kunnen bekendt maecken. In Oostrego hebben sie oock tegens Frans Eisinga geweest, en sijn de heeren volmachten geschei- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 678]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
den, sonder yetwes gedaen te hebben oft uytgericht. - Ick rede mit Jongstal [178] wandelen en adt bij hem. 8/18 julii sondach in de kerck geweest tweemahl; mit officiren gegeten. - Jan Alua quam mij seggen, dat Frans Eisinga wass in giseling geset, dahr ick niet of gehoort had en verwonderde mij, dat ick het saterdach niet gehoort had, en soud gesocht hebben om hem loss te krigen. - Tjalling Eisinga van Marsum wass heel quaet, dat se in Westrego caemer geen ander resolutie hadden genomen en in Oostrego, woud mit Sjouck Burmania een almenack maecken, doch op het lest seyde hij aen Jan Alua, wij moeten ons correspondentie alleffenwel staende holden, ick seyde het maer om Sjouck Burmania te quellen, die biesGa naar voetnoot72 heeft ons dicwils bedrogen, wij moeten het haer weder doen. Sjouck Burmania quam niet boven, doen se solden stemmen, bedrooch Tjalling Eisinga op 't nieu. - De raetsheer Grovestens wass bij mij. Haringsma geeft beter woorden aen Jan Alua, wil nu wel accorderen. - Ick reedt wandelen bij Schuirmans. - Adt alleen mit Grovesten soon, sprack Viersen oover Frans Eisinga saeck, die mij veul van Haringsma sijn lossheit seyde ende verbaestheit. 9/19 julii maendach op de Cantzeleri geweest en Frans Eisinga saeck voorgestelt, doch de heeren wilden hem niet losslaeten. - Als ick uyt het Hof van Justitie quam, soo quaemen de heren Dauwe en Jan Alua bij mij, om mij te spreecken van de heer Frans Eisinga saeck. Ick seyde haer, dat ick de heeren van het Hoff had gesproocken, doch sie en kosten daer niet toe verstaen en wosten niet wat te doen. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[179]Ick riedt al tot sachte middelen; men kost alletijt de harde te handt nemen; sie hadden hem geern lossgemaeckt; de saeck soo ooverleggende, baeden sie mij de heeren Viersen en André te spreecken, omdat de boucken op de Cantzeleri sijn, dat Frans Eissinga die niet kan geven; men solde hem losslaeten; sie wollen twe heeren gedeputeerden neffens twe heeren uyt het Hoff stellen, om de reeckeninge te hooren en te sluyten in presentie van parthiën, menende dat dit een soet en sacht middel wass om beyde de collegiën bij eenicheit te holden en elcks bij sijn respect. - Ick adt alleen. - Nae den eeten sprack ick de heeren Viersen en André en droech haer dat voorverhaelde voor wegens de heeren gedeputeerden, riedt haer en badt haer dat se oock haer best wilden doen, dat alle hardicheit belet wierde en dat men mallenkanderen tegemoet soude komen, om alle onheilen voor te komen en disputen tuschen de collegiën, wandt ick vreesde dat de heeren gedeputeerden anders een rigoreuse resolutie solden nehmen tegens de wille van het Hoff; sie bedanckten mij voor mijn sorge die ick droech om rust te holden, wolden het de heeren van het Hoff voordragen en doen haer best en debvoiren, dat de eenicheit mocht geconserveert worden. - Ick sprack de heeren Dauwe en Jan Alua en seyde haer wat tuschen Viersen en André wass gepasseert. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[180]Moesten nu andtwoordt verwachten en nahmen resolutie, als sij tot gheen moderatie wilden verstaen, de stercke handt te gebruicken en Frans Eisinga loss te maecken door een deurwaerder en soldaten. - De heeren van het Hof lieten mij door de heeren Viersen en André bedancken en seggen sie kosten haere jeruductie niet te | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 679]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
kort doen; sie mosten de boecken hebben, die negen gulden op de floreen mosten offgeschaft worden, en dan solden se Frans Eisinga uyt de gieselinge laeten en anders niet; Hillema en Bouritius wolden het niet lijden noch verstaen, sommige heeren die wahren der wel toe gesint geweest, mahr Hillema en Bouritius die en wolden het niet lijden. Ick bedanckte haer voor de moite de heeren genomen hadden, en seyde dat het scheen, of Hillema en Bouritius lust hadden tot onlust en oneenicheit; ick soude het de heeren gedeputeerden te kennen geven, die noch bijeen wahren, 'twelck haer vreempt voorquam. - Ick ondtboot de heeren Dauwe en Jan Alua, seyde haer hetgene mij van de heeren Viersen en André wass gesecht, en nahmen wie resolutie de heer Frans Eisinga te lossen mit gewelt, alse sich ter tegen stelden, en belastede de major [Hans Botterwech] de saeck te helpen bijwoonen en die mit soeticheit in 't werck te stellen, 'twelck geschiet iss in aller stillicheit en sonder moite; de heeren gedeputeerden den deurwaerder ontbiedende, en daermede wass het gedaen. - Ick ginck bij de heer Bootsma eeten, wahren vrolijck tot [181] twaelf uir; ginck te drie uir te bedde, alwar drie raetzheren wahren, doch wahren still. 10/20 dingsdach quam de heer Jan Alua, seyde mij hoe het gepasseert wass, en Egbert Annes oock. - Egbert Annes klaechde oover die stadt Lewarden, dahroover ick den president sprack, die ahn de magistraet tot Doccum geschreven hebben. - De heer Haeren nam afgescheit, gaet nae Den Haghe. - De heer Dauwe Alua bedanckte mij en soude Frans Eisinga nu niet meer helpen nae desen; hij most sich wieselijck holden, wandt hij trock sijn handt van hem. - De middach mit Maré gegeten, die seyde dat sommige vonden het werck goet, sommige quaet. Walta had gesecht ick wolde souverain sijn en deedt all wat ick wolde. - Ick sliep den heelen naedemiddach en sach niemantz. - Het Hoff wolde den deurwaerder mit gewelt hebben lossgemaeckt mit haere dienaers, hetwelcke haer niet wel soude bekomen hebben, en souden wie die dieners wel hebben wechgejaecht. - Ick adt mit Marez, ginck de heer Haeren mit sijn vrau genacht seggen. Jongstals broer te Staveren vroetzman geworden. 11/21 woensdach julii ben ick in de kerck geweest, heb gelesen; mit officiren en Herema gegeten. N.B.L. 11 gesien. - De heeren Jan Alua, Fockens lieten mij sien hetgene de heeren van het Hof ahn de heeren gedeputeerden hadden laeten insinueren, een harde en fitzse remonstrantie, dahr men een andtwoordt op sal maecken. - De heer Nijs klaechde mij hetgene Saeckema had gesecht van sijn vaeder, vraechde mij raedt wat dahrin te doen. Ick riedt het hem aff, omdat het Hoff dahr doch niet in doen sal, gelijck in de heeren André en Nijs saeck geschiet. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[182]Hij bedanckte mij; wie spraecken van de differentiën van de heeren gedeputeerden en het Hoff, en hielt hij 't Hoffs sijde, 'twelck niet vreemt. - Ick adt in den hoff, bleef dahr tot tien uir. 12/22 julii donderdach liet ick de heeren Fockens en Jan Alua sien hetgene opgestelt wass tot andtwoordt op het Hoffs geschrift, en nu sijn der al eenige mit de saeck verlegen en wolden dahr wel uyt sijn, hetwelcke ick haer seyde ehr het geschach, dat se het einde moesten bedencken, het wass geen kleine saeck, en als men die ahnvanckt, soo moet men se wel uytvoeren, en het einde sal de last draghen, wandt de heeren van | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 680]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
het Hoff sijn staut, blieven alletijt, hebben veul goetz en vrunden, dahrom mosten sie het einde bedencken, 'twelck het swaerste sal sijn, en soo staet de saeck nu. - De heeren van het Hoff leggen in deliberatie om sich ahn alle de edelen en eigenerfden te beklaegen door brieven. - Om Frans Eisinga weder mit gewelt te laeten haelen, oft elck haer gedeputeerde mit den procureur-general ahn te spreecken, soodat het noch niet gedaen iss, en verlange naer [183] het einde. - De heeren gedeputeerden sullen het examineren, in een huys eer het op Collegie compt. - Gritman Botnia meint vast te gaen als volmacht voor sijn persoon. - Hij is niet geneicht tot Vringer en wil Wigaerda volmacht maecken. - Hansma seyd mij, dat Velsen en Bruinsma waeren het nu eens, doch kosten niet uytrichten mit haere beyden. Geldorpius seyde mij Dauwe Simons had hem noch gestempt, en hij bedanckte mij voor de recommandatie, ahn Dauwe Simons gedaen. Haringsma had Botnia gedreicht mit processen en den procureur-general, als hij Vringer geen volmacht wilde maecken. Wijckel quam bij mij, sprack mij van eenige stemmen die men wilde veranderen tegens 's lantz voorgaende resolutiën. - De heer griffir seyde mij om morgen boven te komen in de revijs; hij seyde mij, hoe Van de Sande soo deftich wass en doe hij oover Saeckema saeck solde ordelen, wech alle passiën, en wass voor Saeckema, tegens Nijs en André, en wass effen doe Saeckema soo hardt tegens Bootsma liep. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[184]Saeckema losheit en veranderlijckheit, die op de rolle sittende, sijn eigen broeders saeck afdeedt mit docter. - De heeren Roorda, Jan Alua, Oosterze lieten mij haer ontwerp sien en wat sie verandert hadden, gebruicten mijn naem dicwils om haer saeck staende te holden, en uyt mijn respect siet het Hoff noch om, sie solden anders mit de heeren gedeputeerden lustich omspringen. - Ick adt alleen mit Maré; veul lyden wolden wel, dat ick al wech wass, om dan haer personagie te speelen. Ick wandelde, sprack mit Haringsma, die nu heel verandert iss, heel cyvijl en beleeft. 13/23 julii vrijdach ben ick dess morgens in 't Hoff Provinciall geweest en een revijs afgedaen, en wahren de advijsen verscheidentlijck. - Ick ginck op het Collegie, alwahr die resolutie op dess Hoffs andtwoordt wierdt te boeck gestelt en sal door Beyma ahn de heer Viersen worden behandicht morgen. - De heeren gedeputeerden aeten bij mij en wahren vrolijck tot dess avontz om tien uir; wie speulden verkeren, hadden gantz gheen questie. 14/24 saterdach heb ick mijne peerden gewandelt en mit catolijcke edellyden gegeten. - De raetsheer Scheltinga en Axma spracken mij ahn, om een ooverdracht op sijn soon mit de lieutenant van Sicksma. - N.B.L. gesien 11. Gelesen; mit mijn koetz te Cornjum geweest, mijne peerden gesien. - Mit Maurik gegeten en gepraet. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[185]15/25 julii sonnendach in de kerck geweest tweemahl. - De heer Jongstal bij mij geweest, en discoureerden wie van het werck van de heeren gedeputeerden en het Hoff en wahren de saeck niet eens, als alleen dat Hillema en Bouritius all te hardt gingen, doch seyde hij, had ick het niet mit gedaen, sie solden het niet geleden hebben van de heeren gedeputeerden, mahr uyt mijn respect lieten sie het nae. Ockinga en Haringsma sijn heel heevich en willen sich wel in alless gebruycken laeten, oock Scheltinga. - Ick | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 681]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
sach de burgeri voorbij trecken, en kregen wien. - Ick liet in mijn hoff die vogelenkoy beginnen. - Adt alleen, kreech brieven, sach mijn reeckeningen. 16/26 julii maendach Oosterze gesproocken; Scheltinga betoonde hem heel moderat tegen hem, omdat hij te solliciteren iss, anders bitter en vuil; de heeren gedeputeerden hebben drie weecken recess genomen. Ick ginck bij Unia eeten en bleef dahr tot acht uir; voeren vrolijck mit de raetsheren; brocht de heeren Viersen en Hemmema tehuys, ginck laet slaepen. 17/27 julii dingsdach. Ick reedt nae Tjummarum, adt dahr dess middachs, sach vrau Martena en quam te acht uiren thuys; de heer Jongstal ginck naer Den Haghe. 18/28 julii woensdach ben ick in de kerck geweest. - De heeren van den Hoove sijn bij mij geweest, wahren vrolijck tot sess uiren en nahmen haer affgescheit van mij mit goet fatzoen en soeticheit en wahren goedt vrunden. - N.B.L.N.B. noit beter, 12 N.B. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[186]19/29 julii donderdach ben ick mit mijne peerden wesen wandelen. - Ick adt mit Hemmema, Maurick, kreech veul vis uyt mijn viver. - Ick sprack Cloppenburch, die claechde oover Walsfehr hardichheit en opyniatriteit. - Ick sach de burgeri voorbij trecken, die alle wijn kregen. - N.B.L.N.B. 13. - Ick lass, ginck in mijn hoff, adt mit Maré. 20/30 julii vrijdach heb ick den burgemeester Hermen Herckes gesproken om die brug ahn het Vliet, en spraecken van den treckwech van Dockum. - De heer Oosterze seyd mij genacht, verseeckerde mij van sijn vrundtschap, woud mij schriven. - Ick ginck [in] de kerck, sprack de raetsheer Scheltinga van sijn soons luytenantzplaetz. - Ick adt mit officiren, heb gelesen, de burgeri gesien optrecken; mit Maré gegeten. N.B.L.N.B. 14. 21/31 julii saeterdach mijne peerden gewandelt, te Hallum geweest. Mit catolijcke edellyden gegeten. - De heer Donia sprack mij en wass heel quaet oover de heeren gedeputeerden resolutie, liet mij een brieff sien van Jeltinga, die hem wilde ooverlaeten die commissie om mit De Bruin te besoignerenGa naar voetnoot73, 'twelck hem sensibel wass, omdat het door de heeren gedeputeerden resolutie belett wierdt; oock had Haeren daer oock tegens gesproocken en mit Jeltinga woorden dahroover gehadt. Op 't lest seyde hij, hij soud niet nae Den Haghe ghaen, all ontbooden hem de Staeten-General tienmahl, maer wel om sijn particuliere saecken nae Den Haghe ghaen, om Jeltinga [187] te spreecken, N.B. Hij vraechde of De Bruin haest solde vertrecken, en wass dien goeden man heel gealtereert en boos. - Wij speulden mit Herema, Loo, Haren, Slijp; Haeren seyde mij dat sijne saecken wel stonden mit juffer Oenema. 22 julii/1 augusti sondach ben ick tweemahl in de kerck geweest. - Mijn pampiren in ordre gelecht en in de sack en mijne boecken om mit te nehmen en hier te blieven. - De jonge Bouritius quam bij mij, wass belaeden mit het werck van Frans Eisinga, wolde wel dat het noit geschiet wass, sal sijn best doen dat het mach nedergeleit worden en de heeren van den Hoove en de heeren gedeputeerden niet ahn malckanderen komen. - Ick ginck in mijn hoff wandelen, sach de burgeri voor de laeste mahl optrecken, en sijn alle tien compagniën mit wijn beschonken geweest, 'twelck mij heel | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 682]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
aengenaem bij de burgeri heeft gemaeckt. - Ick heb in mijn hoff gewandelt en niet gegeten, heb veul bier gedroncken op de melck, 'twelck mij doet stoelgangen hebben en iss beter als pillen off purgatie, 'twelck alletemitz doen moet. 23 julii/2 augusti maendach. Ick heb veul gepist, weinich geslapen, vier stoelgangen gehadt desen morgen, en iss mijn waeter heel suyver en klaer. Ick sal te negen uir en elf uir noch melck drincken, om noch mehr te purgeren. - Ick heb mijn staet naegesien van jannuarii tot 23 julii/2 augusti toe, verteert 18.200 gulden en mit 9000 oude schult uytgegeven 27.266, soodat ick hoop dit jaer wel uyt te komen. - Mit Hemmema gegeten. Mijne boucken in ordre gestelt. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[188]Niemantz gesien als Ockinga, liet mij een acte sien, die van Camminga, Herema, Ockinga, Huygens, Bruinsma, Axma geteyckent wass, om Ulb Alua uyt te kuypen, en hadden noch veul andere optochten, doch ick geloove niet dat sie het hem doen sullen, want hij heeft al de buytendijckers. - Gelesen. Maré gegeten, die mij niet kost seggen, hoe de burgeri soo wel tevreden iss, dat ick haer heb wijn laeten schencken, en woud ick niet om noch soo veul wijns, off ick had het gedaen, om haer gu[n]st en affectie te krigen, en hebben se in tien daghen en compagniën gedroncken 282 kannen wijn, half Rijnsche. 24 julii/3 augusti dingsdach heb ick mijne peerden gewandelt en alle mijne veulens gesien. - N.B.L. Ick heb verstaen mit vreuchde en seer groote blieschap, dat alles wel iss, en heeft sie haere maenden en stonden; ergo alless iss klaer. - 6 veulens gesien. - 1 te Wirdum een lichtbruin mit een coll, achter twe witte voeten, dick van hooft en beenen. - 2 te Marsum bij de wihrGa naar voetnoot74 een sehr schoon swartbruin veulen mit een schoone groote ronde coll. - 3 Grovesteins veulen, swartbruin mit een bless, sterck veulen, passelijck van cop. - 4 een fray swartbruin veulen, een groot lanckwerpich coll. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[189]5 een sehr schoon schimmel-hengstveulen, groot, rootschimmel. - 6 een klein schimmelveulen, passelijck fray. - Ick heb mijn 4 twejarige peerden gesien en die drie merriën in de wey. - Mit Hemmema, Maurick gegeten. - Niemantz gesien, mijn boecken in ordre gestelt. N.B. Ick L. selfs besichtiget en het gesien, dat het de stonden sijn, soodat ick niet kan bedrogen worden, als ick mij nu mahr still hold en voorsichtich, 'twelck ick hoop te doen. - In mijn hoff gewandelt. Mit Maré gegeten en deur de stadt gegaen, en staet alless noch wel. - Wiedefelt heeft Frentz gesecht, dat ick mit sijn dienst niet tevreden ben en dat ick een ander in sijn plaetz nehm, 'twelck hem vreempt voorkompt en niet wel te passe sal komen, dewiele hij veul schuldich iss, dat kompt door hooverdie, goede opinie van sich selfs en presomptie; hij sal sijn [zien] dat hij gedoolt heeft. 25 julii/4 augusti woensdach in mijn stal geweest, en ghaen 7 kleppers en 4 koetzpeerden wech. - In de kerck geweest. - Raetzheer Ockinga heeft mij genacht, seyde dat Camminga had van de Staeten deser provintie de heerlijckheit van Amelant gekregen en van den keiser de confirmatie, N.B. - Ick had de geheele magistraet te gast, wahren vrolijck tot seuven uiren. Ick ginck in Saeckema hoff bij juffers. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 683]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
26 julii/5 augusti donderdach mijn peerden gewandelt, mit Herema en Haren, Mauryck, Hemmema gegeten. - Dese naedemiddachs gespeult mit de luyden en de heer Nijs. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[190]De heer Egbert Annes liet mij de brief sien van de heeren Haren, André wegen de Deensche aliantie, en wierdt vastgestelt dat men den landtsdach soud uytschrieven tegens toekomende maendach. - Mijn volck sal vertrecken, en iss alless wel bij N.B.L. en buyten perijckel, most nu in 't toekomende wijs wesen, mij voor diergelijcke wachten. - De heeren Bourum en Egbert Annes gesproocken oover de questiën van hare steden [Leeuwarden en Dokkum], en sullen se sijn [zien], oft de heeren magistraeten willen de saeck compromitteren onder eerlijcke luyden, om een uytspraeck dahraff te doen, om rust en eenicheit tuschen die twe steden te holden. - Frentz iss nu heel verlegen, bidt en iss bang van gecasseert te wesen als luytenant, nu soud hij wel willen blieven, doet groote belofte, doch het iss te laet. - Mit de magistraet laestemahl discourerende, soo vergeleecken wie den ambassadeur Du Bruin bij een esel, die mit gelaeden gaut iss gekomen in een staet oft stadt, dat men die licht kan ooverwinnen oft bekoopen, dahr hij de rechte man toe iss, en sullen de Spaensche de maximen holden van Lipsius briefGa naar voetnoot75, om mit soeticheit ons in oneenicheit te brengen. 27 julii/6 augusti vridach. Mijn volck iss wech, en alless iss wel. N.B.L. In de kerck geweest. - De heer Egbert Anness mit de heeren van Dockum en de heere [191] Bourum mit Dirck Claessen vanwegen Lewarden sijn bij mij geweest en hebben tot accommodatie van haere questie versocht, dat ick de heeren Oosterse, Meinsma, Keth, Hillebrantz haere saecken souden verstaen en de uytspraeck daeroff doen, die die beyde steden willen volgen ende pareren, doch ondertuschen ick uyt ben, sullen de schepen vaeren; die van Lewarden sullen hier en te Dockum ontfangen 5 stuivers, en die van Dockum sullen hier en te Dockum 4 stuivers ontfangen en bewahren elck haer gelt oft bursch, en sien die twe steden het nu wehr eens, en sullen de proceduiren voor het Hoff opholden. - Ick heb mit officiren gegeten. Jan Alua quam mij genacht seggen, badt mij om te Coudum bij hem te komen, 'twelck ick excuseerde, en scheiden wij heel goede vrunden. Om drie uir reedt ick bij de heer Carel Roorda, brocht hem het werck wedrom wegens de stehnGa naar voetnoot76, en ginck oock bij de heer Abram Roorda, die wel geloogeert iss, wahren beleeft, en quam te half negen wedrom thuis en scheide ick goet vrundt van dien auden man, die alle mijne voorsaeten en mij oock heeft gehaet. - Ick adt mit Haeren, Maurick; Frentz iss heel bang, gealtereert en bekommert. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[192]28 julii/7 augusti saeterdach heb ick mijne peerden dess morgentz gewandelt, mit Unia, Herema gegeten, Haren, Hemmema, mit haer verkeren gespeult. - De heer Nijs quam oock, die mij veul protestatie deed van sijn dienst en sijne getrauicheit vanwegen die obligatie die hij mij had, dat hij ahn niemantz geobligeert wass als ahn mij voor het raetzheerschap en sijn vaeder hem dicwils vermaent had om getrauwen | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 684]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
diener te sijn. Ick maeckte wedrom complimenten, en scheiden soo. - Die heeren aten bij mij, en wahren vrolijck. 29 julii/8 augusti sondach twemahl in de kerck geweest. - Die heer Bourum seyde mij genacht, belooffde mij die saeck tuschen de heeren gedeputeerden en de heeren van het Hoff te helpen bij de heeren van de steden te bevorderen en mainteneren, neffens de heeren Oosterze en Egbert Annes. - Ick sprack Casembroot, die mij seyde, dat de heeren Staten van Hollandt noch al op het reduceren dochten, wolden 25 Francen, 20 Engelsen, 10 Schotten afdancken, 15 compagniën peerden. Ick verkleede mij, ginck in mijn hoff, ginck te peerde sitten, reedt nae Boolswert en soo te dahr Herema woont; kosten eerst niet krigen, op 't lest quam Herema, die onss tot oover eenen ophielt, dronck sich droncken, sprack qualijck van Ulb Alua en hoe sie hem wilden tegenvallen. 30 julii/9 augustus maendach. Om drie uir ginck ick op het peerdt sitten, reedt wech dat het niemantz [193] wost, reedt door Worckum, dronck mit de burgemester wijn, besach Molckwerum, quam te seuven uir te Staeveren, dronck in mijn jacht mit de burgemeesters, maeckte seil, quam te drie uir t'Amsterdam, besach het nieuwe gebauwe, ginck te vier uir in 't Haerlemer schip; Veugling brocht mij brieven, die laesen wie en quaemen om seuven uir te Haerlem, aeten daer; om half tien ginck ick te peerde sitten, reedt tot Heildegum en Liss, bleeff dahr tot drie uir. 31 julii/10 augusti dingsdach ginck ick te drie uir te peerdt sitten en quam te vijf uir in Den Haghe. - S.H. wass vertrocken. - De heer Jongstal quam te negen uir, vertelde mij van het revijs van de princess van HooensolderGa naar voetnoot77. - De heer Haubois seyde mij het gepasseerde vanwegen stadt Gronningen en de Omlanden, dat de Stadt mehr vrunden had gehadt als het Landt, dat S.H. tegen de Stadt wass en voor het LandtGa naar voetnoot78. - Hij seyde mij oock, dat hij het mit de gedeputeerden soude holden tegen het Hoff, approberen watter geschiet wass, doen oock sijn best bij de heeren volmachten van de steden; off hij woordt sal holden, weet ick niet. Tegens Jongstal heeft hij heel anders gesproocken. - Jongstal adt bij mij. - De heer Haeren vertelde mij, hoe Ruis de parthie van Spagniën [194] soo holdt en wel een uir geharangeert had, om de Spaensche gevangens loss te laeten en het landt 400 duysent te vercorten, had heel hevich gesproocken, tot op 't breecken van de Unie en sich te separeren, als men haer ooverstemde. Vett andtwoorde hem heel bitz en hevich, en wahren de vijff provinciën eenss, Hollandt en Gelderlandt; Huygens iss geinteresseert, en gaen de saecken heel wonderlijck; Hollandt soeckt Spagniën in alless te favoriseren, selfs tot ondienst van 't landt, 'twelck in 't einde scheuring sal causeren en daernae het verlies van 't landt, dahr De Bruin de handt sal ahn holden en een recht instrument dahrtoe iss om die luyden te bedrigen mit woorden, corruptiën en al wat dahrahn dependeert, devide et impera speult. - Jeltinga, Wijckel quaemen oock bij mij, seyden mij hetselfde; De Bruin wass, sonder sich ahn te laeten geven, gekomen in 't Keisershoff en sprack de gecommitteerden van Haer Hoochmogende, dahr logerende, ahn, 'twelck onfatzoenlijck en niet gebruickelijck iss, doch door hem geschiet om reden. - Ick voer mit Jongstal wandelen, sach H.H. huys, adt bij | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 685]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
hem mit de heer en vrau Haeren. - Heb alsoo desen maent door Godess segen ende genaede doorgebracht, heb in alle gelegentheit [195] eenen genaedigen Godt gehadt, die mij niet heeft getracteert en gehandelt als wel verdienstich had, wandt hebbende wedrom gesondicht tegens mijn voornehmen en belofte, heeft mij de Heer alleffenwel gesegent in al mijn voornehmen en heeft mij die wel laeten succederen, heeft mij de gesontheit geconserveert en in plaetz dat volgens verdienst ick had kunnen gestraft worden, dat N.B.L. wass swahr geworden, soo iss het doch niet geschiet, en ben ick voor ditmahl noch vrie gekomen, dahr ick heel bang voor wass, heel scrupuleux, vresende dat men hulp soud kunnen krigen om dahrtoe te geraecken, om profijt te genieten. Ick danck de Heer voor dese en alle genaeden, hoope ick sal hem danckbahrheit betoonen in mijne wercken en vallen niet wedrom, strieden tegens den duivel, de werelt en mijn vleesch, besitten mijn lichaem, 'twelck een tempel dess heiligen geest iss, in heillicheit, nehmen Christi cruis op, volgen hem, holden hem voor mijn patroon, haeten den duivel en sijn ahnhanck en de sonde, leven in geloove en goede wercken; soo sal ick salich worden, looven den Here mit danckofferen en betaelen den Heer mijne [196] beloften, besittende een onergerlijcke contiënti, beyde voor Godt en de menschen; sterckt mij dahrin door uwen heiligen geest, dat ick in mijn voornehmen mach volharden, den ouden Adam dooden en nehmen den nieuwen mensche ahn, opwassende van deucht tot deucht, van godtsaelicheit tot godtsaelicheit, het sie also, heere Jesu Christi, amen, amen. - Haubois seyde mij gisteren oock, dat Walteri had sijn raetsherschap gekoft voor achtduysent gulden. 1 Intema saliger had duysent gulden gehadt, 2 Keth 600 gulden, 3 IJlst, 4 Hinlopen, 5 Dockum, 6 half Lewarden Swaelue, 7 Sneeck; dahrom wass hem Walteri geobligeert, wandt sonder Haubois had hij het niet gekregen. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[199]Augustus heeft 31 daghen. - 1/11 augusti woensdach Andela gesien; de heer Haubois seyd mij genacht, confirmeerde noch hetgene hij gisteren gesecht. - Geschreven nae Duitzlant, gelesen. - N.B.L. ick heb het niet kunnen laeten te doen. 15. - Den heelen naedemiddach gelesen en niemantz gesien. - Alleen gegeten. 2/12 donderdach de Fransche kraemer gort affgekoft; de heer Jeltinga bij mij geweest, versocht mijne assistentie om toekomende jaer te mogen continueren in de Staeten-General, willende mit Lijckelma handelen dahroover. - Hij vertelde mij sijn questie mit Haeren, sijne conferentie mit De Bruyn. - De princess van Hoensolder schreeff mij een brieff wegen haer process. Ick andtwoorde haer. - Ick sach H.H. hoff in 't Noordeinde en het hoff van Swaensdijck, dahr ick vruchten en meloenen adt. - Adt bij de heer Haeren, en wahren vrolijck. 3/13 augusti vridach wass ick om vier uiren op de koetz, voer nae Viaenen, adt dess middach te Haestrecht, quam te acht uir te Viaenen, alwaer den heer van Brederod mijn quam besoecken, en logeerde mij. 4/14 saterdach sach ick H.H., salueerde haer en bleef den gehelen dach in haer caemer, adt twemahl bij den heer van [200] Brederod en vond alles heel wel. Orange iss groot en schoon. 5/15 augusti sondach ben ick in de kerck geweest; dess naedemiddachs wiert op 't hoff | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 686]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
gepreeckt en de heer van Donaus kindt gedoopt. - H.H. sprack mij van het Engelsche werck en seyd Amsterdam had 150 mille gulden ahn den coninck van Engelant gegeven op sijn reis. - Rintzwoud seid dat het Parlement nam mahr een 13de part en had 25 miljoen inkomen en alse wolden, soo kunnen se oover de 100 miljoen inkommen hebben. - Grandperin: H.H. had gesoch Lessal ahn den churpaltz te brengen, doch iss misluckt, en nu spreecken se qualijck. - Bij de heer van Donau gegeten dess avontz, middach mit mamoisel. 6/16 augusti H.H. purgatie ingenomen, bedanckte mij wegen haer pensioenGa naar voetnoot79, sprack niet wel van Hollandt en hoe haer die soo qualijck hadden bejegent oover de officiren van Sevenbergen. - Op de jacht geweest mit de heer van Brederod, mit hem gegeten; geschreven. - Bij de vrau van Potlitz geweest. - Mit mamoisel gegeten, mit H.H. gepraet nae den eeten. 7/17 augusti dingsdach. Desen dach ben ick geboden in 't jaer 1613, ben alsoo door den segen ende genaede Godess 36 jaer, heb den tijt door Godess rijcke segenen doorghebracht mit voorspoet, mehr gesontheit als kranckte, eer en reputatie, dahr sijn goddelijcke majesteit voor moet gedanckt, gelooft en gepresen sijn, en ben ick schuldich hem dahrvoor te looven, te dienen alle de daghen mijnes levens mit gedachten, woorden en wercken. - Ick moet geestelijck sayen, om geestelijck te mayen; ick moet mit de wercken dess geestes de wercken dess vleesches [201] dooden. Ick moet den ouden Adam dooden en worden een nieuwen en vollenkomenen mensch; dewiel ons lijff en ziel tempelen dess heiligen geestes sijn, soo wil hij dat wie die beyde zuiver en heilich bewahren; dahrom verbiet Godt alle onkuische daeden, gebeerden, woorden, gedachten en al wat een mensch dahrtoe helpen ofte verwecken. Ick moet loofven en danckofferen en betahlen den Here mijne beloften, leven in eenvaudicheit dess herten, in den gelove, gebede en goede wercken, om eewich behouden en zaelich te worden, in een onergerlijcke contiëntie beyde voor Godt en voor de menschen. Geeft, Heer, wat ghij gebiedt, en gebiedt wat ghij wilt, en ghij sult niet tevergeeffs geboden hebben; dahrom bid ick u godlijcke majesteit, dat ghij mij wilt regeren, leiden en bijstaen mit uwen heiligen geest, opdat ick mij voor sonden mach wachten, dienen den Here mit vrese en beven, amen, amen; het sie alsoo, her Jesu Christi, amen; gae nu in mijn 37 jahr. - Ick heb gekaetz den heelen voordemiddach. Mit mamoisel gegeten. - Mit H.H. gewandelt. Van den prins van Talmont gepraet en hoe hij sijn vrau soo qualijck tracteert. - Van den coninck van Engelant mit de gravin van Solms gepraet. - Dess avontz mit de heer van Brederod gegeten. 8/18 augusti woensdach gejaecht en gewandelt, mit de heer van Brederod gegeten. Mit H.H. uyt wesen wandelen. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[202]H.H. quelde mij, dat ons huys soo affginck en sooveul ehrlijcke luyden dahr niet mehr wahren als voor desen, quelde mij oock mit mijn leven. Adt mit mamoisel. 9/19 augusti donderdach ben ick in de kerck geweest. Alphonso klaechde mij van de vrau van Dona haere valscheit en dat se H.H. alletijt leugens wijsmaeckte en quaet maeckte. - Op 't hoff gegeten mit mamoisel. Grandperin seyde dat + [H.H.] altemitz mit groote genegentheit van 1 [Willem Frederik] sprack wegens Orange en dat men het | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 687]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
moeste eischen en vraegenGa naar voetnoot80. - De heeren van stift Uytert wahren bij H.H. gewandelt. Bij de heer van Brederod gegeten; H.H. seyde dat Haghius en vrau Varyck mij alle tijdingen seyden van 't hoff, hetwelck doch niet iss als slechte gemeine dingen. 10/20 vrijdach heb ick gejaecht mit de heer van Brederod en freulens. Mit mamoisel gegeten; den gehelen naedemiddach bij H.H. geweest, gepraet, gewandelt. Graff Mauritz hoopt Lijsfelt te hebben. - De vrau van Dona seit dat in Orange vier steden sijn. Orange geeft sooveul als die drie andere steden, en het landt staet onder die steden, heeft niet te seggen. - Mit mamoisel gegeten, gepraet; H.H. vertelde, hoe sie getraut iss geworden; de gravin van Levestein quam. 11/21 saterdach iss Van Royen hier geweest; H.H. ginck te tien uir naer Culemburch, wass vrolijck, adt dahr en quam te seuven uir wedrom te Viaenen. Wij quelden freulen Juliaen en mij; H.H. weet van mademoiselle Laforce noch niet. - H.H. sprack van Pau, hoe hij S.H. viandt wass en wat hij op de reiss van Engelant had gedaen; den coninck had sijn soon laeten seggen, hij sold sijn doot niet vreecken, maer alleen die coninckrijcken [203] mit soeticheit wedrom te krigen. 12/22 sondach augusti in de kerck geweest. - Dess naedemiddachs heeft Staermond gepreeckt, heel wel. - Ick adt bij den heer van Brederod. H.H. reedt wandelen. S.H. mit den waghen gefallen, quam dess avontz te Viaenen. - Den courvorst Paltz mamoisel voor desen geischt, doch wierdt gerejecteert wegens prins Galiss. - Mit mamoisel gegeten. Ick meinde nae Den Haghe te gaen. 13/23 augusti maendach heb ick mit de heer van Brederod gewandelt en op S.H. gewacht, die sliep. - Mijn secretaris [Philip Ernst Vegelin van Claerbergen] vertelde mij den aenslach van Vlissingen en sijn wedervahren van graff Hendrick en freulen van Nassau. - S.H. en H.H. gesien, die gewandelt hebben. - Viaenen en Amerongen waeren hier, aeten mit mij bij de heer van Brederode. - S.H. quam bij de vrau van Brederod; hij ginck baeden; H.H. voer wandelen. - S.H. adt bij de heer van Brederod, sprack lang mit H.H. nae den eeten, kreech een brief van Knuyt en voer om elf uir nae Dieren. S.H. wass cyviel en beleeft. Grandperin seyde dat ick wel bij H.H. stond, sprack dickwils van mij; altemitz soud sij wel lijden van Lessal, en dahrnae vreest se ick ben te old voor haer, vraecht nae mijne middelen, en kan men niet seeckers van haer seggen, praet het eene tegen het ander, soeckt mij maer op te holden tot haer dienst, en iss het anders niet te beduiden, N.B. 14/24 augusti dingsdach mit de heer van Brederod gejaecht, vertelde mij van S.H. boeck, dat S.H. alle ding op andere werpt; sprack van die retraite van mijn heer vaeder aen den Rijn voorbij Rees en Emmerick dat mijn heer vaeder wel en wijselijck had gedaen en voorsichtich. - De heer van Brederod ginck mit mij nae Lijsfelt mit de | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 688]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
freulens, [204] daer niet ten besten wass, en wass ick recht beschaemt; bleven dahr tot 6 uir, quaemen mit de koetz wederom, de freulens waeren moede. Aeten bij de vrau van Brederod, en keef Papa en Mama, en ick ginck wech. - Grandperin seyde mij hetselfde van gisteren, doch seide ick most mijn sinnen niet te veul op Lessal setten, wandt sie vreesde het soude niet gaen, soo moet ick op Caumont dencken, edoch ick most verseeckering hebben, ehr ick van H.H. scheide, off of ahn; H.H. had medecijn genomen; haer niet gesien desen dach noch Papa. 15/25 augusti woensdach. Saterdach den 18/28 iss H.H. 47 jaer, N.B. Ick heb ahn Capellen en Armaveille geschreven mit Michel en eenige dingen in Den Haech bestelt. - Ick sach H.H., adt bij mamoisel. - H.H. seyde mij van Somerdijcks harde raeden als sijn vaeder tegens de armyniaenen. - Dat + [H.H.] door eenicheit, melancoly haest disperaet wass geworden en een mess in de handt had gehadt, om sich te doorsteken, doch sie ooverwon sich en worp het mess wech en wil nu niet alleen wesen, wandt de eensaemheit gantz niet goet iss. - Wij prateden van de cuisheit en andere sonden, dat men die niet doen most. - Mit H.H. gewandelt in de koetz, wass wel gesint. - Vrau Varyck seyde mij, dat H.H. welgesint wass tegens mij en wel genegen, hoopte alless soud wel gaen, en most ick een einde van de saeck hebben. - Gravin van Solms hier; ick sach de vrau van Dona, die mij seyde dat se veul haver en koorn uyt Pruissen had gekregen. - Mit de heer van Brederod gegeten. Mit H.H. gepraet. - Dona, van Moerspeu en doe mijn broeder bleef. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[205]16/26 augusti donderdach mit de heer van Brederod gewandelt, die nae Den Haech gaet. - Mit de mamoisel gegeten; mit H.H. gepraet, mit H.H. gewandelt; dess avontz op het hoff gegeten mit mamoisel en nae den eeten van den courvorst, courprins, courvorstin, Borxdorf gepraet, en wass ick den gehelen dach dahr bij H.H. 17/27 augusti vrijdach heb ick gelesen en geschreven tot elf uir. - Mit mamoisel gegeten; mit H.H. gepraet, en quelden mij en het freulen van Portugal seer, Juliaene. - H.H. gewandelt. Grandperin seyde mij, dat H.H. weder heel wel van mij had gesproocken, doch kost het mij niet seggen, omdat wij belet wierden; H.H. wass bij de vrau van Dona. - Adt mit mamoisel; H.H. vertelde dat de courvorstin en de princess-royael malckander niet gesien hadden en hoe de princess van Lixem te Spae de princess-royael gesien had en wass dahr quaet oover. 18/28 augusti saterdach, H.H. geboortedach, heb ick gekaetz. - Mit mamoisel gegeten; mit H.H. gepraet. - Grandperin seyde heel goede tijding, noit beter, en gaff mij goede hoop N.B. tot Lessal, want + [H.H.] had der heel wel van 1 [Willem Frederik] gesproocken, dat ick soo goet wass als sie, en schortede niet als de jaeren, vraechde of ick er om dochte en haer wel soud begeren, waerop geantwoordt dat ick het wel wenste, doch dorst het niet vragen uyt vrese van gerefuseert te worden. Men moet het vragen, wil men yet hebben, seyde + [H.H.], oock dat Lessal goede middelen soud hebben, had goet inkomen, en dat haer pensioenen ooverschoot, liep al op tot haer profijt. + [H.H.] had Lessal bekeven laeten oover haer hoverdie door vrau Uersel en begeerde sulcx niet; al dit en wat S.H. geseit heeft verleden jaer, komt haest oovereen en tot enicheit. - Ick lass een Comedie, pratede mit H.H. van vorst Christiaen [van Oldenburg] en haer | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 689]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
hauwelijck; wass heel cyvijl, ginck niet uyt. - Lessal van S.H. besocht, brocht hem niet tot ahn de deur, 'twelck hem qualijck ahnstond, en bekeef haer daeroover; sie wierdt heel root. 19/29 sondach. Albertine Agnes de Nassau d'Orange, Henriette Caterina de Nassau d'Orange, soo schrieven die twe soeter haere naemen. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[206]In de kerck geweest; Haulterive iss gekomen, sprack van S.H. en hoe onss huys te gronde ginck mittertijt, dat men dat most voorkomen, beletten; ick seyde ick sach het wel en twiefelde daer niet ahn, doch sach niet hoe men het beletten soud; die tijden sijn verandert, en wij sijn gheen heren van het landt, mahr dieners; het werck van prins Mauritz leit haer in de kopGa naar voetnoot81, 'twelck sie vresen en sulckx willen voorkomen. - Mit mamoisel gegeten. - H.H. gepraet; H.H. heeft de predicatie gehoort op 't sael, pratede tot vijff uir, retireerde sich N.B. uyt reden van de stonden, en wie gingen in 't bosch wandelen; Haulterive en ick wandelen, spraecken van de regering, S.H. en S.H. saeliger, dat mit Hollandt niet wass uyt te richten om haere continuele veranderingen; Haulterive had S.H. saliger geraden het bauwen te laeten en ahn eenige, die in credijt wahren, te geven, om haer te winnen; S.H. antwoorde, het helpt niet door de veranderingen. - S.H. wass nonchalant, antwoordt niet als men hem schrieft oft aenspreeckt, en sal hij sich verliesen. - Haulterive wil wel onder den general van de artilleri staen, doch niet onder den lieutenant-general van de ruyteri. - Haulterive en ick aeten mit mamoisel; pratede mit H.H. 20/30 augusti maendach reedt ick om vijff uir nae Lijsfelt, quam wat nae sessen daer, vand N.B.L. wel en buyten prickel en liet se soo; had stonden gehadt. Ick ontbeet op de toorn, viste, reedt om elf uir de heele baronnie om, die lang iss drie uir en breet somtijts een groot halfuir, oock wel een quartir, al weylandt en leech, 'twelck mit meulens wordt drooch geholden, oover de dartich, en als die wech wahren, wass het landt gerouineert en verdorven; der sijn rijcke bouren, en dronck ick mit eenen, die seyde dat se nu gheen hooftgelt gaeven, gheen 200 penninck en gheen schorsteengelt, (maer van de hoornbeesten en peerden en andere lasten gaven se noch, en had het hem wel 1500 gulden gekost, [207] en quam ick te seuven uir eerst tuys, heb Gijssemburch gesien, 'twelck gantz niet deucht, Gauriaen oock, dat slecht iss, 'twelck mijne naebuiren sijn en die van Dort; de baronnie heeft de vorm van A en leit rontsom in een vaert en uytwaetering. - Der iss niet veul ahn het huys te repareren als de muir ahn den hoff; Van Royen traude sijn dochter uyt. Ick adt om seuven uir, reedt om acht uir van Lijsfelt en quam te tien uir te Viaenen, heb H.H. niet gesien. - N.B. Van Royen te verbieden niemantz vreemtz op het huys te logeren, wie het sie, ofte mijne meubelen ahn iemantz te doen gebruycken, sijnde hem voordeel genoech, dat hij daer vergeefs woont en van alless vrie iss van impost. 21/31 augusti dingsdach lang geslaepen, geschreven in dit boeck. Ick sprack mijn hospes ahn. - Adt bij de heer van Brederod, speulde mit mamoisel Mariquen en freulen van Portugal. - H.H. reedt mit de koetz uyt wandelen, wass wel gesint. - Ick adt op 't hoff en pratede mit H.H.; Traesjen heeft de stonden, N.B. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 690]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
22 augusti/1 september woensdach gewandelt te peerdt en gelesen. - De princessen wahren te Culemburch bij freulen van Portugal. - Ick adt bij de heer van Brederod. - Mit H.H. gewandelt; sie sprack mij van haer pensioen, om Haeren te schrieven dat te veranderen, en meent H.H. dat Rindswoud en Musch het soo slecht expres gemaeckt hebbenGa naar voetnoot82. - H.H. sprack mij wegen Jongstal, om hem te spreecken wegen het revijs, want als Lorainen het gewint, soo kompt S.H. strackx in possessie, die het seer nu ter herten neempt en meer als voor desen. - Mit de princessen gegeten; H.H. seyde mij sie wolde Den Haeghe wel quiteren, vraecht nu nievers nae en iss expres uyt Den Haghe om te toonen, dat sie nae de regering niet meer vraecht, [208] en hoort niet als van malcontenten, klachten oft recommendatiën, en wil S.H. geen ombrage geven, dat se sich yevers mit wil moyen, en deed het S.H. niet, H.H. ginck uyt Den Haghe woonen. - Ick schreff ahn Haeren en Jongstal. - De heer van Brederod gaet weder nae Den Haghe. 23 augusti/2 september donderdach ben ick in de kerck geweest. - Mit mamoisel gegeten, den heelen naemiddach mit H.H. gepraet en gewandelt in de koetz. - De princessen gingen bij de vrau van Potlitz collacioneren. - Doe S.H. mit het leger bij Tienen lach, had hij een aenslach op Antwerpen, dewelcke Haulterive soud in 't werck stellen, doch ginck niet voort, bleeff 10 off 11 dagen stilleggen; ons provisie en vivres gingen op, en Picolomini quam ondertuschen mit secours uyt Duytzlant, wahrdoor sie alles redresseerden en kregen op 't lest Schenckenschans inne. - Der quam tijding, dat den courvorst [Ferdinand van Beieren] Luyck in heeft gekregenGa naar voetnoot83, 'twelck dit landt noch eens sal te kort doen, en sullen sie alsdan te laet sien, dat se still geseten hebben, haere vianden versterckt en sich verswackt, en sullen het te laet beklagen; dit sal den courvorst stank maecken. 24 augusti/3 september vriedach heb ick geschreven, gelesen en een huys afgeteyckent. - H.H. adt bij de vraw van Potlitz, voer mit de koetz wandelen. - Ick adt mit mamoisel, pratede nae den eeten mit H.H. 25 augusti/4 september saterdach. H.H. nam medecijn. Ick reedt nae Renen, quam te half negen daer, sach den hoff. Adt daer. - Te half twe sach ick de coningin [Elizabeth Stuart, koningin van Bohemen], sprack mit haer van de [209] Engelse saecken; had gantz geen betrauwen op de Schotten, en sijn die mit het Engels Parlement eens, als sie meint. - Ick sach mademoiselle Louyse en Sophie, reedt om half vijff vandahr, quam te acht uir te Viaenen. Adt mit Hagha. 26 augusti/5 september mamoisel Mari geboordtdach; Knuyt iss gekomen; in de kerck geweest. - Mit mamoisel bij de heer Brederod gegeten. Kupijff gepreeck op 't hoff. - H.H. gewandelt mit de koetz, wass wel gesint. - Dublyn ontset; H.H. vertreckt morgen. Mamoisel Henriette en Marie gaen nae Den Hage. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 691]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
27 augusti/6 september maendach iss H.H. om tien uir van Viaenen gegaen en adt te Lexmund, van de heer van Brederod getracteert, voer om drie uir vandahr, quam te vijf uir te Gorckum, wierdt van de magistraet gecomplimenteert; de burgeri in de waepenen. Voer mit de pondt oover de Maes en quam te ses uir te Worckum. - Ick ginck de stadt om, die sterck iss van situatie, en kan men het waeter rondtsom leyden. - H.H. praetede nae de eeten mit Knuyt wegens den vrede, hoe Vranckrijck dit landt had soecken op te holden en den vrede te beletten, sie daer niet toe gesint sijnde, daer sie oorsaeck sijn, dat dit landt haer volck te Munster schickte. - Knuyt seit, een dinck moet men vastsetten, Spagniën woud vrede hebben off mit ons oft mit Vranckrijck, daerom hadde men langer getergiverseertGa naar voetnoot84. Spagniën soud Vranckrijck alles gegeven hebben, sijn landt en ons landt. - Spagniën wil sijn dochter [Maria Theresia van Oostenrijk] ahn Vranckrijck of Portugal geven, waer hij de meeste profijt mit kan doen. - Knuyt ginck uyt, doe de heeren teyckenden, en speulde Commedie en quam eerst doe se alle hadden geteyckent, en doe teyckende hij oock. Nederhorst bleef alleen [210] staen, sonder te teyckenen. - H.H. vertelde, hoe Destrade ahn S.H. had geseit hetgene de aliantie aenginck tuschen Spagniën en Vranckrijck wegen het hauwelijck en hoe hij het daernae lochendeGa naar voetnoot85. - Knuyt seyde dat Longeville, Avaulx, Servient haer quaemen seggen, dat de vrede tuschen Vranckrijck en Spagniën wass getroffen, en seyden het haer voor een secreet; dat heb ick van Donia noch niet gehoort, anders sijn se in alles eens. N.B. 28 augusti/7 september dingsdach iss H.H. om acht uir van Worckum gevaeren, adt te Waelwijck, wass heel wel en lustich, klaechde oover Musch, dat die socht S.H. tegens haer op te rucken; geloove dat het van Knuyt kompt, die Musch niet mach lijden, gelijck gauwe luyden alletijt doen. - H.H. quam te ses uir te Tilburch, en quaemen haer enige officiren tegen van Breda. 29 augusti/8 september woensdach iss H.H. te acht uir op de koetz geseten en te Popel te elf uir gekomen, het eerste dorp van de heerlijckheit TournhaultGa naar voetnoot86, alwaer de schultus neffens schepenen H.H. quaemen salueren en groeten. - Naedat H.H. gegeten had, voer sie om half twe van Popel, en bejegende haer alle de gilden mit bogen en flitzbogen en musquetten en wahren wel 32 veendels en een hoopen guydons mit lyden te peerdt, die se drogen, veul volckx en fray volckx. H.H. sach se op 't stadthuys voorbij marscheren, wass wel tevreden en lustich, quam om seuven uir in haer huys. - Ick sach het casteel, pratede mit H.H. - Adt mit mamoisel en pratede daernae mit H.H. van haer bauwen. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 692]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
den eeten gepraet mit H.H., Knuyt en Dona; de heer van Brederod vertelde mij van S.H. en H.H. 't gepasseerde. 31 augusti/10 september vrijdach op de jacht geweest, doch niet gevangen; Knuyt vertelde mij den aenslach op Antwerpen anno 1637, doe de Fransche bij ons wahren. - Hij seyde dat prins Mauritz sijn actie voor 300 duysent gulden had verkoft gehadt wegens Bourgoendiën en andere pretensiën. - Door hem waeren wel seuven miljoen in S.H. huys gekomen, behalven sijn dienst in Orangiën, daer hij 500 duisent gulden had en amployeerde maer 1300 en had last tot een miljoen te lichten, om Orangie te belegeren. - Hij heeft Bergen op Soom, Lingen, Montfoort, Hoochstraten, Sevenbergen, Meurs vermeert ahn S.H. en H.H. gebrocht. - S.H. kost hem laestemael in Zelant zalveren, doch hij wilde niet één woort spreecken in het faveur van Knuyt en dat uyt oorsaeck van de teyckening van de vrede, daer hij last toe had van S.H. om te teyckenen, als de andere teyckendenGa naar voetnoot87; aen Nederhorst teyckening wass weinich gelegen; H.H. schreeff hem dicwils te teyckenen; Pigneranda seyde, teykent Knuyt niet, soo werpe ick het accordt wegens S.H. in 't vuir, en sal het de koninck niet holden; Knuyt doet groote eden en sweert noit yet van de Spaenschen ontfangen te hebben off gepresenteert geworden. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[212]Ick adt op 't hoff en kan ick niet sien dat de Françoisen den vrede wilden maecken, hebben alleen uytvluchten gesocht, gelijck de journaelen uytwiesenGa naar voetnoot88. - H.H. ginck mit de koetz wandelen in 't bosch, en stond haer heel wel aen, wass wel tevreden en gesint en quam om seuven uir eerst wedrom tehuys. - Nae den eeten pratede ick mit H.H. en spraecken van Knuyt; H.H. seyde S.H. had ongelijck soo een trauwen diener soo qualijck te tracteren; had hij quaelijck gedient, moste men hem straffen, soo niet, behoorde men hem en sijn vrunden niet te onderdrucken; H.H. heeft dicwils woorden om Knuytz wil mit S.H. gehadt en stelt hem in 't ongelijck, doch S.H. werpt het op die van Zelandt, en al had Knuyt niet geteyckent, soo kost S.H. niet den vrede beletten oft te velde komen, wandt Hollandt wold niet te veld en wold den vrede hebben, op wat wijse het sie, en sien sie niet geern dat S.H. Knuyt soo tracteert, omdat sie meinen dat het om den vrede iss, die sie mit gewelt willen hebben, 'twelck S.H. meer quaet als goedt kan doen, en sprack ick heel lang mit H.H., die mij een brief liet lesen van Buseroy, en begeerde men haer in Den Haech. - En heb ick desen maent geindicht door Godes segen ende genaede mit groote geluck en gesontheit, alhoewel ick het niet verdient heb, want ick onse here Godt niet danckbahrlijck heb gedient [213] voor sijne groote genaede en barmherticheit, voor sijne weldaeden, want heb ick mijne beloften niet geholden en den Heer gedient gelijck het behoort mit gedachten, woorden, wercken, mit mijne gelederen, die soo vollenkomen gesont sijn, dat ick niemantz weet die de Heer daer meer mit segent; oock soo segent mij de Heer in mijne affairen, die noch ter tijt wel gaen, soowel in de provintie als buyten de provintie, want ick in beyden veule vrunden heb; H.H. en S.H. doen mij veul eer, en heb ick van onse heer Godt niet te bidden als continuatie van sijne segens en weldaeden en dat ick een goedt hauwelijck | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 693]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
mach doen, 'twelck nu het eenigste iss daer ick op moet dencken, om erven te krigen voor mijne arme en geringe onderdaenen; ick hoop de Heer sal het versien, geven mij wat mij salich en dienstich iss, hetwelcke sijn godtlijcke majesteit verseecker doen sal, als ick mijn leven betere, niet weder in sonden verval mit L., daer ick twemahl door swackheit in vervallen ben in Den Haech en Liesfelt tegens mijn belofte en voornehmen; och Heer, laet ick mij niet alleen voor die sonde, mahr voor alle andere wachten, haet niet, dronckenschap en alle wercken dess vleesch, mit de wercken dess geest de wercken dess vleesch dooden, nemen ahn van deucht tot deucht, van godtsaelicheit tot godtsaelicheit en worden mitdertijt een vollenkomen man, doch heer, dewiel den ouden [214] Adam alletijt om mij gaet als een briesende leew, door den duivel gedreven om mij te verslinnen door gedachten, woorden en wercken, soo bid ick u godlijcke majesteit, dat hij mij wille regeren mit sijn heiligen geest, dat ick voorsichtich wandele soowel geestelijck als wereltlijck, dat ick alletijt bedenck wat ick segge oft doe, dat ick alletijt het einde bedencke en wachte mij voor sondigen, laeten de werelt lachen en raesen, blieven bestendich tot den einde toe, besitten mijn lichaem, hetwelck een tempel dess heiligen geest iss, in waere heilicheit en gerechticheit alle de dagen mijness levens. Regeert dan, heer, mit uwen heiligen geest, geeft, Heer, wat ghij gebiedt, gebiedt wat gij wilt, en ghij sult niet tevergeefs geboden hebben; laet ick bestendich blieven tot den einde toe en dienen u godtlijcke majesteit in oprechte geloove en goede wercken, in den gebede, het sie also, her Jesu Christi, amen, amen, en regeert mij, heer, dat ick den maent september godtsaelich, gesont en geluckich doorbrenge, besittende een onergerlijcke contiëntie beyde voor Godt en voor de menschen, amen. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[215]DamurothGa naar voetnoot89. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[225]September 30 daghen. - 1/11 september saterdach op de jacht geweest; Lessal perseecken geschickt, en heeft mij bedanckt. - Bij den heer van Brederod gegeten. - H.H. ginck wandelen in een heel quaet weder in het clooster. - Ick adt op 't hoff; H.H. pratede mitt de heer Knuyt van het bauwen en sijn gelt ahn te leggen; de heer Knuyt seyde dat hij twe bouren uytmaeckte, die alle plaetzen van S.H. in Zelant opteyckenden, en als die verpacht wierden, soo pachten sie drie oft vier hoeven; doen de bouren dat merckten, nahmen sie die landen selfs en gaeven 4 gulden mehr te huir op elck landt. - Verels boodt eens 96 duisent gulden mehr op 't veen als het gegolden had, mahr doe het dahrtoe quam, woud hij het niet voor tienduisent gulden ahnnehmen. - H.H. kreech een present van die van Tournhout. - Hans iss verleden woensdach gestorven. - H.H. seyd sie wost niet, oft haer dochters off soon haer goedt soud erven. 2/12 september sondach in de kerck geweest bij H.H., alwaer Cuypijf preeckte; nae den eeten sach H.H. de papegay schieten en wandelde. De reis van den Andtwerpen quam dess avontz aff, en meinden wij dess maendachs mit H.H. te gaen. 3/13 maendach heb ick lang geslaepen; H.H. sach haer casteel, wandelde niet, wass wel tevreden. Ick adt desen avontz bij de heer van Brederod en sach H.H. nae den eeten. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 694]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[226]4/14 september dingsdach ben ick te Vechghelsand geweest, het huys en de plantagie gesien, die groot iss, heeft hondert hoeven, iss niet gelieft van de gemeinte; pretendeert van Oenia vier coetzpeerden voor een Italiaens testament. - H.H. te Arendonck geweest mit de koetz. Graef Hermen wass dahr. - Nae den eeten pratede H.H. van Swaen, ambassadeur nae den keiser [Ferdinand III], Ripperda bij de courvorst te Kleeff en juffer Osmael. - H.H. seyde mij in die sael te Tournhaut te trauwen; ick wenste het wel mit Lessal. 5/15 september woensdach sijn wie op de jacht geweest, hebben geweldicht geloopen, doch niet gevangen. Ick sach de heyde van Tijl, alwaer prins Mauritz de Spaenschen sloechGa naar voetnoot90, meinende nae Herentaels sich te retireren, sijnde niet wijt van het dorp oft pass. - Die van Luyck sijn door vierduisent man ingenomen, hebben al haer geweer moeten geven, sich op genaede oovergegeven en mogen in drie daghen niet op straet komen. Schamaer heeft sien conditie helpen maeken en Bartel en sijn andere vrunden verraden, die verseecker sullen gejustificeert worden. - Bij de heer van Brederod gegeten. - H.H. gesien, gepraet; om het quaede weder ginck H.H. niet uyt wandelen. Wij teyckenden yetwes aengaende de huysen te bauwen. - Nae den eeten mit H.H. gepraet. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[227]6/16 september donderdach. Knuyt soud oorsaeck wesen, dat S.H. saliger al sijn goedt fidecommiss heeft gemaeckt, en dahrom iss S.H. soo quaet op Knuyt. - Wij hebben gejaecht, maer niet gevangen, wel geloopen; heel quaet weder. - Op 't hof gegeten. - H.H. heeft gewandelt mit de koetz. Nae den eeten pratede H.H. van de regering, hoe die soo veranderlijck iss en soo weinich S.H., prins Mauritz diensten erkenden, dat se behoorden epitaphiën te maecken tot haere gedachteniss. In Zelandt willen se ghen nobelen mehr hebben nae S.H. doot en in de provintiën geen gouverneurs; Hollant sal alless ranverseren door haere stautheit ende macht, en wass H.H. niet wel op haer tevreden. 7/17 vridach gejaecht, niet gevangen; op 't hoff gegeten; H.H. op 't casteel geweest, gewandelt; wass wel tevreden; bij de heer van Brederode gegeten. 8/18 saterdach hebben wie gejaecht, een haes gevangen; bij de heer van Brederod gegeten; H.H. gewandelt, wass heel wel gesint en had seer schoon weder; dess avontz op 't hoff gegeten, mit H.H. gepraet tot tien uir. 9/19 sondach in de kerck bij H.H. Op 't hoff gegeten; H.H. ginck in 't clooster wandelen, de vrau van Brederod ginck nae Hoochstraeten. - De heer Knuyt liet mij een brief van Buseroy wegens het process sien van den hertoch van Loraine en de princess van Hoensolder, 'twelck twiefelachtich staet, en doen den Brabantschen Raedt groote moite om het voor de princess van Hooensolder te holden. S.H. laet sich nu dahroover [228] ahn gelegen laeten, H.H., en soecken mij wegens Piter Alart, Igst te recomanderen; Knuyt seit dat drie van de Brabantsche heeren sullen haere advisen veranderen, dahr hij van geasseureert iss, 'twelck qualijcken kan gelooven, wandt het een schlecht stuck van die heeren wass sich soo te uyteren. Oock wass het loss gedaen voor Knuyt, het alsoo sijnde dat hij het ginck seggen; de princess soud wel drie tonnen gautz belooft | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 695]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
hebben en wel tienduysent gulden belooft hebben ahn een man, en gaet sehr mit gelt om; ick geloof Sainct-Martyn doet oock soo; de uytkomste sal ick mit verlangen sijn [zien]. - Knuyt had de princess van Hoensolder twee miljoen geboden vanwegen den koninck, en doen wilde sie het niet doen, 'twelck sie nu beklaecht, en sal het nu niet krigen kunnen; 15 tonne gautz wil hij haer wel toe. Mit juffers Rossum, Grandperyn gepraet. - Op 't hoff gegeten, gepraet; wass passelijck gesint. 10/20 maendach september iss H.H. van Tournhaut gegaen, adt te Hoochstraeten en ick bij den heer van Brederod, ginck om drie uir vandaer, quam te ses uir te Sundert; nae den eeten mit H.H. gepraet en Knuyt, en sprack van S.H. mesnage, dat hij in sulcke disordre huyshielt en alle jaer 200 duisent gulden ten achteren teerde, en als hij soo voortginck, soud hij sich gantz rouineren. - S.H. wilde goederen in Hulsterambacht vercoopen. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[229]Hij teert soo, omdat hij geen kinder meint te krigen. - S.H. seyd, had hij het testament gehadt, hij soud het gebrant hebben, doch H.H. had een dubbeld daeraf; doe S.H. saliger doot wass, liet S.H. alle de cabinetten in sijn camer brengen, wahr H.H. heel quaet oover wass. - H.H. meint S.H. sal sijn susters niet veul geven, dahrom wil sie de dochters bedencken. S.H. iss quaet, dat het goet fidecommiss iss; hij meinde dat H.H. 200 duisent gulden dess jaers had van S.H. saliger. - De courvorstin iss op S.H. niet wel tevreden, want hij haer geen gedachteniss van S.H. saliger heeft gegeven; H.H. sprack veul van testamenten maecken, dat men die behoort te holden. - H.H. wil twe testamenten maeken en leggen den éénen bij de magistraet van een stadt, om hare dochters te beneficeren; Knuyt wilde wat seggen van mijn trauwe, doch ick hoorde daer niet naer en begost een anders discours. 11/21 dingsdach september. Luyck wordt geheel Spaens, wandt den ertzhertoch wil mit sijn leger dahr komen, en soo sullen se die stadt heelendal oovermeesteren; den burgemeester iss den handt aff, dahrnae het hooft, en sullen sie die stadt gebruicken als die van Maestricht; den courvorst [Ferdinand van Beieren] sal Wijck weder eischen, gelijck Rijnberck; als dat niet gaen wil, sal hij mit Spaensche hulp op sijn naem dese landen aentasten, en soo sullen wie in den oorloch komen, sonder dat wie het weeten; soo wie niet in oorloch komen, dat Hollandt noch nergens toe verstaet, sullen wie allengskes alles verliesen, totdat het de Spaensche, keisersche gelieft ons aen te tasten. Ergo wie gaen verloren door onse onenicheit en nonchalance, hetwelcke sehr te beklagen iss. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[230]En heeft de regeringe noit soo advantageux geweest voor de Spaensche als nu, wandt Hollandt wil alles regeren, en de resolutiën van Hollant kunnen door één stadt werden opgeholden. - H.H. ginck te negen uir op de koetz, quam te 12 uir te Etten, adt daer, voer om half twe vandahr, quam te vier uir te Sevenbergen, wierdt van de burgeri wel ontfangen; den drost deed een fraye harange, sie deeden een vertoninge, branden pecktonnen en vuirwerck, 'twelck H.H. sach, en wass H.H. sehr wel gesint. - Ick ginck de stadt door. Grandperin seyde mij, dat het noch wel stond bij + [H.H.], noit beter, had noch goede moet tot de saecken van 1 [Willem Frederik] wegens Orange, hetwelcke men moet verwachten en doen ondertuschen wat een ehrlijck man toestaet. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 696]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
12/22 woensdach iss H.H. te Sevenbergen in de kerck geweest, alwaer de predicant het sermoon dirigeerde op H.H. intrede en deedt het heel wel. - H.H. sach de vrau Haulterive, voer mit de koetz wandelen, sach de vertoning noch eens. - Nae den eeten pratede H.H. mit mij en Knuyt. 13/23 donderdach ginck ick naer Breda, sach het parck aen het casteel, reedt op Valckenhaens plaetze, op Krockx plaetz en quam te elf uir wedrom te Sevenbergen. - H.H. ginck om vier uir in 't schip en voer mit het jacht van graff Mauritz tot één uir bij de Kil, anckerde daer, sliep in 't jacht. 14/24 vridach maeckte H.H. seil om vier uir, voer te seuven uir voorbij Dort, en quaemen de heeren Beveren, Berckel H.H. salueren, [231] die H.H. voor het bedt liet komen; H.H. quam te tien uir boven, quam te één uir te Delfshaeven, alwaer de heer van Brederod H.H. sprack wegens Beveren aengaende de verandering van de schepenen, en stond het H.H. gantz niet ahn, want S.H. tegens Beveren had geageert; H.H. had geen goedt ooghe op Musch, op Somerdijck, dat die S.H. qualijck rieden, en wass heel niet tevreden mit hetgene nu geschiet alle daech. - H.H. pratede nae den eeten wedrom van een jacht en andere dingen. Mourtzen vertelde ons, hoe de prins van Talmont soo qualijck dahrahn wass, soo stonck; sien vrau noch maecht en noit van hem noch aengeraeckt, en had in de jaecht geschreven, om haer ongeluck en misnoegen te kennen te geven. - H.H. quam om vijff uir te Delft, om half seuven in Den Haghe. S.H. quam bij haer, pratede mit haer wel een uir. Ick adt mit de princessen en sach H.H. nae den eeten, die niet wel tevreden wass, sieckelijck en gemelijck. - Ick sach Jongstal noch desen avont. 15/25 saterdach de heer André gesien, die geweldich klaecht oover de regering van Hollandt, dat se oorsaeck iss van allerley disordre; sie verliest onse vrunden en stieft onse vianden, haut alless op, doet niet aff als dat haer goedtdunckt en veroorsaeckt groote disordre. - Eén stadt in Hollandt kan alle resolutiën opholden; de Hollanders vresen de soldaten niet, omdat sie niet kunnen uytrichten, [232] wandt al wolden se muiteneren, de Spagniaertz die en solden de plaetzen doch niet durven nehmen uyt vrese van geheel mit dit landt te breecken en in een nieuwen oorloch te geraecken mit dese landen. - De heer Haren seide mij, dat Schonberg de eene dochter van Spiring had, S.H. de ander door Dalonne, en sprack oock van de Hollanders quaede menéen, die bij haer project blieven wegens de mesnage dat se eerst hadden voorgestelt, hebben wegens Stricklandt geprotesteert. - Op het hoff gegeten bij S.H. en nae den eeten mit hem gepraet; hij seyde dat hij die van Dort had gegeven wat sie begeerden en ahn hem versocht, en alleffenwel wahren sie qualijck tevreeden op hem. - Ruisch had gesecht sie behoorden kaut te wesen die in Hahr Hoochmogende vergaedering hadden durven voorstellen wegen het ahnnehmen dess staetz van oorloch, door den Raedt op 't pampier gebracht. - S.H. seyde mij, hoe Hollandt soo hardt op de mesnage ginck en tegens de milici. - Ick seyde, de heeren van Hollant vresen nietz, wandt all muitineerden onse soldaten, Spagniën soude die niet willen off durven ahnnehmen uyt vrese van oorlochen, daerdoor sijn sie soo staut. - Oock kan één stadt in Hollandt alle resolutiën in Hollant beletten en door Hollandt in Haer Hoochmogende vergaedering; soo kan Spaniën off wie viant iss van dit landt, doen wat se willen door eenige corruptie ahn | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 697]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
een pensionariss oft stadt; hij bekende dat het wahr wass, het sijn ons meesters. Ick seyd, [233] soo gaet het landt verloren; ick hoop nehn; wie moeten dahr noch om krabbelvuysten. Noortwijck: dat S.H. de schulden soo hooch gemaeckt had, en dahrom wass het landt soo ten achteren; den jongen baes most het nu lijden en misgelden. - Ick ginck tehuys en sach de heer Jongstal, die mij van alless bericht deed en bleeff bij mij tot sess uir. Ick lass, schreeff, adt alleen, sach H.H. en wachtede haer nae den eeten op, quelde en sprack mit Knuyt, gaff Bergen verloren. 16/26 sondach. L.N.B. seyde mij weder gehadt te hebben hetgene nodich, ergo gheen swahricheit; moet mij wachten van nu voortaen. - In de kerck; de heer Wijckel bij mij geweest. - De heer Krack; hem de saeck van de coningin van Bohemen gerecommandeert. - Den ambassadeur van Dennemarcken secretariss [Johannes Vilhelm Edingh] sal bij mij komen, en doe hij quam, begeerde den ambassadeur mij te salueren. - Ick sach de coningin, sprack lang mit de princess van Hoensolder, die sehr klaechde oover S.H. en H.H. - Ick adt thuys, sach H.H., daer S.H. quam, en sprack sie van de verandering van Dort. - Grandperin seyde dat H.H. dicwils nae mij vraechde, wahr dat ick wass en wat ick deed, en begeerde ick solde voor als nae komen en haer besoecken. - Ick brocht S.H. thuys, die mij vertelde, hoe dat hij Beverens vrunden had schepenen gemaect tegens sijn danck, om die uyt den auden raedt te holden, waerdoor hij Beveren swack maect en Berck sterck, en sullen Beveren of sijn vrunden daerdoor deronder komen, die nu 16 jaer geregeert hebben in de plaetz van Terenstein. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[234]S.H. heeft Middelburch, Tibault en heel Zelant, kan daer doen wat hij wil, en Tibault moet apsoluut van S.H. dependeren. - H.H. recommandeert veul dingen die S.H. niet doen kan, en dan wort mevrau quaet, S.H. swiecht stil off wil gaen; H.H. krijt dan. - S.H. heeft voor plesir een testament gemaect, wahroover H.H. heel in pijn wass, en heeft het wehr verbrant, en wiert H.H. het door Buseroy gewaer, en deedt hij het expres om te sien, of het Buseroy niet ahn H.H. solde rapporteren. 17/27 maendach. Armeille seyde als S.H. geen kinder kreech, soo wolde hij één van sijn susters aen één van sijn huys trauwen en nehmen dessen kindt voor erfgenaem; als de princess sterft, wil hij noit mehr trauwen; dat komt mit Somersdijck oovereen; hij meint de princess sal geen kinder krigen. - Bij den ambassadeur van Dennemarcken; seyde mij, dat de coninck gheen mehr recht heeft als een bour en heeft de wetten beswooren, en als hij die niet holdt, dan staet hij voor de standen terecht; den rijckshofmeester moet het hem seggen en vermaenen hem, en soo hij het ten derde mahl niet volcht, moet den rijckxhoffmeester den stenden beschrieven en stellen den coninck voor haer terechtGa naar voetnoot91. - Ick adt tehuys; bij H.H. geweest, haer cabinet gesien, 'twelck heel fray iss; H.H. ginck nae Rijswijck, sach haer huys en sprack van den vorigen tijt, van haer geluck en in wat staet sie nu wass; ick trooste haer en seyde sie wass noch geluckelijcker als eene dame in der werelt en most Godt dancken. - Ick adt | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 698]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
bij de heer Haeren, ginck bij H.H., die Knuyt in 't cabinet sprack, en sprack ick mit de princessen. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[235]18/28 dingsdach patrisen uyt Vrieslant gekregen; den ambassadeur van Dennemarcken wass lang bij mij. Ick adt thuys mit Jongstal, Haeren, Wiglius. - H.H. voer nae den eten wandelen in 't Bosch; de vrau De Bruin wass bij H.H. - Ick adt thuys, sach H.H. dess avontz. 19/29 september woensdach heb ick vroech op 't hoff geweest, dahr gepraet. Ick adt mit S.H. en ginck op 't olde hoff, alwaer S.H. quam, bleeff bij H.H. tot vijf uiren. - Ick voer mit H.H. wandelen, die dahrnae de coningin ginck besoucken. - Nae den eeten quam ick wedrom praeten en bleeff tot half elf bij H.H., die van het werck van Dort sprack en beklaechde dat S.H. om Musch sulcke dingen deede. 20/30 donderdach reedt ick wandelen op Musch plaetz, adt bij H.H. dess middachs, en voer H.H. wandelen in de plantage en huys van Brassert en wass H.H. heel vrolijck en collationneerde. Ick adt dess avontz niet, ginck te negen uir wedrom bij H.H.; spraecken van Duytzlant, Vranckrijck, van predicanten en op 't lest van haer pensioen, off de ses provintiën niet vast solden stellen haer quota in 40 duysent gulden, om Hollant daertoe te bewegen, die alleen daertegen sijn; ick seyde van jae, en het most door Utrecht of Vrieslant worden voorgebracht, 'twelck haer wel geviel, en woud het soo doenGa naar voetnoot92. - Oostijnsche Compagnie in Spagniën te trafiqueren toegelaeten, 'twelck haer voor desen wass verboden. 21 september/1 october vridach ben ick in de kerck [geweest] en in den Raedt van Staet; ick adt mit officiren, ginck bij H.H., die nae des heeren van Duivenvoorde huys voer wandelen, wass vrolijck, adt persecken en botteraemen en druyven, quam te acht uir wedrom thuys; ick adt mit mamoisel, pratede nae den eeten. S.H. quam bij H.H., die tot elf uir bleef, en brocht ick S.H. tehuys, die mij seyde dat Beveren deronder most, en had hij het Terestein wel gedaen bij S.H. saliger tijt; hij seide, sie [236] willen Berckel schepen maecken, soo kan hij geen burgemester worden, en doen se dat, soo wil de gemeinte Beveren buiten tijts uytwerpen, De Wit uyt de Gecommitteerde Raeden, en sal Berendrecht gefrustreert sijn om burgemeester te worden. - Ick seyde, mijnheer, al set ghij Beveren daeruyt, soo sal U.H. doch niet beletten kunnen het quaet dat se nu sullen doen in de militie op dese vergaedering, want kompt het eens in train, soo sal U.H. het niet kunnen remediëren, omdat alle de steden van Hollant daer gelogeert sijn; oock om Beverens wil sullen sie daerbij persisteren, want sie weten dat hij daerom geleden heeft. Hij seyde, het is te wijt gekomen, en als ick die anderen verliese, soo solde niemantz mit mij meer durven opslaen, en sal Beveren deruyt moeten. - Pau had Keiser geseit hij most niet te veul bij S.H. komen, het soude hem quaet doen, en geeft hij Pau veul gehoor, want hij heeft bij hem gewoont. S.H. seit dat se alle militie soecken te rouineren, om sijn credijt te verminderen, 'twelck Bicker en | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 699]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Oetjens hem selfs hebben te verstaen gegeven, besonder de Françoisen, Engelsen, Schotten. - Hollandt soeckt de regering ahn sich te krigen, en Amsterdam in Hollandt, en soecken te regeren gelijck Romen welehr gedaen heeft, door burgemeesters, 'twelck ons landtz onderganck sal wesen, hetwelck te beklagen iss, dat Spagniën door onse eigene twisten sal meester worden, 'twelck hij mit gewelt niet heeft kunnen doen. 22 september/2 october saterdach Krack bij mij geweest, set het almenack in de Wolden vast, meint niet dat Roorda, Baerdt, de jonge Baerdt mit hare collegen sullen eens blieven in 't [237] Collegie, 'twelck haer genoech iss, en wahren sie dahr bang voor, dat die drie heeren het negen jaer solden besitten. - Hij wil sijn best doen om uyt te wercken den staet van oorloch. - De heer Bemmel seyde mij 'tgene gepasseert is tuschen den Cleeffsche raeden en de Geldersen, dat se den 1 november souden bijeencomen. - Wij spracken lang van desen staetz regering, en wass hij van mijn opinie, dat Hollandt dit landt soud te gronde helpen en dat door haere hoochmoet, door de quaede regering, dat de pensionnarissen alless regeerden en kosten door Spaensch gelt geleit worden, dat door één stadt alle resolutiën souden kunnen opgeholden worden. - Spagniën soeckt Hollant geweldich te gelieven, en mogen de Oostijnsche schepen haere wahren nu in Spagniën verkopen, hetwelck voor desen noit heeft mogen geschiden, en heeft voor desen geen Nederlantz schip in Oost-lendiën mogen komen, 'twelck Portugal sehr sal te kort doen. - Keiser had gesecht, om den trafijc moet men mit den duivel ahnslaen. - Hij wass sehr tegen het Engelsche Parlement en kost het niet goet vinden. - De heer van Brederod seyd dat die van Dort 150 duisent gulden belooft sijn en drie heeren elck 25 mille gulden ontfangen hebben, de rest staet noch te ontfangen, en Philippe le Roy 300 mille gulden desen winter hier gespendeert. - Bemmel seit dat De Bruin een gau, habyl man iss, die dit landt sal doorsnuffelen en soecken maer alless in disordre te brenghen, 'twelck te beklaghen iss voor lyden die landt en kinder hebben, en als Godt sijn kercke niet bewaert, soo iss dit landt verlooren door de quaede regering van de regenten, [238] door Hollant, haere pensionnarissen en diegene die gelt trecken en ambitieux sijn, en sijn die wel geluckich die wijff noch kinder hebben; dahrom mach een eerlijck man wel toesien wat hij doet, wahr en wie hij traut. - Daer kompt noch bij alle catolijcken in ons landt, die staut en machtich sijn in ons landt, en als wij alle de soldaten wechdoen, soo heeft men te vresen, dat se haer gelegentheit eens sullen wahrnehmen en soecken de regeringe om te setten, gelijck de onse voor desen gedaen hebben. - Ick sach de heer André, die mij seyde van een conincklijck present, van Philippe le Roy gepresenteert, voor het concluderen der resolutie, doch afgeschlaegen. - Hij seyde oock van het vercopen van Lingen, dattet niet gaen kost. - In de kerck geweest tot voorbereiding van het heilige nachtmahl. - De heer Krack genacht gesecht. - Thuys gegeten, H.H. opgewacht en mit haer gepraet. 23 september/3 october sondach het heilige nachtmahl ontfangen, dess naedemiddachs weder in de kerck geweest. - Mit de heer Jongstal gepraet, die mij verhaelde eenige reden wegens het process en meint de princess van Hoensolder sal het gewinnen. - Hij seyde oock, dat hij had hooren lesen in haere vergaedering dat prins Mauritz een octroy had gehadt om te testeren en te substitueren, en sonder dat had hij het niet kunnen doen in Hollandt, en had S.H. gesocht de substitutie teniet te doen, doch | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 700]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
het wass hem geweigert geweest, en kan S.H. dat gemaecte niet tenietdoen, en sal hij sien daer copie uyt te lichten tot mijn naericht, en soud de substitutie plaetzhebben tot in de vierde graet. S.H. nu iss de tweede, sijn heer [239] vaeder eerst en daernae hij nu de tweede; iss het soo, geeft het mij groot licht en verseeckering wegens het gepasseerde aengaende het testamentGa naar voetnoot93. - De princess-royal camenier Lagarde soud haer koeckjess hebben ingegeven om geen kinder te krigen, en iss daerom wechgedaen, gelijck H.H. meint. - Ick schreeff tehuys, adt bij de heer Haeren en sach H.H. niet desen avondt. 24 september/4 october maendach quam de heer Huigens bij mij van Somerdijck, doch sprack hem niet lang; hij meint dat den coninck wedrom kompt. - De ambassadeur van Dennemarcken steurde ons, die wel drie uir bij mij bleef, sprack van de religie gelijck wij, wegens het nachtmahl en vrije wil gelijck wij, doch had andere wonderlijcke speculatiën. - Sprack van hare regering en liberteit, hoe Christiaen de Twede om twe kersen wass wechgejaecht. - Ick adt bij den heer van Brederod, had de loop en quam dien dach niet uyt. Jongstal seide mij het revijs wass tot donderdach opgeschort, en meint de princess van Hoensolder sal het gewinnen; hij meint copie te krigen van hetgene prins Mauritz tot octroy heeft gelicht, en van prins Philips [Willem]; hij adt bij mij, seide mij dat S.H. sooveul schulden had, ettelijcke miljoenen. - Ick sach H.H. niet, liet haer mijn excuse doen. 25 september/5 october dingsdach. Ick lach lang wegen mijn loop; de heer van Brederod vertrocken. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[240]Ick sach H.H.; sprack van haer pensioen. Ick adt bij de heer Jongstal, sach d'ambassadrise van Dennemarcken, mevrau Somersdijck. - Adt thuys, ginck bij H.H., pratede mit haer van d'ambassadeur van Dennemarcken. - De princess-royal iss gekomen. 26/6 woensdach. Mijn loop duirt noch; de heer André gesien, gelesen; ick ginck om elf uir bij den ambassadeur van Dennemarcken, die mij d'ordre gaffGa naar voetnoot94; ick adt bij hem, bleef daer tot ses uir, sach de heer Haeren, die mij van de lossheit der regering sprack. - Ick sach H.H., die heel lustich en vrolijck wass, woud mij sien, of ick droncken wass. 27/7 donderdach. Vechelsand bij mij geweest, den resident Brasset, die de saecken van Vranckrijck woud voorstaen, doch mit schlecht fondement, van Camerijck en Condé. - Ick ginck niet uyt, sach Haucourt en officiren. - Jongstal seyde mij de heeren hadden drie pointen affgedaen en alle sestien eens geweest. - Hij sal de substitutie sijn [zien] te krigen bij die van Hollandt of het ahnteickenen. - De heer Vegchelsang adt bij mij. - Ick lass, ginck te vijf uir op 't hoff, pratede mit Beversweert en Noortwijck, die seyde S.H. soud te Iselstein de verpachtinge laeten invoeren, om de substitutie aff te krigen. - Ick sach de princess-royal. - H.H. pratede lang van Tournhaut; ick sach S.H., die bij H.H. wass geweest. - D'ambassadeur van Dennemarcken had de 300 mille rijxdalers geist ehr de ratificatie gekomen wass. 28/8 vridach in de kerck geweest. Capel bij mij geweest; ick wass bij den ambassadeur van Dennemarcken, die mij van sijn fortuin seyde. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 701]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[241]Ick adt bij Vosbergen; de princess van Hoensolder wonne haer process mit eenparige [stemmen]. - Jongstal sal d'andere stucken oock krigen van die van Hollandt; die van prins Philips [Willem] heb ick. - Mijn peerden geschickt nae Dieren. - Ick sach H.H. nae den eeten, die quaet wass wegen het affdoen van het process en sprack van de richters. - De Deensche saecken sijn geteyckent. 29 september/9 october saterdach heb ick Jongstal gesproocken, die mij seyde hij sold sijn best noch doen om nae het octroy van substitutie te vragen; hij seyde dat prins Philips [Willem] dispositie goedt wass en niet kost verandert worden van prins Mauritz, dat men ghen octroy en behoeffde om van allodiaele goederen te disponeren en dat men die fidecommis kost maecken tot allen tijden, maer niet van leengoederen, die dat niet onderworpen sijn, N.B., 'twelck hij op prins Mauritz duide, die sijn allodiaele goederen kost fidecommiss maecken, en kosten van prins [Frederik] Hendrick niet verandert worden. - Ick wass bij Kelfken, die mij seyde dat nu alles gereet wass, en meinde hij, men solde nu tot een einde komen oover het werek van de Lymers, en heeft goede hoop tot de saeck en sal mij van alless adverteren. - Ick adt thuys; Beringan wil mijn staet van mijn huys hebben, om sich daernae te reguleren, opdat hij alless tot een goeden standt kan brengen wegens mademoiselle Laforce, en sal hij mij haer staet oock schicken, opdat men van 't accordt kan beginnen te spreecken, hauwelijckxvoorwaerden, douarie. Ick ginck mit H.H. bij de ambassadrise van Spagniën [Madeleine d'Accoste]. - Ick sprack mit H.H., die seer klaechde oover dese regering, dat S.H. alless verdorf wat sijn vaeder mit moite had goedt gemaeckt, en wass niet goedt als men sich inbeelde, dat yemantz yet toekompt van rechtswegen, meinde nae S.H. doot sold er gheen [242] gouverneur meer wesen, hetwelcke ick oock geloof, en kunnen sie het soo bondt niet maecken, off ick ben dahrtoe geprepareert en sie het tegemoet. - André seyde mij ick stond wel bij Hollandt, doch ick trau die lyden niet. - Schonberg kloech oock oover S.H. en wil wech, meint H.H. - Haulterive seyde om de regering te Uytrecht te transporteren, om de Hollanders te quellen, 'twelck sotte propoosten sijn, en doen die lyden qualijck dat se dat maer voorstellen en dat uytstroyen, want het S.H. quaet sal doen, en of het van hem quaeme. - H.H. sprack heel disperaet en oft 't landt verlooren; ick trooste haer. 30/10 sondach in de kerck geweest; Beversweert en Somerdijck staen in een quaet blat bij die van Hollant, in prijckel om eens uyt de vergaederinge geworpen te worden, omdat Somersdijcks vaeder bij prins Mauritz tijt is in de vergaedering gekomen, Beversweert bij S.H. saliger, beyde tegens de nobelen haer danck. - Gisteren hebben de heeren Staeten geteyckent de tractaten mit DennemarckenGa naar voetnoot95. - Ick sach H.H. dess avontz, pratede lang mit haer, en iss desen avondt wedrom de maent uyt, daer ick sijn | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 702]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
godtlijcke majesteit voor bedancke, wandt een geheelen maent voorspoet heb gehadt, geluck en heil, wandt sijn godtlijcke mayesteit heeft mij gelaefft ahn mijn siel, hebbende mij het heilige avontmael laeten [243] holden, wahrdoor op het nieuw mit Godt versoent sie, doch ick heb leider gedaen als den hondt die weder tot sijn uytspousel iss geloopen, gelijck den swijn die sich in den slijck wentelde, als hij wass gewassen, gelijck den schlang die sijn fenijn wedrom ahnam, als hij gedroncken had, wandt ick heb mij wedrom besudelt mit hoererij, ick [heb] mijn lichaem ontheiliget, 'twelck een tempel dess heiligen geestes iss, waerdoor ick mijn belofte niet heb geholden en Godt seer heftich vertoorndt, doch ick hoop sijn godtlijcke mayesteit sal mij die vergeven hebben door het leetwesen en rauw die ick dahroover gehadt heb, door die bedroeftheit die mij de knageging mijner contiëntie ahndeede, wahrdoor ick mijn hert buichde, badt Godt om vergeveniss, die den armen boedtveerdigen sondaer niet van sich sal gaen laeten ongetroost, alsoo dat ick verseeckert ben dat mij die sonde iss vergeven; ick hoop de heer sal mij stercken voortaen mit sijn geest, dat ick tegens de temptatien dess vleesch sal kunnen strijden, tegens de duivel en de werelt; sterckt mij dahrin, heere Jesu Christi, geeft, heer, wat ghij gebiedt, gebiedt wat ghij wildt, en ghij [244] sult niet tevergeeffs geboden hebben, het sie alsoo, herre Jesu Christi. De heer heeft mij oock mijn gesontheit gecontinueert, mijn ehr, mijn goedt en gesegent mit wijsheit en voorsichticheit; och heer, wildt mij dahr mehr en mij in segenen, opdat in dese dangereuse, periculeuse tijden ick voorsichticheit mach hebben, goeden en salutairen raedt, dat tot ehr van u kerck, maintien van die en van'dt landt mach strecken, amen, amen. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[251]October heeft 31 daeghen. - 1/11 october maendach wass ick bij monsieur d'Armaveille en seyde hem, dat ick nae Kleef woud ghaen de courvorst en de kourvorstin genacht te seggen, en gaff hem een brieff ahn monsieur Beringan wegen den staet mijner goederen. - Ick sach S.H. en nam verloff van H.H. om affgescheit te nehmen, en ginck te half elf op de waghen, quam te vier uir te Leyden, te vijff uir dess morgens te Uytert. 2/12 dingsdach. Te Uytert huirde ick een waghen en quam dess avontz te Aernhem, huirde twe karren en quam dess morgens om seuven uir te Emmeryck. 3/13 woensdach ginck ick om tien uir van Emmeryck, adt ahn het veer en quam te twe uir te Cleef. Den courvorst tracteerde de stenden. Ick sach mevrau de courvorstin. - Adt dess avontz mit de courvorst. 4/14 donderdach ginck ick om neghen uir mit de courvorstin in de kerck. - Adt op 't hoff en wass den geheelen naedemiddach mit haer te praeten van mademoiselle Albertine, speulden dess avontz, en nam ick affgescheit van Haere Courvorstelijcke Durchlauchten. 5/15 vrijdach ginck ick te seuven uir te peerdt sitten, adt dess middachs te 's-Herenberg, quam dess avontz te Dieren en reedt noch voort tot Beckbergen, alwaer ick te elf uir quam. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 703]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
7/17 sondach hebben wie gejaecht, hadden quaet windich weeder, regenachtich, en quam het wilt in 't moras, en kregen nietz; Somersdijck viel, reedt naer huys. 8/18 maendach mit de kleine honden gejaecht en gespeult; S.H. geslaepen. 9/19 dingsdach gejaecht, een hert gevangen; Somersdijck en ick volgden de jacht alletijt door het bosch, en S.H. coupeerde om het bosch. 10/20 woensdach ginck S.H. 's morgentz van Beekbergen, quam te negen uir te Dieren, ginck naer Deutekum, adt daer, quam te drie uir te Cleeff, sach den courvorst en courvorstin, den courprins en voer te ses uir weder wech, quam te elf uir te Dieren. 11/21 donderdach ginck S.H. om seuven uir van Dieren, quam te negen uir te Bickbergen, doch de jaegers hadden gheen hert gevonden om te jaeghen, soo most S.H. het opschorten tot morgen en jouch mit de kleine honden, vong een haes, speulde dahrnae. 12/22 vrijdach jaechde S.H. een hert, 'twelck nae Elsbeet liep, doch vong het niet, en bleeff ick alleen bij het hert. Welder wass dahr, Erentruiter. - S.H. ginck om tien uir op de koetz, reedt den heelen nach, quam 's morgens te Uitert. 13/23 saterdach. Nam te Uitert peerden, liep mit relez tot Leyerdorp, ginck in de koetz, quam te een uir in Den Haghe. Ick verklede mij, sach H.H., adt mit de princessen. S.H. die quam oock naer den eeten bij H.H. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[261]14/24 sonnendach in de kerck geweest tweemahl. - H.H. dess avontz gesien en gepraet, mit S.H. gepraet tot half éénGa naar voetnoot96. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[253]Maendach 15/25 october 1649. - Aspn sprack oock disperaet, en van Byffie gehoortGa naar voetnoot97, daer ick oover verwondert ben, want dat dient niet gesecht, maer gedocht en gedaen, en iss periculeux dat te seggen. Ick had geen opinie van Sommersdijck, Brederode, Beversweert in sulcke gelegentheit; hebben te veul goetz. - Den jesuit van De Bruin seyde, hadden sie gewost wat se nu weten, sie solden ehrder vrede hebben gemaect, wandt door de vrede kompt onenicheit; door de onnenicheit sullen sie wel meester worden, ergo gelucghe lyden, en hebben ons tijt, goedt en bloet wel aengewendt. - Moedersbach beklaecht dit werck, heeft geen goed opinie daeraf, vreest dat het werck en den quaeden raet van Dad, en de quaede menées, maxim[en], levenswandel daer oorsaeck van sijn en vreest voor een quaet einde. Dingsdach 16/26 october. - Mais que remède, patience où la force. Lequel le mellieur où le plus seur. C'est ce qui fault bien peser et considérer, avant qu'antreprandre. - Si suivez la patience, vous estes consumé à petit feu; il vous otteront de jour à jour les forces et vous metteront en chemise et en estat de ne rien pouvoir entreprandre, et comme cela vous et le 6 aultres provinces sont perduz, mais demeurez et tenez vos biens en vies asseurées, comme je crois. - Si la force, cela est dangereulx, et ne scay comment que l'antreprandre. [Si] le faictes avecques le sceu des 6 provinces, cela est trop loin à chercher et ne peult demeurer secret, et ils seront sur leur gardes. Si le faictes subitement, on peult estre désadvouué des provinces et il peult faillir, car vos troup sont | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 704]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
séparez, dispercez et foibles; d'avant qu'assambler une petit corps pour entreprandre quelque chose sur quelque ville où place d'importence, qui sont fortz, ils seront advertis, et comme cela il ira en fumée, vous vous aurez broullé et randu criminel et gatte touttes les affaires de vous, de vos amis et alliez; oultre cela ils ont l'Espagne et AGa naar voetnoot98 qui leur assisteront, des hommes, battaulx, l'argent, ils en ont en grande abondance au bancs dans leurs villes, achepteront des soldats et débocheront les vostres peult-este par leur argent, tellement que je suys bien ampêché que choisir et résouldre, car quand on la commence, on y est dedans et s'a-t-on randu criminel, et n'y est-il rien à espérer de ces gens que le fer et gibet et fault passer par la. - Si l'on se pouvoit saisir Mad par ruse, vitesse, il seroit bon et assez, mais comant le faire et entreprandre, par terre, battau, Tuy, Afrt, Damrot, LirbGa naar voetnoot99 et seroit assez et a souhai[ter], mais comment y parvenir. Hic opus, hic labor. - N.B. Si l'on ne faict bientost, ils lèveront des waertgelders et le mettront dans leur pla[ces] pour les guarder et tesnir leurs bourgois en subjection et dessoubs leur gouvernementireng. Het iss een swaere saeck, die wel nae te dencken en niet lachen weerdt iss, N.B. en vrees dat desen dach een begin sal sijn van de disunie in 't jaer '49, gelijckGa naar voetnoot100 't beginsel geweest van de Unie. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[254]Sondach 14/24 october 1649. - ...Ga naar voetnoot101 gulden pensioen jaerlijckx geeft Bass. - Wordt alle daech bedroogen van die hij goetz doet; alse het genooten hebben, veranderen sie van discours in de vergaederinge, laeten sich ooverstemmen oft apsenteren sich alheel, soodat men geen staet op die luyden kan maecken, K[eise]r, B[icke]r, R[eu]l, R[u]y[sch], B[evere]n, Switen, Oetjens en andere hebben de olde strecken in 't Hoff van H[olland], dat Pau aenhengelt, willen de soldaten en pris, 't huys rouineren, alle 6 p[rovin]tiën en alleen de meester speulen, heur gouverneren en gourmanderen naer haer believen en welgefallen. WalchenGa naar voetnoot102 is 't wel, behoeft ouy off non te schrieven, soo iss het goet en gedaen; beter gemaecte vrunden als gevondene en oude ispt van voorverhaelde te despin, off door geplup of door het for TalGa naar voetnoot103, dat wel ooverleit moet worden, bedocht ende voorsichtich, off Liesfelt en de huisen niet dienden vercoft, alletijt vast te stellen, niet trauwen, allein beter als twe in sulcken kass en gelegentheit, 6 eens, doch iss te vresen geen standvasticheit sullen hebben, den eenen heeft macht, gelt en iss staut, en dat gelt soud het eerste sijn dat bij de 6 qualijck soud te vinden sijn, omdat het door sooveul hooffden en handen moet gaen, en dat falleerende oft missende, wass het geheele werck gedaen; soo sijn oock in alle provintiën quaetwillige, die het souden ranverseren, uyt haet tegens andere heeren ingenomen, en iss beter niet aengevangen als qualijck geindicht; dahromme moet men het niet onbedacht doen, eerst wel ooverleggen, de swaricheiden wel bedencken, die voorbehauwen en dan in Godes naem aenvangen, doch iss Spagniën en Englant te | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 705]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
vresen, die sich mit die sullen voegen, daer ick gelooff dat sie sich op verlaeten en aff verseeckert sijn. Mit Duytzlant, Sweden sich te voegen, iss niet te raden, doch de noot breeckt wetten. Maendach 15/25 october. - ...Ga naar voetnoot104 iss ongeluckich, wandt sie hebben sich qualijck gestelt bij veul luyden van buyten en nu worden se van binnen gehaet, vervolcht, gerouineert en geen heil noch retraict noch seeckerheit, waer sie komen off in consideratie sijn. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[255]Maendach den 15/25 october 1649. - De Unie naesijn en die op te slaen, die seit dat het generaliteitzmilitie iss en niemantz in particulir die mach affschaffen van de provintiën als mit kennis van den Raedt van Staet, off de Unie iss u[yt]. - De Gecommitteerde Raeden dat tegemoet voeren en haer te versoecken dahrmede op te holden, totdat [de] heeren Staeten van Hollandt bijeenkomen, opdat men haer daer beter van informeert. - Dat exempel van Zelant, de retroacta nae te sien. - Dat van Vrieslandt, mit kenniss van den Raedt van Staet twe compagniën affgeschaft, die de Vriesen te veul betaelenGa naar voetnoot105. Dingsdach 16/26 hebben de heeren Staeten van Hollant die resolutie genohmen staetschewies, soo behoort het door de Gecommitteerde Raeden Haer Hoochmogende bekendt sijn gemaeckt, gelijck alle resolutiën staetschewiese genomen worden affgedaen; mischien solden de andere provintiën sich mit Hollandt gevoecht hebben, maer volck te casseren op sijn eigen ban en boet, dat iss niet gebruickelijck en tegens d'oude forme van regeren, gelijck Hollant voor desen tegens Zelant sich getoont en ingestelt heeft door Beveren, Schaffert en de Vrisen gedaen mit weten van den Raedt anno 1626Ga naar voetnoot106. Den Raedt van Staet heeft in alles de resolutie voldaen van Haer Hoochmogende. - Seggen se, sie hebben last van haere principaelen, soo kunnen se wel andere lasten noch [256] krigen van dien natuir, die niet mit die regering overeen en komen; souden se die oock in het werck stellen, soo sien dese landen in een ongeluckigen staet en heeft men die 80 jaeren wel qualijck geamployeert en moet men op andere middelen dencken. - Dat wil Hollandt op 't lest mit de waertgelders seggen. De steden dwingen S.H. het respect benemen, elck regent in sijn stadt sijne tirannie stabilleren. - De Gecommitteerde Raden te versoecken dit in te stellen, totdat Hollant vergadert iss, omdat men haer kan bewiesen het ongelijck die de Staeten van Hollandt hebben. Dingsdach 16/26 october 1649. - S.H. en den Raedt sijn boven geweest op het werck van cassatie van Hollant, die persisteerden bij haere resolutie en kosten niet doen tegens de resolutie van haere principalen, die onwettelijck iss gexecuteert, omdat se niet iss geschiet mit gemain consent van de provintiën, die geen volck kunnen | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 706]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
aennemen oft affdancken als mit gemein consent van alle provintiën, en heeft S.H. en den Raedt Haer Hoochmogende voorgelesen het werck van Zelant en Vrieslant, de Gecommitteerde Raeden versocht haer uytschrieven in te trecken en de betaelinge te doen tot bijeenkomste van de Edelmogende Heeren Staeten van Hollant oft anders sullen Haer Hoochmogende ahn de gouverneur, commandeurs schrieven, dat se haer volck niet offdancken, en te vijff uir sullen de Gecommitteerde Raeden andtwoordt ahn Haer Hoochmogende laten toekomen, en sal S.H. en den Raedt in Haer Hoochmogende vergaedering te vijff uir compareren. - S.H. iss te vijff uir in de vergadering van Haer Hoochmogende geweest mit den [Raad van State], alwaer de Gecommitteerde Raeden persisteerden bij haere uytgewerckt werck en de resolutie; dahrop nahmen de vijff provintiën, Groeningen apsent, neffens S.H. en de Raedt resolutie, omdat hetgene bij de Gecommitteerde Raeden wass geschiet, niet wass gedaen volgentz de gewoonte van de regering om de resolutiën eerst van de provintiën in te brengen in Haer Hoochmogende vergaedering, maer die in 't werck gestelt uyt cracht van de Staeten van Hollantz resolutie, dat de brieven ahn de gouverneurs en comandeurs sullen voortgaen en capteins om haere compagniën te holden volgentz de reductie, volgens de generale resolutie genomen den 30 julii 1648 in Haer Hoochmogende vergaderingGa naar voetnoot107. N.B. 22, N.B. 33. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[257]Dingsdach 16/26 october N.B. - Baes heeft ontfangen de electie van Dordt en sal acht uyt 24 kiesen om de regering te bestellen, en die hebben 12 stemmen neffens den ouden raedt, en sal Beveren onder komen en voor den tijt uytgeset. - En maeckt staet op de edelen, Dort, Leyden, Rotterdam, Delft, Alckmar, Enckhuisen om sich mit hem te voegen. - En iss de electie geschiet recht tegens Beveren, die voor sijn tijt sal uytgeworpen wordenGa naar voetnoot108; H.H. seide aen S.H., graef Willem iss soo gecacheert, hij wil niet seggen, maer alless hooren. S.H. meinde, ick had haer van Tibaut gesecht, doch ick excuseerde mij daeraf, haer noch van 't eene noch van het ander niet geseit te hebben, 'twelck S.H. gelooffde. Ick sach H.H. om half tien, was gantz niet wel, doch passelijck gesint. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 707]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Woensdach 17/27 october 1649. - Bij den ambassadeur De Bruin geweest, mit hem gepraet 1 uir. - In den Raedt van Staet geweest, en sijn de brieven aen de gouverneurs, commandeurs, capteins afgegaen; de Gecommitteerde Raeden quaemen in conferentie mit den Raedt, sochten dat sie wilden middelaers wesen tuschen haer en Haer Hoochmogende, doch het iss dahrbij gebleven. - De heer Haeren seyde mij, dat alle provintiën moeten op dit werck vergaederen, wat hierin te doen en om een vasten staet van oorloch te maecken tot defensie van de lande en om Hollant mit eenparicheit te bejegenenGa naar voetnoot109. - S.H. niet wel, H.H. oock, doch gesien; de courprins van Brandemburch iss gestorven, 'twelck groote droefheit en verslaegentheit sal causeren. 18/28 donderdach october. - Ick moet te negen uir in den Raedt wesen. In Spagniën worden alle vergaderingen opgeteicken en de resolutie van een yeder in 't particulir opgeteyckent en wechgeleit, opdat men die alletijt kan vinden en lesen, oft die tijden veranderden en dat men sich dahrvan kost dienen, offt die saecken sich favorabel lieten aensien, want als de Spagniërs niet voort kunnen mit eenige saecken, laeten sie die voor een tijtlanck leggen, maer als sich die tijt favorabel toont, nehmen sij die voorige advisen te hulp en dienen sich daer heel wel af. Cardinael De la Cueva, ambassadeur te Brussel van Spagniën, Brasset heeft mij dat gesecht, dat Cueva's cabinet brandende, kreech hij alle sijne brieven te Madrid weder, omdat die daer bewaert waeren, N.B. - Mateness seyde dat Hollant niet docht te betaelen, totdat de provintiën mit haer gerekent hadden oover hetgene dat se ooverbetaelt hadden in 't general; der sijn compagniën 18, andere 38 maenden ten achteren, behalven de hoghe officiren, hetwelcke ettelijcke miljoenen beloopt. - Het schient dat de Gecommitteerde Raeden vandaech geneicht waeren om de bet[aling te doen]. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[258]Donderdach 18/28 ocotober. - Mit Bass gesproocken wegen de reductie, die niet te lijden, door hulp van Haer Hoochmogende dat te beletten, doch als Hollant alleffenwel voort wil, dan moet men 8 off negen vangen en wechbrengen te Lieroordt of in Viaenen: Bicker, Ruisch, Keiser, Stellingwerf, Pau, Oetjens, Beveren, Swyten, opdat als de hooffden wech sijn, dahr geen hart off beleit sie, en dat bij de goede steden gevoecht, sal 't wel gaen, edelen, Dort, Leyden, Delft, Rotterdam, Alckmaer, Enckhuisen, Haerlem N.B. Alle daech daerop te dencken, want der valt één nochal wat in, en kan men het op één dach niet tegelijck bedencken. N.B. Als Vranckrijck en Spagniën te veld, om geen secours te kunnen krigen van de laeste, N.B. - Texel te fortificeren. 120 compagniën, behalven de goetwillige in de steden, die gecasseert sijn geweest, can S.H. bijeen crigen. - D'ruiter in 't landt, voetvolck tuschen de steden en dan te dwinghen volck te lichten, gelt te leenen en opnehmen, vrunden te aenspreecken tot hulp, Vranckrijck, gelt te lichten op Orange, twe miljoenen in 't landt, schepen te branden. - Haer Hoochmogende te klagen oover die gevangene, in de steden te gaen, de gemeinte tegen haer op te maecken van verraderie en aen Spagniën te leveren het lant, magistraet versetten all de arminianen, gelijck prins Mauritz gedaen; het iss een werck als 1618, en dahrom mit beleit, courage, voorsichticheit aengevangen, Sluys, Wilmstadt, Bergen sich te verseeckeren, Breda, Den Bosch mit castelen te bewaeren. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 708]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
- S.H. schicken haer volck in de provintiën, om die op haer siede te brengen, daerop dient gelet. - Bass gaet nae Amsterdam, om te sonderen sijn vrunden, en sijn wie heel wel tzaemen. S.H. heeft wel iemantz nae Indiën geschickt, sonder dat het iemantz weet, omdat den aenslach misluck wass, oock op de poort, sonder dat het oit iss uytgekomen. - S.H. woud eens een Engels leger lichten van 12 mille man en eens nae het Sweetsche leger gaen uyt disperatie van S.H. quaet tractement. - H.H. gesien, sprack van haer testement, alle 5 kinder gelijck, S.H. het lant, de dochter gelt en jouwelen, S.H. de groote peerlen en als sonder soon, weder ahn de dochters te komen. - Lessal heeft 5 mille gulden jaers van de provintie te doop en nu 10 mille van S.H., mademoiselle Mari twe, en die sal H.H. laeten oplopen mit d'interessen, soodat in 16 jaer noch eens sooveul iss; H.H. weet noch niet dat de prins doot iss van Brandenburch. Mademoiselle alles, 150 mille, S.H. 100 mille de doop, 70 mille jouelen, 20 mille silver, 20 [mille] meubels, 400 mille voor haer part van Sevenbergen, Tournholt, tzaemen 760 mille gulden op 't minste, behalven d'huisen. - Ick riedt S.H. en de courvorstin niet te geven als een gedachteniss en het ander aen Lessal, mademoiselle Henriet, Mari, omdat de ander twe wel waeren, hetwelck sie in consideratie nam. H.H. seyde eens, de testamenten helpen niet, en yeder doet hoe hij wil. N.B. Dat gaet tegens mij aen, N.B. Vrijdach 19/29 october. - H.H. gesien, die mij seyde men most drie, vier van de belhamels depecheren, anders soud het niet deugen en dat door disperate officiren, Engelsche, Fransche, Schotten; sie meint oock het sal soo sacht niet afgaen, mahr dahr sal groote moite, swaericheit en veranderinge wesen in vier, vijff jaer. - H.H. peerlen en jouwelen gesien, die schoon sijn, en ettelijcke diamanten en pandantz; sie iss niet wel en weet noch niet dan den courprins doot iss. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[259]20/30 octobre saterdach. - H.H., S.H. gantz niet wel; aen de courvorstin geschreven. - Lesal iss noch niet capabel trauwsibell om reden niet gehadtGa naar voetnoot110. - Meermans seyde hij wolde dat hij mij kost kiesen etc. en stae wel in Hollandt. - H.H. gesien, wass sehr bedroeft oover de courprins. Brieven van Beringan gekregen wegens die saeck van mademoiselle Laforce. - De courvorstin een miscraem van een soon. - Ick verliep mij wedrom in hoereri 16, doch had groote leetwesen en rauw dahrvan en twiefelde niet, off het iss mij vergeven. 21/31 october sondach. - In de kerck geweest twemael, S.H., H.H. niet; H.H. wil nae Wesel, om de courvorstin te sien, die heel kranck iss. - S.H. heeft noch geen tijding van Dort, heeft verboden hem in vijf daegen niet te schrieven, omdat de brieven niet souden worden opgevangen. - S.H. vreest dat op de vergaedering van Hollant vreemde dingen sullen voorkomen van casseren, eerst het voetvolck, daernae de ruyters, omdat die gheen steden bewaeren kunnen. - H.H. seide de particulire die op interest leven, hebben het beter als wij. - Crofts, ambassadeur nae Polen, iss hier gekomen. - H.H. veranderde en schortede haere reiss op tot dingsdach en iss sehr bedroeft oover de doot van de courprins en dat de courvorstin een quaede craem heeft gehadt. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 709]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
22 november/1 october maendach niemantz gesien, mijne saecken tot de reis geprepareert. - Ick adt thuys; d'ambassadeur van Spagniën [Antoine Brun] quam bij mij, bleef twe uir, prateden van de religie, 't nachtmahl, goede wercken. - Ick sach Gentillot en een deel officiren, die hier quaemen, als den ambassadeur hier wass; seide dat de coninck van Spagniën een vijftepart van de vloot heeft; de rest hoort cooplyden toe. - Ick adt bij de heer Haeren, sach H.H., die vroech te bed ginck, om te ses uir op de koetz te sijn. 23 october/2 november dingsdach iss H.H. te ses uir op de koetz gegaen, adt te Podegraven, quam dess avontz tegens vermoeden te Uytert, sliep dahr, kreech haer tijt. 24 october/3 november. H.H. ginck tot Rehnen, sliep dahr. 25/4 donderdach. H.H. ginck tot Dieren, adt te Arnhem. 26/[5] vrijdach quam te Deutekum, adt daer, dess avontz te Aenholt. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[260]27 october/6 november saterdach om elf N.B. ginck H.H. op de koetz, en quam de courvorst H.H. tegen een uir buyten Wesel, en quaemen te vier uir in de stadt; de courvorstin swackjes. 28 october/7 november sondach mit de courvorst in de kerck. - Sach hoe de stenden den handtschlach deden aen den courvorst en hoe die van Wesel protesteerden en contreprotest van de stenden en Borxdorf. - Nae de middach weder in de kerck, dess avontz mit de courvorst gegeten. 29/8 maendach om de stadt gewandelt en te Springelberch geweest, mit den courvorst gespeult, gegeten. - H.H. nae den eeten opgewacht. 30/9 dingsdach heb ick geschreven, ginck te hooff, speulde mit den courvorst, verloor 45 hondert gulden sonder revange. - H.H. gesien, gepraet. 31/10 woensdach. Ick woud nae Rijnberch, quam mijn nicht [Sophia Margaretha van Nassau-Siegen] tegen, adt mit de vrau van Dona. - Ick speulde mit de courvorst. - Sach de courvorstin. - En iss desen maent te Wesel uyt geweest, die niet sonder soorge en moite iss geweest oover het werck van die Gecommitteerde Raeden haer werck, dahr S.H. mit den Raedt mit Haer Hoochmogende heeft gebesoigneert, doch iss die noch wel affgeloopen; ick woude dat die besoigne mit de heeren Staeten van Hollandt soo wel en soo geluckelijck wilde affloopen, die ick sehr apprehendere en vrese, dat het beginselen sullen sien van scheuring, troubelen, onderganck dess lantz, wandt de Hollanders insolent sijn, staut en alless willen regeren, waerdoor onenicheit tuschen de provintiën, in de provintiën selfs sal komen en dahrnae het einde niet goet, waer onss Godt wil voor bewahren om sijn kerck wil en de vrome, regeren de herten van de Hollanders, van de provintiën, van S.H., dat wijGa naar voetnoot111 [261] malckanderen N.B. principael mogen verstaen tot spot en spijt van Spagniën, die anders niet soeckt als onss onderganck, rouijn en verderf; behout en bewahr ons, Heer. - De Heer heeft mij gesegent mit gesontheit, dahr ick hem voor dancke, en hoop mijne gelederen en lichaem dahrvoor tot sijn dienst en ehr te gebruycken, besitten een onergerlijcke contiëntie beyde voor Godt en de menschen, tot mijner salicheit, anderen tot een | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 710]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
exempel, om die dahrdoor te gewinnen. - Een ongeluck heb ick in 't speulen gehadt, dahr ick N.B. mij moet voor wachten, alsoock voor het drincken en hoereren, wandt van driën compt niet goetz, N.B., ghij verliest u goedt, gesontheit en salicheit en ehr dahrbij, soodat ghij door die drie sonden en fauten u heele welvaert in prijckel en ten proye stelt; laet ick mij dahrvoor wachten, leeven geestelijck, dooden de wercken dess vleesch, sijn bestendich tot den einde toe, leven heilich en godtsalich, [262] kruisigen mijn vleesch, leeven voorsichtich, stichtelijck, dencken op den laesten dach, als wij opstaen, dat wie niet weeten off wie te bedde gaen sullen, en als wie te bedde gaen, off wie weder sullen opstaen, en soo sullen wij wel en gelucksalich leven; laet wie niet achten off de werelt en de haere ons begecken, dat sal een goedt teycken sijn, dat wij van haer sijn uytgegaen en van haer volck niet sijn, mahr van Christi naevolgers. Och, dat wie doch van de oprechte wijnrancken Christi wahren en niet wilde oolijffrancken, wandt die worden affgehauden en in 't vier verbrandt; laet wie de vijff wiese maechden gelijck sijn, niet de vijff dwaese, laet wie den enghen wech gaen en niet den wijden, laet wie den heere Jesum Christum aendoen en sijne gerechticheit, en het ander sal ons geworden, amen, amen, het sie alsoo, her Jesu Christ. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[287]November 30 dagen. - 1/11 november donderdach in de kerck geweest. Mit den courvorst op de jacht. - H.H. belastede mij wat ick doen soude bij De Bruin, bij Wechelsand. - Ick adt bij Lavaiqueri, wel getracteert, speulde mit de courvorst. - H.H. verseeckerde mij van haer genegentheit, affectie mit groote beleeftheit en goede aengename woorden. - Ick nam affgescheit van H.H., courvorstin, courvorst. Ick betaelde den courvorst mijn schult, die hem wel te pass quaemen om de Oldenburgsche peerden en stalmeester. 2/12 vridach. Ick vertrock van Wesel om half acht, hebbende vier peerden wechgedaen om te betaelen, quam dess avontz te Velp. 3/13 saterdach ginck ick te vijff uir van Aernem, quam dess avontz te acht uir bij Utrecht. 4/14 dess sondachsmorgens om vijff uir te peerdt gaende sitten, quam te half negen te Podegraff, alwaer ick de predicatie hoorde. Te één uir te Leyden, alwaer wedrom predicatie hoorde, en te half vijff in Den Haghe, alwahr de avontpredicatie hoorde. 5/15 maendach heb ick S.H. gesalueert, die mij seyde Beveren loopt perijckel om gelicht te worden, en soud Berck in sijn plaetz komen. - Het Hoff [van Holland] beklaecht sich, die van Dort sullen oock mischien klaeghen, dan sullen die mannen van achten sich daertegen stellen. - Ick sach De Bruin, sprack hem van Tournhaudt, hetwelcke hij seit vrie te sullen maecken van alless, contributie en inlegering bij den ertzhertoch en de koninck en belooft groote dingen; [288] men sal sien, off hij woordt sal holden, hij iss een groot viant van Rose en hebben alletijt questie gehadtGa naar voetnoot112. - De princessen gesien. - Vrau Haeren, de heer Haeren. 6/16 november dingsdach gepurgeert, niet uyt geweest, van drie pillen dicwils gegaen, wel twaelf stoelgangen. - De heer Buseroy seyde mij de vercoping van Lingen iss aff, | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 711]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
en sal S.H. daer geen geldt krigen; hij vreesde als had S.H. dat gelt, soo sold hij nietz betaelen, 't gelt solde wechgaen, sien inkomen verminderde, en soude de last blieven. - Ick sach Andla, speulde. L.N.B. seyde weder gehadt te hebben, doch weiniger als voor desen. 7/17 november woensdach Verheiden gesproocken, de heer Haeren heb ick gesien, sprack hem van Gemert. - Ick heb gereecken en bevonden 1670 te hebben voor mijn reiss en soolang ick hier ben. - Ick adt alleen, sach niemantz, lass den heelen naedemiddach en effeden mijne reeckening van Bickbergen en Wesel. - De ambassadeur van Spagniën had wel vijffmahl hier om mij laeten nodigen te eeten. Hij schoot de triomphie en maeckte vreuchdevuir oover het hauwelijck van sijnen coninck mit dess keizers dochter. 8/18 november donderdach. Den ambassadeur liet mij nochmahls bidden. S.H. vond goet dat ick er komen soude, omdat Haer Hoochmogende en hij der komen souden. Ick had geseit ick wass adergelaeten en kost mij excuseren. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[289]Viaenen sijn reeckening geslooten, en iss tegoet geweest de summa 12.400 gulden. - Ick ginck mit S.H. bij den ambassadeur De Bruin eetenGa naar voetnoot113; ick sadt voor de heeren Staeten-General, omdat se als particulieren quaemen, en wahren vrolijck tot half vijff, en soud alless wel geweest sijn, had de heer Haeren die rancontre niet gehadt. - Wimmenum seyd dat Somersdijck al voor ettelijcke jahren in Engelandt hadt gehoordt, dat se een republijcke maecken wilden, en wass koninck Jacob dahr alletijt bang voor en heel blijde, als het Parlement gescheiden; nu, seyde hij, ben ick blijde, dat ick weet datter maer één koninck iss in Engelandt, en hielt niet van de 500 koninckjes. - Ick sach de heer Haeren, die sehr klaechde oover het affront dat hem in dess ambassadeurs huys wass aengedaen. - Ick sach vrau Vosbergen. - Ick kreech een brief van H.H. en S.H. - De ambassadeur wass van weinich discours. - Ick ginck te bedde sonder eeten. 9/19 vrijdach. Ick had pijn in 't hooft, bleeff lang leggen, schreeff aen H.H. wedrom. - De heer Haeren vraechde mij raedt, wat hij te doen. S.H. seyde gister, Buseroy iss oorsaeck van de vrede, seggende, omdat die H.H. seyde het klein douarie dat se had, soch sie door de vrede mehr bij Spagniën en persuadeerde S.H. saliger tot de vrede, die heel schadelijck iss, en beclaechde het nu, doch het iss te laet. S.H. gaff haer soo weinich, omdat H.H. alletijt soud van desen prins dependeren. Niemantz gesien als heer Haeren, die noch mit sijn saeck van De Bruin iss verlegen. - Gelesen. - Van Wou iss van Pau sijn volck, dependeert daervan, iss mit haer eens om S.H. en de militie te rouineren en ons alle. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 712]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
dahrmit wachten totdat ick hem weder gesproocken heb. - De secretariss van den ambassadeur quam bij mij, vertelde mij het wedervaeren; ick riet hem ten besten den heer Haeren eenige excuse te laeten doen door hem off iemantz anders, hetwelcke hij stracx deede en deedt groote submissie en excuse, mehr als een ambassadeur behoort. - Ick sach Knuyt, die heel cyvijl en beleeft iss. - Ick ginck in den Raedt. - Adt bij de heer Haeren, daer de heer Mornau wass, en quam dess ambassadeurs secretariss wedrom bij den heer Haeren oover die questie, die ick al socht te accommoderen. - Ick ginck bij de princessen, doch ick sach se niet, omdat Albertine medecijn had genomen. - Ick ginck in de Commedie van de Egiptienne. - Sprack mit Knuyt en ginck tehuys. 11/21 sondach mit S.H. in de kerck geweest, bij de heer Gleser, die niet sach yetwes in de Staeten van Hollant te doen wegens den staet van oorloch als door soeticheit, inductie en goede woorden; door force en vond hij het niet goedt en niet practicabel. - Ick ginck weder in de kerck, des avontz oock, 3 mael. - Sach Van der Mijlen, die oock seyde mit soeticheit most het geschieden en inductie. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[291]De heer ambassadeur en heer Haeren sullen in mijn huys beyde komen, om het aff te doen in mijn presentie. - Hij wil moeder eens spreecken van mijn saecken, vind dat beter als het ander. - Thuys gegeten. 12/22 november maendach iss de heer Haeren bij mij geweest en iss nu mit sijn saeck verlegen, omdat den ambassadeur van Spagniën volgentz sijn belofte ahn mij noch niet heeft laeten seggen om bij mij te komen om de heer Haeren satisfactie te geven; ick vreesde al, hoe meer tijt datter voorbij liep, hoe mehr heeren den ambassadeur sprack die van sijn vrunden sijn en tegens de heer Haeren gebeten, dat den ambassadeur soud teruggegaen en sich retireren, gelijck gisteren geschiet, dahr Huygens oorsaeck mit van iss. - Ick sach mijne reeckeningen, schreeff nae Wesel, ginck in den Raedt, daer weinich mit ordre wordt gebesoigneert, dat het een schande iss voor sulcke vergaederinge en voor sulcke deftige mannen, wahrdoor sie oock haer respect, credijt en ehr, reputatie verliesen en van de Generale Staeten en de Staeten van Hollandt weinich geacht sijn en alle daeghe minder worden door haere sinistere streecken, lossheit van besoigneren en wat daeraen dependeert. Gelooff Schaep heeft geen plaisir dahrin. - De heer Haeren quam wedrom bij mij, iss mit sijn saeck verlegen, omdat den ambassadeur niet schickt, en weet niet wat te doen. - Ick lass, sach de princessen; ick sach de coningin, die de Schotten niet traut, iss heel tegens Argyl en de presbiteriaenen, hout het mit Montroos. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[292]Ick heb de heeren van den Raedt te gast gebeden. - De vrau van Brederod heeft een jonge soon gekregen. 13/23 november dingsdach heb ick de heer Haeren gesien, die mit sijn werck verlegen iss, omdat den ambassadeur ahn mij niet en schickt, en gaet het nu gelijck gevreest en hem gesecht heb. - Ick ontboodt den secretariss van den ambassadeur en seyde hem, dat de heer Haeren verwondert wass dat den ambassadeur ahn mij niet schickte om te effectueren 'tgene den secretariss ahn de heer Haeren gesecht had, naemelijck in mijn huys en presentie de heer Haeren excuse te doen; hij seide dat hij het soo niet gesecht | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 713]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
had, maer wel bij rancontre dat te willen doen off bij het eeten bij mij off in dess ambassadeurs huys. Woud hij ahn Haer Hoochmogende klaegen, soo soud hij sijn verandtwoordingen in Haer Hoochmogende vergaedering doen. - Ick gelooff Huygens heeft al dit gecauseert, wandt die quam sondach bij den ambassadeur, die sal hem geseit hebben hij had niet alleen voldaen, maer te veul gedaen, die heeft van den ambassadeur ontfangen 50 duysent gulden en moet noch andere vijfftich ontfangen, ergo die iss sijn man. - Hij seyde om der Franscher wille en om den staet van ambassadeur en kost hij het niet doen, oock behoort een ambassadeurshuys vrij te sijn volgens het recht der volckeren. - Wij spraecken van Naples, en woud niet bekennen dat de Spagniaertz 15.000 man hadden omgebracht, vernielt en vermoort. - Ick ginck op 't hoff van S.H. - De heeren van den Raedt aeten bij mij, waeren vrolijck en lustich tot seuven uir. - Ick ginck bij de heer Haeren, die ick seyde hetgene de secretariss van den ambassadeur De Bruin mij gesecht had, 'twelck hem niet aenstond, doch hij woud het daerbij laeten, omdat se in [293] Haer Hoochmogende vergaedering niet eens souden sijn, en soud hij in 't beginsel al tevreden sijn geweest, had den secretaris hem sulcke offres niet gedaen wegen sijn meester. - Ick ginck nae huys te bed; vrau Vosbergen wass heel kranck. 14/24 november woensdach. De staet-general van Haerlem Loo iss een schipper geweest; één van de committeerde raeden iss rector geweest, een ander een brouwer. - Ick ginck in den Raedt, dahr het naer older gewoonte toeginck, loss werck. - Ick adt thuys, sach niemantz, wass den heelen naedemiddach alleen, lass en ginck vroech te bedde. Berendrecht seyde mij Beveren had alle stemmen gehadt, seuvenenveertich; drie wahren absent geweest. Ick riedt hem Ruisch te seggen, dat hij sachtjes soud gaen en gewinnen S.H. mit goetheit, besonder op dese vergaedering, daer het lant, S.H. en elck in 't particulir sooveul aen gelegen wass. Hij seyde mij sij soude het doen, en had De Wit en hij den pensionnariss Ruisch dat al gesecht. Ick wenste het van herten, dat S.H. voorsichtich ginck, want hij doet sich selfs, de militie en al die daeraen dependeren, te kort, want sij sullen soo een resolutie nemen, die niet licht sal verandert worden, en dan sal het een schoone revange ofte vangeance wesen op de Beveren. - Pau heeft hondertduisent gulden 's jaers, verteert geen tienduisent gulden dess jaers, ergo veul gewonnen. 15/25 november donderdach heb ick mit S.H. gegeten. - Nae den eeten mit hem gepraet. Vond hem nu gantz modest tegens de Staeten van Hollandt, wil sijn [zien] die resolutie desen winter noch te beletten van het affdancken der vijftich compagniën. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[294]Hij spreeckt niet mehr van harde middelen, wil de Staeten te gast hebben van Hollant. - Ick riedt hem eenige steden te bidden om alle daech wat te kunnen onderholden en tracteren en mit haer te spreecken, om de saeck te prepareren en te gewinnen. - Hij wil Berendrecht niet spreecken, omdat hij geresolveert iss Beveren te lichten; ick seyd hem, dat Ruisch moderaet soud gaen door 't beleit van Berendrecht en De Wit op dese vergaedering, en hij apprehendeert het nietGa naar voetnoot114. - Hij seide als Knuyt uyt sijn dienst wass, sie souden hem laeten bij de kop nemen, confisqueren sijn goet | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 714]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
en executeren hem off laeten hem in 't waeter werpen en alsdan voor een traiter verklaeren. - Beverweert seit dat de Hollanders willen, naedat de vijftich compagniën sijn afgedanckt, noch vijftich afdancken, hondert tezaemen, en de helft van de ruyteri, en om daertoe te komen, soo betaelen sie veul compagniën te peerdt en te voet qualijck en al de tractementen 18 en 30 maenden ten achteren, officiren 50 maenden. - Joncker Willem gaet nae Brasiliën, sal Sint-Tomae gaen aentasten, daer gaut, suycker en slaeven sijn, voor de [Westindische] Compagni. - S.H. seyde sie hebben expres haer middelen laeten verloren gaen en verloopen, om excuse en redenen te hebben van te casseren onder pretext van mesnage. - De princess-royal iss noch niet swaer, hebbende haere [295] maendach gehadt. - Ick lass en schreeff ahn H.H., ginck niet uyt. - Badt de gecommitteerden raeden ten eeten. - S.H. had de edelen bij sich vergaedert. 16/26 november vrijdach Marlot gesproocken. - In de kerck geweest. - In den Raedt van Staet. - Ick tracteerde de heeren gecommitteerde raeden, en quaemen der van elf heeren acht, Mateness, Catz, Kleef absent. - De secretariss [Herbert van Beaumont] seyde mij wat Stricklandt in Hollandt had geproponeert, dat hij meinde sie solden all wat sachtjes te werck gaen en haer soo haest noch niet voor een republijcke erkennenGa naar voetnoot115. - 1 De Wit, 2 Duis van Voorhout, 3 Vandere, 4 Backer, 5 De Graef, 6 Vaenandere, 7...Ga naar voetnoot116, 8 secretaris Beaumont waeren vrolijck en bleven tot half ses. - Ick ginck in de Comedie, sprack Haucourt van S.H. de heeren te spreecken, de oude officiren te salueren, anders verliesst hij den eenen sowel als den anderen. 17/27 saterdach heb ick den geheelen morgen tehuys geweest, ginck om elf uir op 't hoff, sprack lang mit Pauw van het gepasseerde te Londen, doen de koninck wiert gericht. - Ick badt Zulestein en een deel gasten tegens maendach. - Asperen seyde mij, dat de Staeten van Hollant in Haer Hoochmogende vergaedering waeren gegaen, om het werck van de gecommitteerde raeden te verdedigen en te priesen mit sachte woorden; sie hebben de gecommitteerde raeden bedanckt [296] voor hetgene dat se gedaen hebben wegens de reductie. - Asperen seyde dat Berendrecht en Schaep recht tegens S.H. advijs in den Raedt gingen, 'twelck hij voor desen noit gedaen heeft, en sijn dat de beginselen van het werck van Dort, en vreest S.H. sal sich qualijck daerbij vinden en sal het noch beklaegen, want hij sal geweldige rancontres krigen op dese vergaedering. - Ick adt thuys, sach de princessjes. - Den ambassadeur quam bij mij, bleef tot seuven uir; ick seyde den koninck soud de vreed wel houden ons leven lanck; hij verseeckerde het niet alleen nu, maer alletijt, ick voechde hem dahrin. - Hij seyd, hoeveul profijt dit landt van den vrede had, dat die 15 miljoen uyt de schepen wahren gelicht, eer die oyt in Spagniën wahren gekomen en dat men de captein behoort te hangen. - Hij sprack van Cataloniën. - Van de religie, dat se in Braband sooveul vrijicheit hadden als hier de papisten, 'twelck hem anders te verstaen gaff. - Hij | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 715]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
klaechde, dat men hier alless ahn sich trock en hem geen recht noch satisfactie gaff oft deedt. - Hij seid de koninck was soo benaut, dat hij most vrede hebben en had hij geen vreede gemaect mit [297] dit landt, hij soud sijn dochter ahn de coninck van Vranckrijck gegeven hebben oft den hertoch van Anjou. - Ick ginck bij de heer Haeren, die heel verkaut wass, en de vrauw Vosbergen heel swack en kranck. 18/28 november sondach mit S.H. in de kerck geweest; hij seit dat Amsterdam heel hart gaet, en wass quaet op Bicker, deet tegens belofte. - Hij sal dingsdach mit den Raedt booven gaen bij Haer Hoochmogende. - Noortwijck seyde Wit had gesecht als men haer noch wold tegemoetkomen, sie solden beter gaen voor S.H., doch men most haer spreecken en verseeckeren van S.H. gunst. - Ruisch sal voorslaen, dat S.H. de ampten mahr veertien dagen sal obholden, als de nomminatie gedaen iss, oock dat S.H. in 't maecken der magistraeten mit mehrder communicatie sal gaen mit den Raedt of 't Hoff Provinciael van Hollant, en sullen sie al doen wat sie kunnen om S.H. te schocqueren. - S.H. sal sich te kort doen, de ses provintiën, de militie en al sijn dieners en vrunden, sal de aude officiren oover boort werpen; Hollandt sal doen wat hij willen, sluyten den buydel en laeten S.H. en den Raedt, de Staeten-General wat discoureren. Sie doen het alreetz, laeten de officiren 50 maenden ten achteren, de compagniën te voet 30 maenden, de ruyters 18 maenden, soodat op die maenir sie alle het volck kunnen casseren, en de officiren sijn oock liever gecasseert als soo te [298] dienen, want sie nehmen gelt op, en dan eet haer den interest heel op. S.H. moet mit eenige Hollantze heeren, mit enige uyt den Raedt en uyt Haer Hoochmogende vergaedering confereren, om te sien off de militie niet kan op één voet gebrocht worden en de Unie op het nieu vastgestelt, doch dat iss delicaet, en weet niet off men het in twiefel behoort te trecken, en moet dahr wat naerder op letten. - De olde officiren behoort S.H. te salveren en maecken het mit de nieuwe soo men kan, en laeten de compagniën uytsterven, om niemantz malcontent te maecken en te schocqueren en te verdrucken, soo solden de officiren satisfactie krigen, de Hollanders, en alles sal wel wesen. - Ick wass in de kerck. - Ick sach de heer Haeren, die noch verkaut wass. - Ick ginck tehuys en schreeff brieven nae Vrieslant, Wesel en Vranckrijck en in dit boeck. - Van Wou beklaechde sich tegens Veugling, dat S.H. de heren soo weinich sach en sprack, want tot tien uir slaept hij, naedemiddachs op de jacht oft Comedie; als hij sich wat woud voegen nae de humeuren, hij soud mit haer doen wat hij wilde; hij had geen sin in Spijck, Musch, Boreel en Beverweert. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[299]Ick stae noch wel bij hem, vind goet dat ick nae Vrieslant gae, seit al wat ick doe tot dienst van S.H., iss om de princess Albertine; hij meint Hollandt sal geweldich casseren, oft men moet haer mit fatzoen bejegenen, 'twelck nodich iss. - Ick adt alleen, ginck te bed. Amsterdam wil sijn magistraetsbestelling aen sich holden; dat sullen andere oock doen. 19/29 maendach november ben ick in den Raedt geweest; dess middach aeten de elf heeren hier, wahren vrolijck tot negen uiren toe; mijn spiegel brack door ongeluck. Schoonburch gaet nae Duytzlandt, iss mude ahn 't hoff. 20/30 november dingsdach dess morgens om negen uir in den Raedt geweest, alwahr | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 716]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
S.H. quam, en gingen in Haer Hoochmogende vergaedering, dahr Catz een propositie deedt om die Gecommitteerde Raeden te verandtwoorden; de heer Berendrecht sprack vanwegen den Raedt heel wel, en duirde de vergaedering oover twe uir, en souden het Haer Grootmogende te pampier stellen, wahrop men soud delibrerenGa naar voetnoot117. Desen morgen om half twaelf storf Pyemoy, de soete vrauw Vosbergen, en het iss jammer en schaede. - Ick adt thuys, reedt wandelen. - Ginck bij den heer Haeren den rouw beklaeghen, dahr Mornau quam, die van de Seusche victorie sprack op de Portugisen. - Van de regering van Hollandt, haere intentie ende [300] maximen, die ten deele niet veul dochten, en meinde hij, als de ses provintiën eens waeren, Hollandt soud wel anders spreecken. Ick seyde, ick sie geen raedt, wandt als sie de buydel sluyten, soo sijn de soldaten genoech gelicentieert. - Berendrecht seyde, sie willen alle de companiën in de frontiren hebben en, als er een tocht voorhanden iss, dan strackx waertgelders lichten. Ick recommandeerde hem de oude colonels en officiren; sie dencken niet op de papisten oft troubelen der gemeinte, gelijck te Amsterdam voor desen en kortz te Dort. - S.H. seyde dat in Zelandt soude een goede resolutie genomen worden; Middelburch had al geadviseert. - Boreel seyde anno 1643 tegens Catz, ghij moet S.H. wat harder aenspreecken, oft hij sal het niet doen. - Den Raedt behoort ten besten te spreecken om Haer Hoochmogende en de Staeten van Hollandt eens te holden en in goede correspondentie, accomoderen de Staeten-General mit de heeren colonels en die van Hollandt, dat die compagniën op 70 en 50 coppen worden gebrocht in 't general. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[301]21 november/1 december woensdach. Mijn volck en bagagie iss vertrocken nae Vrieslandt. - In den Raedt geweest, doch dahr iss niet voorgefallen als generale saecken. - Berendrecht seyde mij, dat de Staeten van Hollandt de resolutie van de reductie der 27 compagniën, die sie betalen van de 50, hadden vastgestelt en in Haer Hoochmogende vergaedering hadden gebracht, en meinde sie solden noch wieder gaen. - Ick adt thuys, bleeff dahr tot vijff uir, sach mijne reeckeningen en lass. - Ick ginck bij de vrau van Somersdijck praeten en bij de heer Haeren, die heel swack iss en bedroeft. 22/2 donderdach ginck ick bij den heer Raetzfelt, die mij sprack van het werck van Dort, hetwelcke groote haet tegens S.H. maeckt in alle de steden van Hollant, die door reflexie dahrop sien, en iss ten deele oorsaeck, dat Hollandt soo hardt tegens de militie gaet. - Hij seyde H.H. had gesecht men mocht wel toesien, dat men de militie niet te sehr terchde, want sie wahren sterck en considerabel, en dat praeten deedt oock gheen goedt. - Oock dat de Hollanders begosten te seggen, de prins heeft noch geen instructie, en wie sullen hem wel een maecken, als het ons goedtdunckt, en sprack oock van de electie binnen de 14 daegen nae de nominatie, alsoock wegens de communicatie dess Hoff. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[302]Hij wass anders genegen om de natiën contentement te geven, cyvijl te tracteren | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 717]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
tot ehr, reputatie, profijt en dienst van het landt mit uytsterven oft een equivalent te vinden, hetwelcke mij dunckt dat redelijck iss, want 80 jahren dienst, wahrdoor se haest ingesetenen sijn, hier getogen en geboren, getraut, beerft, in summa soo heele vreemde niet, haer bloet soo merckelijck gestort, haere vrunden verloren in 't 's lantz dienst, een broeder oft neeff, en den last dess heelen oorlochs gedragen, soodat het een ondanckbahrheit soud sijn, tegens de christelijcke liefde, redelijckheit, eerbahrheit, dat lydens die sooveul om het landt gemeriteert hebben mit soo weinich gagie, soud in de winter verstooten en wechjaeghen en dat uyt haet, jalousie van ettelijcke, weinige, qualijck geaffectionneerde lyden, en gelooff dat meer vreembde van qualiteit hier gebleven sijn als Neerlanders geduirende den oorloch, want sonder de onse te verachten, sie hebben in alle belegeringen al wel gedient, soodat mij dunckt het een groote injustici soud wesen, en hoop de Heer sal het anders versien tot dienst, ehr en profijt van 't landt. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[303]En wass Raetzfelt van mijne meinung, mahr wat raedt als sie de buidel sluyten. Ick en weet er geene; men moet daerop dencken. - Ick ginck bij Huygens, die mij seyde dat Spinola, die boot ahn Famars een milon om hem Bergen te geven, alwahr die drie natiën heel wel gedaen hebben. Ick ginck op 't hoff, alwahr Cirpatrix wass, die heel disperaet sprack op Hollandt, 'twelck hem affriet en seyde, men moet het niet seggen, in 't werck stellen; het praeten doet die ehrlijcke luyden veul quaetz, en gelooff die pensionnarissen die sijn al veul oorsaeck van sulck uytstroisel. - Ick sach S.H., die ick van het equivalent sprack der vijftich compagniën, en seyde hij had soo een equivalent te papier gestelt, en woude het doch niet helpen, en wolden allen ahn de natiën, om sijn ehr en credijt te breecken, hetwelcke een opyniatriteit iss; het equivalent wass om 7 off 8 compagniën te peerdt vacant aff te dancken, noch tien peerden oover al de ruyteri, eenige soldaten van de compagniën aff te dancken. - Ick deedt daerbij het uytsterven der compagniën, van drie één te maecken mitdertijt tot mehrder profijt in 't toekomende, doch hadt hij daer geen sinne in, meine alleffenwel het soude veul helpen en goetz doen. - S .H. seyde, al dat voorstellen verwerpen se en hebben woensdachavontz een resolutie genomen om 105 compagniën van de natien aff te dancken en de helft van de ruiteriGa naar voetnoot118, [304] soodat mittertijt dit landt ontbloot sal sijn van volck, want 300 compagniën op 50 coppen 15.000 man maecken, en door de quaede betaling en door het misbruick sult gij maer 12 off 11 duisent man in dienst hauden en 12 hondert peerden, soodat dit landt sich tot een proy sal stellen van Spagniën off wie het wil ahntasten. - Dahrom moet men toesien en spreecken se in en laten haer haeren quaeden wil niet volgen, wandt sie willen S.H. eerst ahn mit de natiën en dahrnae de andere provintiën, die sie meinen dat ahn S.H. en de provintiën sich solden houden en sich teghen haer banderen, als sie de meester wilden speulen. - Godt geve S.H. wijsheit en de provintiën, opdat men mit dit groot quaet mach voorkomen, het landt en de religie bewahren, dahr heurt arbeit, moite, voorsichticheit en complaisance toe. - Ick adt op 't hoff. - Sprack mit Goedthals, | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 718]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
die mij oock seyde dat het mahr sommige wahren die de goeden soo verleiden, die niet wisten wahr het ahn vast wass, maer lieten sich door het woort van mesnage bedrigen door de pensionnarissen, dahr armyniaenen onder sijn, die voor desen deruyt wahren gestelt en bij S.H. weder daerin gekomen en soecken sich te revangeren [305] ahn S.H., de religie en ahn de natiën; de Heer behoede en bewahre sijn kerck. - Hoe iss dit voor te komen. Mit eenicheit der 6 provintiën, mit conferentiën, mit reden voor te brengen de redelijckheit, billicheit, danckbahrheit en christelijke lijfde [liefde]; als dat niet helpen wil, soo weet ick geen raedt, alle gelijck afscheit te nehmen off uno ictu. - Op één jahr kan het lant niet uyt de schult raecken, en off de hoge officiren oover het gehele landt 100 duisent gulden oft twehondertduisent gulden kosten, wat kan dat wesen. In drie, vier jahr hebt ghij het weder en ghij behout u ehr, credit en reputatie. - Ick sach Vosbergen, Craft, de princessen, de coningin, heer Haeren, adt thuys en schreeff nae Wesel. 23 november/3 december vridach in de kerck geweest. - De ondanckbahrheit iss haetelijck voor Godt, en sal die straffen; de Venetiaenen, omdat se de soldaten qualijck tracteren, kunnen gheen volck krigen. Alle soldaten sijn oock niet gelijck, en kan het gelt geene soldaten maecken, wel volck bijbrengen. S.H. verliest sijn credijt door dissoluyt leven en quaede betaling onder het volck. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[306]Ick sprack Schaep, die oock van het advys wass, dat men de natiën niet behoort te schockeren, mahr mit soeticheit affschaffen, opdat het landt in credit, respect en goeden naeme blieft, en in 't particulier spraecken se all soo. - Die man van Haerlem sprack oock soo; Van der Hoeven die sprack oock heel cyvijl, doch alse weder bijeen sijn, dan doen se het heel anders en bedecken het al mit de tytul van mesnage. - Ick wass in den Raedt van Staet. - Haerlem verarmpt, Leiden oock, en lyden wel bestelt moet men nu onderholden door slapheit der nering. - Goedthals adt bij mij, die mij seyde dat alle de leeden eens wahren om de natiën aff te dancken, en hij wost niet hoe men het soude beletten. - Hij prees het werck van Dort oock nietGa naar voetnoot119. - Haerlem, Leyden wahren oock niet wel; Rotterdam volchde d'andere, en wasser een generale genegentheit om te mesnageren. - Hij seyde sij wahren bliede, dat S.H. soo ten achteren wass, en willen hem niet geven. - De Staeten van Hollandt sijn in groot getal bij S.H. geweest, doch weet niet wat se hebben uytgericht, 19 in 't getal, alle de steden, en wahren wel een uir bij S.H. - Men seit als een gouverneur sterft, sal der wehr een burgemeester oft staet in de plaetz gestelt worden, om de stadt te bewaeren, in summa het moet alleen [307] oover S.H. en de militie gaen, die haer jeucht en bloet hebben hier opgestelt voor de vrijheit van het landt en religie, polici, justici. - Bij de heer Haeren geweest, die heel quaelijck iss. 24 november/4 december saeterdach mijn reeckening gemaeckt. Op 't hoff geweest, mit Cirpatrix gesproocken, hem geraeden alle officiren te seggen stil te sijn en mit malkander te spreecken. - Mit de heeren Mornau en Iselmuyden gesproocken, die heel goet sijn voor de natiën en mit fatzoen spreecken en gaen willen tot dienst van 'dt landt, d'ehr en mesnage. - Alleen gegeten. Eldersich seyde mij, dat hij te Dort bij Beveren | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 719]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
was geweest, doch hij had geen woordt geholden; hij vind het werck niet goedt van Dort, doch het iss te laet. - Nae de middach gelesen, bij Gleser geweest en gepraet, die geen sinne hadt, dat de servicen wierden afgeschaft en kost het niet approberen. - Vond oock niet goedt datgene Hollandt doen wil, en meinde als Hollandt niet te bewegen iss, dan behoorden de colonels tegelijck yet in te geven van gemainteneert te worden oft alle tegelijck gelicenttieert en op een vriën bodem gebrocht, en souden dan haere betaeling soucken, oft een heere; het geweer heurt haer toe. - N.B. dat de militie gewaeckt, gebraeckt heeft, alle jahr haer leven gewaecht, haer goet verdorven en verteert ende gequetz geworden, daer sie in rust hebben geleeft, haer coopmanschap [308] gedreven, groote profijten gehadt en haere renten laeten oploopen, in weelde geleeft, dahr wij kaude en hitte, moite en arbeit hebben gehadt, en nu dat se door den segen Godess en de wapenen tot een goeden vrede sijn gekomen, soo willen se de natiën en militie, die daer meest oorsaeck van sijn, in plaetz van recompensie oft danck, tracteren oft se schelmen wahren en verraeders en het landt niet trauwelijck gedient hadden, jagen se in den winter wech, een grouwelijcke en ongehoorde saeck, die ick hoop Godt sal beletten en voorkomen, kleine gagie, sonder profijt, het daegelijckse broot qualijck dahroff te hebben en nu verleint, veroudt, verarmt, bij alle werelt gehaet, wechgejaecht te worden. - Te considereren wat alle voor vianden, Spagniën, Vranckrijck, Sweden, Dennemarck, Englant, en nu haere getrauste vrunden en dinaers te outrageren en qualijck te tracteren, het iss ongehoort. - De winter oover te gewinnen, opdat het somer sie, de Spaenschen en Francen te velde; oock sien de schepen meest uyt, [309] opdat se ghen hulp kunnen krigen. - Te bedencken niet te doen aen yemantz wat men niet begeerde dat sich selfs geschach. - Asperen iss mit het werck verlegen, weet niet daervan te oordelen als de ruine en verlies van het landt aen Spagniën oft slaeven van sommige lyden in Hollandt, Amsterdam en andere, die cabael maecken, en iss heel daeroover ontstelt en bedroeft. - Amsterdam, Den Briel, Rotterdam, doch het iss te dangereulx en twiefelachtich, het mach en kan niet missen; Somersdijck meint hij soud het oock wagen en veul eerlijck lyden yet en dat gewiss, niet te veul tegelijck. - Ick adt alleen, schreef. 25 november/5 december sondach mit S.H. in de kerck geweest; hij seyde sie hadden bij hem geweest, negentien leeden, doch hadden maer van de helft van de ruyteri gesproocken en versocht dat S.H. op haer sijde wilde wesen om de provintiën daertoe te persuaederen, oock dat se geen conferentie meer willen hebben mit de provintiën, maer holden het voor eene vaste genomene resolutie. - Bicker heeft tegens S.H. gesecht, weest op ons sijde, wij sullen alle de provintiën winnen en geven u goltz genoech daertoe, doch hij traut dien boef niet, [310] wandt hij soud S.H. wel angageren en als 't aengevangen wass, soude hij het selfs seggen, dat het S.H. dessin wass, en maecken hem tot een verrader oft criminel ahn de provintiën, oft al deedt hij het, soo solden sie hem daernae den hals breecken en wechjaegen, als het geluckt wass. S.H. iss wel wieser, al te goedt patriot. - Ick adt bij S.H., pratede lang mit hem. - Ick ginck in de kerck, pratede lang mit Wimmenum, die meint dat het bij Hollandt niet te stutten iss; sie sullen dermit deur willen, het gae hoe het gae, en iss Dort, Amsterdam, het Noorderquartir heel heevich daerin, en weet hij geen raedt, vreest voor een groot | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 720]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
ongeluck dat dahruyt onstaen sal; hij dorst niet seggen wat middel bij de handt te nehmen wass, doch verstond hem wel, hij meind de Fransche, Engelsche, Schotten, souden yetwess bij der handt nehmen. - Hij vertelde mij, hoe het quam dat hij soo qualijck bij Hollandt stonde om S.H. wil; hij klaechde, dat de prins niemantz sprack en dat men hem niet te spreecken kost krigen. S.H. saliger sach men alletijt als men woud, wass cyvijl, affabel en courtois. - Mornau klaechde oover Knuyt, sijn valscheit, leugenachticheit en dat hij alle de chargiën voor gelt verkoft had, doe hij regeerde in Zelant, had hem bedrogen [311] en mehr anderen, meinde sie sullen hem ahn het lijff en goedt komen, kosten se hem maer bewiesen gelt genoten te hebben van Spagniën. - Ick adt tehuys en schreeff heel laet. 26 november/6 december maendach heb ick het huys van den Vieversberch gesien, hetwelcke mij heel wel aenstaet, wil daer ghaen wohnen en verkopen de huysen in de Pooten en heb Casembroot dahr all last van gegeven, om hem gantz te betalen. - Ick ginck naer Delft, sach Goedthals. Adt bij hem, en wass hij lustich; hij seide mij, dat Pau had de regering verlooren, omdat hij sijn kinder alle buyten de stadt hielp en niet in de stadt, oock door de jalousie tuschen hem en een ander; soo quaemen de Bickers derin, winnende door haere onenichheit en de Pauwen verliesende twe, drie van haere vrunden, die Bicker aenwijssen; soo heeft hij de regering ahn de handt gekregen. Der iss noch een stercke parthie tegens Bicker. Een docter, Tulck [312] heett, en setten sich dapper tegens Bicker, doch hij iss geen burgemeester, alleen schepen en vroetzman. - S.H. kan Hollandt niet licht winnen, wandt al beneficeert hij die lyden, alse het wech hebben, soo vragen se der niet nae, Bicker, Ruisch, Keiser, Stellingwerf, Reul, soodat ick niet weet hoe hij het maecken sal; hij kan noit goedt doen, niet winnen en mit hardichheit noch weiniger; hij moet se mehr sien, spreecken, eeten mit haer en caresseren se, soo sal het wel wesen, betaelen sijn schulden, leeven wel, 'twelck de gemainte sehr in 't ooch heeft. - Goethals vreest voor een quaet einde door dese regeerders, omdat het arminiaenen sijn en vianden van de religie en 't vaderlant en die het daermit hauden. - Moeder iss oorsaeck van de vrede, hetwelcke niet dooch en hem niet aenstaet. - Goethals iss gauw in de steden, verstaet all haer cuperiën ooveral en dat door de predicanten; hij meint als S.H. op de saek let en wel betaelt, de gemeinte iss wel en de predicanten oock; [313] hij meindt het sal wel gaen, en wass hij heel goet voor het landt en de prins; ick moet hem altemitz schrieven, om te sien hoe het sal gaen in de steden en regeringe van Hollant. - Ick ginck bij de heer Haeren, die heel swack wass. - Adt alleen. Dingsdach den 27 november/7 december wierdt ick seer gequelt van sollicitanten oover de compagnie van captein Hoen, die deerlijck vermoort iss, en weet men niet wahrom of wie het gedaen. - Ick ginck in den Raedt, adt thuys. - Sach de heer Haeren, die al swacker wordt, loop prijckel. - Ick adt alleen, sach den ambassadeur van Spagniën, nam affscheit van hem; wie spraken van generale dingen, wat differentie dahr wass tuschen oude en nieuwe soldaten en als wij de natiën wech deeden, soo deden wie onss beste volck wech, gaeven onss tot een proy voor een yeder die onss wil aentasten, als het hem gevalt. Ick sach de princessjes, en wass Lessal heel soet en fray. - Ick ginck lang bij S.H., die mij drie equivalenten liet sien om de vijfftigen te salveren, | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 721]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
en hoop hij dat Hollandt noch in conferentie sal komen mit de provintiënGa naar voetnoot120; hij schrieft veul en gaet voorsichtich. - Hij liet mij oock sien het inkomen en uytgaeff van Hollant, die 120 duisent gulden te kort komen, doch [314] bij naeder examen iss het 15 tonne gautz, alse noch lasten dahrbij voegen; hij wil mij die geven. - Hij wass heel wel tevreden; leiden de saeck nog eens oover en vonden dat men het desen winter most opholden tot den somer, omdat alless dan te veld wass, Spagniën, en dan op eenmahl aengevangen; hij heeft goede brieven uyt Vranckrijck van de coningin door de cardinael van asseurantie en affectie, van hulp van volck en gelt, 2 miljoen en op Orange sooveul gelicht, en stelt hij alless te pampier, wat te doen en nodich iss op die tijt, Rosa uyt Lutzemburch te hulp, 200 compagniën, Bergen, Bosch, Breda. - Keiser wil de Unie breecken, hetwelcke heel quaet iss en te beklaegen, wandt soo iss het landt verlooren. - S.H. 13 of 14 en ick alle uno ictu, J. gouverneur in Den Haeghe, omdat alle het puick daerbij wass, point de folie à demy, best 70, 80 als 5 of 6 m. Bicker seid, kompt bij onss, wie sullen se wel gewinnen; wie sullen u gelt en volck geven, en seyde hij dat om S.H. uyt te hooren en hem dan aen de provintiën te aenklagen van verraedt, een groot schelmstuck. - Het kompt te Amsterdam maer op een stem of twe aen als die hooffden wech, iss docter Tulck meester van de stadt, die goet iss. - Hollandt moet 6 miljoen interest geven en drie voor den staet van oorloch, doch sie beneficeren haere middelen niet noch verpachting en dat om haere gemeinten te gratificeren, die te gewinnen en te trecken en cuipen daermede. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[315]Polman sal captein worden, Ziel lieutenant-general van d'artillerie. Veul afgedanckte soldaten in de guarnisoenen, die wercken off bedelen, van de natiën, die mede sullen gaen en geamployeert worden. - Ick sprack hem van het request; vindt het ten deele goet, doch niet om afgescheit te spreecken. - Twe officiren hebben gesecht, casseren se mij, soo moet ick van honger sterven, soo sal ick één van de heren mitnemen; ick wil liever hangen als van honger vergaen, doch soolang ick in dienst blieff, sal ick haer trau dienen. - S.H. begint oock van uytsterven te spreecken, 'twelck mij wel behaecht. - 't Parlement heeft een seer spitzfindigen brief geschreven aen die van Zelandt mit versoecken en dreigen op 't lest; S.H. meint sie sullen soo aen alle provintiën schrieven. - S.H. klaecht seer oover Ruil, die goet wass, iss verandert. Stellingwerf dreicht se, als ghij soo voor de prins gaet, sal ick seggen dat ghij het om het ampt doet, en dan gaen se eens soo slim, en alsdan soo confirmeren sich de steden mit haer. - Schaffer meinde Somerdijck te oordelen in plaetz van Barnevelt, en mosten eenige mit dreigen daertoe krigen en mit den dronck. - Prins Mauritz had alletijt 2 ad 3 officiren en gedeguiseerde soldaten in de steden tot sijn dienst in tijt van noot. - Alle de soldaten en officiren wilden een half jaer voorgeefs dienen en voor niet in 't jaer 1618 bij prins Mauritz tijt in de questie van Barnevelt en de armyniaenen. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 722]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
soo grof toeginck mit die van de religie in de Meyeri; sij quetsten die in onse kerck quaemen, sloegen de predicantenvrauwen, hadden in dess predicantz kaemer geschoten, en had hij op sijn stoel geseten, soo had den predicant doot geweest; den koster, omdat hij niet wolde luyen, hebben sie geweldich gequetz en slaen billjetten aen, die in de kerck gaet, diens huys sal branden, hebben koorn op het velt gebrandt, in summa sie maecken het soo groff, dat het niet te lijden iss, en als der niet in versien wordt, sal de religie dahr noit gegrondet worden; die van Hollandt hebben vijff steden dahrtoe gestelt en twe uyt het Hoff, om daeroover te resolveren. - Ick ginck bij Somerdijck en sprack strackx van dit werck; seyde had gisteren lang bij S.H. geweest, die mij niet recht traude, omdat ick niet sprack; ick seyde, ick sal niet spreecken, maer doen, en seid hem mijne meinung; hij wass meest van [318] mijne opinie, doch woud soo hart niet gaen, sprack maer van op te hauden, te verseeckeren, vangen; ick ginck wijder en woud seeckerder gaen en alless op één tijt, dat en het volck soldaten marcheren, en wahren wie anders heel wel eens, het wel te ooverleggen en dan mit courage uyt te voeren; hij had goede moet tot Amsterdam en meinde de gemeinte solde voor den baes wesen in soo een vall, dan iss het gewonnen; hij vreesde mahr één dinck, dat als het aengevangen iss, dat den baes soud verflauwen, het werck moede worden en, als 't niet strackx en geluckte, soud sich soucken te accorderen en accomoderen oft moeder solde hem van resolutie doen veranderen. - Hij woud alles dahrbij opsetten, sijn lijff, goedt en bloet en dat van sijne vrunden, die veul op het cantoir hadden, hij, sijn moeder [Petronella Borre], die van Nassaw 400 duysent gulden. - L'interes de la maison de ville te Paris iss sooveul als op 't cantoir gelt te hebben in Hollandt, en worden de renten dahr betaelt.
- Hij seyde dat ick most die saeck genegen sijn om mijn interest, wandt S.H. kreech geen kinder, en alless soud op mij komen; bleeff het sooals het nu iss, soo kost ick gedencken wat hoop [319] ick had, wandt sie solden gheen gouverneur nehmen off hem geen gesach laeten. Ick seyde hem als het niet beterden, solden sie repressalies gebruicken op hem wegen Barnevelt, en soo concludeerden wie, het most mit ernst, couragie aengevangen worden en uytgevoert, wandt geluckte het niet, soo mosten wie te lande uyt oft den kop dahr laeten. - Hij seyde, 't is hetselfde werck van anno 1616Ga naar voetnoot121, doch sie hebben het plausibelste werck voor door de mesnage, daer se de gemeinte mit gewinnen, wandt sie willen S.H. en de andere provintiën dwingen en te gronde brengen. - Prins Mauritz had sich kunnen souverain maecken, doch hij wilde niet uyt oorsaeck dat hem Bernevelt het had verweten, oock omdat hij al te grooten diener van 't landt iss. Prins Wilhelm had het eer hij storf, doch die van Amsterdam hielden 't alleen op, omdat se het qualijck geschreven hadden, en ondertuschen wierdt prins Wilhelm vermoordt door een espioen op S.H. anteschambre. - Prins Mauritz had oock geen kinder oft erven. - Sommersdijck wass heel bliede van mijn verklaring, woud die ahn S.H. rapporteren, omdat hij andere opinie van mij had gehadt. - Kirpatrix wass bij mij, woud geern yet van mij hebben gewost, doch ick woud hem niet seggen en liet hem | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 723]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
sien [320] 'tgene ick had te pampir gebrocht. - Aen heer Kelfken te schrieven. André te spreecken oft schrieven, nae Den Haghe te gaen, omdat de heer Haeren dootlijck sieck iss, en hem te recommanderen, datter gheen afdanckinge geschiet van Hollandt, noch te voet noch te peerdt, dat hij altijt helpt te beletten en veul mit S.H. omgaet. - Te letten om in tijts gelt uyt Vranckrijck, oft Hollandt woud sluyten den buidel aen die compagniën die se willen afdancken, om die bijeen te holden en dat se op het aenschrieven van Hollant haere troupen niet afdancken oft vaneen doen gaen, maer effenwel bijeen holden tot de maent may. - Een staet te maecken, hoeveul dat die troupen dess maentz sullen bedragen om te betalen. - Te vragen nae de manier hoe het wil aenvangen en wahr het randevous der troupen. - Volck in Amsterdam te stuiren, om het volck tegens Bicker en de sijne op te hitzen, als S.H. daernae toeginck, om des te lichter meester te worden. N.B. De predicanten mede ahn de handt. 29 november/9 december donderdach. Ick sach de heer Haeren sterven te half tien heel godtsalich en gerust; hij iss geluckich uyt desen bedroefden werelt te wesen, die soo dangereux en twiefelachtich staet. Casembroot belast mijn huys te vercopen in de Poten, dat op de Viverberch op te seggen en van de kleine stal een salet te maeken. - Ick broch S.H. de brief aengaende de Oostijnsche Compagni, om seebrieven te hebben; hij sal het naedencken en laeten mij weten, oft hij het doen kan, en schicken mij een schiefer om mit hem te kunnen corresponderen en briven wisselen in 't secret; hij sal oock den staet van Hollandts incomsten laeten weten en toekomen, oock hetgene hij ontworpen heeft om 15 tonnen gautz te gewinnen op de mesnage der militie en Hollandt voorgestelt verleden woensdach, [321] het reduceren der servicen en logijsgelden, 'twelck de soldaten aengaet in 't generael, haer wel in te scherpen dat Hollant daer oorsaeck off iss, om haer des te verhaeter te maecken tegens de militie, 'twelck sehr wel te pass sal kommen bij gelegentheit. - S.H. seyde mij, dat een predicant van Amsterdam had hem gesproocken en gesecht, wij hebben de gemeinte ahn de handt, sullen lustich predicken, wie moeten de armyniaenen wechjagen, die schelmen willen de religie veranderen en ons den Spagniaert oovergeven, hetwelcke sehr goet iss, want de predicanten veul goetz kunnen doen bij de gemeinte oft quaet. - S.H. wil boeckens en passquillenGa naar voetnoot122 laeten maecken tegens diegenige die soo loopen om het landt in danger te stellen en weder ahn Spagniën te brengen, 'twelck de gemeinte oock sal animeren en doen opwecken. - Hij wil drie randevous maecken. - Hij sal drie miljoen hebben gereet in tijt van noot en van sich selfs op twe [miljoen] op Orange uyt Vranckrijck. - Hij sal te Dieren de saecken ooverleggen en vaststellen in april of meert 1650, oft dat het jahr iss dat de sterren beduiden, doe de maen tuschen Mars en Saturnus stond, 'twelck verandering van regering beduit. - Ick seid hem, U.H. moet het wel ooverleggen en herdencken en, als het geresolveert, dan sonder relaes effectueren en in 't werck stellen, coute que coute; hij seide, dat iss seecker, want geluck het niet, ick ben mijn goet quijt en leven, want krigen se mij, sij sullen mij den kop affholden en het goet confisqueren, en is 't goet, [322] dat hij sulcken impressie heeft. - Hij had geen ooch op Somersdijck; ick heb van Beversweert vergeten te vragen. - Hij | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 724]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
wass heel openhertich tegens mij en verseeckerde mij van sijne genegentheit en gunst en seyde, het iss één saeck, het gaet u mit ahn, wandt sie willen ons quijt sijn; ick seyde, het iss spijtich nae sooveul moite en arbeitz, dat Bicker en de pensionnarissen het landt sullen regeren; wie willen daer noch om worstelen en sien wie meester sal wesen, en cathalsenGa naar voetnoot123. - Ick seyd, U.H. moet ordre stellen op 't gelt en dan de Francen mit een machtich leger te veld sijn, soo kunnen de Spaenschen niet te hulp komen; ter zé iss het lang werck ehr het geadviseert wordt, en als wie Amsterdam hebben, dan kunnen de Engelsen niet doen. - Ick seyd, men moet Texel strack besetten en alsoo moet men secreet sijn en het wel ooverleggen. Brasset seyde mij Vranckrijck soud in 't jaer 1650 100 miljoen hebben. Ick seyde de heeren van den Raedt goede nacht. - Adt mit S.H., sprack nae den eeten mit hem van het werck; hij wass geresolveert en solde mij weten laeten als het tijt wass om op alless ordre te stellen, verseeckerde mij van sijn vruntschap en genegentheit, seyde, wij moeten tzaemen onder oft booven, 't is onss gemein werck en saeck, sie willen ons uyt het landt jagen. - Ick sach de princessen, nam affscheit van haer, beloofde Marijcken eenige frayicheit in haer cabinet, en sie woud mij kussen; ick metede haer lengte en teyckende het. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[323]Ick ginck te begraffeniss mit vrau Vosbergen. - Raetsvelt seyde mij genacht, sprack van Dort, van S.H.; ick liet het al gaen slecht henen, recommandeerde hem de natiën, die te helpen mainteneren desen winter; hij wilde sijn best doen. - Ick seyde vrau Haeren genacht, die dess maendachs sal verreisen; Huygens had duisent rijckxdalers voor haer wegens Mengerswijck, most noch 2000 gulden ontfangen. - Ick wass desen morgen om half acht uytgegaen, om de visiten te schouwen, en quam ick niet weder in mijn huys, ginck bij Casembroot, dahr Graswinckel quam, die ick uytstreeck oover een sotte pretentie en voorstel van genereusiteit van een bedelster. - Ick sat te half ses te peerdt; ritmeester Haeren badt mij niet te seggen van sijn belofte mit sijn matres aen Jongstal noch niemantz; ick reedt tot Haerlem, dahr ick te half negen quam, adt dahr en bleeff dahr dien nacht. 30 november/10 december vrijdach ginck ick te vijff uir te peerdt sitten, quam te half seuven te Amsterdam, daer ick de poordt liet opdoen, dahr schlechte wacht wass, den ondermajor mit tien oft twaelf man, en soude men die licht kunnen in krigen en sich bemechtigen, als men het dahrop ahnleide mit tien off 20 man van binnen en van buyten oock sooveul vooreerst; de rest most allenskens volgen niet heel wiet achterahn, doch soo wijt niet gesien te worden. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[324]Ick ginck strackx op mijn jacht, die geereet lach en maeckte seil, voer voor wint geluckelijck voort, quam te drie uiren te Staveren. - Himstra van Harlingen quam dahr mede, sprack mij van de questie van Belila, doch ick sliep meest, gaff dahr geen acht op. Aten in de jacht; mijne peerden quaemen tegelijck te Staveren; ick reedt door Hindeloopen, door Worckum, door Boolswert en sach niemantz, omdat ick mit behendicheit doorquam in alle steden, en quam dien avont noch tot Wommels, dahr adt en sliep. - Haucourt gaet nae Vranckrijck, kompt tegens den somer weder, beklaecht | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 725]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
dat S.H. niet beter op de saeck lett; ick sprack hem van het request der natiën, dahr hij toe genegen iss om in den naem van alle de colonels yet oover te geven.
- Heb alsoo den maent van november geeindicht door Godess segen ende genaede en heb geen rancontre oft ongeluck gehadt, wandt de Heer heeft mij bewahrt voor hoereri, voor ongesontheit, voor ongeluck, en heb alless nae mijn wensch gehadt, wandt ick hebbe mij wel bevonden wahr ick geweest ben, bij H.H., bij S.H., Haer Hoochmogende, den Raedt van Staet, en kan ick niet bedencken die genaede die mij de Heere doet, en die segeningen die hij mij toeschickt; dahrom moet ick oock weder danckbahr wesen, betaelen den Heere mijne beloften, dienen hem mit gedachten, woorden en wercken in den geloove en in goede wercken mit den gebede alle de tijt mijness levens, dess morgens, dess middachs, dess avonts en strijden alletijt tegens den werelt, den [325] duivel en mijn eigen vleesch, doen dien stercken wederstandt, all is 't dat se mij soecken te verleiden door wulpsheit, door vleeschelijcke wellusten, maer laet ick den heer Christum Jesum ahntrecken en sijne gerechticheit, ende het ander sal ons wel gedienen; laet ick mit de wercken dess geestes de wercken dess vleesches dooden en leven in onergerlijcke contientie beyde voor Godt en de menschen, gebruicken de sacramenten wehrdichlijck, dencken alletijt op den laesten dach en, als ick opstae, dat ick niet weet, oft ick weder te bedde gaen en, als ick te bedde gae, dat ick niet verseeckert ben om weder op te staen ende bedencken wel dat een mensche van eener vrauwe gebooren, leeft een korten tijt, sterft en dahrnae het oordeel, dat wie niet seeckerder hebben als den doot, doch niet onseeckerder als de uire dess, dahrom moet een mensch alletijt bereit sijn en lehren sterven, opdat hij kan sterven, als hij sterf. Laet ick dan voorsichtich wandelen en u goddelijcke majesteit dancken voor die voorbijgaende genaede en oock in het toekomende hetselfde doen, opdat ick desen maent in december heel wel mach leven, mij wachten voor quaet geselschap, ledicheit, dronckenschap, hoereri en alsoo het jaer [326] eindigen mit deuchden, den ouden Adam dooden en den nieuwen ahnnehmen, opwassen van deucht tot deucht, van godtsaelicheit tot godtsalicheit, soecken den heer Christum en dien niet weder cruisigen noch doen als den hondt, swijn oft slang, maer seggen als de bruit Christi, ick heb een nieuwen rock aengedaen, hoe solde ick die weder vuil maecken, ick heb mijn voeten gewassen, hoe solde ick die weder besoetelen, doen als de vijff wijse en niet als de sotte maechden. Stercke mij dahrin, heer Jesu Christ, door uwen heilige geest, het sie alsoo, o vaeder, amen, amen. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[336]T. [Eisinga] Marsum. - Wijckel. - Lener. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[337]December heeft 31 daeghen. - 1/11 saeterdach stonden wie te Wommels te vier uir op, reden te vijff vandahr en quaemen te seuven uir te Lewarden. - Ick sach mijne peerden en die rijden. - Ick sach Glinstra, Oosterze, Beima, die heel tegens de cassatie spraecken, trauden de Spaenschen niet noch De Bruin en wouden niet geern mehr volck offdancken. - Ick adt mit Unia, Loo en een hoopen officiren. - Ick sach André, die mij vertelde van de lossheit van de heeren van Westrego, hoe dat Grovestein sich | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 726]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
liet ooverduivelen van Hottinga en Burmania en hoe Tjalling Eissinga van Marsum soo veranderlijck wass, en kan men ghen staet op haer maecken. - Voortz recomandeerde ick hem de militie, desen winter geen te casseren noch van de natiën, mahr die te beholden en op de Unie te letten. - Tjalling Eisinga van Marsum seyde mij de questie van Hottinga en Julius Eisinga wedue [Foockel van Botnia] om het kussen en het sitten in 't Harlinger schip, wahrdoor sie op de heer Hottinga quaelijck tevreden wass. - Walta te presenteren staet-general te wesen. - Botnia soud volmacht wesen, van Hottinga stond twiefelachtich. - Wijckel quam bij mij, seyde Saeckema had ghen cuiperi mehr; Alua en Swartzemburch hielden sich still. - Si hadden Frans Eisinga een predicant [Franciscus Jacobi Elgersma] tegens sijn wil gestelt te Auckerck. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[338]Lener seyd dat se in Vranckrijck de Duitzen hebben gereformeert, offgedanckt sonder gelt te geven, de soldaten onder gestelt. 2/12 december sondach in de kerck geweest tweemahl. Loo wass bij mij, sprack mij van den staet van oorloch, wass tegen het afdancken, seyde mij dat Pau door onenicheit wass onder gekomen, de twe burgemeesters malckander mit het mess achterheer sittende, en soo quam Bicker derin, die sijn vrunden al in de stadt haut. Pau avanceerde se al buyten de stadt. - Hauwerda adt mit mij, seide der wass ghen landtsdach te Gronningen uyt jalouzi van den burgemeester Eisinga, en willen de Omlanden niet dat hij de statsdanck behaelt van de staet van oorloch en H.H. pensioenGa naar voetnoot124. - Herema, Jongstal, die mij seyde sijne questie mit Nijs, hoe het soo loss wass heergegaen desen soomer tuschen de heeren van Westrego, Tjalling Eissinga, Grovesten, Botnia, en had men niet mit haer kunnen terechtkomen. - Boschuisen wil de griteni ooverdraghen op sijn neeff, die in Vranckrijck iss, Frans Eisinga broer; men moet het opholden mit yemantz te spreecken, te ooverleggen tot nae den landtsdach, N.B. Op 't Bilt iss ghen cuiperi, de jonge Haeren volmacht, ghen staet-general; de heeren van 't Hoff bij mij geweest, de magistraet oock. 3/13 december maendach gereden, mijn hoff gesien. - Oosterze gesproocken, die seyde hoe eenich dat de heeren gedeputeerden sijn geweest, dat het lotten goedt iss, dat se wedrom moeten lotten, omdat het om iss geweest, anders isser jalousie en onenicheit en doen uyt passie veul dingen aff; iss ander hier still geweest. - Hij seide oock dat men niet mehr behoort aff te dancken. - De lossheit van de lantzdach en haest niet uytgericht. - Oock dat ick die van Westrego bijeenhielt, anders kosten se niet bijeenblieven, sijn te loss en te onbestendich. - Ick adt mit Unia en Hemmema. - Sprack Dauwe Alua, die mij seide dat in Oostrego stond alles wel, doch op den landtsdach had Oostrego eerst wel geweest, doch dahrnae quam der disordre in, [339] en veranderden wedrom en mosten het mit groote moite weder bijeenbrengen, wandt veul die bleven uyt en quaemen niet op den landtsdach. - Botnia sal gheen cuiperi hebben; Spronck holt sich still en sal dat twe jaer doen, daernae iss hij vrij van Ulb Alua en sal mit Botnia | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 727]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
gaen. - Hij wass niet wel tevreden, dat Haubois en Oosterze die twe ampten hadden vergeven buyten de heeren gedeputeerden; hij wil wel wedrom lotten. - De finantie gaet wel; den ontfanger past wel op, alsoock de Reeckenkaemer. - Tjalling Eissinga van Marsum gesproocken, die klaech oover Botnia lossheit en dat men gheen staet op hem kan maecken, en iss hij selfs soo loss als hij dienstGa naar voetnoot125, iss heel absoluit in sijn griteni, als hij seit, heeft nu een secretariss [Tjaert Johannes] nae sijn handt. - Ick had mit de questie van die van Harlingen lang te doen en had Himstra, Reinert Oetjes,...Ga naar voetnoot126 en Laess Laessen bij mij mit sijn adjoinct tot oover sevenen over den rector Belida. - Adt alleen, sprack Bourum, die mij seyde sie wolden hem in revijs trecken, de heeren van het Hoff, sonder hem te laeten sien de stucken die Jacob Stevens ingeeft, dat het Hoff heel loss gaet en absoluit; die geen vrunden dahr heeft, heeft geen patroon; Haringsma, Grovesten, Ockinga, André ghaen heel loss, de andere partijdich, eigensiedich, in summa hij wunste dat het anders wass en datter een camer van revijs wierdt opgericht, om de heeren van 't Hoff in toom te holden, want nu doen se wat se willen en sijn wedrom de reviseurs selfs. - Haringsma deed een process aff, dahr twe schriftuiren noch niet volschreven wahren, die daernae noch mosten [340] ingelevert worden, naedat het wass afgedaen; alsoo gaen de heeren van den Hoff mit de ingesetenen om. - Ses heeren, 2 uyt Oostrego, twe uyt Westrego, twe uyt de steden hebben een resolutie te bouck gestelt en geteeckent, naedat de landtsdach geslooten wass, sonder dat het eens in de kamer van het Mindergetal wass voorgestelt geweest. - Hij seid mij van den landtsdach, hoe Vringer van Haringsma wass omgestelt geweest, Eisinga soo loss wass gegaen en dat se haest gheen tijt hadden genomen om te sitten, en heeft Tjerd Alua het beste in Oostrego gedaen; Baerdt die wass wel, doch veranderde op 't lest oock, en ginck het in de steden passelijck, en heeft Bourum groote wehr gedaen, en gelooff omdat hij mijn vrundt iss, soo willen se hem te lijff. 4/14 december dingsdach Widenfelt bij Walteri geschickt, om Bourums saeck te recommanderen, opdat hij doch wil gaen als voor desen en helpen hem van het revijs. - Walteri iss quaet op Ytsma om het landt van Nijs, en doen soo alle dingen af nae genegentheit en vruntschap. - In de kerck geweest; Wydenfelt heeft Walteri gesproocken, die seit dat Bourum alle requesten heeft gehadt en dat hij voorders sal doen alles wat recht iss en de saeck helpen sal patrocineren van Bourum. - Frans Eissinga, Douwe Alua spreecken van een predicant te Garijp,...Ga naar voetnoot127 en om sich mit Hillema te veraccorderen, en sal Hillema munstercommissariss wesen, en soo iss Frans Eysinga griteni oock seecker; Tjerdt Alua sal weder volmacht wesen. - De heer Frans Donia wass hier, sprack van sijn reis nae Den Hage. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 728]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
eens wahren in 't vergeven der griteniën; het kan niet wesen om Hans Lijckelma en Fockens, mahr als Frederick Roorda en Andringa komen, dan kost het wel wesen, doch in soo een val soo kompt de onnenicheit oock al onder de beste vrunden. Raetsheer André bij mij geweest. - De secretariss van de Reeckenkamer Viersen klaechde oover de heeren gedeputeerden, dat se sooveul wechgaven ahn kercken, pensioenen, dat se pachten ophielden, apointeerden maeckten, hetwelcke ontsproot omdat se soo eens waeren; den een wilde tegens den anderen niet aen, en accomodeerden malckanderen in alle dingen, hetwelcke schaedelijck en naedelich iss voor de provintie, en alse onenich sijn, belet den eenen heer den anderen yetwess wech te geven. - De heeren gedeputeerden hebben geresolveert dat Beima mach gheen appostilGa naar voetnoot128 geven als in presentie van vijf heeren, 'twelck heel goet iss, als het maer wel gebruict wordt. - De heer Bourum quam bij mij, wass verlegen mit sijn saeck van revijs. - Ick sprack de griffir Glinstra, die mij seide dat het mischien noch wel soude gaen, dat Nijs en Ockinga wel wahren, 6 eens; Viersen, Jongstal, André, Grovestein hadden noch niet geadviseert. - Ick kreech brieven uyt Den Haeghe, dat de heeren Staeten van Hollandt in Haer Hoochmogende vergadering hadden geweest en ingebrocht, dat se noch wilden afdancken 105 compagniën te voet, 34 te peerdtGa naar voetnoot129, hetwelcke den rechten wech iss om het landt te verlieren en in den gront te brengen, weder op 't nieu in ongelegentheit, en ahn den Spagniart off onder subjectie van die van Hollandt, Bicker en eenige pensionnarissen, Ruisch, Keiser, Reul, Stellingwerf. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[342]6/16 december donderdach Hijmstra gesproocken, die wedrom sehr oover Keth klaecht; Haringsma de captein gesien. - Tjalling Eissinga van Raedt, die sehr beleeft wass, sprack van de Ammeraliteit en het Schotse schip. - Drie ontfangers seyden mij, dat het landt drie tonnen gautz had afgeleit en nu weinich schuldich wahren, behalven 130 duisent gulden dess jaers van lijfrent. - De heer Carel Roorda gesien, sprack van sijn ooms [Abraham van Roorda] doot, dat Hollandt wel de legerslasten betaelt had van het jaer '40 en '46 doch dat se sooveul militie onbetaelt lieten, 30 maenden sommige compagniën te voet en 18 maenden sommige compagniën te peerdt en veul officiren 50 maenden en dat omdat se mit die legerslasten haer particulir proffijt kosten doen en negotie. - Ick adt mit Haringsma, Hemmema. - Ick sprack Nijs, die mij seyde Ockinga had twiefelachtich gegaen en kost noch veranderen. - Ick sach Jan Alua, die mij seyde dat se wilden lotten; gelijck voorleden jahr, en hebben het gedaen desen naedemiddach. - Ich sach Hans Lijckelma, Ytskema, Bruinsma, die mij van de questie van Ulb Alua en de edellyden in Wonseradeel sprack, woud een ampt hebben op den lantzdach. - Jan Alua, en seyde hem dat de eenicheit goet wass, mahr sie moesten niet te veul wechgeven en accomoderen malckander soo niet; hij bekende het en wil het remediëren; hij klaechde oover Frans Eisinga, dat die sooveul appostillen schrieft alletijt. - Saeckema lang bij mij geweest, den gritman, heeft gheen cuiperi voor dit jahr. - Jongstal badt mij te begraffeniss. - Ockinga, Axma klaechden oover Ulb Alua. 7/17 december vrijdach is Haubois bij mij geweest; ick recommandeerde hem de saeck | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 729]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
van Bourum ahn Walteri, hetwelcke hij doen soude, en sprack heel tot sijn voorndeel. - In de kerck geweest, op 't Collegie; Meinsma bij mij. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[343]Ulb Alua saeck wierdt geranvoyeert wegens de bijsitters. - Ick sprack Wijngaerden, die mij den staet gaff van dess provintie incomsten en uytgaef, daer 2 hondertduisent gulden ooverschoot. - Hij seyde dat Walteri de reeckeninge soo lange had teruggegeholden, omdat hij mit dat gelt sijn profijt koste doen, en wost niet nae te reeckenen, hoeveul het hem wel geprofiteert had, want den ontfang wass 8 tonne gautz, maer sijn reeckeninge wass anders heel wel en net gestelt. - Vringer seyde mij hij hoopte volmacht te worden, doch Viersen kuypte tegens hem, die hem veul te doen maeckte, doch hij hoopte Tepma te krigen, laeten hem den ontfanck holden en geven hem yetwess op de dijcken. - Hij seyde dat Hottinga een sotte presentatie deedt voor wesen en weduen, want men beschermde se mit de militie, en het wass te wunschen dat hij weduwen en wesen niet mehrder te kort deedt, en schient hij wel voor den staet van oorloch te sijn. - Die van Staeveren klaeghen, dat de heere Jan Alua het gerecht vandahr nae Koudum heeft gebrocht tegens older gewoonte en gebruyck, begeren men solde het voorkomen. - Ockinga bedanckt sich van de veranderinge die in Ulb Alua griteni gemaect iss wegen de bijsitters, klaecht sehr oover des gritman lossheit en veranderlijckheit van sijn woordt. - Bourum iss benaut en bang, dat sijn saeck op de rolle sal dienen, omdat se hem soo leelijck sullen uytmaecken voor een deel van sijn vianden. - Glinstra seyde Bourums saeck had geen noot ten principalen. - Jan Alua heeft alle de dorpen bij geschrifte die consenteren in de verplaetzing van het gericht van Staveren nae Coudum. - Schepen Ammama de schriver klaechde oover de uytspraeck die geschiet wass tuschen de capteins en de schrivers. - Ick gaff den burgemeester van Staveren de stucken van Jan Alua, om die te lesen en te sien wat dahrin te doen. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[344]Ick schreeff noch een brieff ahn H.H. en de vrau van Brederod. 8/18 saterdach december heb ick mit Veugling gerekent. - Ick sprack de heer Hillebrantz, die mij seyde dat Harlingen noch aennam. - Ick sprack Meinsma van Franicker, die mij sijn process van de stadt Franycker recommandeerde. - Ick ginck op 't Collegie, daer niet veul te doen wass. - Ick adt mit catolijcke edellyden. - Sach die van Staveren, die ick riedt de handt te krigen van eenige ingesetenen van de griteni van Jan Alua, om die tegens hem te gebruycken wegens die verplaetsinge van sijn rechtbanck. - Tjalling Eisinga van de Raedt wass bij mij wegen het Schotse schip, wass heel cyvijl. - Haubois wass bij mij, seyde Walteri soud wel wesen wegens Bourum. - Dat de oude Nijs het testement in sijn huys had gehadt, hetwelcke hij Saeckema wilde opdringen, hetwelcke een groote falciteit soud sijn, indien het wahr wass. - Hij meindt dat de heeren volmachten sulle den staet van oorloch noch wel mainteneren op die voet alse nu iss, op desen voorstaende landtsdach, en sal hij sijn best wedrom doen. - Hij meindt Jan Alua sal sich wel laeten geseggen en laeten den rechtbanck te Staveren blieven. - Raetsheer Grovesteins wass bij mij, seyde mij dat Bourum mischien geen noot solde hebben, omdat se ses tegen ses waeren, en dan wass het alletijt voor diegene | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 730]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
die in possessie wass. - Hij seid oock van het werck van Nijs, dat hij sulckx van Saeckema had gehoort, 'twelck droevich soud wesen [345] voor soo een man van sijn staet. - Ick adt mit Maré, die mij seyde Walta wil niet kuipen; hij wass verwondert, dat ick hem niet genacht had geseit; het iss anders stil, en sijn se wel mit mij tevreden in de stadt, behalven sommige van Jacob Stevens volck. 9/19 december sondach in de kerck geweest twemahl. Gelesen, alleen geweest, mit Widefelt gepraet wegens mijne saecken. - Bij vrau Haeren geweest, mijne peerden gesien. - Alleen gegeten. 10/20 december maendachs heb ick gelesen, geschreven en vond mij niet heel wel, most alleffenwel te begraffeniss ghaen mit de heer Haeren en dahr blieven eeten; ick voelde pijn in de buyck, in de rugge en wass gantz niet genegen om uyt te gaen. - Nae den eeten ginck ick een deel van de stadt om; nae vieren tehuys komende, kreech ick de koude en het beven van een koortz, dahrnae de hitte. - Op dieselfde tijt quam Jongstal bij mij en had veul sotteklap; wass ick bliede, dat hij wechginck en wass hij half droncken, sprack alletijt van sijn diensten, dat hij niet gehadt en niet begeerde, seyde niemantz kost mij beschuldigen van 't lantz gelt oft giften genoten te hebben. - Ick nam dien avondt drie pillen in en had dien avont, nach en dess anderen daechs acht stoelgangen. 11/21 dingsdach purgeerde ick en had seuven stoelgangen, slimich goet, 'twelck mij de pijne causeerde in de buyck en rugge. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[346]12/22 december woensdach nam ick weder twe pillen in en had acht stoelgangen, slijmachtich ende heel verbrant en wass ick alsoo die quade materie quijt; de docter vond niet goet, dat ick buyten sijn kennisse soo twemahl nae malkander had gemedicineert. - Desen dach bleeff ick meest op het bed leggen, liet mij yet voorlesen. 13/23 donderdach nam ick weder twe pillen in, en wass de materi heel wit, doch slijmachtich; de docter wass niet wel tevreden, dat ick buyten sijn kennisse de pillen gebruyckte en drie daeghen nae den anderen pillen innam, doch het heeft mij genesen. 14/24 vrijdach quam de docter mit meester Luttjen om vijff uir, omdat het mijn dach van coortz wass, lieten mij ter aeder seuven oncen, en wass ick niet flau, adt te tien uir; Dauwe Alua quam bij mij, seyde mij dat hij den dam bij Dockum besteet hadt. - Dat het in Oostrego wel stond. - Dat Fockens de griteni ahn sijn soon wilde geven, 'twelck wij nae den landtsdach naemen. - Hij seyde dat de heeren gelot hadden en dat hij wass present geweest. - Fockens quam nae den eeten, die oock van de ooverdracht sprack, en stond hem toe nae den landtsdach. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[347]Hij wil het almenack holden en vanghen het weder van vooren ahn, om in rust te blieven en de bouren tot devotie te holden. - Hij wil soldaten in 't landt holden, om de bouren tot het geven te holden en de catolijcken in ordre. - Ytskema quam oock bij mij. - Doch ick kreech de kortse niet en wass wel tot acht uir; te acht uir dronck ick sterck en kreech een kleine alteratie van koortz, doch duirde gheen quartir uirs, en wass ick heel wel strackx dahrnae. - Ick kreech brieven van S.H., en schickte hij mij hetgene hij mij belooft had te laeten toekomen. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 731]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
15/25 saeterdach heb ick niet gebruickt, wandelde in mijn caemer, liet mij alletijt yet voorlesen, had vanselfs twee stoelgangen voor den eeten. - Nae den eeten liet ick weder lesen, teyckende enige brieven; ick adt mit goeden appetijt. - Jongstal quam bij mij en, naedat wij wat gepraet hadden, speulden wij verkeer. - Ick kreech tijding uyt Den Haghe en 'tgene gepasseert wass geduirende de Lotterinsche saecken, dien in 't Lant van Ravestein sijn gefallen, dahr de seuven provintiën eendrachtich een stercke felle resolutie tegens hebben genomenGa naar voetnoot130, 'twelck goet iss voor die militie, en sal Hollandt dahr sehr mede worden ternedergeset, om niet aen haer toegelaeten te worden de affdanckinge der 105 compagniën te voet en 34 te peerdtGa naar voetnoot131, [348] en sullen de provintiën des te geanimehrder sijn op Spagniëns menées te letten, die men heel wel kan opproncken mit dit werck van Lotteringen, want nu seit hij dat het sijn leger niet iss, en in de mey sal hij weder ahnnehmen, spiegelvechten, en sal De Bruin sehr mit dat werck verlegen sijn, die het sehr sal gehaet maecken. - Ick adt desen avont weinich, teyckende brieven. 16/26 december sondach liet ick mij predicatiën voorlesen, adt te elf uir, omdat het den dach dess access wass van de koortse, doch Godt sie loff en gedanckt, hij bleeff heel uyt, en had ick gantz gheen alteratie noch verandering voor vieren; nae vier voor achten, dat ick adt, en nae achten, dat ick gegeten heb, en iss dese koortse mijn geluck geweest, als te Cleeff, dahr het mij tot gesontheit streckte, want ick heb heel wel gepurgeert, mijn lichaem gesuivert van alle vuillicheit dat ick dit jahr had vergaedert, houd goede diet, en iss mij door Godess segen tot gesontheit gestreckt, 'twelck mij tot ongesontheit door sijn handt soude kunnen toegesonden worden, doch de Heer heeft het anders mit mij in den sinne; hij dreicht mij wel genaedichlijck en kastijt een weinich, doch hij holt sijne handt strackx terugge en stille, als ick hem roepe, smeecke en bidde, soodat hij mij de gesontheit strackx wederom geeft, en besitte ick mehr gesontheit als ongesontheit, soodat ick Godt niet genoch dancken kan, dahrom [349] ben ick schuldich hem te dienen, te looven, te dancken en te priesen, den Here danckofferen en betalen hem sijne belofte, hetwelcke ick doen sal en bid ick U.E. godlijcke majesteit mij bij te staen mit uwen heiligen geest, opdat ick heilich, godtsaelich, onstraffelijck mach wandelen mit een onergerlijcke contientie beyde voor Godt en voor de menschen. 17/27 december heb ick desen morgen heel wel geweest; ick sach den gritman Grovesteins, die ick heel wel vond ahngaende den staet van oorloch, wass gantz niet van de opinie van Hollandt. - Ick schloech hem voor om staet-general te [worden], 'twelck hij wat in bedencken woud nehmen, doch sach ick wel dat het hem ahngenahm | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 732]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
wass. - Hij klaechde oover Tjalling van Marsum, dat die belett hadt de resolutiën op Westrego caemer te nehmen en te teyckenen. - Ick adt alleen. - Ick sach Botnia, die mij belooffde Vringer volmacht te helpen maecken en hem sijne stemmen toe te brengen in Hottinga grieteni. - Botnia gaet vast in sijn griteni mit een bijsitter [Wyger Rommerts Fogelsangh]. - Hij vertelde mij die rancontre die hij mit Walta hadde. - Ick sach Jongstal, pratede mit hem. 18/28 december dingsdach heb ick geweldich gesweet in den stoel en in 't bed. - Ick sach niemantz, dronck van Veulings wijn, had wel vier stoelgangen. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[350]Ick speulde piquetten mit Widefelt. - Ick kreech brieven uyt Den Haghe van André ahngaende de Lotteringsche inquartiringGa naar voetnoot132. 19/29 woensdach ben ick in de kerck geweest het eerste mahl. - Ick sach Ulb Alua, die mij klaechde oover Herema en Ockinga, oover de bijsitters. - Ick sach mijne peerden draeven. - Ginck nae den eeten nae Hallum en Cornjum mit de koetz, speulde mit de heer Jongstal piquetten. Bourums saeck iss affgedaen; tegens hem heeft het revijs plaetz, nu sal de saeck van de schippers dienen. - Haubois recomandeerde mij de burgemeester te Sneeck [Gerrijt Aerts Gorp] wegens de electie, dahr alle daghen brieven af komen. - Ick recommandere hem de saeck van de booden, die hij wil helpen in ordre brengen. - De saeck van Bourum ahn Walteri. 20/30 decembre donderdach heb ick mijne peerden sien rijden. - Haubois quam dahr, iss wel voor den staet van oorloch, wil die helpen mainteneren. - Ick sach Oosterse, die oock wel iss voor den staet van oorloch, quam oock iemantz recomanderen te Sloten. - Jan Alua iss oock wel, had bij Botnia geweest, die Vringer helpen sal, wil Grovestein oock staet-genera] maecken. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[351]De jonge Haeren iss belooft mit juffer Oenema, soud se geist hebben, had hij niet moeten verreisen nae de ruiteri. - Jongstal recommandeerde mij lyden van Staeveren. - Spraecken van de raetsheren; Bourum moet sijn saeck haest affdoen, schrieven, gantz niet refereren sich tot de voorgaende dingen. - Ick heb den heelen dach geschreven ahn S.H., H.H. en alle vrunden, nae Vranckrijck en ben godtloff heel wel. 21/31 december vrijdach ben ick heel wel geweest. In de kerck geweest, mijne peerden gesien, Frentz de waerheit geseit. - Nae den eeten iss de raetsheer Viersen bij mij geweest, sprack van de questie van Gronningen en dit Hoff. - Axma seyde mij hij wass 61 duisent gulden ahn de pachters ten achteren, Walrich 23 duisent, dahr de heeren gedeputeerden op moeten letten en doen de surséance aff. Oock moeten sie een eigen deurwahrder hebben gelijck Viersen, soo kunnen de heeren gedeputeerden den deurwahrder niet beletten t'executeren. - Hij seyde dat Ulbe Alua alle daech mehr vianden kreech, selfs sijn grooten adjunct; hij meint voorseecker mit Ockinga volmacht te wesen, hij 20 dorpen, de anderen 16 dorpen. - Jan Alua bang te maecken de steden tegen sich te krigen en dat Douwe Alua dahronder speult, om den rechtstoel weder te Staveren te krigen. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 733]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[352]Ick sprack veul lyden die burgemeester wilden wesen. - Ick ginck vrau Haeren besoucken, sach mijne peerden, heb een nieu gekoft. - Adt alleen. 22 december/1 jannuarius saterdach mijne peerden sijn [zien] rijden, die heel wel deden en goet sijn. - Jan Alua seit Vringer en Imminga sullen volmacht wesen in Hottinga griteni; Botnia gaet op Vringer. - Jan Alua wil de rechtbanck van Koudum weder wechdoen en nae Staeveren brengen, mitz dat de magistraet hem satisfactie geeft en sijn rechthuys repareert. - Nijs bij mij geweest. - Jan Alua seyde Ulb Alua gebruyckte alletijt de priesters om de papisten stemmen te hebben, en had hij hemselfs ahn de priesters brieven gegeven om hem in de derde stemme te brengen in Wonseradeel; Mackum heel vol papisten, en quelle onse religionsverwanten sehr. - Gespeult mit Jongstal, Nijs, Jan Alua. 23 december/2 januarii sondach twemahl in de kerck geweest, belast dat mijn volck de tien geboden en het geloove en andere hooftpointen sal voorgelesen worden. - Schepen Jan Melchior [Oostervelt] recomandeerde mij Saeke Saekes. - Secretariss Scheltinga, Velsen. - Oosterze wass bij mij, gaet naer Sloten, sal ordre stellen op de booden; hij en Glinstra sullen den 2 jannuarii nieuwe stemminge doen laeten in Wonseradeel oover de biesitters. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[353]Ick schreeff en lass, adt mit Maré en was godtloff heel well. 24 december/3 jannuarii maendach geschreven. Ockinga gesproocken, die seer beleeft wass en wass gantz tegens Hollandt en tegens de affdanckinge, als hij sich scheen en ahnstelde. - Ick adt alleen, sach mijne peerden nae de middach draven, heb niemantz gesproocken, gelesen, kreech brieven uyt Den Haghe. 25 december/4 januarius dingsdach, Kersdach tweemahl in de kerck geweest. - Secretariss Scheltinga gesproocken, die mij seyde dat in Oostrego soude het wel wesen wegens den staet van oorloch en dat sie sooseer niet geneicht wahren tot casseren en affdancken, alsoock in de Wolden, soodat ick hoop dat het wel gaen sal, en doet dit werck van Lotteringen geen quaet dahrinne bij de regenten en ingesetenen. - Hij seyde oock, dat Hessel Roorda had geseit, de graff heeft ahn sommige geschreven, en dahrom willen se soo gaen en deden niet als beletten datter resolutie wierde genohmen, lopende dan bij Westrego, Wolden en Oostrego. - Glinstra de gedeputeerde wass oock bij mij; vond hem oock niet genegen tot casseren, vreesde voor Spagniën en onse catolijcken, meint dat Eisinga oock dahr niet toe gesint iss en wil sijn best doen om hem tot geen cassatie te brengen, seit dat de bouren wel tevreden sijn en niet clagen mit de lasten; de landen slaen op, worden duirder, de ingesetenen rijck en den huysman oock; [354] seit, 't iss beter wat te geven als verloren te gaen; de militie kan de frontiren, die vermeerdert sijn sint den trèvess, niet besetten. - In Westrego staen haer saecken wel; het staet-generalschap staet tot dispositie van Jongstal; hij vreest dat Vringer dahr niet door raeckt, dit jahr, en hoe het mit Ockinga, Axma af sal loopen, en weet hij niet; Botnia gaet seecker. - In Oostrego iss geen cuiperi. - Hij sal ahn André schrieven wegens den Sondt en het werck van BrandemburchGa naar voetnoot133. - Hij iss geneicht om Grovestein | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 734]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
staet-general te maecken, mitz dat Waltinga wat krijcht, en sal mij dahr spreecken en het mit Tjalling Eisinga van Marsum ooverleggen. - Saeckama recommandeerde Paulus Jansen, sprack van de regering van Lewarden en op Bourums macht, 'twelck hem tegens den borst iss. - Ick heb nu de brieven van alle de steden gekregen en sal die morgen affdoen en ten einde brengen, en sal niet kunnen gevonden worden sonder eenige malcontenten te maecken, maer men kan die lyden niet alle tegelijck helpen en sijn best doen de beste en de rijckste en ehrlijckste te kysen. 26 december/5 jannuarius woensdach, den tweden Kersdach, twemahl in de kerck geweest. - Mit de officiren gegeten. - Marceliss Gouvert, Sibrant Jaspers recommandeerde mij Paulus Jansen en Croddebosch. Vier vroetschappen van Dockum recommandeerden mij haer persoon tot burgemeester. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[355]Jongstal stelt het staet-generalschap tot mijn dispositie. - Glinstra brocht mij den brieff ahn den heer André geschreven, oock de brieven van Hollandt en mesnage, en vond hem dahr noch niet toe geneicht, en wil niet tot cassering komen; leyde hem dat werck van den Rijn voor, als Lotteringen dahr een plaetz kreech, dat wij dan mosten contribueren ahn Lotteringen, oock als wij volck affdanckten, dat Lotteringen des te stercker wierde, wandt de soldaten mosten dienen, en wie des te swacker, en kost hij dan sijn gelegentheit eens wahrnehmen mit onse catolijcken, om ons wech te jaghen, 'twelck hij wel apprehendeerde. Oock seyde ick hem, dat de natiën de beste troupen wahren, die om ehr vochten. - Oock die intentie van Hollandt, van Amsterdam en van Bicker, die door Hollandt die 6 provintiën wil regeren, 'twelck hij wel begreep en wil niet casseren oft affdancken. Ick hoope ick sal het in Westrego te boven komen, dan sal het wel gaen; ick moet Tjalling van Marsum hebben. - Ick heb ahn André, Andla, Hagha geschreven. - Ick heb desen avondt de brieven van de steden ahngaende de magistrature affgedaen ende geteyckendt, en iss [356] alles heel still affgeloopen, Godt sie gelooft ende gedanckt, en hoope ick de Heere sal de electie segenen en mij laeten continueren in dese rustige possesie, dahr ick hem van herten om bidde en schmeecke en dancke sijn godlijck majesteit voor die rijcke segening, tot desen tijt toe mij bescheert ende mit begenaedigett; amen, amen. 27 december/6 jannuarius donderdach de heer André geschreven en hem toegesonden den staet van oorloch dess jaers 1617 en dess jahrs 1648, opdat hij kan sien, hoe weinich het scheelt dat wie nu mehr hebben, en dahrbij gevoecht de besettingen die men nu mehrder heeft, en wapenen der cronen en Lotteringen dicht om ons landt en frontiren, dahrbij de menichte der catolijcken, die goet Spaensch sijn en niet wenschen en verwachten als verandering van saecken in de regering en politie, opdat sie oock haer tour moogen krigen. - De steden sijn Den Bosch mit sijne forten, Maestricht, Rijnberck, Wesel, Orsoy, Hulst, 't Sas van Gent, Philippine, Kruischans, Moerspeu en noch andere forten, die mij nu niet invallen; die plaetzen sijn nu mehr te besetten als in 't jahr 1617, en heeft men de wapenen der cronen en Lotteringen te vresen, behalven onse catolijcken, en doe het alleen als een patriot en diener van 't landt en wil geern dahrmyt gaen, als de religie, vriheit, polici, justici, weduwen en wesen beschermpt [357] en bewahrt worden, en sal de voetstappen van mijn voorsaeten alletijt volgen, | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 735]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
om te beschermen wat sie geopteneert en door oorloch in vrede bekomen hebben. - Ick seyde hem oock, dat de officiren het leger dicwils hadden bijeengeholden en buyten mutinatie, nehmende gelt op hoge interest, om de soldaten dess weeckx te onderholden en voor mutinatie te behouden, behalven dat se haer leven noch waechden. Ick recommandeerde hem op den Rijn wel te letten en die te helpen bewahren. - Ick voerde hem tegemoet, hoe swahr men ahn volck kost komen, als men se haestich hebben wolde, want het wierdt september, october, dan wass de tijt voorbij om te gebruycken, de oncosten wahren gedaen en wiert er niet mit uytgericht als malcontenten gemaeckt van lyden die qualijck betaelt wahren; het iss oock gheen gexerceert volck, weten van gheen ordre oft dissipline en hebben gheen affectie voor het landt, wandt sie worde mahr een kleinen tijt ahngenohmen en sijn heel licht tot mutinatie ahn te rusten. - Ick schreeff oock als den ertzhertoch het recht meinde om ons landt niet te beschaedigen, soo kosten se den hertoch van Lotteringen wel bij den kop nehmen en hem nae haeren sinne doen en volbrengen. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[358]Ick heb mijne peerden sien rijden en mit Loo gepraet; ick reedt drie peerden en wass ick all wat moede. - Een van de ammeraliteit bij mij geweest van Harlingen en Groningen. - De heer Ytsma klaechde oover het Hoff. - De menist seit dat Pibe Oetses een eehrlijck en verstandich man iss. - Ick kreech brieven uyt Vranckrijck, Duytzlandt en teyckende brieven van de nieuwe jaeren. 28 december/7 jannuarii vrijdach ben ick niet in de kerck geweest, wass gantz niet wel, had sehr sterck den durchloop, sach niemantz, liet lesen den heelen dach, kreech brieven uyt Den Haeghe en Duitzlant. 29 december/8 januarii saterdach sach ick mijne peerden rijden. Ick sach Pybe Oetses, dat een groot man iss, doch wel gemaeckt, een fijn man. Ick schreeff, adt mit Oenia, Hemmema, speulde mit Jongstal pijcketten; Hendrick schreef uyt Den Haghe, dat men S.H. wilde vermoorden, doch 't wass misluckt, Godt sie gelooft en gedanck, en kreech ick noch veul brieven uyt Den Haghe den saterdach. 30 december/9 januarii sondach ben ick heel wel geweest en tweemahl in de kerck. Bourum wass bij mij, seyde mij, dat Ytsma soude burgemeester sijn en vroetsman Mellema schepen en de veendrick Abelis Theodori baumeester. - Hij seit Jacob Stevens wil sijn revijs niet ahnsetten, meint te wachten totdat ick absent ben, doch ick sal dahrin versien, door een brieff; omdat het voor de electie niet kan geschieden van [359] de magistrature, iss hem de pijne niet weert, en wass den advocaet op de bestemde tijt mit de heer Nijs uyt in commissie, als hij het had moeten inbrengen, en soo hebben sij haer tijt versuymt en voorbij laeten gaen, daer se sooveul moiten om gehadt hebben. - Tomae seit ick heb het belett, en geeft mij de schult. - Ick schreeff veul brieven nae Den Haghe, André, Jeltinga, Hagha, Wijnbergen, Brasset en ahn H.H. 31 decembre/10 jannuarii maendach, den laesten dach van het jaer. Ick heb mijn peerden sien rijden, en heeft se Swartzemburch gesien, die mij seyde wat vrese in Ooverijssel wass voor de Lotteringsche en hoe sie op de Hollanders fulmineerden, dat se het volck wilden afdancken, en wollen noch liever mehr volck ahnnehmen. - Ick adt mit Herema, Haeren. - Scheltinga wass bij mij mit Grettinga wegens de Groenlantsche | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 736]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Compagni. - Ik liet mij yetwes voorlesen. Ick had de loop sterck, wass anders wel en gesont. - Ick adt mit Maré, en seyde dat Swartzemburch mijne peerden wel aenstonden; het iss godtloff heel still in de stadt, en hauden sich de dolianciers gerust. - En heb ick alsoo het jahr 1649 doorgebracht van het begin [360] tot den einde in goede gesontheit en voorspoet, want in de maent jannuarius iss godtloff wel affgelopen sonder sieckte oft tegenspoet in de regeringe. - Februarius iss godtloff dessgelijck gepasseert. - Martius heb ick geluckige uytkomste gehadt in alle hetgene ick voorgenomen had, geen tegenspoet oft ongesontheit, wahrvoor de Heere sie gedanckt, en moet ick hem danckbahr wesen. - April iss op deselfde manir gepasseert, wahrvoor de Heer moet gedanct en gepresen sien. - Mayus iss oock soo voorspoedich door gegaen, wahrvoor de Heere sie gedanct, en heb ick mij tot mijner schande in dronckenschap verloopen. - Junius heb ick door Godess segen ende genaede geluck en voorspoet gehadt, gheen rancontre, doch hebbe mij niet wel geholden en mij verloopen. - Julius heeft de Heer sijn genaede oover mij gecontinueert, hoewel ick hem ontdanckbahr ben geweest, 'twelck ick niet behoorde te doen en sal mij dahr voortaen voor wachten; Haubois, Walteri, N.B. - Augustus heb ick alle geluck en voorspoet van onse heere Godt ontfangen; H.H. heeft mij wel bejegent, doch ick heb mij weder verloopen, 'twelck te beklaegen iss, bedroeft dat het vleesch soo swack iss. - September heb ick hetselfde geluck gehadt als voor desen van onsen heer Godt, alhoewel het niet verdienst, omdat ick mij alletijt wedrom verloope tegens de geboden en beloften. October heb ghen groot ongeluck gehadt, in 't speult verloren; S.H. heeft mij wel beyegent en vertrauwelijck gesproocken; die van Hollant beginnen dangereuse dingen, die ick hoope de Heer sal voorkomen door beleit van S.H. en Haer Hoochmogende; ben godtloff gesont geweest. November heb ick groot geluck gehadt van onse here Godt als voor desen in gesontheit en voorspoet; S.H. heeft mij heel confidentelijck en sehr getrauwelijck gesproocken in dat generale werck, dahr ick hem in dienen sal mit siel en lieff tot mentien der kercke en de vrijheit, polici en justici en al wat daerahn dependeert. Ick hoope de Heere sal mij wijsheit geven, verstandt, beleit, voorsichticheit, couragie, dat ick het tot sijn ehr en dienst mach uytvoeren, amen, amen. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[361]December iss door Godess segen oock wel ende geluckich affgeloopen, wandt ick heb gheen quaede rancontre gehadt. Mit de gedeputeerden ben ick wel; de raetsbestelling iss rustich en vreedich affgeloopen, te Lewarden iss het oock still. S.H. heeft mij particulirlijck geschreven en cifer geschickt; H.H. oock geschreven. Ick heb een kleine aenstoot gehadt van koortz, doch door Godess segen heeft niet geduirt, en heb ick gheen twe accessen recht gehadt, heeft mij also alleen tot een segen gedient, 'twelck mij de Heer wel tot een straf had kunnen opleggen, want dahrdoor heb ick gelegentheit genomen en oorsaeck gehadt om te dieteren, om mij te purgeren, wahrdoor ick veul slijm en vuilicheit ben quijt geworden, hetwelck ick anders niet soude gedaen hebben. Ick heb mij oock gewacht voor hoereri en alsoo kan ick, Godt sie loff en danck gesecht, mij dese twaelf mahnden en het geheele jaer niet genoechsahm dancken voor sijn godtlijcke bijstandt, voor sijne genaderijcke segeningen die de Heere mij bewesen heeft ahn sijl [ziel] en lichaem, ahn ehr, goedt en reputatie, en | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 737]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
weet niemantz die ick bij mij kan vergelijcken, wandt de gesontheit iss soo oovervloedich geweest, dat mij niet heeft wehgedaen en gelet als alleen in dese laeste sieckte; wilt dan die genaede doen, Heere Godt, en geven mij een danckbahr hart, godtsalich, rechtveerdich, heilich, oprecht, dat ick u godtlijcke majesteit alletijt voor oogen mach hebben, hem dienende uyt alle mijne krachten, in alle mijne gelederen, dewelcke Gode sijn, besitten een onergerlijcke conciëntie voor Godt en menschen. Het sie also, heer Jesu Christe. [378] Lübeck superarbiter, Benthem, Bremen; Gelderlant. - Brunswijck superarbiter, Ceulen, Anhalt; CleefscheGa naar voetnoot134. |
|