Verhandeling over de Nederduytsche tael- en letterkunde, opzigtelyk de Zuydelyke provintien der Nederlanden
(1819-1824)–J.F. Willems– Auteursrechtvrij
[pagina 14]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
I.
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 15]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
kanderen verschillen als van het Hoogduytsch.Ga naar voetnoot(1) Gaerne had ik dit gevoelen gevolgd indien de benaeming van Nederlandsch algemeener was aengenomen geweést dan zy tot nu toe gebleéven is. Een doór het gebruyk reeds gewettigd woórd kan niet ligt doór een ander vervangen worden. Daerom blyft, denkelyk, het Koninglyk Instituet, een' bevoegd' rechter in deéze zaek, nog altyd aen Nederduytsch den voórrang geéven, blykens deszelfs onlangs uytgegeévene Werken. Zou het agterste lid van het woórd Neder-landsch misschien niet voldoende weézen tot de eygenaerdige beteekenis eener Tael? Van Duytschland, Engeland, Rusland, Ierland, maekt men gevoeglyk eene Duytsche, Engelsche, Russische, Iersche Tael, maer niet wel eene Duytslandsche, Engelandsche, enz.Ga naar voetnoot(2) Wat'er van zy, in de oudste schriften die wy in onze Moedertael kennen, noemt men haer altyd Dietsch, Duutsch of Duytsch. Dus vinden wy by Van Maerlant:
Ende om dat ic Vlaminc ben
Met goeden herte biddic hen
Die dit dietsche sullen lesen
Dat si myne genadich wesen.
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 16]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Maer, doór dit woórd Dietsch of Duytsch, schoon nog heden op veéle plaetsen van Braband en Vlaenderen in gebruyk, kan men niet wel onze Tael verstaen. De Duytsche of Teutonische Tael is wel de moeder der Hoog- en Nederduytsche, doch sedert dat beyde deéze laetstgenoemde dialecten geheel op hun zelve staen, hebben zy ook beyde aenspraek op eenen byzonderen naem. By de engelsche word onze Tael the Dutch language genoemd en in de oudste fransche schriften heet men haer Langue thioise, welk woórd wederom, naer myn oórdeel, met Dietsch of Duytsch gelyk staet; immers de oude fransche Dichters De Bertain en Le Reclus de Moliens geéven aen de Duytschers of Theutonen den naem van Thiois.Ga naar voetnoot(1) Langue theudesque (tudesque) theotisque of Langue thioise zullen wy gaen zien dat het zelfde beteekenen. Van waer is het woórd Duytsch, ons oude Dietsch of Duutsch, en het daer mede verwantschapte Deutsch of Teutsch der Germanen, herkomstig? Den geleerden die Egypten tot eene wieg en bakermat der geheele wereld maeken, viel het ligt te zeggen dat dit woórd zynen oorsprong leent van den god Theuth, welken de Egyptenaeren voór | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 17]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
den uytvinder aller Kunsten en Weétenschappen eerden. Zoo het waer is dat dien god ook Thot, toyth, thuot, en, by verdere verbastering, doór de germaenen, Woth, wothan, wodan en guot of god genaemd wierd; en indien wy daerby mogen gelooven dat van dit theut, thot of thuot het grieksche theos en latynsche deus gekomen zyn, dan hebben wy ontegenzeggelyk eene goddelyke tael. Gothen en Duytschers waeren dan voór eene en dezelfde benaeming te houden, en zoo voordgaende, geraekten wy nimmer uyt den Etymologischen doólhof in welken onze Schrikiussen, Becanussen en De Graves eertyds met zoo veél zelfsgenoegen ronddwaelden. Laeten wy liever onderzoeken wat onze Voórouders onder het woórd Deutsch of Duytsch verstonden. Deut of teut in het kimbrisch tud en in het hebreeuwsch tit, waervan deutsch of teutschGa naar voetnoot(1) eene verbuyging is, had, oudtyds, twee beduydenissen. In de eerste beteekende het aerde. Hiervan komt, zegt men, dat de grieken aen de Kelten den naem van kinderen der aerde (Terrigenae) gaven. PezroniusGa naar voetnoot(2) geéft voór dat de Titans de vaders van die volken waeren. Tit zou aerde | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 18]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
en den of ten man, beduyden. Dit gevoelen heeft vry wat overeenkomst met het gezegde van Tacitus, dat de germaenen de moederlyke aerde hebben aengebeden.Ga naar voetnoot(1) Ook zoude den god Teutates of Teuton, Teusto of Tuisto met dit woórd niet weynig betrekking kunnen hebben, want den zelven Tacitus gewaegt, in het begin van zyn boek over de zeden der germaenen, dat den god Tuisto voordsgebragt uyt de aerde, en zynen zoón Mannus de stigters van den duytschen Landaert zyn: Celebrant carminibus antiquis (quod unum apud illos memoriae et annalium genus est) Tuistonem deum terra editum et filium Mannum, originem gentis conditoresque. In de tweede beteekenis van deut of teut, in 't kimbrisch tud, gothisch thiuda, angelsaksisch theod, thiot, frankisch thiat, thiot, thiut, allemanisch deot, yslansch thiot, enz. verstond men volk, gemeente, menigte.Ga naar voetnoot(2) Dus zou duytsche tael zoo veél willen zeggen als de gemeene de volkstael. Deéze laetste verklaering komt my het aenneémelykst voór, en ik zal daerom de zelve tragten overëentebrengen met ons dietsch of duytsch. Van Maerlant, den vader der vlaemsche dicht- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 19]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
kunst, gebruykt het woórd diet op onderscheyden plaetsen in den zin van volk of gemeente:
Doe begonste dat ghemeene diet
Dat met hem (Moyses) vut Egypten sciet.Ga naar voetnoot(1)
en op eene andere plaets noemt hy de Joóden:
Dat verwatene Juedsche diet.
zoo vinden wy het ook by Lodewyk Van Velthem:
Ende oer mede al 't geuecht
Dat in sinen tiden geschieden
Dan allen landen van allen dieden.Ga naar voetnoot(2)
en by Melis Stoke:
Want Wilibrord ende Welfram
Ende ander volc dat met hem quam
Bekeerden dat vriessche diet.Ga naar voetnoot(3)
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 20]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Om nu te begrypen hoe het woórd dietsch met theotisch of theotisk en het fransche thioise, kan worden tot een gebragt, moet men weéten: dat den tweeklank ie, in de angelsaksische tael (waervan de onze grootendeels afstamt) zich verwisselt in eo en io.Ga naar voetnoot(1) Dus is het angelsaksisch reocan by ons rieken, beodan bieden, deonen dienen, neomand niemand, leod lied. Dus schryft men Theodericus voór onzen naem Diedrick, Diedryk, of Diederyk, en dus spreéken de engelsche nog heden people als piepel uyt.Ga naar voetnoot(2) Wy hebben ook hiervoóren gezien dat het angelsaksich woórd theod en thiod volk of gemeente beteekent: Langue theotisque, of by verkorting thioise, is dan niets anders dan duytsche tael of de volkstael. Daer worden'er wederom gevonden die onze tael de Belgische willen genoemd hebben, als zynde de Nederlanders in 't algemeen voór Belgen te houden. Veéle taelkundigen, waeronder voórnaementlyk den grooten Lambert Tenkate, geéven haer doórgaens dien naem. Deézen ook laet zich het | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 21]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
best in andere taelen overbrengen, 't geén met Nederlandsch en Nederduytsch niet altyd het geval is. De Franschen, by voórbeéld, verstaen onder Bas-allemand, een zeker Patois gesproken doór de bewooners van den Beneden-rhyn, Westfaelen, en omliggende landen, 't welk by de duytschers Plattdeutsch word geheeten. Tot de beteekenis onzer moedertael hebben zy geen woórd dat aen de gemeene tael der Belgen en Bataven kan worden toegepast. De Schryvers in de latynsche tael noemen haer eenstemmiglyk Lingua Belgica, en zeker deéze benaeming mag men voór de voldoendste rekenen, en waere dus ook de verkieslykste, indien'er mogt of kon gekoózen worden. Eenige styfkoppigen zouden nogtans aen het woórd Hollandsch of Vlaemsch den voórrang willen geéven.
‘Het Belgisch of Nederlandsch (zegt Tenkate) dat in de zeventien Provincien gesproken word, en 't welk voór twee eeuwen den naem van Vlaemsch voerde, om dat die Provincie toen by uitnemendheid bloeide, en door Koophandel wyd vermaerd was, heeft, met het verminderen van Vlaenderen en Braband en 't opkomen van ons land, nu by uitstek den naem van Hollandsch gekregen. Wy zyn wel een weinig onderscheiden in dialecten, jae, niet alleen dat ieder Provincie een byzondere dialect heeft, maer zelf ieder Stad | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 22]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
heeft eenigsints een weinig onderscheiden tongeslag; niettemin hebben we altoos een gemeene schryftael gebruikt, even gelyk ook nu de hoogduitschers (schoon de laeglanders, die plat-duitsch spreken, en de hooglanders, te weten Zwitzers en Oostenrykers, elkander naeulyks verstaen konnen) een gemeene schryftael, die men hoogduitsch noemt, in gebruik hebben. Deze onze gemeene schryftael word in geene van de Provincien zo net als in Holland in de uitspraek voldaen: want onze beschaefdste uitspraek verschilt byna niet van deze schryftael. Met dubbele reden dan pronkt tegenwoordig onze Belgische tael met den naem van Hollandsch.Ga naar voetnoot(1)’ Wy moeten den Heere Ten Kate toestaen dat de Hollanders, in 't algemeen, hunne spraek meer beoeffend, gezuyverd en beschaefd hebben dan wy Brabanders of Vlamingen. Wy erkennen tevens dat de uytspraek der eerstgenoemden meer aen de geschreévene tael voldoet dan die der laetsten. Maer is het aengewende van dien geleerden wel voldoende om de benaeming van hollandsch, ter beduydenis der gemeene of Belgische tael te wettigen? Had Ten Kate, toen hy het voorbeeld der duytschers, ten opzigte der verschillige | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 23]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
uytspraek van het hoogduytsch, aenhaelde, niet eens mogen denken dat noch de Saksen, noch de Pruyssen, alhoewel de hoogduytsche tael by hen het zuyverst word gesproken, nimmer gewild hebben dat men deéze de saksische of pruyssiche tael zoude heeten? Wanneer, t' eeniger dage, Braband of Vlaenderen kwame uyttemunten boven den luyster van het alreeds veélvervallen Holland; wanneer men hier in het zuyden van Nederland eens zuyverder naer de vlaemsche letter kwame te spreéken, dan nu de hollanders, met betrekking tot hunne spelgronden, doen, zou dan wederom het Nederduytsch Vlaemsch of Brabandsch moeten genoemd worden? Wie zal niet erkennen dat dit eene dwaesheyd ware? De benaeming van hollandsch is nog niet zeer lang in gebruyk. Wy hebben een' Dictionnaire français-flamand voór ons liggen, nog geen veertig jaer geleden in Holland gedrukt: Nederduytsche tael word daer nog in het fransch overgebragt, doór langue flamande: thans vertaelt men die twee woórden officieéllyk doór langue hollandaise. Moet nu eenen vreémdeling, by voórbeéld een' franschman, die de tael der Nederlanden wilt kennen, zich niet hinderen op het denkbeéld dat hy twee taelen te leeren hebbe? Zelfs veélen der inwoonders deézer zuydelyke Provintien zyn in de meyning dat het hollandsch eene andere tael dan de hunne weézen moet. Leézen zy iets dat in Holland gedrukt is, | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 24]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
dan hoort men hen veéltyds zeggen: die en die woórden verstae ik niet, en zy aenzien die alsdan voór hollandsche. Hoe ligt konden zy eventwel zich van het tegendeel overtuygen, doór een Nederduytsch Woórdenboek openteslagen, eertyds in Vlaenderen of in Braband gemaekt, en in het licht gegeéven! Doch, ongelukkiglyk, het meerendeel der Belgen weét zelfs niet dat'er by hen een zoo voórtreffelyk Tael-woórdenboek voór handen is, als dat van Kiliaen! Zy weéten niet dat Hollands grootste taelgeleerden, Tenkate, Huydekoper, Siegenbeek en Weiland, altyd by de oude Belgische Dichters en Schryvers te raede zyn gegaen, wanneer 'er over een nederduytsch woórd, of spreékwyze te beslissen viel.
Uyt het voórige volgt: dat het, in de tegenwoórdige omstandigheden, tot wechneéming van voóroórdeelen uyt welke de verdeeldheyd van beyde landzaeten, Belgen en Bataven, niet weynig voedzel kan trekken, dat het, zeg ik, van het uytterste belang is overtuygd te weézen dat wy allen maer eene en de zelfde tael spreéken en schryven; dat de eenparigheyd zeer ligtelyk kan worden aengetroffen? over eenige kleyne geschilpunten welke'er weézentlyk bestaen, zoo als wy nader zien zullen, en dat de benaemingen van Hollandsch en Vlaemsch moeten worden verbannen, althans in | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 25]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
den voórgemelden zin, als kunnende tot hinderpael verstrekken aen onze zoo wenschelyke verbroedering. Moet het zyn, men kieze onder de woórden Nederduytsch, Nederlandsch of Belgisch; my is den naem onverschillig, indien men zich maer wilt verstaen. Trouwens, waer twistende parteyen het over den naem der zaek eens zyn, daer is al een zeer gewigtige stap gedaen. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
II.
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 26]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
ters wel degelyk zulks beletteden te leeren,Ga naar voetnoot(1) vreezende dat den gemeenen man daerdoór te veél kennissen verkrygen en het gezag der godgewyden aen zyne te vrye gedagten onderwerpen zoude. Nog in de negentiende eeuw worden'er lieden gevonden die het, omtrent dat punt, met de oude Druïden volkomen eens zyn; maer, gelukkiglyk voór het tegenwoórdig geslacht, de hedendaegsche volken van Europa hebben in 't algemeen, nopens het leézen en schryven, geheele andere denkwyzen dan hunne halfwilde voórzaeten, want deéze, getuygt AElianus, hielden het voór eene schand zich van de letteren te bedienenGa naar voetnoot(2) 'Er zyn dus en'er kunnen dus van hunne tyden geene overblyfsels voór handen zyn, welke ons van de waere gesteltenis onzes Vaderlands, ten opzigte der tael, zouden kunnen laeten oórdeelen. By mangel van zulke bewysstukken zyn wy verpligt onze denkbeélden, des aengaende, uyt die welke oudere en laetere Schryvers'er over gehad hebben, afteleyden; hunne gis- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 27]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
singen met elkanderen en met de onze te vergelyken en een besluyt te maeken, waerop wy mogen blyven berusten, zonder tegen de waerschynlykheyd te zondigen. Nu, waerschynlyk is het voór eerst niet dat Adam en Eva, reeds in het Paradys, vlaemsch spraken, alhoewel ons dit doór eenige geleerde letterzifters en woórdenpynigers plegtig verzekerd word: men leéze, onder andere, de werken van Jan Van Gorp (die zig Goropius Becanus noemde, om dat het by de geleerden van zynen tyd te gemeen scheén eenen naem te draegen uyt de Paradys-tael). Adam beteekende by hen haet dam of Aerdman, Eva was Eeuwvat of de heve des buyks; Caïn was zoo veél als kwaêzin of Ga-in; doór Nimrod moest men neém brood verstaen, enz.Ga naar voetnoot(1) Zulke ellendige woórdklieveryen | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 28]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
verdienen niet dat men 'er zich mede ophoude, en konden slechts verontschuldigd worden in eene eeuw toen de geleerden scheénen te wedyveren om alles van Adams tyden afteleyden. In dit laetste opzigt was onzen geschiedschryver Marcus Van Vaernewyck nog wel den meester van allen, want hy begint zyne historie van Belgis van den val der Engelen af! Het geéne wy over de eerste volken van Europa en hunne taelen vinden by Strabo, Ammianus Marcellinus, Diodorus Siculus, Cesar, Tacitus en andere, is te dikwils en te verscheydentlyk aengehaeld en uytgelegd dan dat wy het zelve wederom hier zouden te berde brengen. Misschien ook rusten de gezegden van die historieschryvers op veél te losse gronden. Houden wy ons liever by het ge- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 29]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
meen gevoelen van laetere Schryvers, doór wie alles genoegzaem vergeleéken en overwoógen is. Men is het byna eens met te zeggen dat alle volkeren hunnen oorsprong moeten zoeken in Azie. 'T zelve met de taelen; want men heéft in de oude oostersche eene allernaeuwste verwantschap bespeurd, die zich niet anders dan doór eenen gemeenen oorsprong kan laeten verklaerenGa naar voetnoot(1) Maer of nu de Hebreeuwsche, de Sanscritische of de Chineésche die oorspronglyke tael (Lingua primaeva) geweést zy, dat blyft nog onbeslist. Wilt men het gevoelen van den schranderen Tenkate volgen, met het welk dat van den Heere Ypey schynt overeentekomen, dan kon het wel de Hebreeuwsche geweést zyn.Ga naar voetnoot(2) Die geleerden verhaelen, op gronde van Moyses' Genesis (10e cap.) dat het stamhuys van Sem, in zyne daeruyt voortsgesproótene stammen, zich in het zuydelyk deel van Azie, van Syrien af tot de Indien toe, verspreydde, dat de stam van Cham doór Arabien, Palestinen, Egypten en gantsch Africa heéntrok en eyndelyk dat het huys van Japhet met zyne ze- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 30]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
ven byzondere stammen zich verbreydde doór het noórdelykst gedeelte van Azie en doór geheel Europa. Niemand zouden wy durven raeden dit te verwerpen. Maer wanneer TenkateGa naar voetnoot(1) daer nog byvoegt, dat ook de zeven stamzoónen van Japhet zich verspreydden, in dier voegen dat uyt Gomer de Phrygiers, de Kimbers of noórdsche volken, en daerna de Theutonen of Duytschers, uyt Magog de Aziatische en Europische Schyten, uyt Madai de Meden, uyt Tiras de Thrasiers, uyt Javan de Grieken en Italiaenen, uyt Thubal de Kelten (laeter Spanjaerden, Gallen en Britten genoemd,) en uyt Mosoch de Mosshen of Moskowieten, zouden gekomen zyn: dan moeten wy opentlyk belyden aen die verklaering, hoe vernuftig, hoe welgeregeld zy ook weézen moge, geen geloof te slaen. Men kan immers niet gemakkelyk begrypen dat de reeds heinde en verre verspreyde zoónen en kleynzoónen van Noë, wederom allen in afzonderlyke landstreéken zich zouden verspreyd hebben. Waer men wel is blyft men gaerne lang. Uyt goede landen verhuyst men niet dan wanneer de eerste noodwendigheden 'er beginnen te ontbreéken, en zulks heéft maer plaets alswanneer de bevolking bovenmaeten aengegroeyd is. 'Er zou onder de eerste afstammelingen van Noë eene geweldige zwerfziekte moeten geheerscht hebben, wilt | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 31]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
men kunnen aenneémen dat het gevoelen van Tenkate op eenige waerschynlykheyd steune. De gelykvormigheyd der naemen is het eenigste dat men ten voórdeele van het zelve zou konnen doen gelden. Na dat de Aziatische volkshorden Europa, of een groot deel van het zelve, betrokken hadden, moet, ongetwyffeld, der zelver tael (verondersteld dat zy maer eene tael spraken,) alle die verbasteringen en veranderingen ondergaen hebben, welke de betrokkene landen, hun klimaet en den allesomwentelenden tyd daeraen vermogten toetebrengen. Hoe meer zy van elkanderen verwyderd raekten, hoe meer de oude gemeene tael'er by Ieéd. Elk volk kreég, naer den aerd van zyn land, byzondere behoeften en bragt daervan de beteekenis over in zyne tael. De eene natie was werkzaem, uytvindingryk, weélderig en rypte vroeg tot beschaeving: de andere niet. Geéne dagt meer en had meer tyd en gelegenheyd om te denken dan deéze. Aengezien de woórden de eerste behoefte tot verklaering van de gedagten, en de spraeken de mededeelende werktuygen der denkbeélden zyn, gebeurde het, natuerlyker wyze, dat de meestdenkende natie de meeste woórden uytvond. Deéze nieuwe en allengs meer vermenigvuldigde woórden, wierden, op hunne beurt, de wortels van een aental andere woórden. Sommige uytdrukkingen raekten by het eene volk in on- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 32]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
bruyk en groeyden by het ander tot eene veél ruymere beteekenis aen. Veéle woórden weéken geheel en al van hunne oorspronglyke toepasselykheyd af.Ga naar voetnoot(1) De uytspraek leéd nog het meest, want op deéze hadden het klimaet en de levenswyze eenen allerkragtdadigsten invloed. Stellen wy maer eens, om dit alles beter te verstaen, den bewooner van het zuyden in vergelyking met dien van het noórden. Deézen, leévende op eenen grond waer de natuer langzaem en als met moeyte werkt, is ook uyt den aerd eenigermaete ruw, traeg en styf; maer vergoed dit doór buytengewoone kragten. Zyne zinnen, zoo wel als zyne ziel behoeven sterke schokken om bewoógen te worden; zyne spraek- en oorleden stooten zich niet aen op elk- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 33]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
anderen hortende medeklinkers.Ga naar voetnoot(1) Daerentegen houd eene welige natuer den bewooner van het zuyden in eene geduerige beweéging. Deézen vertoont zich ook in alles los, leévendig, vuerig. Zyne zinnen zyn fyn en ligtvattend. Elk indruksel, dat zy uytwendiglyk ontfangen, loopt, als 't ware, zyn geheel gevoelvermogen rond. Wellustig en week zynde, veroorzaekt hem elke aendoening genot of pyn. De tong wilt by hem gemakkelyk spreéken, het oor zich op welluydende klanken vergasten.Ga naar voetnoot(2) Waer den Noórdman slechts eene zaek, een voórwerp ontwaert, heéft den zuydling honderd nuancen opgemerkt. Waer geénen twee woórden spreékt, heéft'er deézen honderd noodig. In deéze kleyne karakterschets ziet men reeds dat ook beyde zeer verschillende behoeften hebben, en dat dus hunnen dagelykschen handel en wandel op onderscheydene gebruyken en gewoonten staen moet. Zoo lichtte de beschaeving in het zuyden eerder aen, en verbasterden de taelen al- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 34]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
daer op korteren tyd dan in het noórden; zoo wierden'er de woórden allengs hoe ligter om uytspreéken en aengenaemer voór het gehoorGa naar voetnoot(1); zoo hebben de Italiaenen en Spanjaerden voór de Franschen en Nederlanders, en deéze wederom voór de Duytschers eene Litteratuer gehad, en zoo wyzigde elke Litteratuer zich naer den aerd van tael en volk. Willen wy de Duytschers in vergelyking brengen met de Nederlanders, ten opzigte der uytspraek? dan bespeuren wy wederom dien onloochenbaeren invloed van het klimaet. Om dat de eerste meer in het noórden liggen dan de laetste, gebruyken zy doórgaens de scherpe letters f, p, s, t, waer wy de zagtere v, b, z, d, aenneémen. Om dat de Hollanders noórdelyker woonen articuleéren zy de medeklinkers veél sterker en harder, dan wy Brabanders of Vlamingen doen.Ga naar voetnoot(2) Doch hierover nader. 'T zy ons nu genoeg aengetoond te hebben dat de oude, voór algemeen veronderstelde tael van Europa, al gaende wech, heéft moeten ver- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 35]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
anderen en nieuwe taelen vormen. Onderzoeken wy nu welke volken dit werelddeel eerst bewoonden; daeruyt zal moeten volgen welke taelen 'er aenweézig waeren.
Naer alle vermoeden zyn de eerste Europeërs Aziatische Schyten geweést. De oudheyd van dit noórdsche volk loopt zoo hoog dat 'er nog heden geleerden gevonden worden die Schytie, ten aenzien van zyne hooge ligging, voór het oudstbevolkte deel der wereld beschouwen; als hebbende, naer hun zeggen, den oceaen of zondvloed het zelve voór alle andere moeten verlaeten. Laeter gaf men aen een groot deel der Europeërs den naem van Kelten en aen hun land dien van Keltiberie. Strabo noemt alle de Schythen Kelten, Keltibers of Keltschythen.Ga naar voetnoot(1) ‘Indien mij- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 36]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
ne gissingen mij niet bedriegen (zegt Ypey.) worden gedeeltelyk door de Schythen van de ouden verstaan alle de, uit Azie vertrokken, en, door het noordelijkste gedeelte van Europa, naar het zuiden zwervende, volksmenigten, welke wy Kimbrisch-duitschen zullen noemen. Deze Kimbrisch-duitschen schijnen hunnen weg genomen te hebben achter het Meotische Meer langs, waer zij zich het eerst gevestigd hebbende, de Gothische Volkplanting gelaten hebben, en waar ook eenige Kimbriers schijnen achter gebleven te zijn, biijkens den naam van Bosphorus Cimmericus en Cimmericum. Voorts schijnen zij, door het Europisch Tartarie, west en noordwest aan, maar vervolgens zich in twee takken verdeeld te hebben. Het eerste, namelyk de Kimbrische tak, trok naar, achter en langs de Balthische zee, thans de Oostzee, en verder langs de kusten der Noordzee tot in | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 37]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Vlaanderen. De andere, namelijk de Duitsche tak breidde zich westwaarts uit door het hart van Europa heen, door Dacië, Moesië en Pannonië tot in Germanie en Belgie. Het ander deel der Schijthen, het zuidelijk en zuidwestelijk gedeelte van Europa doorkruissende, hebben wij, om duidelijk te zijn, Grieksch-kelten genoemd, maar zij staan bij de ouden doorgaans bekend onder den naam van Kelten. Deze Volkshorden reisden, in hare omzwervingen, langs de Middellandsche zee, van over den Bosphorus tot in Thrasie, Griekenland, met zijne Eilanden, voorts tot in oud Italie, Spanje en Gallie en verder tot in Grootbrittanië, dat door Galliers bevolkt werd.’Ga naar voetnoot(1) Men vorme zich, uyt het aengehaelde, zoo goed men kan, een denkbeéld over de oude bevolking van Europa. Intusschen was'er nog een groot aental Schythen in Azie gebleven. Van deéze wilt men dat de Persen, de Indiaenen en Precopskische Tartaeren (een volk welk het Chersonesus Taurica der ouden bewoond) afgestamd zyn. Immers deéze volken spreéken en bewaeren nog heden taelen die met de onze al vry wat overeenkomst hebben.Ga naar voetnoot(2) | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 38]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Uyt de eerste tael der Europeërs, de Schytische, ontsprongen dus alvroeg dry taeltakken, welke meer of min van elkanderen te onderscheyden waeren, naementlyk het Kimbrisch, het Teutonisch of oud-duytsch en het Keltisch. Den eersten tak besloeg de landen van het hoognoórden, zoo als Zweden, Denemarken, enz. Den tweeden hield het middeldeel van Europa of Groot Germanien, en den laetsten strekte zich over die landen uyt, welke in laeter tyd Vrankryk, Italien en Spanje zyn genoemd. Het is te gelooven dat het Keltisch, naer den aerd van het zuyden, alwaer die tael gesproken wierd, zich veél meer verwyderde van de oorspronglyke moedertael dan het Kimbrisch en Teutonisch met welke twee ons Nederduytsch het meest verwantschapt is. De Grieken en Latynen, zegt men, hebben hunne taelen aen het Keltisch te danken.Ga naar voetnoot(1) Zeker is het dat zy uyt den zelfden stam, te weéten den Schytischen, of, wilt gy, uyt dien der algemeene Oostersche tael, | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 39]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
waeruyt de Schytische is voordsgekomen, zyn opgegroeyd. Immers, hoe ware anders derzelver oogenschynelyke gemeenschap te verklaeren?Ga naar voetnoot(1) Den Teutonischen tak, tot den welken het Belgisch Gallië grootendeels behoorde, verdeelde zich eenigsints in tweeën, want langs de Oostzee, doór Pommeren, Pruyssen en de Saksische kusten helde de tael meer naer het Kimbrisch, vermits de nabuerschap der volken van dien naem; waerom ook de Heer Ypey, die tael de Kimbrisch-duytsche noemt. De Oude-gothen, de Wandalen, de Angelsaksen en Vriesen worden tot die landen betrokken. In het hart van Duytschland heerschten de zoogenaemde Alamannische en Frankduytsche of Nedersaksische taelen. Eyndelyk strekte den Teutonischen tak zich ooswaerts naer den kant van Azie uyt, tot aen de Zwarte zee of de monden van den Donau, alwaer men het ryk der Moesogothen plaetst.Ga naar voetnoot(2) Zie daer in het kleyn de volks- en tael-gesteltenis van oud Europa. Nu zouden wy moeten weéten doór welke natie onze Nederlanden het eerst bevolkt, | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 40]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
en welke tael aldaer het eerst gesproken wierd, doch hier toe ontbreékt ons den historischen lydraed. Het meestendeel der Schryvers, over deéze zaek handelende, komen overeen met te zeggen dat een deel Germaenen, denkelyk van diegeéne, welke by den Rhyn hun verblyf hielden, doór overmaet van bevolking genoopt, hun land verlieten en zich hier kwamen nederzetten. Cluverius gaet zelfs zoo verre van te willen opmaeken dat zulks omtrent den jaere 430, na de opbouwing van Roomen, hebbe plaets gehad;Ga naar voetnoot(1) doch zyne berekening wankelt op losse schroeven. Doór welke duytschers mag dus ons Vaderland het eerst bevolkt zyn? Wy weéten het niet. By welke der bovengenoemde natien kunnen wy onze tael weder vinden? By allen; doch inzonderheyd by de Angelsaksen. Wy zyn'er nogtans verre af van te willen beweêren dat onze tael regtstreéks van het dialect deézes volks zoude afstammen. Neen, ons Nederduytsch houd het midden tusschen het Moesogotisch, Frankduytsch, Angelsaksisch, Vriesch en Kimbrisch: dit kunnen wy met zekerheyd vaststellen, aengezien'er van die taelen nog Gedenkstukken voórhanden zyn, welke ten dien opzigte geen twyffel meer overlaeten, zoo als straks nader blyken zal. Alle deéze volken, behalven de Moesogothen, woonden by de grenzen | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 41]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
van het land der Belgen, met wie zy dus niet weynig betrekking zullen hebben gehad. Men slae maer de eerste bladzyden onzer geschiedenis op, en het oog op de geographische ligging van ons land, om overtuygd te weézen dat de Nederlanders, dus van alle zyden omringd, nooyt lang hunne zelfstandigheyd hebben kunnen bewaeren. Hoe dikwils zyn niet nabuerige volken, naer de getuygenis der Schryvers onzer oude Historie, deéze vrugtbaere streéken ingerukt of ingezworven! Menig uytlandsch bloed vermengde zich met het onze: want immer is den vreémdeling belust geweést om hier een verblyf te zoeken. Daerdoór kan gebeurd zyn dat die verscheydene Dialecten zyn te saemen gevloeyd, en hier de oude Belgische tael, zoo niet gevormd, ten minsten bewyzigd hebben. Immers zulk eene vermenging kon destyds zeer gemaklyk plaets hebben, als zynde de toengesproken Dialecten zeer weynig van elkander verschillende, en geene van haer nog aen vaste grondregels onderworpen. Alles doet vermoeden dat zy, voór het invoeren van den Christelyken Godsdienst aldaer, niet in schrift wierden gebragt.Ga naar voetnoot(1) Het schryven eener tael is nogtans, tot | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 42]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
het bewaeren van haere oorspronglykheyd, gelyk men weét, een hoofdvereyschte. Men oórdeele over het voórledene doór de ondervinding van het tegenwoórdige. Om dat Belgien thans het voórkomen heéft van eene Fransche volksplanting (dat ik my zoo eens uytdrukke); om dat men in deéze zuydelyke Provintien de grondregels, dat is de beoefening, van het Nederduytsch, te sterk verwaerloost, en het zelve bykans nooyt schryft, daerom juyst, en om geene andere reden, hoort men de Brabanders en Vlamingen hunne gesprekken niet zoo veél bastaerdwoórden en fransche Idiotismen doórmengen. Gaet men, terwyl het nu nog tyd is, dit steéds inkankerend kwaed niet te keer, doór beoefening en zuyvering, zoo als men in | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 43]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Holland gedaen heéft, dan word eenmael onze tael eene geheel andere; en zy zal'er niet beter om zyn. Niettegenstaende die bykomende veranderingen, (van welke toch geen eene spraek is vrygebleéven,) kan men, op goede gronden, staende houden dat den aerd en vorm van onze Belgische tael, zoo als die tegenwoórdig zyn, niet of weynig verschillen van het geéne zy in die eerste tyden, voór de invoering van den Christelyken Godsdienst, waeren. Hoogstwaerschynlyk zelfs komt het den Heere Ypey, dien wy niet genoeg kunnen aenhaelen, voór, dat onze moederspraek eene oudere dochter van het Teutonisch of oud-duytsch mag genoemd worden, dan het tegenwoórdig Hoogduytsch.Ga naar voetnoot(1) Dien geleerden twyffelt geensints of de Duytschers dier langverloopene tyden hebben, B.V. niet gezegd, gelyk tegenwoórdig, onder hunne afstammelingen, buyten Nederland algemeen plaets heéft: gieben, leben, lieben, maer geéven, leéven, lieven, enz., zoo ook niet glauben, maer gelooven, niet bleiben, maer blyven of blieven, niet schreiben, maer schryven of schriven, enz.Ga naar voetnoot(2) Ja, dat ons Belgisch minder verloopen zy dan het Hoogduytsch, getuygen zelfs hoogduytsche Taelgeleerden. ‘De woórden der Nederduytsche | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 44]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
tael (zegt Morhoff) hebben meer van de oude Duytsche spraek behouden, dan eenige andere tael. De hoogduytshe tael is, in vergelyking met haer eene geheele nieuwe tael, voóral wat de uytspraek betreft. Het aloude Duytsch heéft met het Nederduytsch, in veéle opzigten, zeer groote overeenkomst.’Ga naar voetnoot(1) Mollerus, Wiarda, Kinderling en Adelung zyn ook niet vreémd van dat gevoelen,Ga naar voetnoot(2) aen het welk wy hierna nog meerder kragt zullen tragten bytezetten. Wy gelooven, uyt alle het voórenstaende, te mogen opmaeken dat onze Moedertael zich in de hoogste oudheyd, in de duysternissen der eerste Europische eeuwen verliest; dat haeren regten oorsprong volstrekt niet te ontdekken zy, als ver- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 45]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
looren zynde in den Teutonischen tak van de eerste tael der Europeërs, naementlyk de Schytische, van welke laetste ons geen enkel staeltje overgebleéven is, maer die, naer allen schyn, wederom een Dialect zal geweést zyn van eene algemeene, oorspronglyke tael der Aziaten.Ga naar voetnoot(1) Wy zullen, deels tot staeving van het geéne wy tot hiertoe gezegd hebben, deels om hen van hunne dwaeling te doen wederkeeren, die staende houden dat het Nederduytsch regtstreéks van het Hoogduytsch afstamt; wy zullen, zeg ik, nu een overzigt maeken van eenige dier oude taelen welke met de onze eene min of meer groote gemeenschap hebben, geévende van elk een kleyn glossarium, met de Neder- en Hoogduytsche woórden daer nevens, om de afwyking van het Hoogduytsch te doen blyken. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 46]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
III.
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 47]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
haere naeuwe verwantschap met de Persische en Europische taelen, aen den dag gelegd, in zyne doórwrogte Verhandeling über die sprache und weisheit der Indier, eine beitrage zur begrundung der Altherthumskunde, te Heidelberg in 1808, van de pers gekomen. Het blykt hier uyt, niet alleen dat deéze Analogie van het Sanscritsch met de Duytsche taelen, op de zelfde wortelwoórden zy gegrondvest, maer ook dat die te vinden is in den aerd en vorm, in de verbuyging der naemwoórden, in de tyden en persoonen der verba, de lidwoórden, enz. Ja, het komt zelfs dien geleerden voór, dat het Neder- meer dan het Hoogduytsch deéze Oostersche tael nabykomt. Zie hier eenige van haere woórden, genomen uyt die, welke in het gemeenschappelyk leéven het meest gebruykelyk zyn:
Over de Persische Tael en haere verwantschap met de Dialecten van het Teutonisch, heéft men veél en veelerley geschreéven. M. Pic- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 48]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
cardGa naar voetnoot(1) en J.G. WellerGa naar voetnoot(2) beweêren dat die overeenkomst ontstaen zy doórdien eenige uytwykelingen, na de dood van Alexander den grooten, zich in Duytschland zouden hebben nedergezet. Dan, wy gelooven liever met Ypey dat zy zusters zyn, voordgesproóten in het oosten, uyt het zelfde stamhuys.Ga naar voetnoot(3) Deéze aenmerking kan men ook tot de Hebreeuwsche tael uytstrekken.Ga naar voetnoot(4) De Persische werkwoórden, zegt men, eyndigen meest in en zoo als de onze. Vergelyk de volgende woórden met de Hoog- en Nederduytsche:
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 49]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Niet minder overeenkomst heéft het Precopskisch met ons Nederduytsch. Den Baron Busbeq, in de zestiende eeuw Gezant van Keyzer Ferdinand zynde, aen het Hof van Constantinopelen, maekte aldaer kennis met twee Oversten der Precopskische Tartaeren, een volk het welk in de bergagtige streéken van den Krim (het Chersonesus taurica der ouden) zyn verblyf had. Na hen over de zeden eh gebruyken van hun land ondervraegd te hebben, vernam hy tot zyne verwondering, dat de tael welke zy spraken, met de | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 50]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
zyne niet weynig gemeenschap had. Men oórdeele:
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 51]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Het oudste schrift ons, van alle de Teutonische Dialecten, toegekomen, is vervat in de Moesogotische tael; zynde eene vertaeling van het nieuw Testament, vervaerdigd doór Ulphilas, eenen Bischop die, ongeveêr den jaere 370, na de geboórte van den Heyland, by de Moesogothen gezonden was, om de zelve tot het Christendom te bekeeren. Dit volk, destyds zeer talryk en magtig, woonde aen de boorden van den Donau, waer nu de Serviers en Bulgaren gevestigd zyn. Den gebannen Ovidius heéft langen tyd onder hen zyn verblyf gehad; want de Geten, waer van hy in zyne Treurzangen zoo menigwerf zingt, zyn buyten twyffel niet anders dan deéze Gothen geweést: Naso Tomitanae jam non novus incola terrae Hoc tibi de Getico littore mittit opus.Ga naar voetnoot(1) Duchesne verzekert dat dit volk eerst omtrent den jaere 369, onder deszelfs Koning Attanarik begon gebruyk te maeken van het geschrift.Ga naar voetnoot(2) Dus zou de Bybeloverzetting van Ulphilas wel voór het eerstgeschreéven Duytsch mogen aen- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 52]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
zien worden. Men bewaert nog een handschrift van dezelve in de Bibliotheék des Konings van Zweden, te Upsal. Dit onwaerdeérbaer handschrift wierd ten tyde der duytsche oórlogen, in de 17e eeuw, doór de Zweden, by de plundering der Abtdy van Werden, gevonden en buyt gemaekt. Het zelve is in massief zilver gebonden, den tekst zilvere letters met goude initialen, waerom de geleerden het den naem geéven van Codex argenteus. Wy hebben de uytgaeve en ophelderingen van dit stuk te danken aen Ihre, Stiernhielm, Knittel en, dien ik eerst had moeten noemen, onzen beroemden F. Junius. Ook heéft Tenkate, in een afzonderlyk werkje daerover, ten jaere 1710, uytgegeéven,Ga naar voetnoot(1) alsmede in zyne doórwrogte aenleiding tot de kennisse van het verhevene deel der Nederduytsche sprake, de regelmaetigheyd van het Moesogotisch en deszelfs overeenkomst met het Nederduytsch, breedvoeriglyk aengetoond. 'T is uyt den lyst, doór hem en Junius opgegeéven, dat wy de volgende woórden overneémen:
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 53]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 54]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Het tweeden Dialect der Teutonische tael, het Frankisch, schynt oorspronglyk eene vermenging te zyn geweést van de Opper- en Nedersaksische, de Allemanische en Nederlandsche spraeken. Het zelve is van lieverlede in het Hoog- en Platduytsch wechgesmolten. De Franken (dat is de vrye,) hebben op het tooneel der Europische gebeurtenissen, geduerende de vierde en vyfde eeuw, | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 55]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
zich te zeer vermaerd gemaekt, en zyn elkeen te wel bekend, dan dat wy ons over hen hier breedvoerig zouden uytlaeten. Genoeg zy het te herinneren dat de zelve zeer veél gemeenschap met de Belgen en Bataven hadden, ten tyde zy met de wapens Europa rondzworven en bevogten. Hunne eerste verblyfplaets was den, nog heden zoo genoemden, Frankischen Kreits, maer zy groeyden, op het laetst der vyfde eeuw, tot eene zoo ontzaggelyke magt en menigte aen, daf zy, hun land overgestroomd en in Gallie gevallen zyn, 't welk zy aen zich onderworpen en naer hunnen naem Frankryk genoemd hebben. De Fransche tael heéft nog zeer veél van hunne tael behouden. Eene overzetting der Evangelien doór Otfridus, eene vertaeling der Harmonica Evangelica aen Tatianus, leerling van den H. Justinus, ten onrechte toegeschreéven, en eene uytbreyding van het Boek der Zangen, anders genoemd het Hooge Lied, vervaerdigd doór Willeramus, Abt van Ebersberg in Beyeren, zyn de voórnaemste fragmenten welke ons in die tael zyn overgebleéven. In het vervolg zullen wy gelegenheyd vinden, over de zelve iets in het byzonder te zeggen. Zie hier, intusschen, eene kleyne vergelyking van Frankische, Neder- en Hoogduytsche woórden, de eerste welke ons onder de oogen zyn gekomen. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 56]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 57]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
De tael der Angelsaksen is het laetste Dialect van het Teutonisch, waervan wy te spreéken hebben. Eene groote menigte volks, herkomstig uyt de streéken van het tegenwoórdige Holstein en Meklenburg, waervan het meestendeel Saksen waeren, en een kleynder deel zich Anglen noemde, hebben zich alvroeg vermengd tot een volk, zich vestigende aen de kusten der Noórdzee, by de Eems en Wezer, tegens de grensen van het land der Batavieren. In het midden der vyfde eeuw wierden zy doór den Brittischen Koning Vortigern, destyds doór de Picten en Caledoniers zeer geplaegd, in Brittanien geroepen. De Provintie Kent aldaer in bezit gekreégen hebbende, bevonden zy dat land zoodanig naer hunnen zin, dat zy niet meer op naerhuyskeeren, maer veéleer bedagt waeren om Albion aen hunne heerschappy te onder- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 58]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
werpen; in welk opzet zy, doór den bystand van hun land ondersteund, ten vollen sloegen. Het overmeesterde land wierd in zeven Koningryken verdeeld, die in de negende eeuw weder tot een smolten. Onder Paus Gregorius den grooten, en dus omstreéks den jaere 600, namen deéze Angelsaksen, die nu aen Albion den naem van Angel- of Engel-land (Anglia) gegeéven hadden, het christengeloof aen. De hedendaegsche tael der Engelschen is grooten deels uyt de hunne ontstaen. Dat de Angelsaksische en de Oudbelgische taelen met elkanderen de grootste overeenkomst hebben blykt, niet alleen uyt de fragmenten doór Hickesius,Ga naar voetnoot(1) en de Angelsaksische vertaeling van het nieuw Testament, doór Thomas MareschalGa naar voetnoot(2) der geleerde wereld medegedeeld; maer ook uyt de getuygenis der Historie, welke verhaelt dat de heylige Geloofspredikers Switbert, Willibrord, Livinus, Bonifacius en andere, van Brittanien naer Belgien overstaken, om de aldaer nog in afgoderyen gedompelde volkeren tot het Christendom te bekeeren, waertoe zy geene tolken noodig hadden, zoo groot was destyds de overeenkomst der twee taelen. Men oórdeele: | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 59]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 60]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Tot dus verre van de Teutonische Dialecten.
Om nu nog met een woórd van het Kimbrisch te gewaegen, diene gezegd: dat het zelve ook Runisch genoemd en in zes min of meer van elkander verschillende Dialecten verdeeld word, namentlyk het Dano-gotisch of Oud-deénsch, het Scano-gotisch en Sueo-gotisch of Oud-zweedsch, het Noórweégsch, Yslandsch en Orcadisch. Er zyn ons in die Kimbrische taelen verscheydene gedichten overgebleéven, alle zeer stout in Poëzy en overdragtelyke spreékwyzen. Saxo Grammaticus, eenen Deénschen Historieschryver, die in de dertiende eeuw leéfde, meld dat verscheydene van die gezangen nog in zynen tyd te vinden waeren, in Runische letteren op de rotsen van zyn Vaderland gehouwen en Venantius Fortunatus, eenen Dichter van de zesde eeuw, (misschien den eersten Schryver die van de Runische letteren gewag maekt,) zegt dat men die op planken van essenhout graveérde: | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 61]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Barbara fraxineis pingatur Rhuna tabellis
Quodque papyrus ait, virgula plana valet.Ga naar voetnoot(1)
In de Litteratura Runica van Olaus WormiusGa naar voetnoot(2) en in de aenleiding tot de kennisse van het verheven deel der Nederduitsche sprake van L. TenkateGa naar voetnoot(3) vind men een Kimbrisch gezang, met de Latynsche en Nederduytsche vertaeling, 't welk van de oude Noórdsche of Scandinavische Dichtkunst eene zeer merkwaerdige proeve oplevert. Het is een soórt van Epicedion of Sterflied, gemaekt doór den Deénschen Koning Regner Lodbrog, welke op het laetste der achtste eeuw schynt geleéfd te hebben, en in zynen tyd eenen beroemden Skalder of Poeét was.Ga naar voetnoot(4) Om kort te zyn zullen wy nog, tot het aentoonen der naeuwe Verwantschap onzer tael en der Kimbrische, eenige woórden van slechts twee Dialecten van dit laetste opgeéven. Het eerste dat wy daer toe neémen is het Sueogotisch, waervan | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 62]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
den reeds met lof gemelden Ihre, in 1769 een grooter glossarium heéft in het licht gegeéven:
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 63]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 64]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 65]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Nu nog iets van de tael der Yslanders, genoómen uyt de Grammaticae Islandicae Rudimenta van Runolf Jonas welke geplaetst is in de onwaerdeérbaere verzaemeling van Hickesius.Ga naar voetnoot(1)
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 66]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Uyt de aengehaelde woórden is genoegzaem te zien dat onze Nederduytsche tael, in veéle opzigten, de overeenkomst, welke zy oudtyds met de Teutonische en Kimbrische Dialecten had, nog heden vry wel blyft gestand doen: daer, integendeel, het Hoogduytsch hiervan merkelyk is afgeweéken. In dit gevoelen worden wy, in zonderheyd doór de vergelyking der werkwoórden, ten vollen bevestigd. Overal waer de ouden de zelve in den of dan, fan, pen, ten en ven eyndigden, zoo als de Nederlanders nog doen, hebben de Duytschers een t voór de d, een b voór de f en | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 67]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
v, een f voór de p, en een s of tz voór de t, aengenomen: dus schryven zy bitten voór biddan, beben voór bevan, enz. Of nu, doór het verwisselen van die letters, ('t geén men hiervoóren gezien heéft dat, niet alleen in de terminatien der werkwoórden, maer ook in andere gevallen, by hen plaets heéft,) of, zeg ik, de Duytsche tael daerdoór iets in zagtheyd van uytspraek of welluydendheyd gewonnen hebbe, is een ander vraegpunt over het welk wy, althans hier, niet beslissen willen. Ondertusschen kunnen wy'er niet af van te zeggen dat een groot deel der bygebragte woórden, naer onze meening, een spreékend bewys der waerheyd van het tegenovergestelde, oplevert. Zoo klinken, by voórbeéld, (om maer van weynige te spreéken,) de oude Precopskische woórden appel, silver, tua; de Moesogotische af, arka, greipan, hairta, tungo, twalif; de Frankische diuval, duva, kalves; de Angelsaksische slapan, tyn, en de Kimbrische nadeel, naesduk, offer, pyla, pypa, syster, unterpant en wif, veél zagter en welluydender in onze ooren dan opfel / silber / zwei / ab / arche / greifen / herz / zunge / zwoelf / teufel / taube / kalb / schlafen/ zehn / nachtheil / schnupftuch / opfer / pfeil / pfeiffe / schwester / unterpfand en weib. Wy zouden omtrent de meerdere zagtheyd van onze moedertael boven het Hoogduytsch hier nog veél kunnen zeggen, maer spaeren daervan een nader | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 68]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
betoog voór eene volgende gelegenheyd. Hier is het de plaets niet om'er breedvoerig over uyttewyden. Nog eene opmerking hebben wy eventwel over de bovenstaende woórdlysten te maeken. Zy is deéze. Wy zagen in de zelve dat de ouden doórgaens, in hunne woórden, sc of sk schreéven, en uytspraken, (sconheyd, skaman enz.) waer de Hoogduytschers thans hunne sissende sch, en de Nederlanders hunne gutturale, doch meer aen sk gelykende sch, stellen. Ook hebben laetstgenoemden meestal de k behouden, daer die by de Duytschers doór ch word vervangen. Nu is de vraeg of het niet beter ware dat men de sk ook had blyven behouden, en dus skoonheyd in plaets van schoonheyd schreéf en uytsprak?Ga naar voetnoot(1) Het is niet lang geleden dat Scepenen, sculd en Scelde hier te lande nog in gebruyk waeren. Ligt komen wy in het vervolg op dit punt eens weder. Hier mede gelooven wy de oude verwantschap der Belgische tael genoegzaem aengetoond te hebben. De Vriesche, Bas-bretonsche en andere oude Dialecten, alhoewel met onze moederspraek de grootste betrekking hebbende, zyn wy voórbygegaen, om dat derzelver onderlinge vergelyking, uyt het oogpunt van onze bedoeling be- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 69]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
schouwd, van een minder belang was. Ook scheén het ons onnoodig iets, over de gemeenschap van het Nederduytsch met andere nog leévende taelen, bytebrengen, als zynde de zelve aen eenider genoegzaem bekend.Ga naar voetnoot(1) |
|