De Rotterdamsche Hermes
(1980)–Jacob Campo Weyerman– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 281]
| |
No. 43
| |
[pagina 282]
| |
droom dompelde, en uit wiens beschryving de nieusgrage Lezers mogelyk min nut dan vermakelyk tydtverdryf zullen rapen. Anubis, in een' ouwerwetschen studeerstoel achterover leunende, gelyk een Spaansche Don die den hals zal worden afgesneden, ving een namiddaguiltje, en geraakte (zoo hem dacht) onder een onbekent gezelschap, met het welk hy in eene diepe valei, zonder de nootzakelyke verkwikking van slaap of voetzel te genieten, nederdaalde. Eene duistere Beek, die op een bed van gout zant langs den bodem van deze valei stroomde, was hunne eenigste verkwikking, welke Beek die eigenschap bezat, dat zy hen voor een' korten poos verfrischte, doch waarby zy ondervonden dat hun dorst naderhant min verkoelt dan verhit was. Ieder kant van die Revier was met eene reeks heuvelen, vol kostelyken Erts bezet, want men kon, ter plaatze daar de aarde door den regen afgespoelt wiert, lange aderen fyn gout en verzilverde rotzen ontdekken. Aan het einde van die Valei stont de Tempel der Gierigheit, gebout op de wyze van eene Vesting, en door duizenden driehoofdige honden, om de Bederlaars af te wyzen, omringt. Zy begonden op de nadering van dit Gezelschap als Duivels te tieren, wanneer een Oud Wyf, gaande by den verzierden Naam van Vermogen, haar' dienst aanboot om Hermes en zyne Togtnoten te introduceeren. Zy droeg onder haar' voorschoot een' gouden tak, den welken zy zoo ras niet vertoonde, of de honden vielen plat ter aarde, en de poorten vlogen open om hen te verwellekomen. Zy werden door hondert yzere deuren geleit eer ze tot in 't hart van den Tempel konden indringen. Aldaar gearriveert zynde, zag Hermes de Godinne der Gierigheit met een' vuilen ruigen baart, en eene magere uitgeteerde contenantie ziten; zy was omsingelt met goude Staven en zilvere Pyramiden, doch half naakt en door koude bevende. Aan hare rechter zyde stont een booze vyant, Roof genoemt, en aan hare linkerhant de favoriet, Spaarzaamheit: d'eerste was Ontfanger en de tweede Kassier. Verscheide lange tafels, bezet met Officianten, waren geplaatst in den ingangk van den Tempel. Aan d'eerste tafel was het Komptoir van den Heer Omkooping. Een persoon naderde hem, luisterde hem iets in 't oor, en stak hem heimelyk eenig gelt in de | |
[pagina 283]
| |
vuist, waarvoor d'andere hem een stuk perkament, behoorelyk onderteikent en gezegelt, vereerde: de naam van dien Agent was Steekpenning. De naaste Bank was het Komptoir van Afkneveling. Alhier zat een miser Mannetje, met een kort pruikje, effen rokje en verslete schoenen, tellende en hertellende groote geltsommen, uit dewelke hy verscheide kleine beursjes, die hy aan differente Sollicitanten gaf, fabriceerde, en die hem kort daaraan weder eene menigte zakken boordevol restitueerden. Op dat oogenblik wert Hermes een Man gewaar die achter eene tafel schuilde, Bedrog genaamt; hy was gewapent met valsche schalen, ligt gewigt en bekrompe maten, door welke instrumenten hy onmetelyke schatten had verzamelt. Het zou eene eindelooze onderneming zyn alle de Amptenaren en Religieuzen van dien vervloekten Tempel af te malen, waaronder Anubis differente Gryzaarts ademloos en zwoegende op volle geltzakken zag leggen; ja sommigen van die, dewelke reets agonizeerden, drukten echter met gretige pooten die geliefde matrassen. Eenige scheurden met d'eene hant linnen en wolle, ja het vleesch en bloet der ellendigen van hunne uitgeteerde ligchamen, en wierpen met d'andere hant dien buit in den schoot van Hoeren en Koppelaarsters. Onder die laatste wert Hermes den geest van een ongelukkig Beleender te Abdera gewaar, die de Ingezetenen naakt uitschudde om eene Huiskat te kleeden; waarvoor hy zich eindelyk (na echter een Drostampt uit die algemeene plondering bemagtigt te hebben) om het verwyt van zyne conscientie te ontgaan, met een' pistoolschoot canonizeerde. Op eenen sprong begon die goddelooze Vergadering door het verschynen van een warend Gespook, Armoede genoemt, te sidderen. Doch dit Gespens was niet half zoo verschrikkelyk in d'oogen van Hermes als de Godinne der Gierigheit. Ieder Woekeraar dacht dat dit Spook hem dreigde; d'een liep hier en d'ander gins; doch de meeste namen hunne toevlucht tot den Kassier Spaarzaamheit, die hun, als een bekwaam Doktoor, het beproefde hulpmiddel van een gestreng dieet tegens die verschyning ordonneerde; na welke uitspraak zy hunne geltzakken opnamen en de yzere kisten toesloten. Hermes profiteerde van dat oogenblik, en addresseerde zich aan dat Gespens met de volgende woorden: | |
[pagina 284]
| |
Ach! Armoede; verschyn noit meer onder myne oogen; doch indien my dit verzoek wort geweigert, dwing my noit door uwe dreigementen iets, dat onrechtvaerdig of ondankbaar is, te begaan. Laat my noit myne ooren voor de zuchten der behoeftigen sluiten. Laat my noit den man, die my verplicht heeft, vergeten. Laat my noit, uit vreeze van in uwe handen te vallen, mynen Vrient, myn' Grontregel noch myne Eer verzaken. Indien immer Rykdom met zyne Kamenieren Ydelheit en Gierigheit my komt bezoeken, kom dan, ô Armoede, kom dan tot myne ontzetting; maar kom dan ook vergezelschapt met uwe twee lieve Zusters: Vryheit en Onschult, in wier gezelschap gy altoos blygeestig zyt. | |
Oud Nieus.Te Parys is de Heer Willem Law, de Pollux van Kastor Jan, uit de Hel van de Bastille naar den Hemel van Verzailles opgevaren, maar door de zwaarte van zyne misdaden de novo in het Vagevuur van de Conciergie geprecipiteert; en Madame Law, de geabandonneerde Ariadne van den vagabonderenden Thezeus, Jan de Financier, wort dagelyks op haar levê van eene Hecatombe impertinente Krediteuren opgewacht. Hermes beklaagt uw lot, rampzalige Wederhelft van dien beroemden Trapaza, die met eene onvermoeide long den laatsten druppel gouts uit de uijers van de wispeltuurige Gallia gezogen heeft; van den doorslepensten Bedrieger die ooit uit het armoedig ei van eene Schotsche Klokgans is gekipt; van een' Ingenieur, die door eenige greintjes imaginair Aurum Fulminans de grontvesten van Vrankryks credit, Koophandel, en Themis achtbaarheit, tot in de wolken heeft doen springen; en, door den Vorst van zyne schult te ontheffen, den Boel der Onderdanen heeft inzolvent gemaakt; die het Lint van St. Esprits Ridderorder met een' tweeden Leibant heeft geaccompagneert, en de Goden als kleine kinderen om den tuin geleit. Volmaaktheit klimt, zoo in 't schelms als in 't eerlyke, by trappen op: dit probeert Hermes in den Schotschen Mirakelsant, die, niet gewoon dan met Koningen van geprepareerde speelkaarten te familiarizeren, by geval een Vorst van Missisippy, die troef gewent was, in zyne handen kreeg. Met dien Souverain op halve winst geaccordeert, inventeerde hy een nieu | |
[pagina 285]
| |
Spel, waar zich groot en klein inwikkelde. Deze moesten in 't eerst eenige trekken halen. Doch op 't laatst keerde de Fortuin hare kornetmuts, en Jan won kap en keuvel. De Verliezers beginnende te doleren, pakte hy zyne biezen, speelde haas op, en scheidde, gelyk eene uitgeblaze lamp, met een' vuilen stank, waardoor de in slaap gesusde Aktionisten ontwaakten, die (gelyk het ziende gemaakt Vroutje in de fabel) te laat gewaar werden dat het gulde Palladium van hunne Voorouders door dien schalken Ulisses gerooft was, waarop zy: Angst en Naberou hunne overgebleve papiere Juweelen veilden, doch bevonden dat die Toverschatten in boondoppen en noteschelpen getransformeert waren. Uit Engelant wort geschreven dat de Heer Ailslabie door een overval van de Jicht op het uiterste heeft gelegen. De Graaf van Coup.... was zoo jammerlyk door het Flerecyn bezeten, dat hy tegenwoordig wel verdiende aangeroepen te worden als Patroon van de Podagreuzen. Hermes heeft hem meer dan eens bezocht, wanneer hy op de pynbank van eene rolkoets gerekt en gestrekt lag, doch noit de minste confessie van pyn uit die gerezolveerde tong konnen trekken. Hy was een wakker Krygsman geweest, en diverteerde zyne gedachten met duizende zoo militaire als galante voorvallen. Wanneer ik (zeide hy) in de Bloeimaant van myne smert aan de ontydige separatie van verscheide eerlyke Officieren gedenk, die als weelige lauwrieren door de seissen van de Doot zyn gesnoeit, en meer eerbiet dan medelyden verdienen; verwensch ik dat koekkoeks sterflot van een zacht verenbed. En wanneer ik my de verwoesting, die de noordenwint van Atrops onder die parterres schoone bloemen der flokkerende Hofdames heeft aangerecht, erinner, worden de doove kolen van myne uitgebluste galanteryen zoo krachtig aangeblazen, dat ik veeltyts twyffel, of pyn in iets, dat reël of imaginair is, consisteert. Jonker Fredrik was van een tegenstrydig sentiment; want wanneer zyn Doktor hem in 't hartje van die kwaal alle gezoute en gekruide spyzen interdiceerde, riep hy: Mortbleu, myn Heer, ik lach eens met je verbot, en ik zal, in spyt van u en uwe Confraters Geneesheeren, in plaats van die garstepapjes, ham, gezoute vleesch en saucyzen smullen: want in het pynelykste van myn acces is het eerste woort: O die verbruide worst! de D.... haal die gepeperde krapjes: Ai! ai! die sellermentsche | |
[pagina 286]
| |
Wynspons! dat gerookte Paterstuk! Zonder diergelyke pynstillende zegeningen zou ik u, Heer Doktor, uwe Collegâs, myne Domestiken, en waarschynelyk my zelven in den derden of vierden graat verwenschen. Rome bericht ons, dat een Jezuiet, gedegnizeert onder het zwarte pak van een Abt, de Kardinalen in het Konklave beluisterde, doch, ontdekt zynde, met schimp wechgejaagt, en door de Laqueijen niet weinig uitgejout wert. Daar is geen verdienstiger Apostel om het onkruit van den hinkenden Loiola voort te planten dan een vermomt Jezuiet, en geen bekwamer Hoffpion ( Ga naar voetnoot* ad majorem dei gloriam) dan een Outerfiel van St. Xavier. Altoos verkiest hy, Missionaris zynde, Koningkryken die overvloeijen van het goddeloos gout, slymerige paerlen en verfoeijelyke diamanten; want de ruige dierevellen van de toverachtige Lappen en besneeude Finnen zyn hem een walg. Hy sluipt door het riool van eene gesuikerde toegevenheit in de Biecht in de gulde Paleizen der sterffelyke Goden: begrimt, als de driehoofdige Deurwachter Cerberus, de impetrerende Candidaten, en dissolveert in den Wyngeest van eene infernale schynheiligheit de aalmoessen der behoeftigen en openstaande ampten. Hy is St. Pieters loontrekkent Vergulder, die de ceremoniëele afschilveringen van het papale Auter met religieuze stopverf en klatergout repareert: hy is de Baker die de gerafineerde dubbelzinnigheden en tastelyke logens met eene Ga naar voetnoot† innerlyke achterhouding bezwachtelt; en is de Vroetvrou die de ryke Devotarissen en weelderige Klopjes van hunne gulde en zilvere Speelkinderen verlost. Een Jezuiet is de Magneet die de Roomsche kist des bedrogs door den tabbert en de wapenen ophoudt; hy is de Chirurgyn, door wiens lancet de voornaamste Hugenoten in de Reformatie eeu der gelaersde en gespoorde Apostelen zyn ader gelaten; en hy is de Dwingelant die op dit oogenblik den yver van Hermes onderschept: want d'Oude zou niet graag door eene al te vrye ontdekking zyn' taaien gorgel aan Loiolâas moortstilet, of zyne ingewanden aan de operatie van zantzakken bloot geven.
Sr. Hermes. Wy zyn drie jonge Juffers die ieder drie Bouteilles Champagne-Wyn in min dan drie uuren hebben uitgepooit, en ieder drie lange Pypen, | |
[pagina 287]
| |
met Tabak, Savie en Rosmaryn opgevult, hebben uitgerookt, en echter noch zoo nuchteren zyn als een jonge Kapellaan die niets dan Wywater genuttigt heeft. Ei lieve, Oude Waarzegger, onderricht ons doch eens of 'er eene heimelyke eigenschap onder het syffergetal 3 latiteert: want by myne onbevlekte zuiverheit, Hermes, ik ben somtyts in min dan een quartier tete à tete met myn Minnaar zoo dronken als een snepje.
Uw E: Dienaresse
De heimelyke kracht van het drietal is geen duister Raatzel voor sommige Juffers, doch Hermes wyst de onkundigen naar het overspelig Orakel van Emperos Burgt, dat dagelyks in d'oneve schalen van een drietal gewogen wort, en volmaakter in dat waaggewigt van een drietal is geverseert dan zyn Echtgenoot in de Justitie-balans der Gerechtigheit. Voorleden maandag wert Pater .... als een gevange van de H. Inquisitie, door verscheide misnoegden van zyne Parochie op het Kasteel van Leeuwenburg in de Vierschaar van Hermes (nota bene, dat die bitter Roomsch is) gebragt, en beschuldigt, dat hy op den Feestdag van de H. Kruisvinding de Gemeente deerlyk had beschimpt; Want (zeiden zyne Beschuldigers) hy bleef, op den stoel geklommen zynde, om ons, volgens belofte een Sermoen vol pit en marg over te leveren, een' geruimen poos sprakeloos staan kyken, en daalde schielyk, zonder boe of ba te zeggen, naar beneden. Heerom allegeerde in zyne defenzie, dat hy ten onrechte beschuldigt en deerlyk mishandelt wert. Het is wel waar (riep de Herder) dat ik op den Kansel klom om te Sermoniseeren, doch in myn' zak tastende, miste ik myne geschreve Oratie. En alzoo ik niet gewoon ben, als een Schooljongen, eene van buitengeleerde les op te zeggen, ben ik wederom neêrgedaalt, en hebbe na den middag door eene heerelyke lectuur die omissie (nemine contradicente) gerepareert. Hermes condemneerde aanstonts de Aanklagers in de kosten van het proces, benevens eene honorabele amende: want dewyl de Pastoor eene zaak had uitgewerkt die geen mensch binnen de wanden van de | |
[pagina 288]
| |
kerkschuur en meer dan 16 jaren gehoort noch gezien had, namelyk een Sermoen na den middag, bleef zyne Eerwaerde volkomen door den Ouden geabzolveert. | |
Tegens de Duëllisten.Een doodelyk Tweegevecht tusschen een gespan van twee dronke boere reekels, waarvan d'een mors doot is en d'ander op het gypen legt, perst Hermes, om by form van tydtverdryf te vragen, of een Tweegevecht niet is aan te merken, even of men met een paar dobbelsteenen bestont te werpen wie eerst den moort zal steken? want somtyts vallen'er twee azen voor hen beiden. Anubis, die nu en dan een weinigje streng is tegens de Lyders die in 't Hospital van Becco cornuto krank leggen, zal thans een staaltje tot hunne eer ophalen, en daarmê tot aanstaanden Donderdag van zynen Lezer afscheit nemen. Een eerlyk Man, wiens Vrou niet boven verwachting eerlyk was, kreeg eenige vonken van de toorts van Overspel in den neus, en was zoo gelukkig, dat hy den Doffer met de Duif op het nest (in puris naturalibus) betrapte. De Galant, die 't cachet van het huwelyks-Magazyn gevioleert had, vraagde, of hem tydt gegunt was om op te staan en zyn' degen te nemen: O ja, met veel vermaak (repliceerde de gehoonde Eigenaar) niet alleen uw' degen, maar zelfs kont ge uwen rok en laerzen aantrekken. De Pikeur in min dan anderhalve Ave Maria gekleet zynde, zei tegens zyn Zwager: Welaan, myn Heer; nu ben ik tot uw' dienst, en ik zal u naar uw welgevallen met pistool of degen voldoening geven. Halte (zei d'ander) wy zyn niet egaal om te vechten: laat my ook eerst myn hart eens met uw Wyf ophalen, dan zal ik, of myn krakkeelyzer met u meten of viktorie schieten. Neen, Broeder, (vervolgde hy) het is myn Wyf, dat dikke Beest, dat den helm van myn adelyk wapen met twee ongemeene hartshoornen gepalleert heeft, en die Dame zal ik, en niet u, naar verdienste castigeren. Hermes wil wel gelooven dat die Koekkoek geen bloodaart was, doch hy gelooft desgelyks, dat diergelyk eene discretie meer een' Rechtsgeleerden, die met long en tong Themis bank verdedigt, passen zoude dan een Man die gewoon is met pistool en degen de slagtbank van Bellona te dienen. |