| |
| |
| |
[Lierzang aan de Amsterdamse Schutterij]
Helden, dappre Stadgenooten,
Die, den schoot der rust ontsneld,
't Wapentuig hebt aangeschoten,
't Hoofd dorst bieden aan 't geweld:
Die om de achtbre leeuwbanieren
D'ouden roem der Batavieren
Nieuw gelouterd schittren doet;
En de pronk der Nederlanden,
Naauw ontworsteld aan de banden;
Hebt gedekt voor d'overmoed.
| |
| |
Helden, die, van 't slagveld keerend,
U aan burgerdeugden hecht;
't Vaderland, uw' naam vereerend,
Doet uwe edle daden regt:
't Viert u met triomfgezangen,
Daar gij bij 't gejuich ontvangen,
't Woelig krijgsmans leven poost:
Welkom bij uw vaders, moeders,
Bij uw zusters, bij uw broeders,
Bij uw vrouwen, bij uw kroost!
Drukt de teêrgeliefde panden
Aan het blakend heldenhart;
Vindt, omstrikt door zachter banden,
't Stil genoegen na de smart.
Laat de maagdelijke vingren
Lauwren om den schedel slingren
Van den dappren jongeling,
Die, daar 't land zijn hulp behoefde,
Kwijnend niet in d'arm vertoefde
Die lieftallig hem omving.
| |
| |
Maar wat baten lauwerbladen,
Tuigen van vergoten bloed;
't Hart, door geen verwijt beladen,
Vinde een loon dat meer voldoet:
Zijn gezin met blijdschap nader',
En aan 't blakend harte stort':
Dat het zwaard door teedre handjes,
Van geliefde huwlijkspandjes,
Aan zijn zijde worde ontgord.
Niet de hand der teedre schoone
Vlecht' haar' liefling d'eereband;
Neen, het vlekloos hart bekroone
De edle zucht voor 't Vaderland:
Moge 't, in het zuiver blaken,
't Onvergald genoegen smaken,
Aan de stille deugd gehecht:
Ja, het zal zijn' moed vergelden,
Dat hen niet de trots der helden,
Maar een bloeijend kroost omvlecht.
| |
| |
Ziet hoe met de dartle plassen
't Goud weêr naar uw steden vloeit:
Ziet op nieuws het mastbosch wassen,
Door den wrevel uitgeroeid:
Ziet de welvaart aan uw stranden:
Ja zij vraagt slechts nijvre handen,
Handen door de trouw geleid,
Om dien overvloed, die schatten,
Die ze u toevoert, aan te vatten,
Als het loon der werkzaamheid.
Zag hij 't, die met schimp betaalde
Wat de trouw hem had verleend;
Die op d'edlen handel smaalde,
Dien hij uitzoog op 't gebeent:
Zag hij 't, die de vrucht der jaren
Plonderzieken tollenaaren
In zijn' wrok ten beste gaf;
Hij stikte, in ontstoken bloede,
Aan zijn magtelooze woede,
En uw zegen waar' zijn straf.
| |
| |
Doen geene eeuwen ook vergeten,
Dat de leeuw, in slaap gesust,
't Ramlen van de slaafsche keten
Kon verduren in zijn rust:
Ook zij zullen niet verbergen,
Hoe het laf, brooddronken tergen
d' Ouden aard weêr boven joeg;
Hoe hij de afgereten banden
Zijn' verwaten dwingelanden
In het schimpend aanzigt sloeg.
Ja, zij zullen dankbaar melden,
Hoe een stille burgerschaar,
Snel hervormd in oorlogshelden,
Spotte met het doodsgevaar:
Hoe zij voor hunn' erfgrond waakte,
't Troetlen van de rust verzaakte,
Voor het lastige ongemak,
Burgers storm en kou verdroegen,
En zich legrend nedersloegen
Onder 't vochtig hemeldak.
| |
| |
Hoe de bloem dier duizendtallen,
Geesels van 't verwoest Euroop,
Wegdook achter Naardens wallen,
Siddrend in dien schuilhoek sloop;
Hoe die krijgren, halve Goden,
Met bebloede koppen vloden,
Waar gij hun den buit ontwrongt;
Hoe de moed der krijgskornellen,
Met de dappre rotgezellen,
De eer der vadren heeft verjongd.
Voor den veldheer, voor zijn scharen,
Voor der hopliên stout bestaan,
Voor den roem der Amstellaren,
Heffen wij 't triomflied aan:
Ja, de zorg der Burgervadren
Wil dien edlen stoet vergadren,
Die, omgord door d'eendragtsband,
Burgertrouw ontzaglijk maakte,
Dapper kampte, rustig waakte,
Voor Oranje en 't Vaderland.
| |
| |
Maar dier edle heldenzielen,
Die, in d'eerbiedwaarden strijd,
Worstlend aan uw zijde vielen,
Zij een dankbre traan gewijd:
't Laatste nakroost zal 't gedenken,
En erkentlijk hulde schenken
Aan 't onschatbaar burgerbloed;
Ja, het hart der laatste neven
Zal haar billijke eere geven,
Bij 't herdenken aan uw' moed.
Gij, die, na het rustherstellen,
't Oud beroep aanvaardt met vreugd,
Gij, die verder voort wilt snellen
Op de baan der heldendeugd;
Gij, die voor 't onwinbaar Naarden,
Met uw bliksemende zwaarden,
't Edelst werkstuk hebt voltooid,
Wakkre burgers, dappre helden,
Kan geen loon uw' moed vergelden...
Neen, vergeten wordt hij nooit!
| |
| |
Dat door onmiskenbre borgen
Wakkre trouwe Vadren zorgen
Regtdoend, gul en edelaardig,
Aan Oranjes keuze waardig,
Zwoegen zij in d'achtbren rang:
Zoo blinkt, uit het deinzend duister,
Amstels Kapitool in luister,
Als de zuil van uw belang.
Laat dan 't blijd Wilhelmus klinken!
't Heeft de Franken uitgeleid:
Hollands vroege roem zal blinken,
't Kweekt weêr d'oude dapperheid.
Heil de ontboeide Nederlandren,
Trouwe broedren voor elkandren!
Heil Oranje! bloei zijn stam!
Heil de Helden die vergadren!
Heil de trouwe Burgervadren!
Heil 't herbloeijend Amsterdam!
|
|