| |
| |
| |
12 - Salut en Merci (1955)
Van Salut en Merci kan men zeggen wat u van het verhaal Genezing door Aspirine hebt gezegd: dat men het slechts eens of in elk geval zeer zelden schrijft. Is dat ook uw mening?
De variaties waarin het leven zich voordoet en waaruit de romanschrijver zijn keuze kan doen, zijn oneindig. De geestige Fransman die beweerde dat er maar vierendertig zijn, had liefdeverhoudingsromans op het oog en vergiste zich ook daarin nog. Zo kan men de toonkunst en de architectuur ook tot een paar dozijn typen herleiden, als zijn hun variatiemogelijkheden eindeloos. Wel is het zonder enig voorbehoud juist dat geschriften als Genezing door Aspirine en Salut en Merci, waarin men tracht zich in eenmaal geheel te geven, onherhaalbaar zijn.
*
Het heeft me steeds ontsteld te constateren dat de meeste recensenten dit opstel als een kwaadaardig pamflet hebben beschouwd, terwijl het voor mij veeleer een wrange, vernietigende biecht is, waarin u onvertogen uw ontgoocheling over het leven en uw diepe onvrede met uzelf uitspreekt. Zijn momenten, zoals u in dit essay hebt uitgeschreven, in uw leven dikwijls voorgekomen?
Ik heb met weinig uitzonderingen het leven geleid van ‘un homme bien rangé’, zoals Simone de Beauvoir dat van ‘une jeune fille bien rangée’, en toch zijn die momenten zo talrijk, langdurig en zwaar geweest, dat het mij soms verbaast dat ik nog leef. Wie Salut en Merci niet gelezen heeft als een klacht, heeft het met onwil gelezen.
*
Ik vind het een aangrijpend boek omdat u er uzelf zo naakt in prijsgeeft.
| |
| |
Ikzelf en, zonder ijdelheid, vele lezers met mij, vinden het een van mijn beste boeken.
*
Het belangrijk kritisch-agressieve gedeelte van uw opstel wil de nietswaardigheid en ijdelheid van de menselijke cultuur, het beschavingswerk en onderwijs, de maatschappelijke en politieke vooruitgang in het licht stellen. Dit alles is voor u een stelsel van levensvervalsing, ‘klatergoud en boerenbedrog’, gefabriceerd door conformisten, arrivisten, hypocrieten, abnormalen, blaaskaken, zonder van de leidende figuren te spreken, die ‘massamoordenaars, geestdrijvers, fumisten en profiteurs’ zijn. Nuchter objectief gezien, is dit sinister beeld van de menselijke civilisatie onhoudbaar. Het verloochent trouwens geheel uw eigen werk en is in tegenspraak met de overtuiging die u in onze gesprekken hebt geformuleerd: dat u steeds de ratio en haar nuttige geestelijke arbeid voor de mensheid boven gevoel of traditie hebt verkozen. Bent u zich ervan bewust dat u deze negatieve cultuuren beschavingskritiek hebt geschreven onder de macht van een uiterst subjectieve gestemdheid, waaruit dan moet blijken, dat u, zoals ik en iedereen, in innerlijke contradicties leeft?
Daar ben ik mij zeer goed van bewust, maar dat doet er mij geen enkele letter van terugtrekken. Het is in mijn ogen een tegenstelling en geen echte contradictie, waarvan de twee thesen elkaar opheffen. Ik houd zulke tegenspraak voor onvermijdelijk en met elkaar verzoenbaar in een mens die de ratio en nuttige geestelijke arbeid boven gevoel en traditie stelt. Men kan open oog hebben voor het onzinnige in het cultuurverschijnsel en toch ‘arbeiden en niet vertwijfelen’. Daarom is het dat Ruskin, de auteur van dit boek, de grote schrijvers helden noemt; en wat doet de schrijver van Salut en Merci andere dan de onzin bestrijden.
*
Ik vind uw cultuur- en beschavingskritiek te veralgemenend
| |
| |
negatief. U hebt te weinig oog voor het positieve.
Neen, u zou moeten opmerken dat ik niet alles verwerp. Ik zeg klaar en duidelijk, nu eens wat mijzelf persoonlijk mishaagt, en ik eis voor mij dat recht op, en dan weer wat op zichzelf verwerpelijk is. Tot nu toe heeft de ene wel zijn globaal ongenoegen daarover geuit, de andere toegejuicht, maar een weerlegging op de tekst zelf heb ik nergens mogen lezen.
*
Toch blijf ik bij mijn standpunt en ik zal het verduidelijken. In uw lapidair negativisme geeft u de indruk de filosofie, de literatuur, de politiek, de sociale actie, enz. te verwerpen; ten onrechte. Ik geloof en ben er zelfs van overtuigd dat u het in feite hebt tegen filosofische mistfabricatie en trapeze-acrobatiek, literair fumisme, wetenschappelijke gewichtigdoenerij, politiek compromissenspel zonder eerlijkheid of moed, sociaal profiteurschap, enz., kortom de uitwassen en misbruiken, maar - om het met een verouderd cliché te zeggen - in uw radicalisme gooit u het kind met het badwater weg.
Ik verwerp helemaal niet het gehele cultuurleven in Vlaanderen of elders, maar zeer concrete aspecten ervan, die ik beschrijf met getal en omstandigheden. Dat boek is volstrekt niet negatief. Mijn werk in zijn geheel is optimistisch positief. Ik weet zeer goed wat in de plaats moet komen van wat ik verwerp en heb daar herhaaldelijk voor getuigd. Ik ga enthousiast mee met de progressieve mensheid. En de meest afbrekende kritiek is nog positief. Wanneer ik bijvoorbeeld schrijf: ‘Weg met de dictatuur’, wek ik op tot een zeer positieve strijd voor een zeer positieve democratie.
*
U bent dus in de grond geen cultuurpessimist?
| |
| |
U herinnert zich misschien dat ik onmiddellijk na de oorlog, in een debatavond door Maurice Roelants georganiseerd, met veel reclame, in het Paleis voor Schone Kunsten te Brussel, mijn cultuuroptimisme heb verdedigd tegen Anton van Duinkerken, die tot aller verbazing, misschien onder de invloed van de oorlogswinter, waarin hij met zijn acht kinderen tulpebollen had gegeten, een volslagen cultuurpessimist bleek te zijn. Dat is wel typisch voor katholieken die sedert de hooggeprezen middeleeuwen de cultuur bergaf zien gaan, maar het is toch ook mogelijk dat deze bedreven opponent het cultuurpessimisme heeft gekozen, omdat ik slechts wilde opkomen voor het optimisme. In elk geval, ik sprak mijn innige overtuiging uit. Het zogenoemd cultuurnihilisme van Salut en Merci is gericht tegen een cultuurkarikatuur.
*
Hangt uw negatieve visie op het cultuur- en beschavingsleven misschien samen met het subjectieve gevoel dat de actieve oriëntatie van uw leven in de richting van cultuurscheppend werk, waartoe u in uw kindertijd werd gestimuleerd door geldingsdroom en zelfs messianische, profetische bezieling, eigenlijk ijl of zinloos was, of althans in zijn verwezenlijking ver beneden de maat van uw droom bleef?
Ik meen uw vraag goed te begrijpen en zal ze ook beamen. Salut en Merci is inderdaad de klacht van een man die in zijn jeugd, door al te naïef vertrouwen in zijn opvoeding, al te veel nutteloos leed heeft geleden.
*
Dit betekent voor mij niet dat u zich een mislukkeling zou voelen, wel integendeel dat u uw eenzame rebellie hardnekkig voortzet.
Dat is zeer juist. Salut en Merci is in geen enkel opzicht de klacht
| |
| |
van een mislukkeling. ‘De verloren zoon’ zegt woordelijk dat hij zijn rebellie zou doorzetten indien hij er zeker van was dat ‘allen zouden spuwen op zijn graf’. Zelfs dan zou hij in zijn eigen ogen geen mislukkeling zijn geweest, maar iemand ‘qui bonum certamen cettavit’.
*
Voor een groot deel is uw cultuurkritiek een veroordeling van uw eigen levensbeleid. ‘Gelijk die Germaanse Don Quichotte heb ik leven, geluk ... verwaarloosd om capriolen te maken in een zweefrek vastgehaakt aan wolken, mij groot gevoeld als de angstgillen tot mij opstegen, mij ijdel gespiegeld in de tranen van mijn geliefden. De cultuur heeft van mij een hansworst gemaakt. Ik was fier op mijn wonden en zweren, op de pijn die ik toebracht.’ Dit is een ontroerende belijdenis, maar ook een biecht die aan openbare zelfbestraffing doet denken.
Akkoord voor de openbare zelfbestraffing die zo is bedoeld. De katholiek die zijn geloof wegvecht wanneer het, vergeet dat niet, innig met zijn maatschappelijke staat is verbonden, verovert geen nieuwe godsdienst, geen nieuwe maatschappelijke staat, maar een leegte, waarin hij het geluk van vrijheid, rationaliteit en eenheid met de voorpost van de denkende mensheid nog ontdekken moet. Hij heeft rondom zich niets dan tranen verwekt voor een zaak die de moeite niet waard was.
*
Dat u door uw zogenaamd quijotisme ‘leven, geluk, liefde, vriendschap, sociabiliteit’ hebt gemist, zal wel voor een deel juist zijn. Maar, ten eerste, wie een creatieve roeping volgt, geeft onvermijdelijk vele kansen tot rijker intermenselijk leven prijs en dat moest ook uw onontwijkbaar lot zijn; ten tweede, de oorzaak van een oriëntatie, die u te weinig levensgeluk en liefdescommunie schonk, ligt slechts gedeeltelijk in uw aanleg en veeleer in uw kindertijdbeleving en vormingsmilieu, in elk geval buiten uw bewuste wil en macht.
| |
| |
Akkoord ook voor het missen van vriendschap en welbehagen waartoe de alleengangers zichzelf veroordelen, en akkoord voor de doem die ik in mijzelf draag en nooit heb geloochend.
*
Mijn overtuiging is dat de oorzaak van al uw moeilijkheden en conflicten niet ligt in uw milieu, de cultuur, etc., maar in uzelf. Sinds uw kindertijd keert u zich beurtelings tegen uw milieu en tegen uzelf, attaqueert u uw omgeving of uzelf. Ook in dit essay veegt u het beschavingsmilieu de mantel uit: schoolwezen, cultuur, letterkunde, politiek, Vlaamse beweging, Kerk, enz. (Alleen uw ouders en het Londerzeelse kindermilieu blijven onaangetast, want ze zijn voor u taboe.) En tussendoor werpt u zich op uzelf om u af te schilderen als naïeveling, domoor, Don Quijote, en u openbaar als schuldig te bestraffen. Zou uw leven niet rustiger zijn als u met uzelf en uw evenmensen vrede kon nemen?
Nu valt u mij frontaal aan en dat bevalt mij, maar het is onrechtvaardig. Natuurlijk zou mijn leven rustiger zijn geweest indien ik vrede had kunnen nemen met mezelf en de medemens, maar dat zou het ook geweest zijn indien ik er geen vrede had kunnen mee nemen en niet had geschreven, en het zou het nog veel meer zijn geweest, ware ik een zak bloem. Daar gaat het echter niet om. De kwestie is of mijn klacht gegrond is. Dat is ze en ik ben liever een weerbaar man dan een schaap.
*
Ik heb volstrekt de bedoeling niet u aan te vallen. Ik bewonder elke weerbaarheid in het leven en ook sympathiseer ik in bepaalde opzichten met uw agressiviteit wanneer ik het met haar objectieven eens ben. Ik wilde maar zeggen dat zichzelf aanvaarden zoals men is en het leven zoals het is, toch waarde heeft.
Dat ontken ik helemaal niet, maar het onvermijdelijk einde van
| |
| |
die aanvaarding is toch schaapachtigheid. U zult mij nooit horen bekennen dat ik niet opstandig had mogen zijn.
*
Dat weet ik. Ik denk dat het van kindsbeen af uw lot was het te moeten worden. Vandaar dat ook later uw sterk negatieve bindingen met uw opvoeding, kloostertijd, seksuele moeilijkheden, geloofscrisis, jeugdige artistieke rivaliteiten, zeer gefixeerd blijven, tot in het traumatische. Maar ik stel u tóch de vraag: wanneer u thans op uw leven terugblikt, zou de vrede van het vergeten u dan niet liever zijn geweest?
Neen. In 1970 overzie ik dit alles sinds vele jaren met grote sereniteit, maar ik heb niets vergeten en als er iets is dat ik juist niet betreur, dan is het Salut en Merci te hebben geschreven. U moet dat boek zien als een woedende schreiende uitval tegen de mensheid, van een man die op die mensheid verliefd is. Om u in de genadeloze bitterheid van die man in te denken, moet u zich alleen maar voorstellen dat, sedert welhaast tweeduizend jaar, het blanke ras een kosmogonie en een mythologie worden opgedrongen, waarvan op dit ogenblik letterlijk ieder verantwoordelijk leider, en dit sedert ten allerminste een eeuw, weet dat ze vals zijn. Stel u voor dat desondanks honderdduizenden mensen, beschikkend over onbeperkte kapitalen en onbestreden gezag, nacht en dag in de weer zijn om die valse voorstellingen te verspreiden. Stel u voor wat om die valse voorstellingen door miljoenen gedaan werd en geleden, alleen maar in de bedden van de echtparen en de celibatairs. Als dat nog niet volstaat, lees aandachtig Salut en Merci regel voor regel. Op de duur zal de gedachte wijken die velen blind maakt voor dat boek: ‘Onze christelijke beschaving is toch de voortreffelijkste die de wereld ooit heeft gekend; zoals alle mensenwerk vertoont zij fouten en gebreken, maar die geven toch niemand het recht ertegen tekeer te gaan zoals Walschap’.
*
| |
| |
U spreekt over ‘uitval tegen de mensheid’ en u alludeert verder op het christendom. Gaat het tegen beide, of vooral tegen het christendom?
Tegen beide. Het is vooral een cultuurkritiek, maar die cultuur is uiteraard door het christendom bepaald.
*
Vooral uw geloofscrisis heeft u diep geblesseerd. Zij heeft zich blijkbaar geënt op een complex van wanhopige geborgenheidsnood gepaard met achterdocht, twijfel en agressiviteit dat u reeds als kind eigen was. Daaruit is in uw mannenleeftijd een jarenlange crisis van eenzame wanhoop, zelfverwijt, schuld, zelfwoede en explosieve agressiviteit ontstaan: ‘Ik voelde mij van kindsaf bedrogen, zo cynisch als ik het nooit mogelijk had geacht,’ schrijft u. Ik vind dat een der meest centrale regels in heel uw werk, voor hen die u willen be-grijpen.
De passus die u citeert, wil ik vandaag nóg schrijven.
*
Ik vraag me echter af of u zich niet met een masochistische martelaarsaureool siert als u schrijft: ‘Nu ga ik naar mijn graf, geradbraakt en geschonden, gestraft omdat ik te edel ben geweest om ouders, opvoeders en leiders te wantrouwen’.
Ook die tekst, masochistisch of niet, wil ik vandaag nog schrijven.
*
Het meest aangrijpend in Salut en Merci vind ik niet de uitdagingen en losbarstingen van agressiviteit tegen ouders, opvoeders en hedendaags cultuurmilieu, maar het verdoken verdriet om wat sinds uw kindertijd is misgelopen: ‘Geboren om bemind te worden, werd ik gedoemd tot mishagen’, en ‘Ik heb de wereld
| |
| |
laten vallen omdat ik niet liefheb’. Is de diepste reden van al uw agressiviteit, die reeds in de kindertijd van u een ‘wilde, systeemloze kop’ maakte, niet dat u van kindsbeen af nooit gelukkig bent geweest, geremd, beladen met schuld en - naar uw gevoel - onbekwaam tot leven?
Ben ik onbekwaam tot leven? Hebben de anderen meer moed aan de dag gelegd dan ik, meer bekwaamheid in het wagen en overwinnen? Ben ik onbekwaam tot leven omdat ik opstand verwekt heb tegen wat de Kerk van Vlaanderen had gemaakt? Waren de geestelijke leiders bekwamer die hun rijk zien ineenstorten en hun volgelingen weglopen? Tegen wie moet ik opzien? Tegen mossels, ja-knikkers en komedianten die mij gelijk geven en omkijken of niemand het gehoord heeft? Ik neem onbevangen mijn deel van de schuld op, maar ik laat de schuld van het wereldje waarin ik ben opgegroeid niet op mij laden. Als ik onbekwaam ben tot leven, dan waren en zijn de beste schrijvers van Europa het ook, want zij hebben veel ergers geschreven: ‘Ecrire, c'est contester,’ schrijft Pierre de Boisdeffre in zijn Une histoire vivante de la Littérature en ziehier de interessante context: ‘On me considère comme un critique de droite et je me sens en effet accordé à une certaine réalité sociologique française, où le poids de la droite augmente. Mais je n'ai rien de commun avec les écrivains qui la représentent. Dans un pays à droite, la littérature est à gauche. Ecrire, c'est contester. Je suis un critique de droite qui ne s'intéresse qu'aux écrivains de gauche’.
*
U bent in een combattieve dag, en dat doet mij genoegen, want het bewijst dat u eerlijk reageert. Maar u hebt me verkeerd begrepen. Ik heb er geen seconde aan gedacht te beweren dat u van uw leven niets belangrijks hebt gemaakt. Ik geloof integendeel dat u op de gebieden van wilskracht, moed, doorzettingsvermogen, creatieve energie ontzettend veel hebt gerealiseerd en bovendien op diverse gebieden met groot succes. Dus op dat stuk ben ik het met uw antwoord eens. Wanneer ik over onbe- | |
| |
kwaamheid tot leven sprak, bedoelde ik, diep in uzelf, uw verdriet om het leven, waarover wij het reeds vroeger hadden. Ik heb namelijk het gevoel dat ook in dit boek achter uw agressiviteit soms een radeloosheid schuilt, een walg voor mens en leven, en nog dieper een eenzaam, weerloos en kreunend verdriet: ‘een zwart water van verdriet in een afgrond van wanhoop’, zegt u. Begrijpt u wat ik juist bedoel?
Zeker. Sedert het existentialisme de levenswalg, waarvan reeds het boek Job gewaagt, als een grondgevoel van de menselijke ziel heeft beschreven en Sartre dat geïllustreerd heeft met zijn roman La Nausée, kan men dat niet meer als iets particuliers beschouwen.
*
Let wel, dat ik u niet als een particulier geval aan het onderzoeken ben. Ik heb dat reeds meer dan eens gezegd.
Dat verheugt mij oprecht. Schreef de vrolijkste van onze kameraden, Anton van Duinkerken, niet de mooie versregel: ‘Het wezen der ziel is verdriet’ en de vroomste van onze vrienden, August van Cauwelaert: ‘Van vreugde niet, van blijdschap niet, de zielen rijpen van verdriet’.
*
Ik vergelijk het psychische dieptepunt, die ‘afgrond van wanhoop’ waaruit Salut en Merci is opgeborreld, met die waaruit Genezing door Aspirine is ontstaan, een verhaal waarin de wanhoop, de vertwijfeling aan zichzelf ten slotte uitmonden in de zelfbevrijdende laatste regel: ‘Ik ben tóch een mens’. Zijn die momenten in uw leven met de jaren milder geworden?
Of die momenten milder geworden zijn, weet ik niet. Hun gedachtelijke inhoud is gebleven, maar ik ben veel sterker geworden en kom die momenten beter door.
| |
| |
*
Gaat het schrijven over die momenten van vervreemding en wanhoop gepaard met fysieke pijn?
De Huizinga van Herfsttij der Middeleeuwen schrijft ergens dat wij voortleven door onze wil en dat men in de nanacht, wanneer de levensfuncties door de slaap hun laagste punt hebben bereikt, onverhoeds kan sterven wanneer men niet bijtijds reageert. Ik heb, in de bewuste momenten waarvan u spreekt, herhaaldelijk gevoeld dat ik moest reageren om niet in weinige dagen te sterven. Dit schijnt eigen te zijn aan mensen met zeer lage bloeddruk.
*
Mogelijk, maar de diepere grond ligt in uw ziel, denk ik. Een lichtpunt in uw essay is het dromende heimwee dat geborgenheid zoekt in een cultuurloze kindertijd, een primitief, onproblematisch, gezond leven te midden van de ‘menselijkheid der eenvoudigen’. In Ons Geluk noemt u zo iets het bestaan van ‘een plebejische schorsenereneter’ die geniet van ‘het ruw en sterkend volkorenbrood van de vrijheid’. Dit motief komt in uw werk geregeld terug, van uw volkse verhalen af, over Trouwen en Houtekiet tot Ons Geluk. Wij weten, met u, dat die nostalgie niet aan de biografische werkelijkheid beantwoordt, want een legitieme zoon van de ‘weikens’ of van ‘Tist de Keyser en zatte Trien’ bent u nooit geweest. Voor de symbolische kennis van uw geschriften is het dus belangrijk te weten waarom u dat wil zijn, ook in Salut en Merci. Waarom schept u al schrijvend die illusoire voorstelling met de permanentie en de heilskracht van een mythe? Een eerste poging tot antwoord zou zijn dat de verheerlijking van zulke primitieve gelukstoestand u toelaat te ontsnappen uit het gevoel van onzekerheid en inferioriteit waartoe de confrontatie met een hoger gemeenschaps- of beschavingsniveau u noopt, een gevoel dat dan de keerzijde zou zijn van uw agressiviteit, ambitie en profetische zelfzekerheid. Deze verklaring blijkt te kloppen voor René Hox in Ons Geluk, want hij
| |
| |
is eigenlijk tegen het samenleven, vooral in het burgerlijk milieu, niet opgewassen. Een andere verklaring is dat u door deze imaginaire evasie voor uzelf poogt te bewijzen dat uw psychische conflicten niet hun oorsprong vinden in uzelf maar in uw ongelukkig gekozen milieu en dat u zich aldus een fictief geborgenheidsgevoel schenkt. Ik ben benieuwd naar uw eigen visie.
Ik heb ze volledig weergegeven in ons gesprek over mijn eerste verhalen. Tijdens mijn studiejaren zwoer ik uitsluitend bij boeken en ideeën. Ik hield, zoals nu nog vele verintellectueelden, het volk voor een verzameling van primairen, die niet eens het bestaan kenden van de problemen van de denkende mens. Wederom in contact met het volk, ondervond ik dat ook de eenvoudige mens zich vrijwel heel het leven door dezelfde metafysische en ook sociale vragen stelt, maar beter weet te leven met zijn twijfels en onzekerheden en gezonder het ‘primum vivere’ observeert. Wat Huxley zich afvraagt, namelijk wanneer de mensheid eindelijk zal inzien dat de negentiende-eeuwse burger, die zij misprijst als een platvloerse materialist, gelijk heeft, dat is zeer exact de reden waarom ik het steeds en in alles opneem voor het volk en het gezond verstand. Ik opteer daardoor noch voor vergroving, noch voor simplificatie, ik beweer niet dat een boer of een arbeider meer weten dan een geleerde, het betekent doodeenvoudig dat een werkelijk verstandig mens doordringt tot de eenvoudige kern en dat het ingewikkelde, duistere en solemnele het waarmerk is van charlatans en ijdeltuiten. Ik tracht niet te bewijzen dat mijn conflicten niet uit mijzelf voortkomen, ik weet zeer goed dat zij mij in het bloed zitten. Wel ben ik ervan overtuigd dat mijn studiemilieu ze belangrijker heeft doen schijnen dan ze zijn en dat ik zulks in bestendig contact met het volk eerder tot zijn ware proporties zou hebben teruggebracht.
*
Ik vind dit een positief antwoord. Ik heb de indruk dat wij, nadat ik het vooral over de agressieve aspecten van het boek heb gehad, een positieve kern benaderen.
| |
| |
Dat doet mij veel genoegen.
*
Ik zou de kern van uw gedachte willen formuleren als volgt: u verlangt naar het leven aan uw oorsprong terug, u hebt ook heimwee naar de volkse en boerse levensfilosofie die te Londerzeel volgens familietraditie vigeerde. U bent soms diep ongelukkig, soms razend omdat u leeft in de gedachte van René Hox en anderen: zonder mijn ouders, opvoeders, culturele patronen en opgelegde taken zou ik, te Londerzeel gebleven, gelukkiger en wijzer zijn geweest. U bent dus geen cultuurnihilist, zoals men wel eens heeft geschreven, maar iemand die het gevoel heeft dat hij zestig jaar geleden de verkeerde trein heeft genomen en daarom op alles, waarlangs de trein hem voert, - steeds verderen verder - sakkert en vloekt. Is die visie juist?
Zeer juist.
*
Dit vind ik uiterst belangrijk. De diepste wortel van uw woede op het hele cultuurbestel ligt dus in uw overtuiging dat u, van kindsbeen af bedrogen door ouders en milieu, later ook op de scholen, steeds belet werd uw eigen weg te gaan, volkomen zelfstandig en vrij, en er stelselmatig toe verplicht werd in de misleiding en de aanvaarding van andermans ideeën te leven. Iedereen onthield u het licht, men stond in uw licht.
Nogmaals zeer juist.
*
Maar was het u toch niet mogelijk, ondanks het volstrekt karakter van uw ontgoocheling en bitterheid, uw kritiek nauwkeurig te beperken tot de fouten in het cultuursysteem die u hebben ge- | |
| |
wond, in plaats van uw anathema tot het gehele cultuurpatroon te verabsoluteren?
Het verwijt van ongenuanceerd negativisme komt van intellectuelen, de cultuurvertegenwoordigers. Dat is begrijpelijk, zij worden rechtstreeks onder vuur genomen. Nochtans zijn velen onder hen het in hun diepste geweten ermee eens en is die totale afwijzing van het wereldbestel een zeer algemeen-menselijke reactie, die de prediking van Christus en alle godsdienststichters bezielt.
*
Of zij dit zo volstrekt hebben gedaan, een absoluut tabula rasa, valt te betwijfelen, maar, in elk geval, u vindt dus ons westers wereldbestel intrinsiek vals en fout? Ik vind er daarentegen, naast tekorten, reële waarden in.
De fout in uw redenering is dat u ons reëel cultuurpatroon, ondanks zijn tekortkomingen, als noodzakelijk beschouwt en goed.
*
Ja, dat doe ik.
Indien een Papoea een Salut en Merci schreef, zouden vele westerse cultuurvertegenwoordigers het toejuichen. Ook een islamitisch, hindoes, Chinees, Japans, Turks, Sovjetrussisch Salut en Merci. Zij zouden daar niet tegen opwerpen dat het boek een eeuwenoud bestel, dat noodzakelijk is, afwijst wegens zijn onvermijdelijke fouten. Nog sterker, zij juichen Christus toe, die tegen het eeuwenoude Hebreeuwse establishment veel heftiger fulmineerde dan Salut en Merci dit tegen het onze doet. Welnu, ons wereldbestel vertoont niet alleen fouten, het is ook in zichzelf, in wezen, fout. Minder fout dan het Papoese, nog wat minder dan het islamitische, hindoese, etc., maar ook in essentie fout. Het berust
| |
| |
op een onjuiste kosmogonie, een onjuiste mythologie, een onjuiste kennis van de mens, een maatschappelijk ideaal dat betwistbaar is. Het is wel uit historische onvermijdelijkheid gegroeid en dus begrijpelijk, maar daarom niet minder voorbijgaand en vatbaar voor verbetering. Ik fulmineer dus niet alleen tegen zijn fouten, maar tegen zijn intrinsieke verkeerdheid, zonder echter tegen hét onderwijs, dé wereldbeschouwing, dé maatschappelijke orde te zijn. Dat, daar dat alleen, zou onzinnig zijn.
*
Ik moet u zeggen dat deze volstrektheid van uw anathema op onze westerse beschaving mij een waanbeeld lijkt, al voeg ik er dadelijk aan toe dat ik uw oprechtheid bewonder en uw streven naar uitzuivering op bepaalde punten volkomen deel. Een andere vraag: waarom schrijft u dat op zo'n explosieve toon?
Wat u schokt is de hartstocht van mijn verzet, maar gevoelsexplosie is juist de enige en typische vorm, waarin de onvrede met de wereld zich van Nietzsche tot Céline uit. In hun kalme, tevreden uren leggen ook zij zich bij de feiten neer. In hun opstandigheid spreken zij de waarheid die altijd in hen leeft.
*
Daarin hebt u gelijk, uw toon herinnert mij aan deze cultuuromwentelaars. Ik beweer niet dat ze, evenmin als uw geschrift, zonder nut zijn.
Ze zijn nodig.
*
Uw totale onvrede met de wereld en haar cultuurbestel houdt verband met de gedachte dat men u van kindsbeen af gerust had moeten laten en dat het u dan beter zou zijn vergaan. Is dat geen illusie-beeld?
| |
| |
Als ik daartegenover stel dat ik op eigen kracht, aan mezelf overgelaten, beter mijn weg, of een betere weg zou hebben gevonden, dan doe ik niet aan kinderachtige ophemeling van de mensen van Londerzeel, of van een uitzonderlijke Londerzelenaar die niemand nodig had. Dan bewijs ik eenvoudig dat elk cultureel bestel, ondanks de hulpmiddelen die het biedt om aan de cultuur deel te nemen, ook het natuurlijk verstand misleidt en belemmert, zodat de opgang, die door de cultuur mogelijk wordt gemaakt, door die cultuur tegelijkertijd verlengd wordt en bemoeilijkt. En wanneer men dan, door en ondanks die cultuur, een vrij man is geworden, staat men vóór de monumentale immutabiliteit van haar bestel en raast van machteloosheid en wanhoop. Dàt is de klacht van Salut en Merci.
*
Vanuit zulke heftige en totalitaire gevoelens begrijp ik uw nostalgie naar de oorsprong, de idee dat u het in betere omstandigheden heel anders en beter had kunnen doen. Maar is dit alles in wezen niet illusoir, fictie?
Neen, volstrekt niet. Mijn verlangen is een illusie gebleven, maar het was niet onmogelijk ze te realiseren. In Alter ego heb ik de verwezenlijking ervan beschreven zoals ik ze mij had gewenst.
*
Wat mij in Salut en Merci het sympathiekst heeft getroffen, is de genadeloze kritiek, die u vanuit een nuchter, volks-filosofisch standpunt uitbrengt tegen het ontzaglijk quantum woordgeronk, windmakerij, pedante gewichtigdoenerij, pose, onechtheid en onoprechtheid dat onder het plechtige woord ‘cultuur’ wel eens pleegt schuil te gaan. Als men ‘academische, zittingen’ of ‘feestvergaderingen’ of ‘studiedagen’ bijwoont, zonder de ‘huldigingen’ en ‘lijkreden’ te vergeten, als men ‘verklaringen’ hoort aflezen, als men de verba et voces van zovele ‘vergaderingen’ samentelt, dan stelt men vast hoeveel ‘onzin’ en ‘bla-bla’,
| |
| |
zoals u vroeger in onze gesprekken zegde, hoeveel humbug in opzichtelijke verpakking er wordt verkocht. Zoveel dat geen betekenis heeft voor het oog van de simpele, rechtgeaarde mens uit het volk, voor het eenvoudige en klare boerenverstand. Ik geloof dat u daarin volkomen gelijk hebt, al formuleert u deze volksfilosofie vreselijk scherp.
Een zachtere formulering zou net beantwoord hebben aan de intensiteit waarmee ik deze gedachten doorleefde en ik was mij ervan bewust dat ik gevoelens van iedereen uitsprak, die als inavouabel en niet gangbaar verdrongen worden, zodat ze alleen door een schok gestalte konden krijgen. U zult in meer dan één van mijn opstellen merken dat ik de schijn van bezadigdheid opzettelijk vermijd, hoewel ik goed mijn woorden wik en weeg. Ik denk namelijk dat de overtuigingskracht van een tekst voor een groot deel ligt in de wijze waarop een schrijver laat aanvoelen hoezeer zijn woord zijn vlees en bloed is, met hoeveel hartstocht hij erachter staat. Dat schrikt de wijzen af, op wier instemming ik juist het minst gesteld ben, maar ook zij voelen dat het mij ernst is en al wie gevoelig is voor het menselijke van een stem heeft er des te meer aan. Om hen is het mij te doen, bij hen bereik ik mijn doel.
*
Als norm van uw kritiek gebruikt u het eenvoudige, klare gezond verstand?
Ik blijf ervan overtuigd dat al wat voor het veelgesmade gezond verstand ontoegankelijk blijft, cultureel te wantrouwen is. De positieve wetenschappen vallen natuurlijk niet onder die regel. Nieuwe gedachten en kunstvormen dringen slechts langzaam tot de meerderheid door. Maar in de geschiedenis van de kunsten, van classicisme tot romantisme en modernisme met al hun schakeringen, is het zeer opvallend dat de excessen begaan tegen het gezond verstand, het verval van de richtingen hebben bewerkt. Grote kunst is eenvoudig, alleen het eenvoudige houdt
| |
| |
stand. Etiemble schreef over Julien Gracq: ‘Quand on n'a rien à dire, comment le dire simplement.’
*
U bedoelt wel door het uitsluitend gebruik van het ‘gezond verstand’, aan de visie van de volksmens zélf zijn eigen en meest authentieke, door en door oprechte uitdrukking te geven, zoals u in Volk en De Dood in het Dorp hebt gedaan: het volk zélf laten spreken.
Dat is de kern zelf van mijn bedoeling in dit boek.
*
Ik denk dat dit uiterst belangrijk is voor wie uw boek eerlijk wil begrijpen. Filosofen, theologen, sociologen en soortgelijke theoretici menen gewoonlijk boven het volk te moeten staan en schrijven er ook overheen. En u, sinds uw Icarus-val staande in en met het volk, kruist met hen de degen?
Zo is het.
*
Het gaat hier dus om een identificatie met de volksmens. Geeft zulke identificatie, analoog met het stam- en familiebewustzijn, u een gevoel van geborgenheid en sterkte?
Ja, en die verbondenheid voel ik ook wanneer ik alleen sta.
*
U bent dus in Salut en Merci geen partijmens?
Neen, de sterkte waarvan ik sprak, is helemaal niet die van de partijmens die weet dat men voor hem zal stemmen.
| |
| |
*
Ja, u hebt willen ont-stemmen.
Precies.
*
Wellicht wordt een opstel als Salut en Merci ook beter begrepen door lezers die dicht bij het volk staan dan door de kaste der ‘intellectuelen’ en ‘notabelen’, misschien om zijn scherpe, onbehouwen stijl, misschien ook omdat u die mensen zo scherp roskamt?
Ik heb nooit verwacht dat diegenen die ik een schram toebreng Salut en Merci zouden prijzen. En wat kunnen zij, bij gebrek aan argumenten en uit angst voor discussie, al anders voorwenden dan dat ik voor hen geen volwaardig tegenstander ben?
*
U voelt zich gemakkelijk gediminueerd. Ik denk dat heel wat gestudeerden, en vooral dan katholieken, u diep gegriefd hebben met een soort van zalvende superieure compassie of beterwetende pose. Op zijn zachtst spreken zij dan allicht van simplicisme in uw stijl of inhoud.
‘Je hais les saltimbanques’ die in de tabbaard van de intellectuelen gehuld gaan en gelijk de middeleeuwse medicijnmeesters bij het ziekbed Latijn spreken over alles, behalve over de zieke en zijn ziekte. Ik moet nederig bekennen dat ik het haast niet kan laten ze met harde, klare volkstaal te tarten. Als ik misprijzend tussen aanhalingstekens een ‘denker’ word genoemd, word ik eventjes boos om de belediging, maar onmiddellijk daarna trots en blij omdat men gevoeld heeft dat ik alle blaasjesmakers vierkant uitlach. Laatst vroeg ik aan een van hen of de eerwaarde en andere heren die nu openlijk zeggen en schrijven wat ik twintig
| |
| |
en dertig jaar geleden schreef, nu ook ‘denkers’ zijn.
*
Als ik uw polemische opstellen lees, vooral die over wereldbeschouwende kwesties, denk ik onwillekeurig aan Multatuli terug, zowel wat de geestesgesteldheid, de psyche, de toon, als wat de stijl betreft. Kunt u dat ook zo aanvoelen?
Van jongs af vond ik het proza van Multatuli het beste dat ooit in het Nederlands werd geschreven. Ik voel mij vereerd door uw rapprochement.
*
Uw houding in wat wij nù bespreken doet me denken aan het heftige misprijzen van Multatuli voor de plechtige en byzantijnse taal van hoogleraars, doctors in de theologie, wijsbegeerte, etc. Ik zal even uit zijn Ideeën nr. 125 citeren: ‘Zeg óf, ik weet niet, of áls ge 't weet, toon dat door duidelijkheid, en vooral, bouw geen torens op de punt van 'n naald, zooals de schermers met cogito ergo sum en zulke kinderachtigheden. En nog eens, wees duidelijk, gij bonzen, rabbi's, dominees, derwisjen en doctoren! Als ge dàt waart, zou 'k vrede hebben met de fondamenten van uw torens. Maar dat zijt ge meestal niet.’ ‘“Wij achten geen wijsbegeerte vruchtbaar, die zich niet in de dagelijksche spreektaal te uiten weet.” Dat zegt Dr. Van Vloten in den Dageraad (December 1861). Doctor van Vloten? Ja, Doctor. Maar ge ziet dat hij hier meer is dan Doctor.’ Dat is ook wel helemaal uw standpunt, denk ik?
Dat is inderdaad een tekst naar mijn hart. Ik tracht in Salut en Merci na grondige kennisneming van filosofie, theologie en ook wetenschap, die ik met bescheiden middelen zeer geïnteresseerd volg, in eenvoudige spreektaal te zeggen wat de mens daar voor essentieels aan heeft. De misprijzende toon is gericht tegen wat ik onze culturele hoofdzonden noem. Ten eerste, de theologie, die
| |
| |
geen wetenschap is, daar zij een ‘gewijde’ tekst als een bewijs beschouwt en er maar op los doctrineert over dingen die niemand kennen kan, drievuldigheid, erfzonde, gratie, transsubstantiatie, de maagdelijkheid van Maria. Ten tweede, het blijven verkondigen en als onwankelbaar affirmeren van de ‘eeuwige waarheid’, zonder rekening te houden met de evidente refutaties die de grootste denkers daar sedert eeuwen tegen ingebracht hebben. Het halsstarrig met de ogen ten hemel declameren alsof niemand iets gezegd heeft en het voor iedereen vaststaat. Ten derde, het vereren en kunstmatig in stand houden van verouderde schoolwaarden. Ten vierde, het geleerd, important verbalisme van schijngeleerden. Ik wil helemaal niet de stem laten horen van de caféklant, die niet weet waarover hij spreekt, maar de stem die in elk cultuurmens geregeld begint te fluisteren wanneer hij uitrust van het jongste congres; ik klap uit de school.
*
Hoe gek het u ook toeschijnt, na het herlezen van uw essay, ook na uw uitlating daarstraks over de godsdienstige cultuuromwentelaars, heb ik uw visie op het religieuze plan getransponeerd en dacht ik aan heiligen en wijzen, bijvoorbeeld Thomas a Kempis, die ook weinig sympathie kunnen opbrengen voor intellectuele cultuur in religieuze aangelegenheden omdat ze die te pretentieus of schijngeleerd vinden, en alle belang hechten aan de religieuze beleving zelf. Ik heb de indruk dat uw afkeer gaat naar de theologische structuren van het geloof en niet zodanig naar het geloven zelf.
Dat is kernjuist.
*
Ach, wat u ook over Kerk en paus, over theologie of filosofie in de Kerk mag denken, het is voor mij zo oneindig minder belangrijk dan dat u begrip, eerbied en gevoel hebt voor mensen die vanuit hun existentie eerlijk, zij het soms schamel en wankelend, maar innig en vast geloven.
| |
| |
Hoe kunt u daaraan twijfelen?
*
Ik niet, maar misschien zijn er anderen die dat doen.
Een der vele bewijzen is toch het respect waarmee Alberta van Calcken in Zuster Virgilia wordt beschreven. Hoe zou ik zonder dat respect een overtuigd rationalist kunnen zijn? Dat ‘het fijne Raadsel dat ons boeien blijft in het aardse leven’, zoals de laatste regel van Houtekiet luidt, mij in bestendige aandacht houdt en een buurman naast mij doet knielen en bidden, dat die buurman wil blijven geloven in God en hiernamaals zoals François Mauriac, omdat hij het nodig heeft, waarom, in 's hemelsnaam, zou ik dat niet respecteren? Het is het allereerste artikel van de codex der geestelijke vrijheid, het ligt in mijn karakter, in de gemeenschaps- en broederliefde van mijn generatie en ik heb toch zelf te goeder trouw geloofd.
*
Hebt u speciale herinneringen aan het schrijven van dit essay? Ik vermoed in elk geval dat het voor u een ontlading moet zijn geweest, gevolgd door een bevrijdende catharsis.
Ik heb het geschreven in een diepe depressie waarin ik mij niet wilde gewonnen geven.
|
|