t'Vermaeck der jeught(1612)–Boudewijn Jansen Wellens– Auteursrechtvrij Vorige Volgende [pagina 26] [p. 26] Af-scheydt Liedt. Op de wijse: Schoonste Nimphe van dit Woudt Die my houdt, MIjn hert leyt in zwaer ghetreur, En doleur: Om dat ick sonder verbeyden, Van, die ick met hert en sin, Seer bemin, Nu eylaes! sal moeten scheyden. Soo haest als ick t’oogh op-slagh Eerstmael sach, Van u, werdt mijn hert ghevanghen, Door u eerbaer wesen soet, Fraey ghemoet, t’Welck my altijt doet verlanghen. Hoe meenichmael heb ick my, Eertijdts bly, Met u Lief, connen vermaecken: Dat door nijders quaedt op-set Werdt belet, t’Welck mijn hert doet pijne smaecken. Oft ick den ghewenschten dach, Noch eens sach, Dat ick my by u mocht paren: Soo soud ick tot nijders spijdt, Zijn bevrydt, Van mijn druckelick beswaren. Als ick u niet ben ontrendt, Maer absendt, Weest my Lief somtijdts ghedachtich: Soo sal mijn pijn, zijn gheblust, t’Hert gherust, En bevrydt van Treuren clachtich. Prince. Adieu Princes Eerbaer bloem, Die ick noem De deuchtsaemste vande Vrouwen: Hoe wel ick moet scheyden nu, Ick sal u Altijdt voor de Liefste houwen. Vorige Volgende