| |
I.
| |
I,
als Romeinsch getal, beteekent l.
| |
Ib. of ibid,
ibidem, te zelfder plaats, op dezelfde bladzijde.
| |
Ictus. juris- of jureconsultus,
een regtsgeleerde.
| |
Id. idem,
de- of hetzelfde.
| |
I.e.,
id est, dat heet, dat is.
| |
I.H.S.
Jesus hominum Salvator, Jezus, de Heiland der menschen.
| |
Imp.
imperator, de keizer.
| |
I.N.D.
in nomine Deï of Domini, in den naam des Heeren.
| |
Inf.
infra, beneden, verder in het boek.
| |
I.N.J.
in nomine Jesu, in den naam van Jesus.
| |
I.N.R.J.
Jesus Nazarenus Rex Judaeorum, Jezus van Nazareth, koning der Joden.
| |
I.N.S.T.
in nomine sanctae trinitatis, in den naam der heilige drieënheid.
| |
Inv.
invenit, hij heeft het uitgevonden.
| |
| |
Iberië,
de Latijnsche naam van Spanje, welke somwijlen in den hoogeren schrijfstijl gebruikt wordt.
| |
Ibidem,
Lat., aldaar, te zelfder plaats, in hetzelfde schrift, op dezelfde bladzijde.
| |
Ibis,
de Nijlreiger, een Egyptische watervogel, van het geslacht der ooijevaars, die, even als vele andere dieren, door de Egyptenaars goddelijk vereerd werd, en aan wien men de kunst van klisteren zoude te danken hebben.
| |
Ibicus,
Grieksch Lyrisch dichter en tijdgenoot van Anakreon, hoofdzakelijk bekend wegens den moord, door roovers, aan hem gepleegd, wien hij bedreigde, dat de kraanvogels, die juist over hunne hoofden vlogen, zijnen moord zouden wreken, en door de vervulling dezer voorspelling.
| |
Ibrahim-khan-ogli,
de nakomelingen van den Grootvizier Ibrahim, die zich bij Murat II. zoo verdienstelijk maakte, dat deze hem met den titel van Khan vereerde, en aan zijne familie vele voorregten schonk, in welker bezit zij thans nog zijn, makende met Muhameds en Kiuperlis afstammelingen eene soort van hoogen adel uit, door welken de hoogste ambten bekleed worden.
| |
Ibrictar-aga,
de schenker van den Turkschen sultan.
| |
| |
| |
Icarus,
de zoon van Daedalus, welke, bij het gebruik van wassen vleugels ter ontvlugting, in zee viel en verdronk; fig., een dwaas, onbezonnen mensch. Ne quaeras esse Icarus, vlieg niet te hoog.
| |
Ichien,
Ichin, eene lengtemaat der Japannezen, omstreeks 6 voet groot.
| |
Ichik-agasi-baschi,
de hofmaarschalk aan het Perzische hof, die den overigen bedienden de noodige bevelen geeft.
| |
Ichnographie,
Gr,, de grondteekening, het plan, ontwerp (van een huis, stad, enz.)
| |
Ichoglans,
Idschoglans, eene soort van edelknapen of pages in het serail des Turkschen keizers, wier aantal van 500 tot 900 beloopt. Zij hebben eenen opziener Capiaga genoemd, en ontvangen onderwijs in de wetenschappen en gymnastische oefeningen.
| |
Ichor,
waterige etter; wondwater. Ichoreux, etterig.
| |
| |
Ichthyographie,
beschrijving der visschen. Ichthyolith, een versteende visch, vischversteening. Ichthyologie, de vischkunde, leer van de visschen. Ichthyomantie, de vischwaarzeggerij, voorspelling uit de ingewanden der visschen. Ichthyophagen, vischëters, menschen of volken, die meerendeels van visch leven.
| |
Ichthytrophyten,
zulke boomsteenen, waarin men de teekening van eenen vischvijver, met struikgewas omgeven, meent op te merken.
| |
Icomantidiptische verrekijker.
Met zulk eenen verrekijker, die van hetzelfde voorwerp twee tegen elkander overstaande beelden vertoont, welke zich in de as of het middelpunt des kijkers vereenigen, kan men juister dan met eenig ander de sterren waarnemen.
| |
Icosedron,
Ikoseder, een ligchaam, welks oppervlakte uit 20 gelijke en gelijkvormige gelijkzijdige driehoeken bestaat. Icosandria, Icosandrie, de klasse van planten met omtrent 20 (of ook meer) stofdraden, welke op den kelk vastgehecht zijn.
| |
Icosichordum,
het, uit 20 toonen bestaande, Gnidonische muzijkstelsel.
| |
Ictericus,
Icteroldes, Icterisch, geelzuchtig. Icteritica, Icterus, geelzucht, vrijsterziekte.
| |
Ida,
een berg, niet ver van Troje, alwaar Paris het bekende oordeel over de drie Godinnen, Juno, Minerva en Venus, welke om den voorrang in schoonheid twistten, uitsprak. Ook een berg in Creta, alwaar Jupiter geboren en opgevoed zoude zijn.
| |
Idalia,
een der meest gewone bijnamen van Venus, naar den berg Idaliüm in Cyprus, alwaar zij eenen beroemden tempel had.
| |
Ideaal,
de volkomenste voorstelling van eenig voorwerp of zaak in gegedachten. Ideaal, idealisch, niet wezenlijk, ofschoon het, naar de regelen der volkomenheid, aanwezig moest zijn; ingebeeld, dichterlijk. Idealiseren, tot boven de wezenlijkheid verheffen, verëdelen. Idealismus, de verschijnselenleer, stelsel van sommige wijsgeeren, volgens hetwelk de dingen buiten ons als bloote verschijnsels beschouwd worden, en de beschouwer zich zelven alleen voor iets wezenlijks houdt. Idealist, een aanhanger dezer leer. Idealistisch, wat tot die leer behoort. Idée, Fr., een denkbeeld, gedachte, voorstelling, inval, plan.
| |
Idem,
Lat., de- of hetzelve. Semper idem, altijd dezelfde. Idemist, een jabroer, die in alles toestemt. Idem per idem, gelijk met gelijk.
| |
Identificeren,
tot hetzelve of gelijkvormig maken, vereenzelvigen. Identisch, eenzelvig, eenerlei van gelijke beteekenis. Identiteit, eenzelvigheid, gelijkheid, gelijkvor-
| |
| |
| |
Ideologie,
naam, welken sommige hedendaagsche Franschen voor het woord Metaphysica, als meer gepast, hebben aangenomen.
| |
Id est,
Lat., dat is, het is, dat wil zeegen.
| |
Idiocrasis,
Gr., idiocrase, Fr., de natuur en eigenaardigheid eens ligchaams; hetgeen aan iets in het bijzonder eigen is.
| |
Idiographisch,
eigenhandig, zelfgeschreven. Idiographum, idiochiron, eigenhandig schrift, handschrift, onderteekening.
| |
Idioma,
Lat., idiôme, Fr., idioom, de eigenaardigheid, het spraakeigen, de tongval, de landspraak. Communicatio idiomatum, wordt, in de bespiegelende godgeleerdheid, bij de leer der twee naturen van Christus genoemd de mededeeling der eigenschappen, dat namelijk de goddelijke natuur hare eigenschappen aan de menscheiijke, en deze de hare aan de goddelijke medegedeeld zou hebben.
| |
Idiomelum,
een voor zeker feest, in het bijzonder, vervaardigd lied.
| |
Idioot,
idiot, Fr., een onwetende, een botterik, onnoozele hals of sukkel. Idioticon, Gr., een landschapswoordenboek, zoodanig woordenboek, waarin alleen de in zeker gewest gebruikelijke woorden voorkomen. Idiotismus, stompzinnigheid; ook gewestelijke uitdrukking.
| |
Idiopathicus,
Idiopatisch, oorspronkelijk of op eene eigene wijze lijdende. Idiopathie, eigenlijdendheid, of eene ziekte van zulk eenen aard, waarbij slechts een enkel deel des ligchaams lijdt, zonder medegevoel der overige deelen; ook bijzondere neiging tot iets.
| |
Idiorrithmen,
eene soort van Grieksche kloostergeestelijken, die wel naar eenen zekeren regel leven, maar geene monniken zijn, en eigene bezigheden, naar verkiezing, verrigten.
| |
Idiosyncrasie,
de met eigenaardig gewaarwordingen gepaard gaande gevoeligheid voor zekere indrukken; afkeer van alles, wat alleen aan zekere personen eigen is. Ook de eigenaardige gesteldheid, waardoor een zieke van andere dergelijke zieken onderscheiden is.
| |
Idiotrophus,
die eene bijzondere soort van voedsel noodig heeft; eigenaardig.
| |
Idolater,
idolâtre, Fr., afgodisch; een afgodendienaar. Idolâtrie, afgoderij, afgoden- of beeldendienst. Idôle, afgod, afgodsbeeld, Idolopeia, eene figuur in de redek., wanneer men afgestorvene personen als sprekende aanvoert.
| |
Idomeneüs,
de cicisbeo van Helena en huisvriend van Menelaus, naderhand, in het verbond tegen Troje, misdadig uit godsdienstijver, daar hij, op gelijke wijze als van Jephta verhaald wordt, zijnen eigen' zoon offerde.
| |
Idunna,
de oud-Noordsche Godin der onsterfelijkheid; zij bewaart, zoogenaamd, in eene doos, de gouden appelen des levens, door welke te nuttigen, de goden eene eeuwige jeugd behouden.
| |
Idylle,
een landelijk gedicht, herdersdicht. Idyllisch, landelijk, eenvoudig en onschuldig.
| |
Ighirmischlik of jarimlik,
eene Turksche zilveren munt, ter grootte van eenen halven gulden. Zij geldt ½ piaster of 30 paras of 60 courant-asper.
| |
Ignis lambens,
noemt men de vonken, welke uit de haren van eenige dieren voortkomen, als zij in het donkere gewreven worden. Ignis fatuus, een dwaallicht.
| |
Ignispiciüm,
voorspelling uit het vuur.
| |
Ignitabulüm,
zoo veel als constellatie.
| |
Ignitie,
de verbranding (tot kalk en asch), scheikunstige verkalking.
| |
| |
| |
Ignominie,
Fr., ignominia, Lat., smaad, schande, onëer. Ignominiëus, ignominieux, Fr., schandelijk, eerloos, beschimpend.
| |
Ignorant,
Fr., onwetend, dom. Ignorantie, onwetendheid, domheid. Ignoreren, iets niet weten, of ook niet willen weten.
| |
| |
IJzegrim,
isangrin, isengrim, bekende naam van den wolf in den oud-Duitschen roman: Reintje de Vos; fig. een knorrig, grommig mensch.
| |
Ikigrusch,
eene Turksche zilveren munt van de grootte eens daalders; een dubbele piaster (hetwelk ook de naam heteekent) à 80 paras.
| |
Ikon,
een beeld. Ikonische standbeelden, gelijkvormige nagebootste standbeelden. Ikonodulen, beeldvereerders, beeldaanbidders, beeldendienaars. Ikonodulie, beeldvereering, beeldendienst. Ikonographie, beeldbeschrijving. Ikonoklastes, beeldverbreker, beeldstormer. Ikonolater, beeldendienaar, zie ikonodulen. Ikonolatrie, beeldendienst. Iknolooy, een beeldverklaarder. Ikonologie, beeldverklaring, beeldspraak, verklaring der zinnebeelden. Ikonomachie, de beeldenstrijd, beeldenkrijg (wegens de vereering, aanroeping en aanbidding der beelden)
| |
Ileon,
ileüm, ileon, iliüm, de kromdarm. Ileüs, iliüs, eiliüs, eene kronkeling der darmen met ontstekende toevallen, drekbraking, enz. Ilia, de zijdeelen van het onderlijf. Iliacus, wat op de (kronkelingen der) darmen betrekking heeft.
| |
Iliade,
Ilias, een heldendicht van Homerus over den Trojaanschen oorlog (van Ilion of Iliüm, de stad Troje). Iliacos intra, muros peccatur et extra, men zondigt aan beide zijden (eig. binnen en buiten de muren van Troje). Ilias post Homerum, wordt een geschrift genoemd, welks onderwerp reeds vroeger en beter behandeld is. Ilias malorum, veelvuldig jammer, groot ongeluk.
| |
Ilicet,
ire licet, Lat., gaat naar huis, het is uit. Met deze woorden plagten de oude Romeinen den lijkstoet, na de begrafenis, te bedanken.
| |
Ilingus,
het draaijen, winden; de duizeligheid.
| |
Iliocoliüs,
wat den kromdarm en den aarsdarm te gelijk aangaat.
| |
Ilithya,
Eileithya, (de komende) Grieksche godin, welke aan de barenden bijstand verleende.
| |
Illacrymatie,
van dezelfde beteekenis als epiphora.
| |
| |
Illata,
Lat., ingebragt, of medegebragt goed, huwelijksgoed. Illatie, de gevolgtrekking eener sluitrede. Illatief, waaruit eene gevolgtrekking afgeleid kan worden.
| |
Illegaal,
onregtmatig, onwettelijk. Illegaliteit, onregtmatigheid, onwettigheid. Illegitiem, onregtmatig, onwettig, onecht.
| |
Illibatus,
Lat., onbevlekt, zuiver, onbeschadigd.
| |
Illiberaal,
onedel, laag, onvrijzinnig. Illiberaliteit, onedelmoedigheid, laagheid.
| |
Illiceren,
aanleiding geven, veroorzaken, opwekken, aanzetten, ophitsen, opstoken.
| |
Illicits,
Lat., illiciet, ongeöorloofd, verboden.
| |
Illico,
Lat., terstond, dadelijk, op staanden voet.
| |
Illimité,
geillimiteerd, onbepaald, onbeperkt, onbegrensd.
| |
Illiquide,
onzuiver, onklaar; onvereffend, b.v. eene rekening.
| |
Illiteratus,
een ongestudeerde.
| |
Illitie,
Lat., (geneesk.) de zalving, insmering.
| |
Illos,
het oog, de oogappel; ook een mensch, die scheel ziet.
| |
Illosis,
ilosis, het verdraaijen; van daar het scheelzien.
| |
Illotis manibus,
Lat., met ongewasschen handen.
| |
| |
| |
Illuderen,
bespotten, misleiden, voor den gek houden.
| |
Illuminaten,
dezen naam hebben van tijd tot tijd verscheidene sekten aangenomen, die zich beroemden, verlichten te zijn; dweepers, die voorgaven, met God in eene nadere verbindtenis te staan, door bijzondere openbaringen en geestverschijningen voorgelicht te worden, enz. Ook medeleden der (1776) door den voormaligen hoogleeraar Weishaupt, in Ingolstadt gestichte, doch tien jaren daarna door de Beijersche regering weder opgeheven Illuminaten-orde. Illuminatie, feestelijke verlichting van huizen en andere gebouwen; ook het kleuren of afzetten van eene teekening of prent. Illumineren, verlichten, kleuren.
| |
Illusie,
illusio, Lat., misleiding, verblinding, begoocheling. Illusorisch, misleidend, bedriegelijk, verblindend; ontwijkend.
| |
Illustratie,
illustratio, Lat., verklaring, opheldering, glans; onderscheiding. Illuster, illustre, Fr., beroemd, doorluchtig, voortreffelijk. Illustreren, in het licht stellen, ophelderen; verheerlijken; versieren, b.v. een boek met platen. Illustrissime, een eertitel, zoo veel als doorluchtig.
| |
Image,
Fr., een beeld, afbeelding, voorstelling. Imaginabel, imaginable, Fr., verbeeldend, denkbaar; wat slechts verzonnen of bedacht kan worden. Imaginair, denkbeeldig. Imaginatie, inbeelding; verbeeldingskracht. Imagineren, uitdenken; zich voorstellen.
| |
Imaginum jus,
was bij de Romeinen een regt, volgens hetwelk niemand zich mogt laten uitschilderen of afbeelden, als hij niet eene der overheidsplaatsen, welke men curulus noemde, bekleed had.
| |
Imam,
de Turksche priester of geestelijke, die in de moskee de godsdienst verrigt. Iman-effendi, de priester in het serail.
| |
Imarete,
bij de Turken eene soort van hospitaal of openbaar huis voor armen en reizigers, hetwelk zich gewoonlijk aan hunne dschamis of groote tempels bevindt.
| |
Imbat,
een zeewind, die in de havens van de Levant, des zomers van 10 uren 's morgens tot na zons-ondergang waait.
| |
Imbeciel,
Imbêcille, Fr., stompzinnig, onnoozel; een eenvoudige of onnoozele bloed. Imbecilliteit, verstandszwakheid, onnoozelheid.
| |
Imbiberen,
inzuigen, naar zich nemen, doortrekken, bevochtigen drenken. Imbibitie, inzuiging enz.
| |
Imbreviatur,
het kort begrip eener zaak, het protocol van een' notaris.
| |
Imbrikdar,
Ibrikdar, Turksche hofbedienden, die den keizer, bij de Mahomedaansche godsdienstige wasschingen, het water aanbieden.
| |
Imitabel,
imitable, Fr., navolgbaar. Imitatie, navolging; het nagevolgde of de kopij. Imiteren, navolgen, nabootsen, naäpen.
| |
Immaniteit,
wreedheid, barbaarschheid, onmenschelijkheid.
| |
Immateriaal,
immateriëel, onstoffelijk, onligchamelijk, geestig. Immaterialiteit, onstoffelijkheid.
| |
Immatriculatie,
inlijving, inschrijven. Immatriculeren, inlijven, inschrijven, in een register (bijzonder op hoogescholen).
| |
Immaturiteit,
onrijpheid, ontijdigheid.
| |
Immediaat.
onmiddellijk, zonder tusschenkomst. Immédiatement, Fr., onmiddelijkerwijze.
| |
Immemorabel,
immemoriaal, ongedenkbaar; van onheugelijke tijden af.
| |
Immense,
Fr., onmetelijk. Immensiteit, onmetelijkheid.
| |
Immensurabel,
immensurable, Fr., onmeetbaar, Immensurabiliteit, onmeetbaarheid.
| |
Immergeren,
in- of onderdompelen; onderduiken. Immersie, onderdui-
| |
| |
| |
Immerito,
Lat., onverdiend, onbillijk.
| |
Immi,
een in Zwaben en Zwitserland gebruikelijke inhoudsmaat. In het Wurtemburgsche houdt een immi 10 maten; te Ulm 2 schepels, te Bern maken 48 immi en in Zurich 36 een mud.
| |
Imminent,
boven het hoofd hangend, dreigend, nakend.
| |
Imminuëren,
verminderen. Imminutie, imminutio, Lat., vermindering.
| |
Immisceren.
inmengen; zich in iets immisceren, zich in iets steken, zich met iets inlaten.
| |
Immissie,
immissio, Lat., geregtelijke toewijzing. Immitteren, in het bezit stellen.
| |
Immobiel,
immobile, Fr., onbewegelijk; ook niet tot den oorlog uitgerust. Immobiliën, immobilair eigendom, onroerende goederen of have, liggende goederen. Immobiliseren, roerende goederen in onroerende veranderen. Immobiliteit, onbewegelijkheid.
| |
Immoderaat,
onmatig, overdreven. Immoderatie, onmatigheid.
| |
Immodest,
onzedig, oneerbaar, onwelvoegelijk.
| |
Immolatie,
immolatio, Lat., opoffering. Immoleren, opofferen.
| |
Immoraal,
onzedig. Immoraliteit, onzedelijkheid.
| |
Immortaliseren,
onsterfelijk maken, vereeuwigen. Immortaliteit, onsterfelijkheid. Immortel, Fr., onsterfelijk; eene immortelle, eene stroobloem.
| |
Immunis,
immuun, vrij, onbelast; vrij van schatting Immuniteit, onbelastheid, vrijheid van belasting.
| |
Immutabel,
onveranderlijk. Immutabiliteit, onveranderlijkheid.
| |
Impanatie,
impanatio, Lat., inbroo ding, vereeniging van Christus ligchaam met het avondmaalsbrood. Het woord impanatie wordt slechts door de Roomsch-Katholijken gebruikt.
| |
Impardonnabel,
impardonnable, Fr., onvergeeflijk.
| |
Impartiaal,
impartialis, Lat., onpartijdig, regtvaardig. Impartialiteit, impartialité, Fr., onpartijdigheid.
| |
Impartibel,
impartible, Fr., onverdeelbaar. Impartibiliteit, onverdeelbaarheid.
| |
Impassibiliteit,
onvatbaarheid voor lijden; gevoelloosheid.
| |
Impastatie,
impastatio, Lat., de verdeeging; dikke, vette kleurgeving; vermenging der graveerpunten en strepen. Impasteren, verdeegen; verwen dik opdragen, punten en strepen op koperen platen vermengen.
| |
Impatience,
Fr., het ongeduld. Impatient, ongeduldig. Zich impatiënteren, ongeduldig worden.
| |
Impediëren,
verhinderen, beletten. Impediment, impedimentum, Lat., hindernis, hinderpaal, belemmering.
| |
Impegno,
de verpanding, verbinding, borgstelling, verantwoordelijkheid.
| |
Impenetrabel,
impénétrable, Fr., ondoorgrondelijk.
| |
Impenitentie,
onboetvaardigheid.
| |
Impensen,
uitgaven, onkosten.
| |
Imperatief,
imperativus, Lat., de gebiedende wijs der werkwoorden, als bijvoegelijk woord: gebiedend.
| |
Imperator,
Lat., de opperbevelhebber eens legers; ook de keizer; alsmede een bijnaam van Jupiter. Imperatorisch, gebiedend; keizerlijk. Imperatorische maaltijd, een gastmaal, hetwelk de Romeinsche keizers, op den dag, dat zij de regering aanvaardden, aan de regering gaven.
| |
Imperceptibel,
imperceptible, Fr., onbemerkbaar, dat noch door het oog, noch door het oor kan waargenomen worden. Imperceptibiliteit, onbemerkbaarheid.
| |
Imperfect,
imparfait, Fr., imperfec-
| |
| |
tum, Lat., onvoleindigd, gebrekkig; ook de onvolmaakt verledene tijd, in de spraakkunst. Imperfectie, onvolkomenheid, gebrek.
| |
Imperforatie,
eene tegennatuurlijke vergroeijing van zulke deelen des menschelijken ligchaams, welke in hunnen natuurlijken toestand open moeten zijn.
| |
Imperiaal,
imperiale, keizerlijk; ook eene Russische gouden munt van tien roebels; de hemel van een bed, het bovendeel van eene koets, enz.; eene keizerskroon (bloem). Imperiaal-papier, papier van het grootste formaat. Imperiaal-water, zeker blanket- of schoonheidswater, uitgevonden door den Italiaanschen geneesheer Fivravanta.
| |
Imperiëus,
impérieux, Fr., gebiedend, heerschzuchtig. Imperiüm, opperheerschappij, oppermagt. Imperiüm in imperio, een gebied in een gebied.
| |
Impersonale,
(verbum) Lat., een onpersoonlijk werkwoord Impersonaliteit, onpersoonlijkheid.
| |
Impertinent,
onvoegelijk; onbeschaamd, onbeschoft. Impertinentie, impertinence, Fr., onbeschaamdheid, onbeschoftheid.
| |
Imperturbabel,
imperturbable, Fr., onwrikbaar, onverstoorbaar. Imperturbabiliteit, onwrikbaarheid, onwankelbaarheid.
| |
Impetrant,
(regtsg.) de klager, verzoeker. Impetraat, impetratus, Lat., de beklaagde. Impetratie, impetratio, Lat., het aanzoek, de klagt, regtsverkrijging. Impetreren, verzoeken, afvorderen, door aandrang verkrijgen.
| |
Impetuëus,
impétueux, Fr., hevig, onstuimig. Impetuositeit, drift, onstuimigheid.
| |
Impiëteit,
goddeloosheid, snoodheid, boosheid. Impiëteren, zondigen; goddeloos maken.
| |
Impingeren,
aanstooten, aanwrijven.
| |
Impitoyabel,
impitoyable, Fr., onbarmhartig, meêdoogenloos.
| |
Implacabel,
implacable, Fr., onverzoenlijk. Implacabiliteit, onverzoenlijkheid.
| |
Implantatie,
implantatio, Lat., inplanting inënting; genezing van eene ziekte door inënting in eenen boom enz., door het bijgeloof uitgevonden. Implanteren, inplanten, inënten.
| |
Implexe,
ingevlochten, ingewikkeld, wanneer in een tooneelstuk onderscheidene onderwerpen zoodanig ineengevlochten zijn, dat daardoor eene tweevoudige handeling ontstaat.
| |
Implicatie,
verwikkeling, Impliceren, verwikkelen. Fides implicita, een duister, ingewikkeld geloof; volgens eenige oude godgeleerden, het geloof, dat de kinderen ontvangen bij den doop.
| |
Impliciet,
mede in betrokken, ingewikkeld, er onder begrepen.
| |
Implorant,
een aanzoeker, hulpvrager. Imploreren, aanzoeken, om hulp smeeken.
| |
Impluviüm,
heette bij de Romeinen die plaats van een huis, waarover geen dak was; zoodat het gevolgelijk er kon inregenen.
| |
Impoli,
Fr., impoliet, onwellevend, onbeleefd. Impolitesse, onwellevendheid, onbeleefdheid.
| |
Impolitique,
Fr., impolitiek, onstaatkundig, onverstandig.
| |
Imponderabiliën,
onweegbare dingen.
| |
Imponeren,
opleggen (b.v. stilzwijgen); inboezemen (als bewondering, eerbied, achting); indruk maken, opzien baren. Imponerend of imposant, gebiedend, indrukmakend. Impositie, impositio, Lat., de oplegging (van handen, of belastingen), imposito silentio, onder opgelegd stilzwijgen.
| |
Impopulair,
bij het volk niet bemind. Impopulariteit, de nietvolksgezindheid, volksongunst; te geleerde voordragt, onverstaanbaar-
| |
| |
| |
Imporcitor,
een veldgod der Romeinen, die over de voren gesteld was.
| |
Import,
invoer. Importen, invoerswaren. Importabel, invoerbaar, geoorloofd in te voeren. Importatie, goederen-invoer. Importeren, invoeren; bedragen; van gewigt of belang zijn; zich voor iets importeren, in de bres stellen; het importeert veel of weinig, het brengt veel of weinig op.
| |
Important,
Fr., gewigtig, belangrijk. Importantie, belangrijkheid, invloed, aanzien.
| |
Importun,
onbescheiden, lastig. Importuneren, lastig vallen; ongelegen komen. Importuniteit, ongelegenheid, overlast.
| |
Impossibel,
impossible, Fr., onmogelijk. Impossibiliteit, onmogelijkheid.
| |
Impost,
impôt, Fr., belasting, warenaccijns. Imposteren, belasten.
| |
Impotent,
onvermogend, onmagtig; lam, ziekelijk. Impotentie, onvermogen; (mannelijk) onbevoegdheid, zwakte.
| |
Impracticabel,
impraticable, Fr., ondoenlijk, onuitvoerbaar; onbegaanbaar, onbruikbaar (van wegen enz.).
| |
Impraegnatie,
impraegnatio, Lat., bevruchtiging; verzadiging, oplossing. Impraegneren, bevruchten; verzadigen, oplossen (van oliën en zouten, in de scheikunde).
| |
Impraescriptibel,
onverjaarbaar.
| |
Imprecatie,
imprecatio, Lat., vloek, verwensching.
| |
Imprenabel,
imprenable, Fr., onneembaar, onwinbaar (van vestingen).
| |
Impressie,
impressio, Lat., druk; indruk, invloed. Impressum, een gedrukt schrift.
| |
Imprimatur,
verlof tot den druk; het worde afgedrukt (op drukproeven).
| |
Imprimeren,
drukken; indrukken, inscherpen, inprenten.
| |
Improbabel,
improbable, Fr., onwaarschijnlijk. Improbatie, improbatio, Lat., afkeuring, misbillijking.
| |
Improfitabel,
niet opbrengend, onvoordeelig.
| |
Impromptu,
Fr., van het Lat. in promtu, in gereedheid; iets voor de vuist gemaakt, onvoorbereid; eene snel opgevatte, zinrijke gedachte.
| |
Improvisatie,
een voor de vuist gemaakt dichtstuk; eene onvoorbereide redevoering. Improvisator, improvisateur, Fr., improvisatore, Ital., iemand, die voor de vuist dicht of onvoorbereid spreekt. Improviseren, verzen voor de vuist opzeggen, of onvoorbereid (ex improviso) redevoeren.
| |
Imprudent,
onbedachtzaam, onvoorzigtig. Imprudentie, imprudence, Fr., onbedachtzaamheid, onvoorzigtigheid.
| |
Impuberes,
onmondigen, en in het bijzonder zulke personen, die nog niet huwbaar zijn.
| |
Impudent,
onbeschaamd, schaamteloos. Impudentie, onbeschaamdheid, schaamteloosheid.
| |
Impuonatie,
impugnatio, Lat., aanvechting, bestrijding.
| |
Impulsie,
impulsus, Lat., aandrift, drang, opwekking.
| |
Impuniteit,
impunité, Fr., straffeloosheid, vrijstelling van straf.
| |
Imputabel,
imputable, Fr., toerekenbaar. Imputatie, imputatio, Lat., toerekening, beschuldiging. Imputeren, toerekenen, beschuldigen, te last leggen.
| |
Imrahor-baschi,
Imbrohor-Baschi, de opperstalmeester van den Turkschen keizer.
| |
In abrupto necessitatis,
in geval van uitersten nood.
| |
In abstracto,
zie abstract.
| |
Inaccessibel,
inaccessible Fr., ontoegankelijk.
| |
Inaccuraat,
onnaauwkeurig, slordig.
| |
| |
| |
Inactief,
werkeloos, ledig, ambteloos. Inactiviteit, werkeloosheid, rust. Zie nonactiviteit.
| |
Inadvertentie,
inadvertance, Fr., onachtzaamheid; par inadvertance, door onachtzaamheid, bij verzien.
| |
In aeternum,
Lat., eeuwig, voor altijd.
| |
In agone,
Lat., in de laatste oogenblikken, in den doodstrijd.
| |
Inaliënabel,
inaliënable, Fr., onvervreemdbaar.
| |
Inalterabel,
inaltérable, Fr., onveranderlijk; onverderfelijk.
| |
In annum sequentum,
Lat., tegen het volgende jaar.
| |
In antecessum,
Lat., als voorschot, vooruit.
| |
Inappellabel,
Fr., onbevoegd tot hooger beroep.
| |
Inapplicabel,
inapplicable, Fr., niet toepasselijk, niet aanwendbaar.
| |
In armis,
Lat., onder de wapenen, in het geweer.
| |
Inattent,
onoplettend. Inattentie, onoplettendheid, nalatigheid.
| |
Inauguraal,
plegtig, ter inwijding dienende; inaugurale rede, inwijdingsrede (op hoogescholen). Inauguratie, inauguratio, Lat., inwijding, plegtige bevestiging (in een eerambt). Inaugureren, inwijden, plegtig bevestigen.
| |
In bianco,
in blanco, Lat., wit, oningevuld, onbeschreven.
| |
In bonis,
Lat., gegoed, bij kas.
| |
In calculo,
Lat., in getal of in de berekening.
| |
Incameratie,
intrekking van een goed; de inlijving daarvan bij de pauselijke domeingoederen. Wordt zulk een goed weder vrijgegeven, zoo heet zulks desincameratie.
| |
Incantatie,
incantatio, Lat., betoovering, bezwering.
| |
Incapabel,
incapable, Fr., onbekwaam. Incapaciteit, onbekwaamheid.
| |
In capita,
Lat., naar de hoofden, of personen.
| |
Incarceratie,
incarceratio, Lat., inkerkering, opsluiting. Incarcereren, inkerkeren, opsluiten.
| |
Incarnaat,
Fr., hoog-rozerood, vleeschkleurig. Incarnatia, vleeschgevende middelen. Incarnatie, incarnatio, Lat., de vleesch- of menschwording van Christus.
| |
Incasseren,
geld ontvangen of innen; omlijsten.
| |
In casu,
incasum, Lat., ingeval.
| |
In causa,
Lat., in zake, in de regtzaak.
| |
Incendiaire,
Fr., incendiariüs, een brandstichter; oproermaker. Incendiëren, in brand steken, brand stichten.
| |
Incestuëus,
bloedschendig. Incestus, de bloedschande, ontucht onder bloedverwanten.
| |
Inch,
eene Engelsche lengtemaat, een duim, waarvan er 36 een yard of Engelsche el uitmaken.
| |
Incident,
incidentie, toeval, voorval eene bijkomende zaak, (b.v. in een regtsgeding). Incideren, invallen, tusschenbeiden komen.
| |
Incineratie,
de verbranding van vaste ligchamen tot asch, de in de asch legging.
| |
Incipiënt,
een aanvanger, leerling.
| |
Incisie,
incisuur, insnijding, snede.
| |
Incitabiliteit,
prikkelbaarheid. Incitamentum, Lat., een opwekkingsmiddel. Incitatie, aanzetting, opruijing. Inciteren, aanzetten, opruijen, aandrijven.
| |
Incivil,
Fr. incivilis, Lat., onbeleefd, onwellevend. Inciviliteit, incivilité, Fr., onbeleefdheid, onwellevendheid.
| |
Inclinatie,
neiging, helling; genegenheid, liefde. Inclineren, eene neiging tot iets hebben.
| |
Inclinatoriüm,
Lat., een werktuig, om de inclinatie of helling der magneetnaald te meten en te bepalen.
| |
In closa,
Lat., ingesloten, nevensgaande.
| |
Includeren,
in zich bevatten, insluiten. Inclusi, inclusio, Lat.,
| |
| |
insluiting: inclusio uniüs non statim est exclusio alteriüs, van de insluiting der eene zaak hangt de uitsluiting eener andere niet af. Inclusive, Lat., inclusief, insluitend, medegerekend.
| |
In coena domini,
(in het avondmaal des Heeren) zijn de eerste woorden eener pauselijke bulle, welke den banvloek bevat over allen, die de Roomsch-Katholijke kerk niet aankleven; wordende deze bulle vroeger jaarlijks te Rome op Groenen Donderdag openlijk voorgelezen.
| |
Incognito,
onbekend, onder vreemden naam; het incognito, de onbekendheid, naam of standsverberging.
| |
Incohaerent,
Lat., niet zamenhangend. Incohaerentie, gebrek aan zamenhang.
| |
Incolaat,
Incolaat-regt, in Bohemen en Silezië datgene, wat in andere landen Indigenaat heet.
| |
Incombustibel,
incombustible, Fr., onbrandbaar.
| |
Incommensurabel,
incommensurable, Fr., onderling onmeetbaar; wat niet door eene gemeene maat kan gemeten worden. Incommensurabiliteit, onderlinge onmeetbaarheid.
| |
Incommoderen,
lastig zijn of vallen, verontrusten, moeijelijk maken.
| |
In communi,
Lat., en commun, Fr., in het gemeen, gemeenschappelijk. In communem usum, Lat., tot algemeen gebruik.
| |
Incommutabel,
incommutable, Fr., onstoorbaar. Incommutabiliteit, onstoorbaarheid.
| |
Incompaeabel,
incomparable, Fr., onvergelijkelijk, voortreffelijk.
| |
Incompatibel,
incompatible, Fr., onvereenbaar, dat met elkander niet bestaan kan. Incompatibiliteit, onbestaanbaarheid, onvereenbaarheid.
| |
Incompensabel,
incompensable, Fr., onvergoedbaar, niet te vergoeden.
| |
Incompetent,
onbevoegd, niet geldig. Incompetentie, incompetence, Fr., onbevoegdheid (b.v. om over zaken te oordeelen).
| |
Incompleet,
onvolledig, onvoltallig.
| |
Incomplex,
Lat., eenvoudig, niet zamengesteld. Incomplexe grootheid, eenvoudige, niet zamengestelde grootheid.
| |
Incompressibel,
incompressible, Fr., onzamenpersbaar.
| |
In concerto,
Lat., in zamen- of overeenstemming.
| |
In concreto,
Lat., in een bepaald geval, in werkelijkheid.
| |
Inconfidenten,
zij, die bij de overheid des lands, wegens gevaarlijke verstandhouding met den vijand, verdacht zijn. Inconfidentie-tribunaal, regtbank om zulke verdachte personen te vonnissen.
| |
Inconform,
niet overeenstemmend, ongepast.
| |
Inconsequent,
tegensprekend, zich zelven ongelijk. Inconsequentie, tegenstrijdigheid, strijdigheid met eigene beginselen.
| |
In consessu totiüs senatus,
voor de geheele raadsvergadering.
| |
Inconsiderabel,
inconsidérable, Fr., onbeduidend, onbelangrijk.
| |
Inconsideratie,
onbedachtzaamheid, onbezonnenheid.
| |
Inconsistent,
niet vast, onbestendig. Inconsistentie, onstandvastigheid, onbestendigheid.
| |
Inconstitutioneel,
strijdig met de grondwet of staatsregeling, ongrondwettig.
| |
Incontestabel,
incontestable, Fr., onbetwistbaar, ontegenzeggelijk, uitgemaakt.
| |
In continenti,
Lat., op staanden voet, oogenblikkelijk.
| |
In contrariüm,
Lat., in het tegendeel.
| |
Incontribuabel,
incontribuable, Fr., onbelastbaar, niet schatpligtig.
| |
Inconveniënt,
inconveniëntie, ongelijkheid, zwarigheid, ongemak.
| |
Incorporatie,
inlijving of vereeniging (van landen enz.), opneming
| |
| |
in een genootschap. In corpore, Lat., in een ligchaam, gezamenlijk. Incorporeren, inlijven, opnemen.
| |
Incorrect,
Fr., onnaauwkeurig, gebrekkig. Incorrectheid, onnaauwkeurigheid, gebrekkigheid.
| |
Incorruptibel,
incorruptible, Fr., onverderfelijk; onomkoopbaar.
| |
Incourant,
Fr., niet gangbaar, (munten en waren).
| |
Incrassantia,
Inviscantia, Lat., verdikkingsmiddelen; geneesmiddelen, welke het waterige bloed verdikken. Incrassant, Fr., verdikkend.
| |
Incredibel,
incrêdible, Fr., ongelooflijk. Increduliteit, ongelooflijkheid, twijfelzucht.
| |
Incrementum,
Lat., aanwas. Incresseren, aanwassen, toenemen.
| |
Incrimineren,
van misdaad beschuldigen.
| |
Incroijabel,
incroyable, Fr., ongelooflijk; een incroyable, iemand, die zich, door aangenomene lompheid en in het oogloopende kleeding wil onderscheiden, een modegek.
| |
Incrustatie,
incrustering, de overkorsting, overdekking van een ligchaam met eene steenkorst. Incrusteren, overkorsten, met eene steen- of kalkachtige korst overdekken.
| |
Incubatie,
incubatio, Lat., voorzeggingsdroom, goddelijke slaap der Ouden, welke in de tempels der goden plagten te slapen, om hunne hulp te verwachten en godspraken in den droom te vernemen; ook het broeden van het pluimgedierte.
| |
Incube,
Fr., incubus, Lat., de nachtmerrie, alp, een gevoel van drukking op de borst in den slaap.
| |
Inculpatie,
bescbuldiging, aanklagt. Inculperen, beschuldigen, te last leggen.
| |
Incunabelen,
incunabula, Lat., wieg; ook eerste of vroegste drukken na de uitvinding der boekdrukkunst, b.v. de spiegel onzer behoudenisse van Laurens Koster. Ab incunabilis, van de wieg af, van kindsbeen af.
| |
Incurabel,
incurable, Fr., onheelbaar, ongeneeslijk.
| |
In curia,
Lat., op het raadhuis, voor het geregt.
| |
Incursie,
incursion, Fr., incursio Lat., vijandelijke inval, strooperij in het land.
| |
Incusus gestempeld,
noemt men die munten der Romeinen, waarop de hoofd- of keerzijde ontbreekt, en waarbij de verhevene stempel van de eene zijde op de andere zijde verdiept staat.
| |
Indebitum,
Lat., eene nietschuld. Indebite, niet verschuldigd, b.v.: iets indebite betalen, heet, hetgene men niet schuldig is, uit dwaling, betalen. Indebiti condictio, de terugvordering van eene, uit dwaling gedane, betaling.
| |
Indecent,
onbetamelijk, oneerbaar. Indecentie, onwelvoegelijkheid, onbetamelijkheid.
| |
Indeclinabel,
indéclinable, Fr., dat niet verbogen kan worden (van woorden, in de spraakkunst).
| |
Indecorum,
zie indecentie.
| |
Indelebilis,
onverdelgbaar. Indelebilis character, heet de Katholijke priesterwijding.
| |
Indelicaat,
ruw, onkiesch.
| |
Indemnisatie,
schadeloosstelling. Indemniseren, schadeloos stellen. Indemniteit, schadevergoeding.
| |
Independenten,
eene Protestantsche sekte in Engeland (de Presbyterianen, Puriteinen), onafhankelijken van de bisschoppelijkkerkelijke heerschappij, Independentie, indépendance, Fr., onafhankelijkheid.
| |
In deposito,
Lat., in bewaring.
| |
Indeterminatum,
Lat, in de wiskunde, iets onbepaalds, b.v.: wanneer men van ponden spreekt, zonder te zeggen, welke soort
| |
| |
| |
Indéterminé,
Fr., onbepaald, besluiteloos, onbeslist. Indeterminismus, het gevoelen, dat wij iets kunnen willen, zonder door eenige reden daartoe bewogen te worden. Indeterminist, een aanhanger van dit gevoelen.
| |
Indevoot,
onëerbiedig, ongodsdienstig. Indevotie, onëerbiedigheid.
| |
Index,
Lat., een register, bladwijzer. Index expurgatoriüs, de lijst der boeken, die door de Roomsch-Katholijke kerk verboden zijn.
| |
Indiaansche bomkogels,
(in de lustvuurwerken), komen met eene groote Indiaansche noot overeen, waaruit een kogel speelt, en welke onder op eene schijf staat, waarin een dozijn zwermers steken, die door den kogel, wanneer hij afgebrand is, aangestoken worden.
| |
Indicatie,
indicatio. Lat., aanwijzing; vermoeden. Indicatief, indicativus (modus), de aantoonende wijs (in de spraakkunst).
| |
Indictie,
indictio, Lat., de aankondiging, uitschrijving of zamenroeping van eene kerkelijke vergadering; het Romeinsche kringtal (een tijdperk van 15 jaren.)
| |
Indienne,
Fr., fijn gedrukt katoen of chits.
| |
Indifférent,
Fr., onverschillig, laauwgeloovig. Indifferentimus, onverschilligheid, laauwheid (bijzonder in het godsdienstige). Indifferentist, een onverschillige, laauwgeloovige.
| |
Indigenaat,
het burgerregt, het regt van eenen inboorling des lands en alle daaraan verknochte voordeelen; ook het verleenen daarvan aan eenen vreemdeling, waarbij hij al het regt en voordeel van eenen inboorling bekomt.
| |
Indigent,
Fr., behoeftig, arm; een arme, noodlijdende.
| |
Indiges,
(in het meerv. Indigetes) in het land geboren goden, of vergode menschen, die in het land, alwaar zij vereerd werden, ook geboren waren. Ter eere van hen had men bijzondere hymnen, welke Indigitamenta heetten.
| |
Indigestie,
slechte spijsvertering, kwade maag, onverteerbaarheid.
| |
Indignatie,
indignatio. Lat., verontwaardiging, misnoegen. Indigniteit, onwaardigheid, beleediging.
| |
Indigo,
de bekende schoone stof, om blaauw te verwen. Indigotorie, een gebouw of fabrijk, waarin men de indigo bereidt.
| |
Indirect,
niet regtstreeksch, middellijk; indirecte belastingen, zulke belastingen, die niet regtstreeks den personen zijn opgelegd, maar door middel van accijns, op zekere waren enz. gelegd, worden geheven.
| |
Indiscipline,
Fr., gebrek aan tucht, teugelloosheid.
| |
Indiscreet,
onbescheiden, niet geheimhoudend. Indiscretie, onbescheidenheid, praatzucht.
| |
Indispensabel,
indispensable, Fr., volstrekt, noodzakelijk, onontbeerlijk.
| |
Indisponeren,
boos maken, in kwade luim brengen.
| |
Indisponibel,
indisponible, Fr., onbeschikbaar, waarover men niet beschikken kan.
| |
Indissolubel,
indissoluble, Fr., onoplosbaar.
| |
Indistinct,
indistincte, Lat., onduidelijk, onbepaald.
| |
Individu,
individuüm, Lat., een ondeelbaar geheel, een afzonderlijk, op zich zelf beschouwd wezen of persoon, Individualiteit, persoonlijkheid, eigenaardigheid. Individuëel, afzonderlijk, aan een enkel voorwerp eigen, persoonlijk.
| |
Indivisibel,
indivisible, Fr., ondeelbaar.
| |
Indolent,
onverschillig, traag, zorgeloos.
| |
In dorso,
Lat., op de keerzijde (des wissels),
| |
Indossant,
indossement, indosseren,
| |
| |
| |
In dubio,
Lat., in twijfel, in twijfelachtig geval.
| |
Indubitabel,
indubitable, Fr., ontwijfelbaar, uitgemaakt.
| |
Inductie,
inductio, Lat., aanleiding; gevolgtrekking, besluit van het bijzondere tot het algemeene.
| |
Induciae,
het uitstel, dat aan eenen schuldenaar, die buiten zijn toedoen in verval geraakt is, tot betaling zijner schulden toegestaan wordt.
| |
Indulgentie,
indulgence, Fr., toegevendheid, verschooning, strafontheffing of aflaat (in de Roomsche kerk).
| |
Indult,
vergund, uitstel van betaling, respijt; pauselijke vrijgenade.
| |
Indulto,
Sp., een tol van ½ procent, die van alle koopwaren, uit Amerika en Spanje overgebragt, geheven wordt.
| |
In duodecimo,
ter grootte van twaalf, (12 bladen in een vel) in den boekhandel.
| |
In duplo,
Lat., dubbel, tweevoudig.
| |
Industrie,
nijverheid, kunstvlijt. Industrie-school, school van binnenlandsche vlijt, handwerksschool. Industriëlen, uitoefenaars van kunst, handwerk of bedrijf, fabrikanten. Industriëus, industrieux, Fr., vindingrijk, ervaren in kunst, handwerk of bedrijf.
| |
Inegaal,
inégal, Fr., ongelijk. Inegaliteit, ongelijkheid.
| |
Inepsie,
ongerijmdheid, zotheid.
| |
Inevitabel,
inévitable, Fr., onvermijdelijk, dat niet te ontgaan is.
| |
Inexact,
onnaauwkeurig, onjuist.
| |
In excessu,
Lat., in overvloed, overdadig.
| |
Inexcusabel,
inexcusable, Fr., onverschoonlijk.
| |
Inexorabel,
inexorable, Fr., onverbiddelijk.
| |
In expensas condemneren,
in de kosten verwijzen.
| |
Inexperiëntie,
onervarenheid, gebrek aan ondervinding.
| |
Inexplicabel,
inexplicable, Fr., onverklaarbaar.
| |
Inexpressibel,
inexpressible, Fr., onuitsprekelijk, onbeschrijfelijk.
| |
In extenso,
Lat., volkomen, in de gansche uitgestrektheid.
| |
Infaam,
infame, Fr., eerloos, schandelijk, geschandvlekt. Infamant, infamerend, eerroovend, ontëerend. Infamie, schande, eerloosheid; laster.
| |
In facto,
Lat., in der daad, werkelijk.
| |
Infaillibel,
infaillible, Fr., onfeilbaar, zeker.
| |
Infant en infante,
koninklijke prins en prinses in Spanje en Portugal.
| |
Infanterie,
voetvolk, voetknechten. Infanterist, soldaat te voet.
| |
Infarctus,
verstoppingen en verhardingen in de ingewanden en den onderbuik.
| |
Infatigabel,
infatigable, Fr., onvermoeid, onverdroten.
| |
In favorem,
Lat., ten gevalle, ter gunste.
| |
Infect,
aangestoken, besmet, verpest. Infectie, aansteking, verpesting. Infecteren, inficiëren, aansteken, besmetten.
| |
Infereren,
inbrengen; opdragen.
| |
Inferi,
Lat., de onderaardsche goden; ad inferos, in of naar het rijk der dooden, het schimmenrijk. Inferiën (inferiae) doodenoffers, welke aan de onderaardsche goden, voor de zielen der overledenen, gebragt werden.
| |
Inférieur,
Fr., ondergeschikt, onderhoorig; de inferiëuren, de ondergeschikten, de minderen. Inferioriteit, de ondergeschiktheid, minderheid.
| |
Infernaal,
Infernal, Fr., infernalis, Lat., helsch, afschuwelijk; lapis infernalis, helsche steen, een wegbijtend of wegvretend middel, dat uit zilver gemaakt wordt. Infernus, de hel: ex inferno nulla est redemtio, uit de hel is geene verlossing.
| |
Infesteren,
onveilig maken; vijan-
| |
| |
| |
Infibulatie,
de insteking van eenen metalen ring voor in de voorhuid, hetwelk, bij eenige Aziatische en Afrikaansche volkeren, als een middel tot bevordering der kuischheid en onthouding in zwang is. Infibuleren, eenen ring zoodanig insteken, hetwelk te Rome eertijds geschiedde, om de jongens hunne stem langer te doen behouden.
| |
Infideel,
infidèle, Fr., ontrouw, trouweloos. Infideliteit, ontrouw, trouweloosheid; ongeloof.
| |
In fidem,
Lat., ter bevestiging, ten waarborg.
| |
Infiltratie,
het intrekken van eene vloeistof in een hard ligchaam.
| |
Infiniet,
infinite, Lat., onbegrensd, oneindig. Infinitivus, in de spraakkunst, de onbepaalde wijs der werkwoorden. Ad infinitum, Lat., tot in de oneindige.
| |
Infirm,
infirme, Fr., zwak, krachteloos. Infirmerie, een kranken- of ziekenhuis (bijzonder voor soldaten). Infirmiteit, zwakheid, onvermogen, krachteloosheid.
| |
In flagranti,
(delicto) op heeter daad. Zie flagrans.
| |
Inflammabilia,
Lat., ontvlambare, brandbare dingen. Inflammatie, inflammation, Fr., ontsteking, brand. Inflammeren, ontsteken, ontvlammen; verbitteren, tergen.
| |
Inflexie,
inflectio, Lat., (muz.) buiging of verandering van toon, overgang in eenen anderen toon; (sterrek.) buiging of afwijking der lichtstralen. Infecteren, buigen, ombuigen, veranderen.
| |
Inflexibel,
inflexible, Fr., onbuigbaar, onverbiddelijk, hardnekkig. Inflexibiliteit, onbuigzaamheid, onverbiddelijkheid.
| |
Inflictie,
oplegging of toekenning van eene straf. Infligeren, opleggen.
| |
Inflorescens,
de verscheidenheid der soort, waarin de planten bloeijen, of de onderscheidene stelling der bloemstelen.
| |
In floribus,
Lat., in bloei, in welstand; lustig en vrolijk.
| |
Influentie,
invloed, inwerking. Influenza, Ital., de griep, eene algemeen heerschende vloeikoorts (landverkoudheid). Influeren, influïnceren, invloed hebben, inwerken. Influxie, influxus, Lat., invloeijing, invloed.
| |
| |
In folle,
Lat., en foule, Fr., in het algemeen, met den hoop.
| |
In forma probante,
Lat., in bewijzenden, geregtelijken vorm.
| |
Informatie,
onderrigting; berigtgeving; onderzoek. Informator, een leeraar, huisleeraar, gouverneur. Informeren, onderrigten, berigten; zich informeren, onderzoek doen, berigt inwinnen.
| |
Infortuna,
ongelukkig, heet bij de Astrologen eene planeet, wanneer haar stand zoodanig is, dat hij, volgens hun gevoelen, kwaad aanduidt. Bijzonder dragen dezen naam de beide vijandige planeten Saturnus en Mars, van welke de eerste infortuna major en de laatste infortuna minor heet.
| |
In foro,
Lat., in of voor het geregt.
| |
Infractie,
schending, inbreuk, b.v. op een verdrag.
| |
In fraudem,
Lat., door misleiding; door bedriegelijke overtreding der wetten.
| |
Infringeren,
schenden, overtreden, b.v. van wetten enz. Zie infractie.
| |
Inful,
eene bisschopsmuts met twee spitstoeloopende zijden, waarvan de eene het oude en de andere het nieuwe testament aanduidt; de bisschoppen zetten dezelve, bij zekere gelegenheden, op, wanneer zij in hun plegtgewaad verschijnen. Infuleren, de bisschopsmuts opzetten, bisschop maken.
| |
Infusie,
in- of opgieting; infusiediertjes, kleine wormpjes, die voor het bloote oog niet zigtbaar zijn,
| |
| |
doch waarvan men er reeds enkele honderden in de vloeistoffen heeft ontdekt.
| |
Infusoriüm,
infusum, Lat., een geneesmiddel, hetwelk in een opgietsel van heelmiddelen van onderscheidene soort bestaat.
| |
In futurum,
Lat., in het toekomende, voor het vervolg.
| |
In genere,
Lat., in het algemeen, over het algemeen; het tegengestelde van in specie, in het bijzonder.
| |
Ingéniëur,
Fr., krijgs- of vestingbouwkundige: ingeniëur van den waterstaat, bouwkundig opzigter over de wateren, rivieren, bruggen en wegen Ingeniëus, ingénieux, Fr., scherpzinnig, vindingrijk, vernuftig.
| |
Ingeniüm,
Lat., het natuurlijk of gezond verstand, aangeboren verstandsvermogen of genie.
| |
Ingenui,
Lat., vrijgeborenen, tegen lijfeigenen overstaande. Ingenuiteit, openhartigheid, rondborstigheid; ook de staat van vrijgeboren te zijn.
| |
Ingereren,
invoeren; zich ingereren, zich onbevoegd met iets inlaten.
| |
Ingrediënten,
bestanddeelen, mengsel, (bij geneesmiddelen, zalven enz.).
| |
Ingrossatie,
inschrijving in het hypothekenboek. Ingrosseren, in het hypotheken- of grondpandboek schrijven.
| |
Inguinaal-plaats,
de schaamplaats, of de plaats tusschen de schaamte en het been. Hetgeen tot die plaats behoort, of daarvoor bepaald is, heet inguinaal, als: Inguinaal-bandage, liesband. Inguinaal-breuk, liesbreuk.
| |
Inhabiel,
inhabile, Fr., onbekwaam, ongeschikt. Inhabiliteit, ongeschiktheid, onbekwaamheid,
| |
Inhabitabel,
onbewoonbaar. Inhabitatie, inwoning, bewoning.
| |
Inhaerent,
inherent, aanhangend, aanklevend. Inhaereren, aanhangen, aankleven; volharden.
| |
Inhalatie,
inhalatio, Lat., inademing of inzuiging.
| |
Inheemsch,
inlandsch; het tegengestelde van uitheemsch, uitlandsch.
| |
Inhiberen,
geregtelijk verbieden. Inhibitie, geregterlijk verbod om voort te gaan, opschorting.
| |
In hoc casu,
Lat., in dit geval.
| |
In honorem,
Lat., ter eere.
| |
Inhospitaliteit,
ongastvrijheid.
| |
Inhumaan,
inhumain, Fr., onmenschelijk, wreed; onbeschaafd. Inhumaniteit, onmenschelijkheid, wreedheid.
| |
In humanioribus geverseerd,
Lat., in de schoone wetenschappen bedreven.
| |
In hypothesi,
Lat., in toepassing op het tegenwoordige geval.
| |
Inigiten,
Jezuiten, naar den voornaam van den Spanjaard Inigo (Ignatius) Loyola, stichter dier orde.
| |
Inimitabel,
inimitable, Fr., onnavolgbaar.
| |
In infinitum,
Lat., in het oneindige.
| |
In instanti,
Lat., op het oogenblik, oogenblikkelijk.
| |
Inion,
de nek, wegens de spierdeelen, welke zich aldaar bevinden.
| |
In ipso termino,
Lat., op den voorgestelden (bepaalden) dag.
| |
Inique,
Fr., onbillijk, onregtvaardig, hard. Iniquiteit, onbillijkheid, onregtvaardigheid, hardheid.
| |
Initiaal,
aanvankelijk, beginnend; initiaal-letters, aanvangletters, groote beginletters. Initatie, inwijding. Initiatief, initiative, de inleiding tot of de opening van eene zaak; de eerste voorslag of voordragt, het regt tot voordragt bij beraadslagingen over eenig voorwerp. Initiëren, inleiden, inwijden, plegtig op- of aannemen. Initia, Lat., de aanvangsgronden. Initiüm, Lat., het begin.
| |
Inkas-steenen,
Amerikaansche steenen, welke van buiten naar tin ge-
| |
| |
lijken, en zoo glad als een spiegel kunnen gepolijst worden.
| |
Injectie,
injection, Fr., inspuiting; inwerping.
| |
Injunctie,
oplegging, geregtelijk bevel.
| |
Injurie,
injuria, Lat., eerkrenking, beleediging; schimp- of scheldwoord. Injuriëren, beleedigen, honen, lasteren. Injuriëus, injurieux, Fr., eerroovend, lasterlijk.
| |
In loco,
Lat., op de plaats zelve.
| |
In mandatis,
Lat., op bevel of last.
| |
In manu,
Lat., in de hand.
| |
In margine,
Lat., op den rand; in marginem noteren, op den rand of kant aanteekenen (eens boeks).
| |
In mora esse,
Lat., in verzuim zijn. In mora peruculum, er is gevaar bij verzuim of talmen.
| |
In natura,
Lat., in natuur, met de zaak zelve, niet met geld, in natuurlijken toestand.
| |
In naturalibus,
Lat., ongekleed, naakt.
| |
In nexu,
Lat., in verband, in zamenhang.
| |
Innocent,
onschuldig; krankzinnig, verstandeloos. Innocentamente, Ital., (muz.) onschuldig, natuurlijk, ongekunsteld. Innocentie, innocence, Fr., onschuld, eenvoudigheid; krankzinnigheid.
| |
In nomine,
Lat., in naam; in nomine Deï, in Gods naam.
| |
In nostro casu,
Lat., in ons tegenwoordig geval.
| |
Innovatie,
nieuwigheid, verandering.
| |
In nuce,
Lat., eigenlijk in eene noot, dat is, beknopt te zamen gevat.
| |
Innumerabel,
innumerable, Fr., ontelbaar.
| |
Ino,
dochter van Cadmus en Hermione, was de derde vrouw van Athamas, die in krankzinnige verbeelding, dat zij eene leeuwin was, hare beide kinderen Learchus en Melicertes doodde; dewijl zij die voor een leeuwengebroed hield. Zij werd door Jupiter in eene nimf veranderd.
| |
In obscuro,
Lat., in het verborgene, onbekend.
| |
Inobservantie,
achteloosheid, het niet nakomen.
| |
| |
In oculatie,
in oculatio, Lat., de inenting. Inoculeren, inënten.
| |
In officiose,
Lat., tegen zijnen pligt. In officiosum testamentum, uiterste wil, waarbij de regtmatige erfgenaam ontërfd wordt. Actio inofficiositatis, de klagt (van een' zoon enz.) wegens onregtmatige onterving.
| |
In (of de) omnibus aliquid,
in (of de) toto nihil, Lat., van alles iets en van het geheel niets (geleerd); gebrekkige, oppervlakkige kennis.
| |
In optima forma,
Lat., in de besten vorm, volkomen.
| |
Inordinata.
Lat., dingen, welke niet te zamen behooren, en in geene orde zijn. In ordinem redigeren, in orde brengen.
| |
In originali,
Lat., in het oorspronkelijke schrift.
| |
Inosculatie,
zamenvoeging der vaten in het menschelijke ligchaam.
| |
In pace,
Lat., in vrede, in goede rust.
| |
In parenthesi,
Lat., tusschen haakjes ( ); tusschen beiden.
| |
In partibus,
zie partibus.
| |
In perpetuüm,
Lat., voor altijd. In perpetuam rei memoriam, tot altijdblijvend aandenken.
| |
In petto,
Lat., in het hart, in de gedachten; in voorraad of gereedheid.
| |
In pontificalibus,
Lat., in priesterlijke ambtskleeding; over het algemeen, in feestgewaad.
| |
In praxi,
Lat., in de uitoefening, in de praktijk.
| |
In prima instantia,
Lat., ter eerste instantie.
| |
In promptu,
Lat., gereed, bij de hand. Zie impromptu.
| |
In puris naturalibus,
Lat., geheel
| |
| |
| |
In quantum de jure,
Lat., zoo ver het de regten veroorloven.
| |
Inquartieren,
soldaten inlegeren.
| |
In quarto,
in vierendeels grootte (van boeken of papier).
| |
Inquiëteren,
verontrusten.
| |
Inquilinus,
Lat., een huurder. Inquilinen, de huurders. Inquilinenbelasting, huurbelasting, belasting naar de huurwaarde.
| |
Inquirent,
een geregtelijk ondervrager. Inquireren, navorschen, onderzoeken; verhooren.
| |
Inquisiteur,
ondervrager, geloofsof ketterregter. Inquisitie, het lijfstraffelijk onderzoek; geloofs onderzoek; het voormalig kettergerigt in Spanje, Portugal en Italië.
| |
In rerum natura,
Lat., in de natuur, in de zigtbare schepping (zich bevindende).
| |
Inrotulatie,
de zamenhechtingen; het nommeren van geregtelijke stukken ter verzending. Inrotuleren, de acten zamenhechten en nommeren.
| |
In salvo,
Lat., in zekerheid, in behouden haven.
| |
Insanie,
krankzinnigheid, waanzin.
| |
In sano sensu,
Lat., in eenen gezonden zin; ook bij volkomen verstand of geestvermogens.
| |
Inscriberen,
inschrijven, boeken. Inscriptie, inschrijving; in- of opschrift. Inscriptions, Fr., de Fransche nationale schulden, welke, gederdendeeld, in het roode boek ingeschreven, en met 5 pCt. interest betaald zijn. Zie tiers consolidés.
| |
Insect,
ongedierte; gekorvene diertjes, welke slechts eene hartkamer, koud wit bloed, voelhoornen, dikwijls veel voeten, en deels ook vleugelen hebben. Insectologie, de leer der gekorvene diertjes.
| |
In sedez,
in forma sedecimo, in zestienen, wanneer het vel in 16 bladen of 32 bladzijden verdeeld wordt (boekformaat).
| |
Insensibel,
insensible, Fr., ongevoelig, onmerkbaar.
| |
Inseparabel,
insêparable, Fr., onafscheidelijk. Inséparables, onafscheidelijke, altoos bij elkander zijnde vogelen, kleine gezellige papegaaijen in Oost-Indië.
| |
Inseraat,
insertum, een ingevoegd stuk, het ingelaschte, de bekendmaking in nieuwspapieren; bijlage, naschrift. Inserenda, Lat., in te voegen of in te lasschen berigten, of aanwijzingen. Insereren, invoegen, inlasschen. Insertie, insertio, Lat., invoeging, inlassching; insertie-kosten, kosten der plaatsing, b.v. van eene advertentie enz.; fiat insertio, ook inseratur, Lat., het worde ingevoegd of ingeschreven.
| |
Insessus,
een bad, waar men tot aan den navel toe inzit, eene bading over den nachtstoel, welke als heelmiddel gebruikt wordt.
| |
Insidiëus,
insidieux, Fr., listig, arglistig, verraderlijk.
| |
Insigniën,
kenteekens; rang- of eereteekens; ook de vermaarde te Aken bewaarde rijkskleinooden, ook rijks-insigniën geheeten.
| |
Insimulatie,
insimulatio, Lat., meer of minder ongegronden beschuldiging.
| |
Insinuatie,
waarschuwing; geheime mededeeling eener meening; geregtelijke inlevering of kennisgeving; ook indringing. Insinuëren, waarschuwen; geheimelijk inblazen; geregtelijk ter hand stellen; zich insinuëren, zich in iemands gunst dringen, overhandigen, ter kennis brengen.
| |
Insisteren,
op iets blijven staan, aandringen.
| |
Insitor,
een God der Romeinen, die over het enten, planten en andere huishoudelijke verrigtingen gesteld was.
| |
Insociabel,
insociable, Fr., ongezellig
| |
Insolatie,
het zonnen, zijnde bij de oude heelkundigen eene genees-
| |
| |
kundige bewerking, waarbij zij het ligchaam van den lijder, of geheel of gedeeltelijk naakt, aan de stralen der zon blootstelden.
| |
Insolent,
onbeschaamd, onbescheiden, lomp. Insolentie, lompheid, onbescheidenheid.
| |
In solidum,
Lat., voor het geheel (b.v. borg blijven).
| |
Insolvent,
(kooph.) onvermogend om te betalen. Insolventie, onvermogen om zijne schulden te betalen.
| |
Inspecteren,
bezigtigen, in oogenschouw nemen, het opzigt hebben. Inspecteur, opziener, onderzoeker. Inspectie, inspectio, Lat., bezigtiging, oogenschouw, monstering.
| |
Inspiratie,
inspiratio, Lat., inblazing, goddelijke ingeving. Inspireren, inblazen, inboezemen, aanvuren.
| |
In spiritualibus,
Lat., eigenlijk in het geestelijke, den geest of de ziel betreffende aangelegenheden; in geloofszaken, de zielverzorging betreffende.
| |
Instabiliteit,
instabilité, Fr., onbestendigheid.
| |
Installatie,
instelling, bevestiging (in een openbaar ambt). Installeren, instellen, inwijden, bevestigen.
| |
Instantie,
dringend verzoek; geregtshof of regtbank b.v. ter eerste instantie, bij de eerste of lagere regtbank.
| |
In statu quo,
Lat, in den vorigen toestand, of zoo als het tot nu toe geweest is.
| |
Instauratie,
hernieuwing, wederoprigting.
| |
Insteren,
aanhouden, op aandringen.
| |
Instigatie,
instigatio, Lat., aanhitsing, opruijing. Instigator, opruijer, stokebrand. Instigeren, aanhitsen, opruijen.
| |
Instillatie,
indrupping of indruppeling (van een heelmiddel op eene zeer gevoelige plaats desligchaams, of in eene wonde).
| |
Instinct,
natuurdrift, ingeschapen of dierlijke neiging. Instinctmatig, onwillekeurig, als bij natuurdrift.
| |
In stirpes,
Lat., naar de stammen, familiën (b.v. verdeelen); in capita, naar de personen.
| |
Instituëren,
instellen, stichten; onderrigten. Instituteur, Fr., een stichter, insteller; hoofd van een instituut, leermeester, onderwijzer. Institutrice, stichtster; onderwijzeres, leermeesteres. Instituut, inrigting; instelling; opvoedingsgesticht, kostschool. Institutie, institutio, Lat., staats- of burgerlijke instelling.
| |
Institutiones,
Justiniaansche institutionen, eene op bevel van keizer Justinianus in 533 geschrevene aanwijzing tot de regtsgeleerdheid, naar welke men zich nog tegenwoordig in de regterlijke praktijk rigt.
| |
Instructeur,
Fr., instructor, onder wijzer, leermeester. Instructie, onderwijs; gedragsregel, dienstvoorschrift. Regter van instructie, (thans genoemd regter-commissaris) is bij elke regtbank van eersten aanleg die regter, welke, van wege de regering, bij uitzondering is belast met het onderzoek naar de in zijn regtsgebied bedrevene misdaden, met de vermoedelijke bedrijvers daarvan voorloopig te verhooren, hen in verzekerde bewaring te nemen, en van zijne bevinding aan de Raadkamer zijner regtbank berigt te geven, welke alsdan over de hoedanigheid (qualificatie) der gepleegde daad oordeelt, of dezelve onder de klasse der misdaden (criminele) of wanbedrijven (correctionele) moet worden gerangschikt; en alzoo, om te bepalen, voor welken regter de beschuldigde moet te regt staan. De kamer vermeenende, dat de gepleegde daad eene misdaad in zich bevat, zendt de regter van instructie de stuk-
| |
| |
ken naar den Procureur-Generaal bij het provinciale geregtshof. Instructief, leerrijk, onderwijzend. Instruëren, onderrigten, onderwijzen; met voorschriften ter gedragsregeling voorzien; regtzaken voorbereiden.
| |
Instrument,
instrumentum, Lat., een werktuig, bijzonder voor toonkunstenaars, wondheelers, enz.; ook oorkonde, bewijsschrift. Instrumentaal, als middel of werktuig dienende; met behulp van werktuigen verrigt; instrumentale muzijk, welke uit enkele speeltuigen bestaat, zonder gezang. Instrumenteren, wettige acten opmaken.
| |
Insubordinatie,
weêrspannigheid, verzet tegen zijne overheid.
| |
In subsidiüm juris,
Lat., tot hulp van het regt, tot ondersteuning bij het behandelen eener regtszaak.
| |
Insuccatie,
het drenken van dingen met sappen van kruiden, de inzuiging.
| |
Insufficiënt,
insuffisant, Fr., ontoereikend.
| |
Insulair,
wat de eilanden betreft.
| |
Insult,
insultatie, beleedigende aanranding, hoon. Insulteren, honen, beleedigen, beschimpen.
| |
In summa,
Lat., in het geheel, zamengenomen. In summo gradu, Lat., in den hoogsten graad.
| |
In supplementum,
Lat., tot aanvulling. In supplementum zweren, tot aanvulling van een ontbrekend bewijs zweren.
| |
Insupportabel,
insupportable, Fr., onverdragelijk.
| |
Insurgenten,
in Hongarije, die militie, welke door eene algemeene oproeping zamengebragt wordt; ook eene verzachtende benaming van onvergenoegde onderdanen, welke zich tegen hunne regering verzetten (b.v. Spaansche, Amerikaansche insurgenten), anders opstandelingen, in plaats van het harde woord rebellen. Insurgeren, opstaan, zich verzetten, eenen opstand beginnen. Insurrectie, opstand, oproer; oproeping (bijzonder in Hongarije).
| |
In suspenso,
Lat., en suspens, Fr., hangende, onuitgemaakt, in twijfel.
| |
Intabuleren,
in eene lijst of tafel zetten, omranden.
| |
Intact,
intactus, Lat., onaangeroerd; onbevlekt, rein.
| |
Intaglio,
Ital., een verdiepte of met groeven ingesneden steen.
| |
Integraal,
een geheel uitmakende, op zich zelf bestaande. Integraal-, en differentiaal-rekening, twee reken wijzen, in de hoogere wiskunde, waarvan de differentiaal-rekening leert, uit eene gegevene eindige grootheid eene oneindig kleine te vinden, en de integraal-rekening, uit de oneindig kleine, de eindige grootheid weder te voorschijn te te brengen. Deze laatste handeling heet integratie. Integralen, soort van Nederlandsche effecten of staatspapieren. Integreren, vernieuwen, volledig of tot een geheel maken. Integriteit, ongeschonden, volkomen toestand; onomkoopbaarheid, regtschapenheid.
| |
Integumentum,
velletje over de inwendige deelen des ligchaams.
| |
Intellectuëel,
verstandelijk, schrander, geestig, Intellectuëel-philosophen, zij, die beweren, dat de zinnen ons niets dan schijn aanbrengen, en het verstand alleen het ware erkent.
| |
Intelligentie,
intelligence, Fr., verstand, doorzigt. Intelligentie-kantoor, eene inrigting, welke berigten geeft, vragen doet en beantwoordt, en in het algemeen allerhande zaken ter kennisse van het publiek brengt; intelligentie-bladeren, wekelijksche openlijke bekendmakingen. Intelligibel, verstaanbaar, begrijpelijk, klaar.
| |
Intendant,
eerste opziener, bestuurder, rentmeester. Intenderen, op iets letten, beöogen, willens zijn.
| |
| |
| |
Intense,
(muz.) met vermeerderde, verhoogde kracht of werkzaamheid. Het tegendeel is remisse. Intensie, inspanning. Intensief, krachtopwekkend, werkzaam. Intensiteit, innerlijke kracht, werkzaamheid.
| |
Intentie,
voornemen, oogmerk, meening. Intentioneren, beöogen, bedoelen, genegen zijn.
| |
Inter arma silent leges,
Lat., onder de wapenen zwijgen de wetten, dat is, gedurende den oorlog zijn de wetten krachteloos. Inter spem et metum, tusschen hoop en vrees.
| |
Intercalatie,
intercalatio, Lat., invoeging, inlassching. Intercaleren, invoegen, inlasschen.
| |
Intercedendo,
Lat., door tusschenkomst, door bemiddeling, door voorspraak. Intercedent, intercesseur, Fr., een bemiddelaar, voorspraak. Intercederen, tusschen beiden treden, bemiddelen, zich voor iemand in de bres stellen. Intercessie, tusschenkomst, voorspraak, bemiddeling. Intercessionales (regtsgel.), bemiddelingsschriften.
| |
Interceptie,
onderschepping, het opligten (van brieven, berigten, enz.).
| |
Intercido,
Intercidona, eene Godin der Romeinen, en wel eene der drie godheden, aan welke men de bescherming van de kraamvrouwen tegen Silvanus toeschreef.
| |
Intercisie,
doorsnede; tusschenzetting.
| |
Intercolumniüm,
de tusschenruimte van zuilen; afstand, welken de zuilen van elkander hebben.
| |
Intercostaal,
wat tusschen de ribben gelegen is. Intercostaalnerf, de groote zenuw, welke in het hoofd ontspringt, en hare takken in bijna alle ingewanden verspreidt.
| |
Interdict,
interdit, Fr., interdictio, Lat., regterlijk verbod; ook in de Roomsche kerk, de uitsluiting eens geestelijken van het bedienen, en eens leeks van het ontvangen der sacramenten, pauselijke kerkban. Interdictie, verbod, ontzegging.
| |
Interduca,
een bijnaam van Juno, welke volgens sommigen met Domiduca, en volgens anderen met Iterduca overeenkomt.
| |
Interessant,
belangrijk, aantrekkend, onderhoudend. Interesseren, belang of aandeel hebben; iemands deelneming opwekken; zich voor iemand interesseren, voor hem in de bres springen, aan zijn lot deelnemen. Interest, deelneming; winst; rente van een kapitaal. Interest et refert, Lat., het is nuttig en brengt voordeel aan.
| |
Interfoliëren,
doorschieten (boeken met wit papier).
| |
In tergo,
Ital., op den rug of het achterste van een blad.
| |
Intérieur,
Fr., innerlijk, inwendig.
| |
Interim,
een geloofsvoorschrift, hetwelk keizer Karel V., in het jaar 1548, door drie godgeleerden liet opstellen, en, tot op eene algemeene kerkelijke vergadering, tot eene wet maakte; ook een tusschentijd, tusschenhandeling; ad interim, Lat., voorloopig, tot nader order, voorshands.
| |
Interjectie,
(spraakk.) een tusschenwerpsel, woord om eene aandoening der ziel aan te duiden, b.v, ach! o!
| |
Interlineair,
tusschenregelig. Interlinie, de ruimte tusschen 2 regels. Interliniëren, tusschen de regels inschrijven.
| |
Interlocutie,
interlocutoir, tusschenspraak, bijöordeel. Interlocutor, tusschenspreker, gesprekvoerder; (in de taal der magnetiseurs) de geest, welke door de spraakwerktuigen van den gemagnetiseerden zieke spreekt, en van den zieke zelven onderscheiden zoude zijn. Interloqueren, tusschenspreken.
| |
Interludiüm,
Lat., een tusschenspel.
| |
| |
| |
Intermediair,
tusschenkomst, bemiddeling.
| |
Intermediüm,
de tijd tusschen 2 vervaldagen of termijnen.
| |
Intermezzo,
Ital., een tusschenspel, eene tusschenvoorstelling op het tooneel.
| |
In terminis,
Lat., in behoorlijke uitdrukkingen, binnen de behoorlijke palen. In termino, op den bepaalden dag.
| |
Intermissie,
uitblijving, het nalaten; tusschentijd. Intermitterende pols, ziekte, koorts, afgebrokene, afwisselende pols, ziekte, koorts.
| |
Interne,
Lat., inwendig, innerlijk, van binnen.
| |
Internuntiüs,
een tusschengezant; buitengewone gezant van den paus; ook de Oostenrijksche gezant bij de Porte.
| |
Interpellatie,
tusschenrede, afbreking; verklaringsoproep; geregtelijke opeisching; bestrijding eens bezits, Interpelleren, in de rede vallen, afbreken; aanmanen om op iets te antwoorden enz.
| |
Inter pocula,
Lat., bij een glaasje, onder de bekers.
| |
Interpolatie,
inlassching van enkele woorden, termen of zinnen in eenig geschrift; schriftvervalsching, door invoeging van hetgeen er niet toebehoort. Interpoleren, inlasschen; vervalschen.
| |
Interponent,
de inlegger of inbrenger van een regtsmiddel, bemiddelaar. Interponeren, tusschenstellen, inbrengen, bijzonder van regtsmiddelen; zich tot bemiddelaar aanbieden. Interpositie, bemiddeling, tusschenkomst; interpositio appellationis, Lat., inlegging van een beroep op hooger regtbank.
| |
Interpretatie,
verklaring, uitlegging. Interprête, Fr., een uitlegger, vertaler, tolk. Interpreteren, uitleggen, vertolken, overzetten.
| |
Interpunctie,
zinscheiding, het plaatsen der schrijf- en zinteekens. Interpuncteren, met zinscheidingsteekens voorzien.
| |
Interregnum,
Lat., eene tusschenregering, tusschenbestuur.
| |
Interrex,
was te Rome een tusschenkoning, die na den dood eens konings gekozen werd en wiens regering maar 5 dagen duurde, zoodat, wanneer in dezen tijd de troon nog niet vervuld was. er weder een ander moest gekozen worden. Gedurende de consulaire regering zij, die na het aftreden van eenen Consul of Praetor, diens ambt zoo lang waarnamen, tot dat er een nieuwe gekozen was.
| |
Interrogatie,
vraag, ondervraging. Interrogatief, ondervragend, vraagsgewijze. Interrogatoria, Lat., regtsvragen, geregtelijke verhooren.
| |
Interruptie,
afbreking, staking, stoornis.
| |
Intersectie,
doorsnijding, doorsnede; het punt waar twee lijnen elkander doorsnijden of kruisen.
| |
Interstitiüm,
Lat., tusschenruimte, pauze.
| |
Interusuriüm,
Lat., rabat; aftrek, welke voor gereede betaling toegestaan wordt.
| |
Interval,
intervalle, Fr., intervallum, Lat., tusschenruimte, tusschenttjd, gaping; toonafstand (in de muzijk).
| |
Interveniëren,
tusschenbeiden komen, bemiddelen. Interventie, tusschenkomst, bemiddeling, in een regtsgeding enz.
| |
Intervesteren,
de orde storen, omkeeren, verwarren.
| |
Intestaat,
een zonder testament of uitersten wil gestorvene; ab intestato, zonder beschikking over de nalatenschap; intestaat-erfgenaam, zulk een, die geen testament noodig heeft om erfgenaam te zijn, een natuurlijke erfgenaam.
| |
Intestina,
Lat., de ingewanden, het gedarmte. Intestinaal, wat tot de
| |
| |
darmen behoort. Intestinum rectum, de aarsdarm, het achterste.
| |
In thesi,
Lat., in den regel, in de hoofdzaak, in het algemeen.
| |
Intiem,
intime, Fr., innig, vertrouwd; ami intime, Fr., boezemvriend. Intimiteit, vertrouwelijkheid, innigheid.
| |
Intierinische dorschmachine,
eene soort van dorschvloer, waarvan de muren met kasten voorzien zijn, welke, daar zij bewegelijk zijn en in eene schuinsche ligging kunnen gebragt worden, het koren van zelve weder ontledigen.
| |
Intimatie,
geregtelijke aanzegging.
| |
Intimideren,
bevreesd maken, schrik aanjagen,
| |
Intolerabel,
intolérable, Fr., onverdragelijk, onuitstaanbaar. Intolérant, onverdraagzaam. Intolerantie, onverdraagzaamheid, bijzonder in zaken van godsdienst.
| |
Intoneer-mes,
een vlak mes, waarvan het lemmet en het hecht uit een, stuk bestaan, voor het besnijden der orgelpijpen, om dezelve te intoneren of te stemmen, waartoe men zich echter ook van het intoneer-ijzer, hetwelk omtrent 10 duim lang, rond en aan beide einden met staal voorzien is, bedient.
| |
In totum,
Lat., in het geheel.
| |
Intractabel,
intraitable, Fr., onhandelbaar, onbuigzaam.
| |
Intradae jus,
Lat., het intredingsregt, of het regt, volgens hetwelk de onderdanen hunnen vorst plegtig inhalen en hem de stads sleutels ter hand stellen moeten.
| |
Intrade,
intrada Ital., inleiding, voorspel (muz.). Intraden, staatsinkomsten.
| |
Intransitief,
niet overgaand.
| |
Intra privatos pariëtes,
Lat., te huis; onder vier oogen.
| |
Intrepiditeit,
onverschrokkenheid, heldhaftigheid.
| |
Intricaat,
ingewikkeld, verward, moeijelijk.
| |
Intrigant,
vol listen en streken, arglistig; een intrigant, een vriend van kuiperijen, een arglistige. Intrigue, verwikkeling, knoop (van een tooneelspel), kuiperij, heimelijke streek; intrigues, omwegen, draaijerijen, streken. Intrigueren, kunstgrepen in het werk stellen, met slinksche streken omgaan.
| |
In triplo,
Lat., drievoudig; in drievoudig afschrift.
| |
Introduceren,
inleiden, ingang verschaffen. Introductie, invoering, inleiding.
| |
Introïtus,
ingang, inleiding; het eerste lied of de eerste psalm, bij de godsdienst of bij de mis.
| |
Intrusie,
indringing, b.v. in eenen post.
| |
Intuïtie,
intuïtus, Lat., innerlijke aanschouwing, zinnelijke voorstelling. Intuïtief, aanschouwend, onmiddellijk gewaarwordend. Primo intuïtu op het eerste gezigt.
| |
Intumescentie,
opzwelling, opblazirig; gezwel.
| |
Inundatie,
overstrooming. Inunderen. overstroomen. Dat land is geïnundeerd, is overstroomd, staat onder water.
| |
Inusitate,
Lat., ongebruikelijk.
| |
Intussusceptie,
intrekking, inzuiging van sene vloeistof enz. in een bewerktuigd ligchaam.
| |
In usu,
Lat., gebruikelijk; in usum, ten gebruike, tot nut.
| |
Inuus,
was bij de oude Italianen een boschgod van een middengeslacht tusschen de Pans en Faunen.
| |
Inv.
beteekent invenit, hij heeft het gevonden.
| |
Invalide,
Fr., een verminkte of gegebrekkelijke soldaat, die tot verdere dienst onbekwaam is; invalidenhuis, gesticht, alwaar verminkte krijgslieden verzorgd worden.
| |
Invariabel,
invariable, Fr., onveranderlijk.
| |
Invasie,
vijandelijke inval, strooptogt.
| |
Inventaris,
eene lijst van voorhanden voorwerpen in een huis, vaar-
| |
| |
tuig, enz.; boedelbeschrijving; beneficie van inventaris, voorregt van boedelbeschrijving. Inventariëren, inventariseren, zulk eene lijst maken; boedelbeschrijven.
| |
Inventie,
uitvinding; verdichtsel. Inventief, vernuftig, vindingrijk. Inventum, Lat., een vond.
| |
In verba magistri,
Lat., op de woorden des meesters of leeraars (zweren).
| |
Inversa methodus tangentiüm,
(omgekeerde leerwijze der raaklijnen), de handelwijze in de analytische geometrie, om uit gegevene eigenschappen der raaklijnen aan eene kromme lijn of hare normalen, de vergelijking voor de kromme lijn zelve te vinden.
| |
Inversa ratio,
omgekeerde reden, in de evenredigheid, b.v. 3 : 6 omg. = 10 : 5.
| |
Inversie,
omkeering, woordverzetting.
| |
Investigatie,
navorsching, opsporing, onderzoek.
| |
Investituur,
plegtige instelling in eene waardigheid, beleening.
| |
Invidia,
de nijd, eene dochter van Pallas en den Styx.
| |
Invidiëus,
invidieux, Fr., nijdig, wangunstig.
| |
Inviolabel,
inviolable, Fr., onschendbaar, onverbrekelijk, Inviolabiliteit, onschendbaarheid.
| |
Invisibel,
invisible, Fr., onzigtbaar.
| |
Invita minerva,
Lat., tegen den wil van Minerva, dat is, zonder bekwaamheid, zonder natuurlijken aanleg (b.v. studeren).
| |
Invitatie,
uitnoodiging. Inviteren, uitnoodigen, te gast vragen.
| |
Invitatorianus,
bij sommige monnikkenorden hij, die in het koor intoneren moet.
| |
Invocatie.,
aanroeping, afsmeeking. Invocavit, de 2de Zondag in de Vasten, zoo genoemd naar het be gin der Antiphone uit den 91sten psalm: invocavit me et ego exaudiam, hij heeft mij aangeroepen en ik zal hem verhooren.
| |
Involute,
wordt in de meetkunst eene kromme (lijn) genoemd, die door de ontwinding van eene andere ontstaat. Involutie, de magtsverheffing, of het product te bepalen, door een getal met zich zelf te vermenigvuldigen. - Ook inwikkeling, invlechting.
| |
Involveren,
inwikkelen, verwikkelen, in zich bevatten, b.v. eene tegenspraak, eene ongerijmdheid.
| |
Io!
hoezee! io vivat! het bekende aanvangswoord en de benaming van een studentenlied.
| |
Ipso facto,
Lat., door de daad zelve, eigenmagtig; ipso jure, door het regt zelf.
| |
Ipecacuanha,
braakwortel, wortel van eene Amerikaansche plant.
| |
Iphigenia,
dochter van Agamemnon en Clytemnestra, welke door den priester Calchas in Aulis als offer aan Diana vroeg, om gunstige winden te bekomen. Zij werd door deze Godin, die eene hinde in hare plaats liet, naar Tauris weggevoerd, alwaarde aldaar heerschende koning Thoas haar priesteres van Diana maakte, aan welke hij alle vreemden, die in zijne staten landden, liet offeren. Aan dit lot ontsnapte echter Orestes, de broeder van Iphigenia, die, na Thoas gedood te hebben, met Iphigenia en zijnen vriend Pylades ontvlood, het beeld van Diana met zich nemende.
| |
Ipoteca,
zooveel als hypotheek. In Italiaansche koopsteden, het bodemerij verdrag.
| |
Ippo,
een naar het pek gelijkende gomhars, waarmede de Macasseren hunne pijlen vergiftigen, en hetwelk zoo sterk is, dat geen tegengif iets daartegen vermag.
| |
Irascibiliteit,
geneigdheid tot toorn, prikkelbaarheid.
| |
Irenarchen,
waren hoofdlieden over de soldaten, die in de steden der Romeinsche provinciën lagen, en
| |
| |
dezen naam daarvan bekwamen, dat hun ambt bestond in het bijleggen van twisten en het bewaren van vrede.
| |
Irene,
Gr., de Godin des vredes; de vrede. Irenica, vredesleer (in de godgeleerdheid). Irenisch, vredestichtend, bijzonder die schriften, welke den vrede tusschen verschillende kerk- of geloofsgenooten beöogen. Irenarcha, (prince de la paix) vredevorst.
| |
Iresione,
een olijftak met wol omwonden en met kleine brooden, vijgen en andere vruchten behangen, welke bij sommige feesten, ter eere van Apollo, in processie rondgedragen werd; door welke plegtigheid men het gebrek meende te verwijderen.
| |
Iridodialysis,
het los maken van de Iris (in het oog) minder gepast Coredialysis genoemd.
| |
Iris,
(fabelk.), de hemeldienares en bodin van Juno, de Godin des regens; de regenboog; de gekleurde ring rondom den oogappel, het regenboogvlies; benaming van onderscheidene bloembollen.
| |
Irmensuïle,
afgod der oude Duitschers, in de Domkerk te Hildesheim bewaard wordende.
| |
Ironie,
spotrede, bedekte scherts, wanneer men, onder den schijn van iemand te prijzen, hem werkelijk beschimpt en hoont. Zie Sarcasmus, Ironisch, spottend, fijn schertsend.
| |
Irokesen,
Noord-Amerikaansch volk aan de rivier St. Laurens; bekend door hunne ruw- en onbeschaafdheid.
| |
Iros,
Irion, volgens sommigen, hard miltgezwel; volgens anderen, een hard roosachtig gezwel, bijzonder de zoogenaamde Induratio telae cellulosae, zoo algemeen bij kinderen. Ook volgens Eurotianus, bij Hippocrates, eene soort van koorts.
| |
Irradiatie,
bestraling, verlichting. Ook uitgieting of uitstorting der levensgeesten.
| |
Irrationeel,
irrationel, Fr., in strijd met de rede, niet juist te berekenen.
| |
Irrationele getallen of grootheden,
wortellooze getallen of grootheden, waaruit men slechts bij benadering eenen begeerden wortel kan trekken. Irrationale wortel, de wortel eener vergelijking, welken men in rationale niet vinden, en diensvolgens slechts bij benadering bepalen kan.
| |
Irrecusabel,
irrécusable, Fr., onverwerpelijk, b.v. in regten.
| |
Irrefutabel,
irréfutable, Fr., onwederlegbaar.
| |
Irregulair,
irrégulier, Fr., onregelmatig, van den regel afwijkende. Irregulariteit, onregelmatigheid, wanorde.
| |
Irreligiëus,
irréligieux, Fr., ongodsdienstig, ongeloovig.
| |
Irremediabel,
irrémediable, Fr., onherstelbaar, niet te verhelpen.
| |
Irreparabel,
irréparable, Fr., onherstelbaar, niet te vergoeden.
| |
Irresistibel,
irrésistible, Fr., onweêrstaanbaar.
| |
Irresoluut,
irrésolu, Fr., besluiteloos, weifelend.
| |
Irrevocabel,
irrévocable, Fr., onherroepelijk, niet terug te nemen.
| |
Irritabiliteit,
prikkelbaarheid, ligtgeraaktheid. Irritantia, Lat., prikkelende middelen. Irritatie, prikkeling, verbittering. Irriteren, prikkelen, tergen, verbitteren.
| |
| |
Irus,
naam van eenen armen man in Ithaca; een bedelaar.
| |
Is,
de vezels, spiervezels, houtvezels, zenuwen.
| |
Isabel,
Isabelkleurig, bruinachtig of ligt geel, eene kleur, die uit bleek oranjegeel met een weinig roodachtig bruin vermengd is.
| |
Isaga,
de opperkamerheer des Turkschen keizers, onder wien de pages staan.
| |
| |
| |
Isagoon,
Gr., een gelijkhoek, gelijkzijdige figuur. Isagonisch, gelijkhoekig.
| |
Isarythmen,
worden de eenheden in de rekenkunst of de getallen van 1 tot 10 genoemd.
| |
Isatodes,
de weede; eene bedorvene gal, welke als Isatis gekleurd zijn moet.
| |
Isch,
(Joodsch-Duitsch) de man. Ischad, de vrouw.
| |
Ischaemia,
het stillen eener bloedvloeijing of bloedstorting, onderdrukking van eenen bloed-afgang. - Ischaemon, een (bijzonder door wegbijten, branden, enz.) bloedstillend middel.
| |
Ischelirah,
eene belasting, welke de, aan zee liggende, Turksche provinciën, voor de vrijheid om koren naar Konstantinopel te voeren, betalen moeten.
| |
Ischiadik,
Ischiagra, Ischialgia, Ischias, de heuppijn, lendenpijn, lendenjicht. Ischiadicus, aan heuppijn lijdende, heilzaam tegen heuppijn. De heup- of lendentering, tabes eoxaria, wegens verëttering in het heupgewricht, in het bekken, enz.
| |
| |
Ischion,
de heup, het middelpunt der ligchamelijke kracht, welke het gansche ligchaam ondersteunen, houden en opheffen moet.
| |
Ischnos,
teeder, zwak, dun, mager, teringachtig zamengetrokken. Ischnophonia, eene te zwakke, onduidelijke stem; ook eene onevenredig fijne, discantachtige stem. Ischnophonus, hij, die eene te zwakke, onduidelijke stem heeft; ook iemand, die eene zeer fijne discantachtige stem heeft, zoo als een gesnedene. Ischnotes, magerheid, tering.
| |
Ischobleunia,
slijmophouding. Ischocoelia, onderlijfsverstopping. Ischogalactica, melkinhouding. Ischolochia, inhouding der kraamvrouwszuivering. Ischomenia, ophouding der maandelijksche zuivering. Ischopyosis, etterophouding in zweren, bijzonder in fistels en in de oogen.
| |
Ischophonie,
het stotteren in het spreken.
| |
Ischuretica,
middelen, welke de waterlozing ophouden of verzwaren. Ischuria, pisophouding.
| |
Ischurie,
belette waterlozing.
| |
Ischwarschiken,
Russische loonkoetsiers, welke met koetsen, droschka's, enz. rijden.
| |
Ischyros,
sterk, krachtig, die vasthouden kan. Ischys, sterkte, kracht, vermogen om vast te houden.
| |
Isis,
eene Godin der Egyptenaren, onder welke zij zich de maan als de oorzaak der vruchtbaarheid of als de voortbrengende natuur zelve voorstelden. Als historische godheid genomen was Isis de zuster en gemalin van Osiris, welke, bij afwezigheid van haar' gemaal, als deze de wereld doorreisde, alsmede gedurende de minderjarigheid van haren zoon Horus, over Egypte heerschte, en door hare zachte en wijze regering algemeen vereerd werd.
| |
Islam,
de Mahomedaansche godsdienst, het Islanismus.
| |
Ismaëliten,
eene Turksche sekte van de partij der Scythen of der vereerders van Ali (Perzianen). Zij erkennen alleen de nakomelingen van Ismaël als ware Imams, die zij beheerschen.
| |
Isochronisch,
gelijktijdig, gelijkdurend. Isochronismus, gelijktijdige jaartelling, het gelijke tijdsbestek; gelijktijdigheid, gelijktijdige duur in de bewegingen eens ligchaams, b.v.: aan de slingers der uurwerken. Isochronisch paracentrische liniën, die kromme lijnen, volgens welke een ligchaam, door eene gegevene kracht gedreven, een gegeven punt in gelijke tijden evenveel nadert of zich
| |
| |
| |
Isocolon,
wanneer de leden eener periode een gelijk aantal woorden bevatten.
| |
Isolatie,
isolement, Fr., afzondering. Isolator, afscheidings- of afzonderingsstoel (in de electriciteit). Isoleren, afzonderen, verenkelen. Isolé, Fr., geïsoleerd, afgezonderd, alleen of vrij staande, eenzaam.
| |
Isomerie,
(wisk.) de gelijke deeling, benoeming van onderscheidene breuken.
| |
Isop,
hysop, een heilzaam, specerijachtig tuingewas.
| |
Isoperimetrisch,
van gelijken omtrek, b.v.: isoperimetrische figuren, die gelijke omtrekken hebben.
| |
Isopleuron,
eene gelijkzijdige meetkunstige figuur.
| |
Isorithmisch,
gelijktallig, uit gelijke getallen bestaande.
| |
Ispara,
de voornaamste afgod der Malabaren, op de kust van Coromandel, met drie oogen en aan iedere zijde acht handen afgebeeld. Hij reikt, volgens hen, door alle zeven hemelen en door alle zeven werelden heen.
| |
Issedons,
volkeren in de nabijheid der Scythen, die de lijken hunner vaderen onder het offervleesch mengden en zeer plegtig opäten.
| |
Istambul-effendi,
in Konstantinopel de opperste opziener over de politie, die voornamelijk ook daarvoor zorgen moet, dat de levensmiddelen altijd in behoorlijke hoeveelheid en tot billijke prijzen te bekomen zijn.
| |
Isthmitis,
keelziekte, ontsteking der Fauces. Isthmorrhagia, bloedstorting in de keel.
| |
Isthmus,
isthme, Fr., landëngte, een stuk lands, dat een schiereiland aan het vaste land hecht. Isthmische spelen, plegtige kampspelen, die alle drie jaren in Griekenland gevierd werden.
| |
Itaganne,
eene Japansche zilveren munt van de gedaante eens vingers, 4 duim lang en 1½ duim breed.
| |
Italiaansche aarde,
eene verw, naar den donkeren of bruinen oker gelijkende, maar veel ligter en levendiger van kleur, wordende, behalve tot schilderen, ook tot verglazen gebruikt.
| |
Iteit,
zekere kiezel in de rivier Siel in Zwitserland, op welker oppervlakte men indrukselen van wilgen bladeren en in de ruimten tusschen deze bladeren kleineronde korrelige verhevenheden vindt.
| |
Item,
Lat., (verk. It.) insgelijks, even zoo, verder.
| |
Iteratie,
herhaling. Iteratief, herhalend. Itereren, herhalen. Iteretur, het worde herhaald (op recepten).
| |
Iterduca,
een bijnaam van Juno, dien men haar gaf, omdat zij aan de kinderen den weg toonde, die de bruiden naar huis geleidden.
| |
Ithyphallum,
eene afbeelding der mannelijke teeldeelen, die bij de Bacchanaliën door zekere priesters van Bacchus, welke daarvan den naam Ithyphallen bekwamen, in processie rondgedragen werden. Ook droeg men dezelve als halsbanden en andere aanhangselen bij de Bacchanaliën, of als amulet tegen tooverij en ziekten. Ithyphallisch, hetgene hiertoe behoort.
| |
Itikiaf,
eene soort van kleine tenten van lijnwaad, welke gedurende de laatste 10 dagen van den Ramassan, aan de muren en pilaren der Dschamis en moskeën staan, en waarin men zijne godsdienst verrigten kan, zonder gezien te worden.
| |
Itimadulet,
grootvizier of eerste minister der Indische Schachs en Groote Mogols.
| |
Itinebarcha,
Gr., een opziener over de wegen.
| |
Itinerariüm,
Lat., een reisboek, reisbeschrijving.
| |
| |
| |
Itzebo,
Ichebo, de kleinste Japansche gouden munt, welke 15 tot 16 mals of 1 dukaat geldt.
| |
Ivahas,
een vaartuig der bewoners van Otaheiti, 2 voet breed en 10 tot 12 voet lang.
| |
Ixeutica,
de kunst van vogelen te vangen, door middel van vogellijm.
| |
| |
Ixion,
(fabelk.) trachtte Juno te verleiden, omhelsde, in plaats van haar, eene wolk; en toen hij op dit gunstbewijs openlijk roemde, wierp Jupiter hem in de hel, liet hem aan een rad binden, hetwelk onophoudelijk met hem omdraait; het rad van Ixion, eene altijddurende marteling.
| |
| |
Izarins,
Oostindisch geweven katoen, hetwelk de Deensch-Aziatische Compagnie in stukken, gewoonlijk 5/4 el breed en 10 tot 12 el lang zijnde, aflevert.
| |
Izelotte,
eene Turksche zilveren munt, iets meer dan eenen gulden waard.
|
|