Vriendenzangen tot gezellige vreugd
(1801)–Adriaan Loosjes, Jan van Walré– Auteursrechtvrij
[pagina 57]
| |
[pagina 58]
| |
Matigheid, bij 't gul onthaal,
Doet de spijs verteeren;
Overdaad bij pracht en praal
Moet elk een geneeren;
Gulzigheid baart steeds gebrek,
Matigheid voed nieuwen trek,
En zal steeds aan elk genot
Een verkwikking geeven!
Die de Matigheid betracht,
Ook in andre zaaken,
Zal zich zelfs, daar elk hem acht,
Recht gelukkig maaken;
Dus heeft Vriendschap ook haar perk;
Want zij heerscht eerlang te sterk,
Zo men ieder Menschenkind
Tot zijn vriend wil maaken.
| |
[pagina 59]
| |
Ook voorzigtigheid vooral
Moet de Liefde leeren:
Matigheid in dit geval
Is te prefereeren,,
Want, hoe ligt strooit niet een lonk
Hier of daar een heldre vonk,
Die door onvoorziene kracht
Ras in vlam zal blaaken!
Smaaken, wij in 't wisslend lot,
's Leevens waar genoegen,
Zorgen wij bij elk genot
Matigheid te voegen;
Dan voorzeeker zal de vreugd,
Anders eigen aan de jeugd,
Tot den hoogsten leevenstrap
Onze treèn verzellen!
|
|