| |
| |
| |
| |
| |
| |
| |
| |
Zaterdag, 14 augustus 1982. 13.00 uur
Vanmorgen heb ik de Mount Everest gezien. Ik liep met Rob Weijdert over het pad langs de Rongbukrivier, iets voorbij het Tibetaanse dorp Zambu. De moessonwolken die ons al dagen het zicht op de Himalaya ontnamen, braken open.
De eerste berg die ik zag was de Cho Oyu. Een glinsterende witte bergtop, ondersteund door twee strakke rotspijlers. Daarna kwam de Everest tevoorschijn. Van de schouder tot de top. Daar was hij dan: de hoogste berg van de wereld. Over geen berg had ik zoveel gelezen. Voor de beklimming van deze top had ik me suf getraind, me diep in de schulden gestoken en maanden opgeofferd. Na een paar minuten sloten de wolken de bergtop weer in. Hij was weg voordat ik hem echt gezien had.
Twee jaar geleden dacht ik er voor het eerst over mij op te geven als deelnemer van deze klimexpeditie naar de Mount Everest. In de Berggids, het blad van de alpenvereniging, waren de plannen rond de ‘Nederlandse Mount Everest Expeditie 1982’ onthuld. Er was een stichting met een deftig bestuur en een raad van toezicht opgericht. Alpinisten werden opgeroepen zich aan te melden. De selectie zou plaatsvinden op grond van klimervaring, eerder bereikte hoogte, doorzettingsvermogen, lef en sociale omgang. Aspirantdeelnemers werden gewaarschuwd zich niet te vergissen in de afmetingen van deze Himalayatop.
Twee vrienden met wie ik die winter in de Alpen had geklommen gaven zich op. Zij hadden jarenlange klim- | |
| |
ervaring. Ik niet, ik was pas in 1978 begonnen met klimmen, maar vond dat ik een betere alpinist was. Mijn uithoudingsvermogen was groter, ik kon beter afzien, was harder en durfde meer. Ik besloot me aan te melden. Mijn kans op deelname schatte ik laag in, maar ik had het mezelf eeuwig kwalijk genomen wanneer zij uitverkoren zouden worden en ik zelfs geen poging had ondernomen om er bij te zijn.
Xander Verrijn Stuart, Eelco Dijk en Mathieu van Rijswick deden de selectie. Een hoogleraar, een kandidaat-notaris en een natuurkundige. Zij kenden elkaar van de expeditie naar de Annapurna, waarbij voor het eerst door een Nederlandse groep met succes hoger dan 8000 meter werd geklommen. Dat was in de herfst van 1977. Eelco had in de eindfase van die beklimming een bevroren voetzool opgelopen, Mathieu bereikte vanuit het niets als onbekende bergbeklimmer samen met een Sherpa de top. Xander had de expeditie geleid en er een mooi boek over geschreven.
Op een zondagmiddag in november had ik mijn gesprek met de selectiecommissie. Ik werd ontvangen in de studeerkamer van Xanders villa aan het Spaarne. Aan de muren hingen foto's van bergen, op de grond lag een klimtouw. Achter de stoel waarin Xander ging zitten stond een boekenkast, waartegen aan een naar voren getrokken boek een zwarte hoogtemeter aan een oranje koord hing. Xander zag eruit zoals ik me een klimmende professor had voorgesteld: een jaar of vijfenvijftig, klein, met een donkere baard en een zwarte bril. Hij leidde het gesprek in, maar werd al gauw onderbroken door Eelco, die sneller en nauwkeuriger formulerend over de expeditie vertelde. Mathieu zweeg en leek te staren naar een bergsportblad dat op de grond lag.
Ik had me goed voorbereid: had Xander zijn boek nog eens doorgespit, me door De strijd om de top en Naar den hoogsten top der aarde, twee dikke pillen over de allereerste vooroorlogse Engelse Everestexpedities, heengewerkt en wat gangbare expeditieliteratuur van de
| |
| |
laatste jaren doorgenomen. Ik had me in korte tijd een gematigde mening gevormd over leiderschap, muiterij, inzet en aspiraties tijdens grote klimexpedities.
Het gesprek verliep niet onaardig en opgewekt reed ik in mijn prachtige zestien jaar oude Austin Balanza terug naar huis. In deze auto had de Belgische ambassadeur in Teheran jarenlang door Perzië getoerd. Ik voelde me zelf al halverwege de Himalaya.
Van links kwam in volle vaart een auto aangereden. Achter het stuur een moeder, op weg naar haar dochtertje in het ziekenhuis. Zij ramde mijn auto linksachter, waarna ik frontaal tegen een boom knalde. Ik had geen schuld, maar mijn auto was total loss.
Enige tijd later kreeg ik bericht voorlopig geselecteerd te zijn. Vlak voor Kerstmis volgde in Xanders huiskamer de eerste bijeenkomst, waar wij aan elkaar werden voorgesteld. Hier zat dan het puikje van het Nederlandse alpinisme met een verslaggever en iemand die de pr professioneel zou gaan verzorgen.
Xander zette de opzet van de expeditie uiteen. De groep zou bestaan uit twaalf klimmers, een expeditiearts en drie verslaggevers (voor Algemeen Dagblad en avro). Totaal zeventien mensen, met Xander als expeditieleider. De kosten zouden rond de een miljoen gulden bedragen. Iedere deelnemer was verplicht tienduizend gulden in te brengen, enige keren met de anderen te trainen en wat organisatietaken op zich te nemen. Ik kreeg ‘Verpakking en Transport’.
Na Xanders introductie kreeg een van de geselecteerden het woord. Met het voorlezen van een lange brief maakte hij duidelijk dat door de deelname van een van de anderen het voor hem absoluut onmogelijk zou zijn een succesvolle bijdrage aan de expeditie te leveren. Het struikelblok bleek Ronald Naar te zijn. De afgelopen jaren had de man vaak met hem te maken gehad en telkens ervaren dat Ronald een onbetrouwbare partner was. Met zo iemand wilde hij niet op expeditie gaan. Na het voorlezen van de brief stond hij op en verliet
| |
| |
Xanders huiskamer. Ik voelde me opgelaten omdat ik niet begreep wat er gebeurde: de man die net was weggegaan kende ik niet en Ronald Naar ontmoette ik die middag voor het eerst. Ik kende een paar artikelen over zijn zware beklimmingen en een interview waarin hij trots vertelde dat hij het enfant terrible van de Nederlandse alpinisten was.
Een paar dagen later kwam het Algemeen Dagblad met een groot stuk over de geplande expeditie. Het bijzondere van de route op de berg werd uiteengezet, er werd iets over Tibet en over ieders alpiene prestaties verteld. De kop van het artikel was ‘dit is mannenwerk’. Er waren geen vrouwen geselecteerd. Onder mijn foto stond de naam ‘Bart Vis’. Toch begon ik me al een beetje held te voelen.
16.00 uur. We zijn de Rongbukrivier overgestoken en hebben onze tenten iets voorbij de oversteekplaats opgezet.
Willem ten Barge is een plunjezak kwijt! Volgens hem lag hij in de vrachtwagen. Vermoedelijk heeft een van de Tibetanen die vanuit hun dorpen belangstellend een eind met ons oplopen, hem meegenomen toen we de truck uitlaadden. Wang, de baas van de Chinezen die ons begeleiden, is met Willem op - onderzoek uit in Tsobuk, het gehucht dat aan de andere kant van de rivier ligt. Als Chinees legerofficier heeft Wang het recht om het dorp te doorzoeken.
We hebben de acht tenten nu zo geplaatst dat zij tezamen met de vrachtwagen een kring vormen. De open plekken zijn gevuld met witte tonnen. Binnen de kring mogen de Tibetaanse dorpelingen niet komen. Ik voel me net een circusartiest. Een veertigtal ogen volgt iedere beweging binnen de piste. Luid wordt elke onbegrepen handeling becommentarieerd.
Een Tibetaan riep eergisteren een paar keer vragend ‘Chomolungma, Chomolungma’ naar me. Hij wees in de verte en keek naar boven. Ik knikte, waarna hij me zijn huis binnenwenkte. Hij gaf me een warme gekookte biet. Nadat ik die had leeggelepeld kreeg ik ‘cha’, ge- | |
| |
kookte thee. Hij deed er een extra groot stuk yakboter in.
Al ruim een week in Tibet. Dit was mijn eerste directe contact met een Tibetaan. In het boek Naar den hoogste top der aarde worden Tibetanen zonder uitzondering beschreven als vieze en vervuilde mensen, elke huidplooi gevuld met zand. Zij drinken zuur bier en smerige thee. Het laatste is waar.
De expeditie: 17 Nederlanders, 5 Chinezen, 6 Tibetanen, 1 jeep, 4 vrachtwagens, 10000 kilo voedsel, brandstof en materiaal.
Vliegend van Peking via Chengdu naar Lhasa, de hoofdstad van Tibet. 3700 meter hoog. Rijdend via Xigatze naar Xegar. 4200 meter. Lopend, om aan de hoogte te wennen, van Xegar naar de plek van het basiskamp.
Gisteren kwamen we voor het eerst echt hoog: we trokken over de Pang La, een pas van 5100 meter. Ik had gelukkig geen last van de hoogte. Van de anderen weet ik het niet, ik lette alleen op mezelf. Even waren we met zijn allen op de pas, de verdere weg liepen we verspreid in kleine groepjes of alleen.
21.15 uur. Lig in mijn slaapzak in de tent. Op de cassetterecorder neuzelt Randy Newman. Muziek van Rob Weijdert, met wie ik deze tent deel.
Vanavond heb ik na het eten weer een stukje voorgelezen uit Naar den hoogsten top der aarde. In 1921 volgden Engelsen voor het eerst onze weg. In het boek wordt de route aandachtig beschreven. Onze expeditie is de eerste naoorlogse die hier weer te voet doortrekt. In eenenzestig jaar is er niets zichtbaars veranderd, de beschrijvingen kloppen nog. Morgen stop ik met voorlezen. Moet oppassen voor het ‘daar heb je hem weer’-effect.
Willems plunjezak is ondanks het uitkammen van het dorp niet terug. De Chinezen waarschuwen ons nu voort- | |
| |
durend voor de onbetrouwbaarheid van de Tibetanen.
De Chinese hiërarchie in Tibet: 1 De Chinees. Dan lange tijd niets. 2 De Tibetaan die bus, jeep of truck bestuurt. 3 De westerling. Korte tijd niets. 4 De Tibetaan.
De Chinees heeft vaak moeite met het feit dat de westerling opdrachtgever is en alles betaalt. De westerling kan alleen met de Tibetanen spreken via de Chinees.
| |
Zondag, 15 augustus 1982. 19.00 uur
De tenten staan naast de ruïnes van een verlaten klooster. Buiten sneeuwt het licht. Voor het eerst!
De komende twee maanden zal alles tot een hoogte van 7000 meter ‘Rongbuk-’ heten: Rongbukklooster, -gletsjer, -dal, en -rivier. De Tibetaanse naam voor de laatste is ‘Dsjakar Tsju’, maar de Chinezen noemen haar voor het gemak Rongbukrivier.
Vandaag vond de eerste slachting onder de expeditieleden plaats. Meer dan de helft heeft blessures, is kapot door de inspanning of heeft door de hoogte vreselijke hoofdpijn. Sommigen reden daarom met de vrachtwagen mee. Xander liep wel het hele stuk (ongeveer 25 kilometer, 700 meter langzaam stijgend langs de rivier), maar ziet er nu uit als de Dood van Pierlala. Tien dagen geleden lag hij in Peking nog op bed. Spit! Het zag er even naar uit dat voor hem de expeditie vroegtijdig was beëindigd, maar Chinese artsen hielpen hem met acupunctuur weer op de been. Het lijkt erop dat hij ondanks jaren ervaring met het maken van trektochten zijn krachten niet weet te doseren.
We vertrokken om 8.45 uur. Willem ten Barge weer als eerste. Willem, voormalig commando, is sportinstructeur bij de Nijmeegse politie. Hij ergert zich aan ons losse wandeltempo. Hij vertrekt als eerste, komt overal als eerste aan. Willem lijkt een wielrenner die te vroeg demarreert. Vandaag zaten Rob en ik hem op de hielen en passeerden hem rond het middaguur. Later ging ik alleen vooruit. Terwijl ik me had voorgenomen niet mee te doen aan die zinloze wedstrijdjes, me in te houden;
| |
| |
om langzaam en ontspannen aan de hoogte te wennen en te genieten van het nauwe Rongbukdal.
Vlak voor het klooster werd het dal wijder. Voor me de ruïnes, in het zuiden een grauwe wolkensluier. Terwijl ik aan de rivier op de anderen wachtte, werden de wolken weggeblazen en toonde de Everest zich weer. Nog ver weg, maar ik zag dat hij echt heel hoog was. De berg was gehuld in witte moessonsneeuw. Een paar minuten was het zicht op de Everest voor mij alleen en daarmee was alle nodeloze inspanning gerechtvaardigd.
De twee Karakorumtoppen K2 en Nanga Parbat zagen we vanuit het vliegtuig. Dat was een sensationeel gezicht. Net als de Mont Blanc toen ik die tien jaar geleden voor het eerst hoog boven Chamonix zag uitrijzen. Een hoge en onbereikbare wereld.
Vandaag probeerde ik de Everest indrukwekkend te vinden. Het lukte niet. Hij was niet meer dan een uitvergroting van de vele foto's die ik de afgelopen twee jaar heb bestudeerd.
Het eerste ‘klim’-boek dat ik ooit las was Ik stond op de Everest van Edmund Hillary. Dat was in 1977 tijdens een vakantie in Clambin, een bergdorpje in het Franstalige gedeelte van Zwitserland. Jet had het boek in de boekenkast ontdekt. Op kinderlijke wijze beschrijft Hillary de expeditie van 1953. Het was een goed voorbereide en groot opgezette onderneming, geleid door een heuse kolonel. Hillary en de Sherpa Tensing bereikten als eersten de top. ‘Na een zwaar maar edel gevecht met tegenstander Everest.’
Dagenlang praatten Jet en ik Hillary-taal: ‘Ik stiet de geduldige Tensing aan, mompelde iets over de primus en trok me nog dieper in de slaapzak terug. Diep en luidruchtig ademend rekte Tensing zich uit en ging aan het werk met de primus, die langzaam op stoot kwam.’
‘Tensing, met gekruiste benen op de grond zittend, bezette het laatste vrije plaatsje en staarde met een ondoorgrondelijk gezicht naar de metershoge vlam van de petroleum-vergasser, die tussen zijn knieën stond.
| |
| |
(Geen Sherpa was ooit aan het verstand te brengen, dat zo'n toestel eerst met spiritus moet worden voorverhit.)’
Jet en ik wandelden veel. Steeds hoger, maar waar de sneeuw begon hield het voor ons op. Tijdens een trektocht ontmoetten we een Nederlands echtpaar op Col Ferret, een pas ten zuiden van de Mont Blanc. De vrouw maakte zich zorgen over haar klimmende zoon, die het jaar ervoor door een val een been had gebroken. De man vertelde trots over de prestaties van zijn kinderen en van zichzelf. Hij vertelde dat er in Nederland drie verenigingen waren waarbinnen men zich met de bergsport bezighield. Die verzuiling bij een sport die in Nederland niet eens beoefend kan worden, verraste me.
Om voortaan ook over gletsjers te kunnen trekken volgde ik in 1978 een bergsportcursus en ik merkte dat ik plezier had in het klimmen. Niet zozeer het bereiken van een top, maar de inspanning, de berekening en het gefriemel met touwen vond ik leuk. In het najaar ben ik met een vriend die ik tijdens de cursus had leren kennen zelfstandig gaan klimmen. Daarna is het snel gegaan.
Nadat we vanmiddag de tenten hadden opgezet heb ik Gert Reijmerink, de avro-cameraman geholpen met het filmen. Het lopen was voor hem al de eerste dagen te zwaar. Hij heeft nu een ontstoken achillespees en schuifelt op pantoffels rond in het kamp. Ook vandaag heeft hij het hele stuk liggend en zittend achterin de vrachtwagen afgelegd.
20.45 uur. Terwijl ik schreef merkte ik opeens dat het buiten stiller was, geen lawaai van de anderen. Ik kroop uit de tent. Iedereen was aan het eten. Het was bijna op; niemand had eraan gedacht me te roepen.
| |
Maandag, 16 augustus 1982. 22.15 uur. Basiskamp!
Bij het ontbijt vormden we een treurig uitziend gezelschap. De hele nacht had het afwisselend geregend en gesneeuwd. Donkergrijze wolken, de grond bedekt met
| |
| |
gore sneeuw, op de achtergrond de restanten van het Rongbukklooster. Rillerig lepelden we staande de pap naar binnen. De meesten hadden grote-hoogte-hoofden. Een lichte vorm van oedeem. Ik kende het alleen uit de boekjes: wat opgezwollen en pafferig, ogen die naar voren komen zodat een kleine tik tegen het achterhoofd voldoende lijkt om ze uit de kassen te laten rollen. Hoe ik er zelf uitzag weet ik gelukkig niet.
Nadat we de kleddernatte tenten hadden opgevouwen en in de vrachtwagen gelegd ben ik met Gerard Jansen en Rob Weijdert naar het boeddhistische klooster gelopen. Door een gat in een muur stapten we naar binnen. De daken van de gebouwen zijn gesloopt, van de muurschilderingen zijn alleen nog de blauwe en rode achtergrondkleuren over. In de muren zagen we kogelgaten. Alleen de karakteristieke stupa is nog tamelijk ongeschonden.
Het klooster lijkt nauwelijks op de kloosters, gompa's en paleizen die we in Lhasa, Gyantze en Xigatze bezochten. De Chinezen hebben tijdens de culturele revolutie de lama's afgemaakt of verjaagd, boeddhistische bouwwerken vernield en kunstwerken naar Peking gebracht. Tien jaar later kregen de Chinese bezetters spijt en nu mogen de Tibetanen op beperkte schaal het boeddhisme weer openlijk belijden. De wederopbouw van de vernielde gebouwen hoort ook bij dit verlichte regime.
In alle heiligdommen zagen we Tibetanen heftig bouwen en kleien. Metershoge poppen werden vrolijk beschilderd, wanden tot op de vierkante millimeter getatoeëerd met tafereeltjes, figuurtjes en olifantjes. Zo ontstaan weer kleurige eilanden in dit land dat van nature alleen vele tinten bruin kent. Het resultaat oogt ook aangenamer voor de toeristen die sinds enige tijd voor veel geld Tibet mogen bezoeken. Gelokt door het aroma ‘verboden en geheimzinnig’.
Als je een Chinees vraagt of hij het jammer vindt dat zijn landgenoten hier als wilden hebben huisgehouden, antwoordt hij oprecht dat het hem niet aangaat. Hij heeft het immers niet gedaan. De trots over het bouwen van
| |
| |
stuwdammen, auto's en raketten is collectief, de schuld van de vernietiging ervaren zij niet gemeenschappelijk.
Terwijl ik tussen de muren van het Rongbukklooster liep moest ik denken aan de zeven vooroorlogse expedities die er door de hoofdlama werden gezegend. Voor het eerst in 1921. Een jaar later verloren zeven dragers in een lawine het leven en kwamen de overgebleven aangeslagen klimmers in het klooster tot rust.
In 1924 keerden Mallory en Irvine nadat zij richting top waren vertrokken, niet terug naar hun hoogste kamp op de Everest. De expeditie werd afgebroken, men kwam verslagen terug naar het klooster: een zwart-wit-film met snel bewegende lama's en Engelsen; op de achtergrond, ver weg, de berg.
Lang slenterden we er rond. Het motregende. Ik wist niet wat ik mooier vond: het gesloopte klooster, vooral met dat prachtige druilerige weer, of het overdreven religieuze gedweep van het filmpje uit de jaren twintig? Zo'n grondige beeldenstorm heeft een krachtig reinigende werking.
Een scherf met het hoofd van boeddha erop heb ik meegenomen. Het hoofdje staat nu in mijn tent te glimlachen.
In twee uur liep ik met Rob van het klooster naar de plek van ons basiskamp waar Wang ons met hete thee welkom heette.
Gerard Jansen was achtergebleven bij de vrachtwagen die een kilometer voor het kamp vastzat in de modder. Pas in de loop van de middag kwam hij, onder de smurrie, zittend op de cabine, aan.
Zeventien dagen na vertrek uit Nederland en voor het eerst ben ik nijdig geworden: de zes dozen met klimspullen zijn opengesneden, het vulmateriaal is eruit gegooid. Om te kijken wat erin zat!
We hebben ruim driehonderd dozen en tonnen bij ons. Meer dan een half jaar geleden is onder mijn leiding in Nederland alles ‘goed overdacht’ ingepakt. Naar wat
| |
| |
we later op de berg nodig zullen hebben, het gewicht afgestemd op de yaks, de lastdieren die onze spullen het eerstvolgende stuk zullen vervoeren. Zeven weken, dag in dag uit, was een inpakploeg er in een douane-entrepot mee bezig. Iedereen heeft een boekje met lijsten van de inhoud van de dozen en tonnen gekregen. En toch werden vandaag die dozen onnodig opengerukt.
Later was het excuus dat de verankeringsplaatjes van de tenten gezocht werden. Het verweer klonk in ieder geval redelijk. Heb me voorgenomen me er niet meer over op te winden. Tegenhouden kan ik het toch niet. Bovendien moet Xander vanaf morgen het transport en het inpakken gaan plannen en ik ben dan van die taak verlost.
Het basiskamp: drie grote Chinese legertenten - keuken, verblijfstent en Chinese slaaptent. De bungalowtent is voor Charles Bonhomme, de expeditiearts. Verder een tiental rode en bruine piramide- en koepelvormige tentjes waarin de overige Nederlanders slapen.
Het kamp ligt winderig. Naast de rivier, aan de voet van de gletsjer. Achttien kilometer verder naar het zuiden, de top van de Everest. 8848 meter.
Op een heuvel achter het kamp staat een rij monumenten: gestapelde stenen met een gebeitelde herdenkingsplaat. Drie voor omgekomen Chinezen, Tibetanen en Japanners (1975 en 1980). Daarnaast twee die dit voorjaar zijn gestapeld: een voor Marty Hoey, een Amerikaanse die 8200 meter hoog uitgleed en viel. De andere voor Joe Tasker en Peter Boardman, twee Engelse klimmers die voor het laatst zijn gezien op de noordoostgraat van de Everest. Ik heb vermeden lang stil te staan bij de steen met Peters naam. Vlak voor zijn vertrek naar Tibet heb ik hem nog gesproken.
Naast de tent van Rob en mij staat Xanders tentje. Onze muziek heeft hij al bestempeld tot ‘cafetaria’-muziek.
X profileert zich nog steeds niet als leider, maar misschien is hij het type dat langzaam vertrouwen moet
| |
| |
winnen en dan in zijn rol groeit. Overmorgen gaat het eerste groepje van vier deelnemers samen met de vier Tibetaanse dragers omhoog. Maar wie het zijn en wat zij meenemen is nog steeds niet ‘officieel’ besloten.
Bij het eerste besluit van Xander zal gejuich op zijn plaats zijn. Tot nu toe heeft vooral Eelco de touwtjes in handen gehad. Hij was samen met Mathieu initiatiefnemer van deze expeditie en heeft, toen na een bezoek aan Peking de definitieve afspraken met de Chinese klimor-ganisatie waren gemaakt en Xander als leider was gevraagd, nooit de feitelijke leiding overgedragen.
Als excuus voor X's gedrag geldt natuurlijk zijn lichamelijke gesteldheid: eerst spit, nu de vermoeidheid door de hoogte. Maar het blijft een beetje dubieus: niet fitte mensen horen bij een expeditie als deze niet aanwezig te zijn. De hoogte: 5200 meter. Vierhonderd meter hoger dan de Mont Blanc. De luchtdruk is ongeveer de helft van die op zeeniveau.
De zieken: Frank Moll oor oorontsteking. Gert Reijmerink ontstoken achillespees. Jan van Banning zwaar verkouden. Mathieu van Rijswick en Willem ten Barge zijn het meest aangeslagen door de hoogte: duizelig, misselijk en hoofdpijn. Ik voelde me vandaag af en toe wat zweverig en merk dat mijn ademhaling van slag raakt als ik met zware dozen sjouw.
| |
Dinsdag, 17 augustus 1982. 21.30 uur. Basiskamp
Willems plunjezak is terug. We vonden hem toen we de dozen, tonnen en zakken sorteerden. Voorzichtig vertelden we het Wang. Hij reageerde pissig, had hij zaterdag voor niets het Tibetaanse dorp uitgekamd.
Om vier uur vannacht werd ik wakker. Daarna niet meer ingeslapen. Gepiekerd over de expeditie. Tijdens het ontbijt heb ik eindelijk Xander gesproken. Terwijl we de droge biscuitjes - noodrantsoen uit groene legerblikken - met dorre hagelslag en verkruimelde raar stinkende kaas naar binnen werkten, hebben we afgesproken dat
| |
| |
ik nog twee dagen het om- en inpakken van de expeditiespullen zal regelen.
Om tien uur begint de eerste bijeenkomst in de grote verblijfstent. Xander leidt de vergadering. Zijn zorgvuldige en bedachtzame manier van praten roept de unieke sfeer van die allereerste bijeenkomst in Nederland weer op. Wij zijn slechts pionnen binnen een groots spel.
Twee maanden, tot half oktober hebben we de tijd om de berg te beklimmen. Daarna wordt het hoog op de berg te koud door de invallende winter.
Boven het basiskamp zullen we zeven of acht kampen - het laatste niet meer dan een enkele lichtgewicht tent - inrichten. Tot kamp 3 op 6400 meter zullen yaks de meeste spullen vervoeren, daarboven tot kamp 4 op 7000 meter helpen vier Tibetaanse ‘High Altitude Assistants’, die al vanaf Lhasa meereizen. Daarna doen we alles zelf.
Besloten wordt dat de twaalf klimmers de eerste weken in drie groepjes van vier zullen opereren. Afwisselend zullen we kampen opzetten en bevoorraden. Tussendoor telkens weer op krachten komen in het basiskamp. Ik zit in het groepje dat het laatst omhoog gaat. Samen met Rob en de twee Gerards.
Even is het zuurstofprobleem nog aan de orde: wij hebben 52 flessen bij ons. Vanaf kamp 5, 7600 meter, zullen we ze gebruiken. Ronald had echter al in Peking laten doorschemeren dat hij ook hoog op de berg op eigen kracht wil klimmen. Dus zonder flessen. Johan Taks had zich vreselijk over Ronalds uitlatingen opgewonden: ‘We zijn nog niet eens begonnen of hij is al bezig de expeditie te verzieken.’ Een van de uitgangspunten van de expeditie is juist dat we met zuurstof klimmen. Alle argumenten voor en tegen werden uit de kast gehaald: het is veiliger, de kans op succes is groter - het is onsportief, het gesjouw van die flessen houdt de voortgang van de beklimming op.
Xander stelt nu voor het als een probleem voor later te beschouwen. Geen tegenwerpingen.
| |
| |
Na de vergadering is Mathieu met de jeep vertrokken. Labu, de chauffeur heeft hem beneden in het dal afgezet. Mathieu zal daar, 1000 meter lager dan het basiskamp, een paar dagen in zijn eentje kamperen, zodat hij in een rustiger tempo kan acclimatiseren. Hij voelde zich hier nog steeds niet lekker. Voor Mathieu heel vervelend. Hij heeft jaren naar deze twee maanden toegeleefd, heeft naast Eelco de expeditie ‘gedragen’, heeft ondanks zijn drukke werk intensief getraind en verwachtte veel te presteren.
Het is niet alleen voor Mathieu vervelend; hij is in gesprekken en discussies de meest zakelijke en weet op een acceptabele manier te verhinderen dat zijn emoties doordringen tot zijn argumenten. Hij is onze redeneer-machine.
Door zijn vertrek zitten we ook opgezadeld met een technisch probleem: eigenlijk weet alleen Mathieu hoe de accu's van de walkietalkies opgeladen moeten worden. Samen met Willem heb ik een van de twee generatoren aan de praat gekregen, maar uit de dradenpuzzel van de stroomomvormers zijn wij niet gekomen.
Willem was in Nederland meestal de sterkste en sportiefste. Nu staat hij met een grauw gezicht aan antennes en radio's te prutsen. Als het hem echt te veel wordt verdwijnt hij in zijn tent om na een half uur weer tevoorschijn te komen om in dezelfde ellende verder te ploeteren. Volgens Charles, de expeditiearts, had Willem met Mathieu moeten afdalen.
Er is verder ook echt hard gewerkt: Gerard van Sprang en Han Timmers hebben het klimmateriaal en de tenten gesorteerd, Gerard Jansen is bijna klaar met het testen van de zuurstofflessen. Johan heeft met Eelco de keuken- en verblijfstent verder ingericht, Charles heeft zijn tent omgebouwd tot een klein ziekenhuis, de dozen met voedsel zijn onder leiding van Rob opnieuw gestapeld. Zelfs X lijkt op gang te komen. Hij rekent en weegt voortdurend, met als resultaat dat de lasten voor de mensen die morgen omhoog gaan bijna gereed zijn.
Ronald had in Nederland zijn aandeel in de voorbe- | |
| |
reiding teruggebracht tot het verzorgen van de lectuur. Vandaag heeft hij de doos met boeken en strips geopend en is de rest van de dag bezig geweest met het schoonmaken van zijn camera's. Mopperend omdat wij de pornoboekjes die hij had gekocht niet hebben verstuurd. Steun zoekend bij vriendje Frank Moll.
Het is moeilijk me niet te ergeren aan Ronalds gedrag. Ik ben niet de enige: Rob lost het op door te trachten hem te negeren. Een jaar geleden waren zij nog dikke vrienden. Zij kennen elkaar een jaar of tien, klommen samen in de Alpen en in Pakistan. Vorig jaar hielp Rob bij de opzet en correctie van het boek Klimmen, waarin Ronald, als 27-jarige wiskundestudent, terugblikt op zijn grootse klimtochten. Van Eiger-noordwand tot Nanga Parbat. Beklimmingen waarbij hij grote risico's van vallend gesteente en ijs accepteerde. Toen het boek was uitgegeven schreef Rob een recensie, waarin hij wees op een stel onnodige leugens, die afbreuk doen aan zijn prestaties. Ronald heeft hem dit nooit vergeven.
Voor het vertrek naar Tibet was Johan het felst anti-Ronald. Soms leek het alsof hij het sowieso oneens was met iedere bewering van Ronald. Hij ondernam zelfs eenmaal een telefonische actie om hem te wippen. Maar ook hij weet nu door hard werken te voorkomen dat hij zich aan Ronald ergert.
| |
Woensdag, 18 augustus 1982. 15.00 uur. Basiskamp
Midden in het kamp staat een hoge mast met bovenop de antenne van de walkietalkie. Aan de mast zouden de Chinese en de Nederlandse vlag worden opgehangen. Nu bleek bij het uitpakken dat de Chinese vlag vele malen groter is dan de onze. Dat kan dus niet. Niet alleen zou de mast door de zware vlag omvallen, de verschillen in maat zouden volgens Eelco een verkeerd beeld geven.
Overleg tussen Eelco en Wang. De laatste geholpen door zijn plaatsvervanger Li en Tsao, de tolk. Eelco en Wang winden zich vreselijk op en irriteren elkaar. Eelco
| |
| |
gedraagt zich steeds botter tegenover de Chinezen. Stom, maar ik denk dat het komt door de voortdurende eis van de Chinezen om over alles te onderhandelen en doordat Eelco steeds die besprekingen moet voeren. Xander is wel steeds aanwezig bij alle gesprekken, maar hoe hij ook zijn best doet het lukt hem nog niet greep te krijgen op het geheel.
Wang is beroepsmilitair. Van hem weet ik dat hij in Peking woont en voor enige tijd gedetacheerd is bij de Chinese Mountaineering Association. Meer laat hij niet los. ‘Not important,’ antwoordt hij meestal op persoonlijke vragen. Zelfs zijn leeftijd houdt hij verborgen.
De vervanger van Wang, Li, is spraakzamer. Zijn echte beroep is cardioloog. Hij woont ook in Peking. Zijn vrouw is plattelandsarts en woont met hun drie jaar oude dochter in een provincie, grenzend aan Vietnam. Li heeft ze voor het laatst meer dan een jaar geleden gezien en hoopt na afloop van deze expeditie toestemming te krijgen om voor een weekje naar het zuiden te reizen en zijn gezin te bezoeken.
Li was ooit werkzaam bij de universiteit van Peking. Maar hij had in zijn jeugd ‘done something wrong’. Begin jaren zeventig is dit tegen hem gebruikt en is hij van de universiteit verwijderd. Door zijn bereidheid in het ‘barbaarse’ Tibet te werken hoopt hij op versneld eerherstel, zodat hij weer als cardioloog aan de slag kan.
Li lacht minzaam als hij begint te praten over het ‘vlag’-geschil. ‘Military problem’: de militair Wang begrijpt niet dat wij Hollanders zo'n klein vlaggetje meenemen als symbool van ons land.
In ieder geval is de mast nog steeds kaal. De vlaggen op aparte plekken bevestigen mag ook niet, omdat het protocol bepaalt dat wanneer er gevlagd wordt beide vlaggen naast of boven elkaar moeten wapperen.
21.20 uur. Met Gerard van Sprang ben ik de hele dag bezig geweest dozen in te pakken. Tenten, slaapzakken, voedsel, batterijen, zuurstofflessen. De spullen voor
| |
| |
kamp 3. Tweeëntwintig dozen van elk 25 kilo. Op de yaks gebonden zullen ze tot 6400 meter hoogte gebracht worden, een tocht van drie dagen. De dichtgeplakte en genummerde dozen zetten we in paren achter elkaar: de yaktrein.
Terwijl ik in de gure wind liep te sjouwen vertrok de eerste groep om kamp 1 op te zetten, daar te overnachten en de weg naar het volgende kamp te verkennen. Een uur later gingen ook de vier Tibetaanse dragers op pad. In ganzenpas, hun leider ‘Doppertje’ (Dorbutia) voorop. Nog voordat ze de puinvlakte hadden verlaten om langs de gletsjer verder te gaan hadden ze de Nederlanders ingehaald. Zij zijn aan de hoogte gewend. Ik ben benieuwd of we ze over een week of drie kunnen bijhouden.
Met een vrachtwagen is de eerste post aangekomen. Drie dagen rijden vanuit Lhasa. Een brief voor Gerard van S. Gepost op de dag van ons vertrek uit Nederland.
22.15 uur. Han Timmers is op bezoek in onze tent. Rob maakt thee voor hem klaar. De brander en de gaslamp brengen enige warmte in de tent, op de recorder zingt Bob Dylan. Han en Rob praten over de Dolomieten, een stuk van de Italiaanse Alpen waar ik zelf nooit heb geklommen.
Ik ken Han nauwelijks. Hij is eigenlijk psycholoog, maar heeft een paar jaar geleden ontslag genomen bij het nat lab van Philips en woont nu, na een lange trektocht door Zuid- en Noord-Amerika, in een berggebied in het noordwesten van de Verenigde Staten. Hij probeert in leven te blijven door zich te verhuren als berggids.
Han praat snel. Net als Ronald straalt hij een natuurlijk charisma uit. Tijdens zijn studententijd, begin jaren zeventig, was hij Nederlands meest inspirerende alpinist. In 1979 zag ik hem voor het eerst. Ik trainde toen zoveel mogelijk in België. Meestal in Freyr. Daar zijn langs de Maas rotsen, waar ijverige Belgen het gesteente
| |
| |
met stevig vastgemetselde haken hebben beveiligd. Het is het gebied om het technische rotsklimmen onder de knie te krijgen en te leren omgaan met touwen en musketons.
Uitgeput zat ik onder een rotswand. Keer op keer had ik geprobeerd een moeilijke passage te klimmen. Het lukte me niet op de juiste manier mijn gewicht van mijn handen naar mijn voeten te verplaatsen. Hoe ik het ook probeerde, telkens gleed een voet onder mij weg. Een hark met een te lang lichaam, een knie die door een operatie niet ver genoeg kon knikken en oren met door plastic vervangen onderdelen. Terecht dat ik ooit afgekeurd werd voor de militaire dienst.
Twee klimmers passeerden me. De kleinste, een jaar of dertig, atletisch en gespierd, een ouderwetse helm op zijn hoofd, ging voorop. Met een paar gecontroleerde bewegingen had hij mijn onneembare passage genomen. Als een slang gleed hij verder. Soepel verend van het ene been op het andere, zijn zwaartepunt steeds dicht bij de wand. De bewegingen van zijn voeten vloeiden door zijn lichaam over in zijn armen. Elke greep was zeker, zelfs als hij met een hand zocht naar een goed houvast. Nog nooit had ik iemand zo elegant zien klimmen. Een minuut of vijf duurde het, toen had hij de eerste standplaats bereikt. ‘Kan ik nakomen, Han?’ riep de ander.
Die avond zat ik voor mijn tent te lezen. Een jonge vrouw kwam op mij af en zei dingen tegen me die ik niet begreep. Toen ik haar dit duidelijk had gemaakt, zei ze ‘Je bent toch Han Timmers!’.
Ik voelde me gevleid.
| |
Donderdag, 19 augustus 1982. 12.30 uur. Basiskamp
De yaktrein staat klaar. Alleen de inhoud moet ik voor Xander nog even noteren, maar dat doe ik morgen of laat ik aan X zelf over. We hebben weer veel spullen uit dozen moeten halen omdat we uiteindelijk te veel ladingen hadden. Genoeg voor wel 15 yaks, terwijl er niet meer dan 12 zullen komen. Alle klimmers zullen
| |
| |
daarom zelf hun persoonlijke uitrusting naar boven moeten dragen.
Met gammele Willem heb ik vanochtend vroeg de versterker van de walkïe-talkies geïnstalleerd. Gisteravond lukte het niet contact te krijgen met de mensen in kamp 1. We denken dat het radiosignaal te zwak is om dat kamp, dat in een zijdal staat, te bereiken. Vanavond zullen we de versterker testen.
Het is al de hele dag helder, waardoor we de Everest met onze verrekijkers hebben kunnen beloeren. Alleen het bovenste stuk van de route die wij zullen volgen is te zien. Het gedeelte tot een hoogte van 7700 meter wordt door de Changtse, de noordelijke uitloper van de Everest, aan het oog onttrokken. Door de verse sneeuw zijn de meeste rotsen wit bepleisterd. Af en toe zien we witte wimpels tegen de berg kleven: plakken sneeuw die door de wind worden weggevaagd.
Hao en Yang, de twee Chinese koks, gillen. De lunch is klaar.
16.00 uur. Ik zit achter een grote steen verscholen voor de wind, op de plek waar de Engelse expedities in de jaren twintig en dertig hun basiskamp opzetten. Met Rob ben ik in een uur hiernaartoe gelopen. Door de intense zonstraling kan ik voor het eerst mijn jas uitdoen en in mijn T-shirt in de zon zitten.
Met een foto uit Naar den hoogsten top der aarde ben ik op zoek gegaan naar het monument dat de expeditie van 1924 vlak voor vertrek hier bouwde. Het moet een grote piramide op een vierkante basis van gestapelde stenen zijn geweest. Op de topsteen stond gebeiteld: in memory of three everest expeditions. Daaronder een steen met: 1921 kellas. Kellas was de expeditiearts van de eerste verkenningsexpeditie. Hij heeft deze plek nooit bereikt, al tijdens de zware tocht van India naar Tibet kwam hij om het leven. Onder de steen voor Kellas stonden nog drie stenen. Twee voor de zeven in 1922 omgekomen dragers en een met: 1924 mallory irvine shamsher manbahadur.
| |
| |
De expeditie van 1924 was na een voorspoedige start en snelle bevoorrading van kampen op de berg overvallen door een dagenlange sneeuwstorm:
‘De ongelukjes stapelden zich op en er waren eenige zeer zieke mannen. Het ergste was Shamsher, een der Goerkha onderofficieren, er aan toe. Hij was bewusteloos en had een bloeduitstorting in de hersenen. Manbahadoer, de schoenlapper, verkeerde in een verschrikkelijken toestand; beide voeten waren tot de enkels bevroren.’
Zij stierven en werden in de buurt van het basiskamp begraven.
Een week lang rustten de overgebleven klimmers en dragers uit in het basiskamp en brachten, voordat ze naar de berg terugkeerden, een bezoek aan het klooster. De lama van Rongbuk zegende alle deelnemers.
Een week later was de expeditie weer goed op gang. Nadat de hoogste drie kampen waren opgezet leidde Norton de eerste toppoging.
‘Ons klimmen was treurig. Ik had het erop gezet om twintig achtereenvolgende stappen te klimmen, zonder rustpoozen en zonder hijgen, met den elleboog leunend op de gebogen knie; doch ik herinner mij niet dat ik het ooit zover bracht - dertien kwam er dichter bij. Het inademen der intens koude droge lucht, welke tegen den achterkant van het strottenhoofd aankwam, had een noodlottige uitwerking op de reeds aangedane keel van den armen Somervell, waardoor hij telkens moest stilstaan en hoesten. Iedere vijf of tien minuten moesten wij een paar minuten gaan zitten; wij moeten er wel als een heel armzalig tweetal hebben uitgezien.’
Alleen ging Norton verder. Hij bereikte een hoogte van bijna 8600 meter, 250 meter onder de top. Uitgeput en sneeuwblind kwam hij terug in het hoogste kamp.
De tijd begon te dringen, het was begin juni. De moessonstormen konden iedere dag de berg bereiken en een volgende poging verhinderen. Alleen Mallory, de meest gedreven klimmer wilde het voor het laatst proberen.
| |
| |
‘Mallory was geen gewone persoonlijkheid. Lichamelijk scheen hij mij altijd het mooiste ideaal van den bergbeklimmer toe; hij had een zeer knap uiterlijk en ik heb altijd gedacht, dat zijn jongensachtig gezicht - want hij zag er bespottelijk jong uit voor zijn zevenendertig jaar - het uitwendige en zichtbare teeken was van een wonderlijk goede lichaamsgesteldheid. Zijn bevallige figuur was een en al gespierde lenigheid, en hij liep met een onvermoeide beweging, welke hem tot een man maakte, waarmee maar weinigen den berg op konden wedijveren; den berg af ging het bijna nog beter, want zijn jaren van training hadden bij zijn natuurlijke snelheid nog evenwicht en bestudeerde houding toegevoegd.
Doch het was de geestkracht in hem, welke hem tot den grooten bergbeklimmer, dien hij was, maakte: het was alsof er een vuur in hem brandde, dat zijn willige geest boven de zwakheid van het vleesch deed uitkomen...’
Mallory was al voor zijn vertrek naar Tibet een legende. Hij was de enige die ook bij de eerste twee expedities was geweest en had over zijn belevenissen tot in Amerika honderden voordrachten gehouden.
‘De overwinning van den berg werd een obsessie, en weken- en maandenlang wijdde hij al zijn tijd en energie hieraan, onophoudelijk plannen voor de organisatie uitwerkend; en toen het eenmaal zoover was, gaf hij er elk onsje van zijn ongeëvenaarde lichaamskracht aan.’
Norton had de top willen bereiken zonder gebruik te maken van zuurstofflessen. Mallory wilde, ondanks zijn twijfel over het nut ervan, het met de speciaal ontwikkelde flessen proberen. Tot ieders verbazing koos hij Irvine als metgezel.
‘De jonge Irvine was bijna nog een jongen, wat leeftijd betreft - hij was tweeëntwintig; doch geestelijk en lichamelijk was hij een volwassen man en in staat om zich met de andere leden van ons gezelschap, die gemiddeld twaalf jaar ouder waren dan hij, te meten. Lichamelijk was hij niet alleen een volwassene, hij was
| |
| |
bovendien een prachtexemplaar, zoals het een Oxfordroeier past, met de krachtige schouders en betrekkelijk slanke beenen, karakteristiek voor een uitstekende roeier.’
Irvine was een van de minst ervaren klimmers en had erge last van zijn keel; het was geen voor de hand liggende keus. Mallory zag deze toppoging als zijn laatste kans op het verwerven van roem en misschien zelfs onsterfelijkheid. Had hij Irvine gekozen omdat deze een jongere uitgave van hemzelf was? Of was de reden dat Mallory als de poging zou slagen alle eer naar zich toe kon trekken?
Op 7 juni klommen Mallory en Irvine met vier dragers naar het hoogste kamp. De twee Engelsen bleven daar, 8175 meter hoog, overnachten. De dragers daalden direct af en brachten een briefje mee:
‘Dear Noel, We'll probably start early tomorrow (8th) in order to have clear weather. It won't be too early to start looking for us either crossing the rock band or going up skyline at 8:00 p.m. “Yours ever” G. Mallory.’
De volgende dag zijn Mallory en Irvine voor het laatst gezien. Om tien voor een. Twee stipjes op ruim 8500 meter. Het is onwaarschijnlijk dat ze de top hebben bereikt. De expeditie keerde verslagen terug naar Engeland.
Van het monument is nu niets over. De plaats waar het was gebouwd heb ik steen voor steen afgezocht en wat brokstukken met tekst gevonden. Van de grote topsteen: in memory of three. De andere helft is weg. Ik ben gestopt met zoeken toen ik een scherf met ma had gevonden. Mallory.
21.40 uur. Mathieu is terug. Die twee nachten beneden hebben hem duidelijk goed gedaan. De asgrauwe kleur is van zijn gezicht verdwenen. De eerste avond heeft hij zijn tent in de buurt van het laatste dorp neergezet. Gisteren is hij het zijdal dat naar de Cho Oyu leidt ingelopen en heeft daar de tweede nacht doorgebracht.
| |
| |
Als welkom gaf Rob hem een doos met spekkies. Rustig werkte hij ze een voor een naar binnen. Toen hij ze alle twintig op had was Mathieu echt terug en begon hij zich met de expeditie te bemoeien. Hij vond het raar dat Willem en ik de versterker van de walkietalkies hadden geïnstalleerd. Dat ding moet in kamp 3 komen te staan. Hij dacht dat we de oorzaak van het slechte radiocontact in de antenne moesten zoeken, niet in de kracht van het signaal. We hebben de mast nu op een andere plek neergezet en het lukte, na veel gepiel, om acht uur contact te krijgen met de mensen die nu in kamp 1 zijn. Zij gaan morgen, net als de eerste groep, met een last tot de plek waar het volgende kamp wordt neergezet en dalen daarna af naar het basiskamp.
Ronald en Eelco kwamen vanavond vermoeid terug van hun tocht. Ze hebben op verschillende plekken de inhoud van hun rugzak gedumpt. Eelco op de plek waar de Chinezen in 1975 een kamp hadden. Ronald wat hoger, waarschijnlijk op de plaats van kamp 2 van de vooroorlogse expedities.
Na het walkietalkiecontact ontstond er een warrige discussie. Eelco wilde dat kamp 2 op zijn plek wordt opgebouwd. Ronald stelde zijn dumpplaats voor. Na veel heen en weer gepraat is niets besloten, maar ik denk dat Ronalds plek de voorkeur van de meesten heeft.
Morgen op weg naar kamp 1. Hoe goed het ook is om vooral in het begin niet te snel te stijgen, ik verlang ernaar omhoog te gaan. In ieder geval weg uit dit onoverzichtelijke basiskamp. Ik wil vroeg opstaan, zodat ik de tijd heb om uit mijn eigen dozen en ton de spullen te pakken die ik in mijn rugzak mee wil nemen.
| |
Vrijdag, 20 augustus 1982, 20.35 uur. Kamp 1
Om 15.30 uur ben ik vertrokken en om 18.30 uur hier aangekomen. Is dat nou een expeditiedag werk? Ondanks de korte duur van het lopen, viel het tegen: vooral
| |
| |
het vinden van een goed loop- en ademhalingsritme met die zware rugzak ging me niet goed af. Voorbij de puinvlakte waarop het basiskamp staat gingen we zigzaggend, tussen grote gladde stenen door, verder. De stenen zijn soms manshoog en liggen ingeklemd tussen de oostelijke dalkant en een kleine morenerug van de centrale Rongbukgletsjer. Na een uur is er in de zanderige helling links een zigzaggend pad omhoog gemaakt. Hier kun je de weg niet kwijtraken, want het pad is gemarkeerd met stenen waarop grote rode stippen zijn geschilderd.
Dat moeten de Chinezen gedaan hebben toen ze in 1975 met een kolossale expeditie de berg te lijf gingen en dezelfde route volgden. Wang was toen een van de meer dan 300 deelnemers. Vanmorgen bladerde ik met hem het expeditieverslag door. Hij vertelde van de professionele wegwerkers die de paden hadden aangelegd. Bij het zien van sommige foto's glommen zijn ogen van plezier. Zoals de plaat waarop een twintigtal vrachtwagens rijdt, vlak voor het basiskamp, dat pal voor de ruïnes van het Rongbukklooster was opgezet. Wang wees me op de mensen die voor de trucks staan. De auto's rijden helemaal niet. Een week lang waren ze met telkens weer afslaande motoren bezig geweest om ze in de goede opstelling te krijgen. Nadat de foto was gemaakt keerden de speciaal voor dit plaatje bestelde wagens terug naar Lhasa. Drie dagen rijden.
Nog meer lol had Wang om de foto die gemaakt was twee dagen voordat acht mannen en een vrouw de top bereikten. Je ziet een tentje met daarvoor twee, in rode bolle donsjassen gehulde Chinezen. Op de achtergrond de Everesttop. Links een derde klimmer die een grote rode vlag met hamer en sikkel vasthoudt. Hij salueert. ‘A new member is admitted into the Communist Party at the 8.200 m. camp.’ Die saluerende klimmer lijkt met zijn vlag te zweven. Hij is er domweg ingemonteerd.
Zo'n tweehonderdvijftig meter is het pad steil. Tot het begin van het oostelijke Rongbukdal. Daar is een vlakker stuk waar gras en mos groeit. Een kilometer verder staan
| |
| |
naast de gletsjerpoort onze twee rode piramidetenten. Zij worden door een heuvel van stenen beschut tegen de wind. Op tien meter afstand is een klein meertje waar we de jerrycans vullen. Vanuit de gletsjerpoort komt een wilde stroom ijskoud water. Gerard van Sprang verhit buiten op een benzinebrander water voor thee en eten voor Johan.
Johan is net terug van zijn tocht naar Ronalds dumpplaats. Hij zal niet, zoals Han, verder afdalen. Hij is van plan samen met Gerard Jansen in de andere tent te slapen. Johan ziet er uitgeblust uit. Zuchtend strijkt hij met zijn handen langs zijn baard en waarschuwt ons voor de lengte en de zwaarte van de tocht. Misschien is het beter om kamp 2 toch op Eelco's plek neer te zetten. We kunnen dan later, als we beter aan de hoogte gewend zijn, dit kamp overslaan.
Johan praat weer over Ronald, die volgens hem veel te weinig kilo's naar boven had gesjouwd: ‘Geen wonder dat hij verder kwam dan Eelco.’ Het lijkt of Johan een primitieve haat jegens Ronald heeft ontwikkeld, achter alles wat Ronald doet vermoedt hij sabotage. Zo mopperend lijkt hij nog maar weinig op de man die ik twee jaar geleden leerde kennen: de leraar Nederlands die met trots vertelde over de sportwedstrijden die hij voor leerlingen van zijn school organiseerde. Wij hadden vanuit zijn huisje in een dorp nabij Maastricht een kilometer of twintig hardgelopen en rustten aan de oever van een beekje uit. Johan vertelde van zijn studie in Amsterdam en dat hij er zoveel mogelijk naast had gedaan. Het bleek dat er colleges waren die we beiden hadden gevolgd. Zoals Middeleeuwse Filosofie. We probeerden terwijl we verder renden ons de verschillende bewijzen van het bestaan van God voor de geest te halen. Johan vertelde regelmatig Augustinus en Boëthius te lezen, met zoveel nadruk dat het leek of hij het stempel ‘sport’ wilde wegpoetsen. De inrichting van zijn huis had dat opgeroepen: in de gang stond de racefiets, in de keuken lagen op het aanrecht de rotshaken en renschoenen, over zijn televisie hingen een klimtouw en een zwembroek te drogen.
| |
| |
Om acht uur moesten we voor het eerst praten door de walkietalkies. Het gaat ons, ongedisciplineerd als we zijn, matig af. We praten nog nadat we ‘over’ hebben gezegd en horen dan het antwoord van het basiskamp niet. X maakt aan de andere kant, in het basiskamp, dezelfde fout. Nu geeft het niet, spielerei.
We schatten de hoogte hier op ongeveer 5600 meter. Preciezer weten we het niet, omdat geen van ons een hoogtemeter in zijn rugzak heeft gestopt.
Ben benieuwd hoe het morgen gaat. Nog even lezen.
| |
Zaterdag, 21 augustus 1982. 22.05 uur. Basiskamp
Opgestaan om ongeveer half acht, nadat we in de tent, liggend in onze slaapzakken, hadden ontbeten. Toen we kamp 1 verlieten was het niet echt koud. De lichte vorst had de omgeving bedekt met een dunne laag rijp. Het waaide gelukkig niet. Later verscheen de zon boven de bergkam waardoor het zelfs wintersportwarm werd, zodat we alle warme kleding uit konden trekken.
Het eerste gedeelte gaat hoog boven de gletsjer over de linker dalhelling. Rommelig terrein. Het Chinese pad is door grote steenlawines praktisch verdwenen. Het begin van het spoor hebben we met oranje vlaggetjes en gestapelde stenen gemarkeerd. Later was dat niet meer nodig. Resten van dikke grijze elektriciteitsdraden geven vaag de weg aan. De Chinezen hebben ze in 1975 tot kamp 3 neergelegd. Ze gebruikten ze om met hun grote generatoren, die in het basiskamp stonden, kamp 3 van stroom te voorzien en voor het telefooncontact tussen die twee kampen.
Na anderhalf uur stijgen over de puinhelling waren we gedwongen af te dalen naar de middenmorene van de Oost-Rongbukgletsjer. Zwarte stenen en gruis dat met drie scherpe inkepingen omhoog golft. Aan weerszijden staan op de gletsjer, sprankelend in de zon, de witte ‘penitenten’. Metershoge ijspegels met kromme ruggen. Ze zijn zo door de zon en de wind vervormd. Krakend
| |
| |
schuiven ze naar beneden om over jaren in de Rongbukrivier weg te stromen. Mallory noemde dit dal in zijn laatste dagboek het ‘golvendal’.
Met de twee Gerards bereikte ik de dumpplaats om twaalf uur. Rob was kort daarvoor omgekeerd. Hij was misselijk, moest zelfs overgeven. Hij dacht dat de thee met limonadepoeder de oorzaak was van zijn ellende; niet het zuurstoftekort.
Er ligt daar nogal wat rotzooi van de eerdere expedities: gasbolletjes, verwrongen tenten en een paar geribbelde blauwe zuurstofflessen. Ik heb nog even gezocht naar resten van de vooroorlogse expedities, maar na een kwartier heb ik het opgegeven. Te vermoeiend. De hoogte.
Gerard J vond een Frans blikje met ‘foie gras’. Het stonk niet en met veel smaak hebben we het opgegeten. Warme limonade was de wijn.
Bij de afdaling verdwaalden we tweemaal. We hadden de morene te snel verlaten en waren op de warrige gletsjer terechtgekomen. Diepe spleten verhinderden een snelle afdaling.
In kamp 1 ontmoetten we Mathieu en Eelco. Mathieu had een bloedneus. Zij gedroegen zich alsof ze het helemaal gingen maken. Eergisteren was Eelco niet eens in staat tot kamp 2 te komen en zat Mathieu nog ergens beneden te kwakkelen. Overmorgen moeten ze na een eerste nacht in kamp 2 de weg naar kamp 3 verkennen en meteen weer afdalen naar het basiskamp. Zwaar.
Voorbij kamp 1 kwam ik Ronald tegen. Hij vertelde trots dat hij ‘benoemd’ is tot ‘manager’. Eerst van kamp 2, later van kamp 3. Hoe Xander dit heeft kunnen beslissen is mij een raadsel. Van zo'n functie is nooit sprake geweest en in alle acclimatisatieschema's heb ik nooit de stationering van een persoon op een plek gezien. We zouden de eerste weken met zijn allen op en neer blijven hobbelen.
De meest nutteloze zaken worden eindeloos besproken en dan worden er nog geen knopen doorgehakt. Dit
| |
| |
besluit heeft X zo maar even genomen. Of ben ik gewoon jaloers op Ronalds vrijgevochten positie en moet ik verder niet zeuren?
Stap na stap heb ik vandaag mijn hoogterecord verbeterd. Nu dus 6000 meter. Kamp 2, een paar plunjezakken op een grauwe morene.
| |
Zondag, 22 augustus 1982, 21.40 uur. Basiskamp
Rustdag, maar met Gerard van S toch weer lang bezig geweest met inpakken. Twaalf yaks zijn vanmiddag met dozen en zakken bepakt naar boven vertrokken, begeleid door drie Tibetanen. Het opladen was een groots spektakel. Eerst wordt het beest op zijn gemak gesteld en wordt er een deken op zijn rug gelegd. Een Tibetaan houdt daarna voorzichtig de kop van het beest vast, terwijl hij zacht tegen hem praat. Een ander bindt ondertussen een houten rekje, waaraan de lasten komen te hangen, op de yak.
Af en toe gaat het mis. De yak steigert, iedereen springt snel opzij en het beest gaat er wild vandoor. Even later proberen de Tibetanen de yaks naar zich toe te fluiten. Als het beest niet komt worden de slingers gepakt. Als kleine Davidjes rennen ze heen en weer en proberen met hun stenen, die snerpend door de lucht suizen, de yak in de flank te raken.
Xander begrijpt niet dat ik me opwind over zijn aanpak. Niet alleen de malle benoeming van Ronald tot baasje van kamp 2, maar ook het hoge tempo dat hij ons opdringt, stoort me. De groep die kamp 2 heeft opgezet en er vannacht zal slapen, moet morgen tot 6400 meter stijgen om daarna in één ruk af te dalen naar het basiskamp. Als ze het al halen, sloop je zo toch voortijdig wat klimmers. Waarom ze niet weer in kamp 2 laten slapen? Ze hebben dan ook meer tijd om een goede plaats voor het derde kamp te zoeken en de gevaarlijke ijswand naar Noord-Col te bestuderen. Daar begint immers straks het
| |
| |
echte klimmen en vormen we niet langer een wandelclub.
X's laatste antwoord was dat ik misschien gelijk heb, maar dat hij de ‘jongens’ zijn wil toch niet kan opleggen. Hij sloot even zijn ogen en keek me daarna recht aan. Smekend om begrip voor zijn positie?
X doet me denken aan Koetoezow uit Tolstojs Oorlog en Vrede. Die generaal had tijdens de strijd tegen het oprukkende leger van Napoleon de grootste moeite om te beslissen. En als het lukte hem een bevel te ontfutselen dan was de inhoud ervan niet meer dan de bevestiging van wat al gebeurde. Binnen tien pagina's was de slag hopeloos verloren en Moskou praktisch bezet.
| |
Maandag, 23 augustus 1982. 20.40 uur. Kamp 1
De yaks lopen rond de tenten. Ze zijn vandaag niet verder gekomen omdat de yakdrijvers de hele dag bezig zijn geweest het pad tot de middenmorene te herstellen.
X slaapt vannacht ook in dit kamp. Hij is in zijn nopjes. Eelco en Mathieu kwamen om half zes terug van hun verkenning. Volgens hen is de plek waar kamp 3 moet komen te staan binnen twee uur te bereiken. Het lijkt mij sterk dat zij de juiste plaats voor ogen hebben. In Naar den hoogsten top der aarde staat voor het stuk van basiskamp tot kamp 3: 4 + 4 + 3 uur. Dus totaal elf. Wij zitten nu op acht uur. Lopen wij dan sneller dan die mannen voor de oorlog?
Toen Jan een uur geleden zwalkend onze tenten passeerde kwam X triomfantelijk naar mij toe. ‘Zie je wel, dat het in een dag te doen is! Zelfs Jan haalt het.’
Na het walkietalkiecontact dat Xander om acht uur met Ronald had, is het managersplan verdwenen. Ik weet niet waarom. Zo'n plan borrelt uit het niets naar boven, bestaat even en ontploft vervolgens. Straks blijkt nog dat het alleen in mijn hoofd heeft bestaan.
Ik ben hiernaartoe gekomen om met plezier zwaar te
| |
| |
klimmen, te vechten, af te zien en als het kan de top te bereiken. Het klimmen begint voor mij pas over een week. Plezier heb ik maar voor 75%: de omgeving is prachtig, het gezwoeg is leuk en met Rob en de twee Gerards heb ik veel pret. De resterende 25% is ergernis.
Al die klimmers! Het enige wat ons bindt is die idiote top. Over de manier waarop we hem moeten aanpakken wordt weer verschillend gedacht: de precieze route, de zuurstof, het aantal kampen, het aantal topklimmers, de klimleider. In Nederland dachten we dat bij de berg de puzzel langzaam in elkaar zou schuiven. Het tegendeel gebeurt. Ellendige academici.
De rest van de avond wil ik Lolita uitlezen. Ik had het boek hier achtergelaten; was het eergisteren vergeten.
23.50 uur. Ik sliep, maar ben door gegil en gekrijs wakker geworden. De tent van de Tibetanen stond in brand. De jerrycan met benzine had vlam gevat toen de brandende benzinebrander werd bijgevuld. De schade valt mee, alleen de ingang van de tent en twee slaapzakken zijn verbrand.
Gerard J heeft de wonden bekeken. Het jongensachtige was van zijn gezicht verdwenen. Daar stond opeens de 38-jarige Amsterdamse anesthesist een patiënt te behandelen. Het licht van zijn koplamp gleed over de armen en de buik van de Tibetaan. Gerards zachte handen en vriendelijke vragen stelden hem gerust.
Nu hoor ik buiten weer de zangerige murmelende stemmen. Ik heb Pema, de oudste Tibetaan, een gasbrander gegeven, maar nog niet uitgelegd hoe je de gasbolletjes vervangt.
| |
Dinsdag, 24 augustus 1982. 18.00 uur. Kamp 2
6000 meter. Ik zit op een stapel slaapzakken in een grote groene bungalowtent. De ‘Takstent’. Johan Taks vertelde dat hij toen hij als jongetje met zijn ouders op vakantie ging, in deze tent kampeerde.
Rob is weer eens aan het koken. Tot nu toe heb ik me
| |
| |
daaraan kunnen onttrekken. Ik vind het niet leuk en wil het daarom pas in kamp 4 en hoger zelf gaan doen. Om er vandaag aan te ontsnappen ben ik Gert Reijmerink gaan helpen bij het filmen van de yaks toen die weer op weg gingen.
De rijst met worst en bieten is klaar.
20.55 uur. Zeker een halfuur lang ben ik buiten met de walkietalkie in de weer geweest. Ondanks mijn gepruts is het niet gelukt contact te krijgen met het basiskamp. Ik weet niet waaraan het ligt.
Lig nu diep weggedoken in de slaapzak. Het is koud, de wind jaagt de sneeuw die vanmiddag is gevallen tegen de tent. De yaks zijn net teruggekeerd. Alle lasten zijn weggebracht. Morgen zullen we wel zien waar ze zijn gedropt. Op de plaats van kamp 3 of ver daarvoor.
De drie Tibetanen zitten zich aan mijn voeteneind bij de brander te warmen. Ze zijn ook vernikkeld van de kou. Rob had thee voor ze klaargemaakt, maar die hebben ze na een paar vriendelijke slokken laten staan. Pema is nu druk in de weer zijn eigen theebladeren uit te koken.
Het lopen naar dit kamp viel tegen. Met de meer dan 20 kilo zware rugzak met slaapzakken, klimschoenen en kleding kwam ik hier om één uur aan. Ronald was er nog. Hij zat op een slaapzak die in een plas water lag. ‘Oh condens.’ Het interesseerde hem blijkbaar niet dat een van ons de slaapzak 's nachts nodig had. Even later ging Ronald tijdens de lunch tekeer tegen Rob, Johan en mij. Rob zou hem benadelen met het verdelen van het eten. ‘Waar is al dat snoep?’ In kamp 1 had hij een leeg pindazakje gevonden. ‘Waarom krijg ik dat niet?’ Na Robs antwoord dat er voor iedereen in het basiskamp genoeg is, maar dat het door de klimmers zelf omhooggedragen moet worden, werd het vuur op mij gericht. Met ‘die baard’, Johan, had ik zijn verdere verblijf hier als manager verhinderd. ‘Jullie tweeën hebben bij Xander erover zitten zeiken. Ik ga wel naar beneden en
| |
| |
weer pendelen.’ Rustig filmde Gert het gesprek. Het leek of Ronald er plezier in had.
Gerard van S en Frank geneerden zich. Zij hebben vorig jaar tijdens de beklimming van de Nanga Parbat twee maanden met Ronald opgetrokken. Volgens Frank is het simpel: ‘Nu hij weer terug moet naar het basiskamp gedraagt hij zich als een kind dat zijn zin niet krijgt.’ En zijn uitvallen naar Rob? ‘Oh, dat is oud zeer!’ De boosheid op Johan? ‘Die twee liggen elkaar gewoon niet.’ Frank vindt dat we er voor die twee maanden maar mee moeten leren leven. ‘En hij mag toch proberen de expeditie naar zijn hand te zetten.’
Juist door Ronalds goede contact met Xander kan zijn invloed inderdaad aanzienlijk zijn. Het gevaar is groot dat dit X en dus ook ons zal opbreken. Misschien is Eelco nog in staat tegengas te geven. Van Mathieu verwacht ik dat niet. Die bezint zich nog als de macht allang vergeven is.
Voordat Ronald vertrok en zich, ondersteund door zijn skistokken, met grote stappen van het kamp verwijderde, waren we even met zijn tweeën in de tent. ‘Zo, Mephisto,’ zei hij.
| |
Woensdag, 25 augustus 1982. 14.30 uur. Kamp 3
Eelco had gelijk. Binnen twee uur is deze plek te bereiken.
Kamp 2 zou dus wat lager neergezet moeten worden. Dus toch op de plek die Eelco oorspronkelijk voorstelde?
De nacht was vreselijk koud en ik was blij toen ik verwarmd door de eerste zonnestralen op pad kon gaan. De weg hiernaartoe is eenvoudig: almaar rechtdoor over de middenmorene, tot deze oplost in de gletsjer. Daarna nog een honderdvijftig meter stijgen tot een vlak stuk op een kleine zijmorene die tegen de Changtse aanleunt. Het eindpunt van de grijze elektriciteitsdraden. Verspreid liggen onze dozen en zakken tussen restanten van de Franse expeditie die hier vorig voorjaar was. Ver- | |
| |
bogen staketsels van tenten, ladders en een hoop conservenblikjes. 6400 meter.
Honderd meter verder is de plaats waar de vooroorlogse expedities hun kamp opzetten. Een plateau onder een beschermende rotswand. Ik herken het van foto's.
Meteen na aankomst hebben we de grote tent opgezet. Daarna is Rob weer afgedaald. Terug naar kamp 2. Hij was duizelig. Straks gaan we met zijn drieën verder de tent inruimen. Nu liggen we heerlijk in de zon. Even slapen, dan weer omhoog kijken. Tweeënhalve kilometer hoger is de Everest-top weer zichtbaar. We zitten pal onder de berg. Aan de top hangt een grote wolkenpluim.
Het terrein waarover de weg van hier omhoog loopt is grotendeels te overzien. Eerst een tamelijk vlak stuk over de gletsjer. Dan een veertig graden steile wand van sneeuw en ijs, zo'n vierhonderd meter hoog. Daar kwamen in 1922 die zeven dragers in een lawine terecht en verloren het leven. Wij zullen de hele wand beveiligen met een touw.
Het gevaarlijke stuk eindigt op 7000 meter: Noord-Col, een zadel in de sneeuwgraat die de Changtse en Everest verbindt. Daar komt het volgende kamp. De route verder volgt de flauw hellende sneeuwgraat naar links. Vermoedelijk een prettige steilte om snel hoogte te winnen. Als de sneeuw door de zon en de wind is aangehard zal het terrein daar geen problemen geven, maar de hoogte gaat er tellen. Bovendien ben je daar onbeschut voor de wind. Waar de graat eindigt moet ons kamp 5 komen te staan. Doordat we schuin in de noordwand kijken is de weg verder van hier af niet goed te overzien. Vanuit basiskamp gaat dat beter.
21.30 uur. Bij schemer waren we nog bezig met het opzetten van een piramidetent. We hebben hard gewerkt. Het effect van de hoogte is duidelijk te merken. Een doos van 25 kilo optillen en ermee lopen gaat moeizaam. Doe ik het te snel dan gaat mijn lichaam tekeer. Mijn hart bonst sneller en het ademhalen heb ik niet
| |
| |
meer onder controle. Eerst dacht ik dat ik de enige was die er last van had, maar toen ik eens goed op de twee Gerards lette zag ik dat bij hen hetzelfde gebeurde. De enige remedie is alles rustig aan te doen. Het beste is zelfs helemaal niets te doen en het werk door anderen op laten knappen. Door alle inspanning takel je af en verbruik je energie die later misschien beter gebruikt zou kunnen worden. Het is legitiem je te drukken, maar er moet ook gewerkt worden. Het dilemma van expedities naar hoge bergen.
Japanse expedities lossen het tegenwoordig op door een paar ‘beschermde’ klimmers aan te wijzen, die zich in het begin niet al te zeer hoeven in te spannen, rustig kunnen acclimatiseren en nog fit zijn op het moment dat alle kampen zijn opgezet en de top binnen bereik ligt. In Nederland is vaak besproken om van tevoren de klimgroep te splitsen in ondersteunende klimmers en topklimmers. Nadeel van zo'n splitsing is dat vaak blijkt dat de geselecteerde klimmers uiteindelijk niet de sterkste zijn. Daarom is besloten die opdeling uit te stellen tot we ergens halverwege zijn. Nu moet iedere topbeklimmer zijn plaats verdienen. Als ik veel zwaar werk doe en er later nog steeds fris uitzie, ben ik blijkbaar sterk en geschikt om in een topteam terecht te komen. Maar ik heb dan ook weer veel krachten verspild en moet dus juist geen topkans krijgen.
De oplossing is eenvoudig: fraude. Je inspannen door bijvoorbeeld lege bolle rugzakken naar boven te dragen.
Als we morgenochtend voor vertrek nog een paar uur doorzwoegen is het kamp klaar om als uitvalsbasis te dienen voor de verkenning van de ijswand.
Iedere keer als we rustten hebben we de wand bekeken. De route is niet voor de hand liggend. Qua helling lijkt het rechts het eenvoudigst: onder de Changtse door omhoog en dan een reuze zwaai naar links en je bent op Noord-Col. Uitnodigend maar lawinegevaarlijk. Hetzelfde geldt waarschijnlijk voor de daarna gemakkelijkste weg: in het midden via een brede ijsgoot. De goot
| |
| |
eindigt bij een serac, een stuk ijs dat zo groot is als een flatgebouw, maar zo te zien is daar zonder al te grote problemen wel overheen te komen. Ons lijkt de route die links van de centrale ijsgoot loopt het meest safe. Het is steiler, maar daardoor is er ook een kleinere kans op lawines.
| |
Donderdag, 26 augustus 1982. 11.00 uur. Kamp 3
We zijn belazerd! Gerard van S had gisteren gemerkt dat twee grote plunjezakken met tenten veel zwaarder dan vijfentwintig kilo leken te zijn. Toen we ze zojuist openden bleek dat er naast de tenten, die wij er in het basiskamp in hadden gestopt, ook nog kleding, schoenen en stijgijzers inzaten. Van Han en Johan. Waarschijnlijk hebben ze maandag, toen de Tibetanen bezig waren het pad te herstellen, in kamp 1 hun rugzakken geleegd en de inhoud in de zakken gepropt.
Vooral Gerard van S voelt zich genaaid. Wij hadden immers afgesproken dat ieder zijn eigen spullen naar boven zou sjouwen. Daar komt nog bij dat wij de yakdrijvers hadden bezworen dat de lasten niet zwaarder waren dan de afgesproken vijfentwintig kilo. Ze hebben ons vertrouwd en niets nagewogen.
Gerard J vindt het 't vervelendst. Han en Johan zijn z'n vrienden.
Het is heerlijk weer. Vannacht waaide en sneeuwde het, maar nu is het windstil en is de sneeuw al weer bijna verdampt. Naast de grote tent die helemaal is ingericht staan nog twee tenten. Een piramide waar een man of vier in kunnen overnachten en een koepeltent met twee slaapplaatsen.
In de grote tent hebben we met de grote dozen zitbanken en een keukentje gebouwd. We drinken daar dadelijk nog wat thee en dalen dan af. Ik merk het effect van de hoogte goed: een loom en moeiig gevoel. Gelukkig heb ik geen last van hoofdpijn of misselijkheid.
| |
| |
18.30 uur. Basiskamp. Post. Een brief van Jet en een tekening van Judith. Drie weken geleden verstuurd vanuit Engeland. De brief was al eerder geopend en weer klungelig met bruine lijm dichtgeplakt. Dat hebben de Chinezen in Peking waarschijnlijk gedaan.
Jet schrijft dat Judith na mijn vertrek een paar dagen van slag was. De spanning van de bootreis naar Engeland en het mysterieuze vakantiehuis waarin ze logeerden heeft het gemis een beetje verdrongen. Wel heeft ze 's avonds een keer gevraagd hoe lang drie maanden duren. Op Jets antwoord reageerde ze met te zeggen dat het heel gemeen van mij is om zo lang weg te blijven. Niet zo gek. Sinds haar geboorte, april 1980, heb ik meer dan Jet voor haar gezorgd. Voor de logica-colleges die ik als assistent aan de Universiteit gaf, hoefde ik maar twee of hooguit drie keer in de week in Amsterdam te zijn. De rest van de tijd studeerde ik thuis in Eemnes, terwijl Jet vier dagen in de week werkte.
Jet schrijft niets nieuws over mijn ouders. Wel dat het voor Ma steeds zwaarder wordt om Pa thuis te verzorgen. Niet de moeilijkheden met zijn suikerziekte en de nasleep van een beroerte, maar de opkomende dementie eisen al haar aandacht op. Ze is bang dat hij snel af zal glijden als ze hem laat opnemen in een verzorgingstehuis. Toch was Ma de laatste week al bij een paar instellingen gaan kijken. Het moet wel, maar ze wil hem nog niet loslaten. Juist de laatste jaren zijn ze weer naar elkaar toegegroeid.
Overmorgen verhuizen we. De meeste spullen hebben Jet en ik al voor mijn vertrek ingepakt. Ze schrijft dat ze naar het nieuwe huis verlangt, al is het maar om van die stapels dozen waartussen ze nu leeft af te zijn.
Bij kamp 1 ontmoette ik vanmiddag Eelco en Mathieu. Zij willen overmorgen samen met Ronald en Jan beginnen met de beklimming van de wand naar Noord-Col. Ik had verwacht dat voor dit werk een homogener en sterker clubje samengesteld zou worden: tussen Eelco en Ronald klikt het niet. Mathieu went nog moeilijk aan de
| |
| |
hoogte. Op Jan is weinig aan te merken, maar hij is qua klimtechniek weer een van de mindere deelnemers. Ten slotte Ronald met zijn sterallures.
Eelco maakte voor het eerst een ontspannen indruk. Met de twee lange antennes die op zijn rugzak gebonden waren, zijn scheve bril en opgewekte gezicht daarachter, leek hij weer de oude. Het doet hem vermoedelijk goed dat hij even niet hoeft te organiseren en dat hij zich kan concentreren op het klimmen.
Toen ik Ronald tegenkwam kon een ‘hallo’ er niet meer vanaf. Hij is nog steeds boos op Johan en mij. Ik heb het idee dat hij in ons zijn tegenstanders heeft gevonden.
23.00 uur. Rolling Stones op de recorder: ‘Just Imagination’. Vanmiddag, direct na mijn terugkeer, was Xander al koud over mij heengevallen met allerlei bewegingsschema's die hij de afgelopen dagen had uitgebroed. De bewegingen van de klimmers gaan nog wel, maar de lasten die hij ze wil laten dragen zijn idioot zwaar. Bijvoorbeeld drie dagen achter elkaar een kilo of vijftien vanuit kamp 4 naar boven sjouwen. Op mijn bezwaar dat op die hoogte niemand zoveel dagen dat gewicht naar boven kan brengen, reageerde hij met: ‘Op de Annapurna, in 1977, is dat toch meerdere malen gebeurd, dus waarom nu niet?’ Hij rekent te optimistisch en neemt de uitzonderingen van vijf jaar geleden als uitgangspunt.
Na het eten hebben we met zijn drieën de logistiek en het tweede yaktransport verder besproken. X, Gerard van S en ik. X voelt niet aan wat waar en wanneer nodig is, daarom zullen Gerard en ik toch weer die yaktrein klaarzetten. X was duidelijk opgelucht dat dat ook weer was geregeld. Wat een klungel! Als hij bij de Annapurna net zoveel overzicht had als hier, dan is het een godswonder dat die expeditie zo'n groot succes had. Volgens Gerard J, die er als klimmer bij was, was het geen mirakel maar gewoon de groep Sherpa's die buiten X om veel zaken regelde.
| |
| |
Morgen kan ik me voor het eerst weer scheren, wassen en schoon ondergoed aantrekken. Maar daarvoor loop ik met Gerard J nog naar het heuveltje achter het kamp. We gaan het monumentje van Joe Tasker en Peter Boardman dat door yaks omvergelopen is, weer opbouwen.
| |
Zaterdag, 28 augustus 1982. 21.25 uur. Basiskamp
In de slaapzak. Zojuist leek het slechter weer te worden. Bewolking en plotselinge rukwinden. Maar het valt toch mee, want toen ik naar buiten ging om te plassen was de maan al weer te zien en was de wind weer gaan liggen.
Gisteren heb ik geen tijd gehad om te schrijven. Er waren allerlei toestanden rond Willem. Op de middenmorene, vlak voor kamp 2, voelde hij zich zo beroerd dat hij geen kant meer op kon. Hij zweette enorm en was een tijdlang niet in staat zich te bewegen. Vermoedelijk een hersenoedeem. Hij is zo snel mogelijk teruggebracht naar kamp 1, waar hij extra zuurstof toegediend kreeg. Toen Willem hier 's avonds aankwam heeft Gerard J hem onderzocht. Een groot gedeelte van de nacht heeft Willem met een zuurstofmasker geslapen.
Terug in de grote tent begon Gerard Xander onder vuur te nemen. Dit was de gelegenheid om zijn gal te spuwen. Met name het hoge klimtempo dat in alle plannen van Xander voorkomt, zat Gerard dwars. X reageerde verward, zich vastgrijpend aan zijn berekeningen. Het leek alsof hij teleurgesteld was dat nu ook Gerard, de sterkste klimmer bij de Annapurna, hem aanviel.
Vandaag vergeleek Gerard X met een wolk. Hoe je er ook op schiet, hij herstelt direct. Als je er doorheen loopt wijkt hij, maar als je je later omdraait en goed kijkt, dan blijkt hij onveranderd.
Wel werd gisteren duidelijk, hoe er aan X wordt getrokken. Aan de ene kant door Eelco en Mathieu met, in zijn eentje, Ronald aan het einde van hun touw. Zij willen alleen maar ‘snel, snel’. De twee Gerards, Rob en ik
| |
| |
staan aan de andere kant aan X te trekken. Wij zijn voor een iets langzamer en voorzichtiger aanpak tijdens de eerste weken; er mag nu niets geforceerd worden, we moeten nog anderhalve maand mee.
Ik heb de indruk dat het voor Han en Johan allemaal te groot en te complex is, dat ze het niet kunnen vatten. Hoewel het bij Han ook uiterste listigheid kan zijn om later sowieso aan het langste eind van het touw te staan.
De resterende klimmers pruttelen wel, maar hebben geen echt uitgesproken mening en zijn X trouw.
Al dat gepraat is verworden tot een tijdverdrijf: als we toch met elkaar zitten te eten of drinken kunnen we niet de hele tijd over slimme schaakzetten of over Kuifje in Tibet praten. Dus bespreken we eindeloos de dingen die onze hoofden echt bezighouden. En bovendien wat is er tegen goed mopperen en oprecht kankeren?
Overal is hard gewerkt. Hier hebben we met zijn allen dozen en plunjezakken voor het yaktransport ingepakt. Xander heeft, voordat hij naar kamp 1 vertrok, nauwgezet de inhoud genoteerd en Pema heeft het gewicht van de lasten geaccepteerd. Morgen gaat de tweede yaktrein omhoog.
Belangrijker is dat men vanuit kamp 3 tot halverwege de gletsjerwand is gekomen. Maar wel via een route die ergens helemaal rechts loopt, wat door de dreigende lawines op den duur te gevaarlijk kan zijn. Misschien niet nu, maar wel later als het hevig heeft gesneeuwd. Vooral op dit stuk van de weg moeten we rekening houden met het slechtst denkbare weer. Het walkietalkiecontact was vanavond slecht, maar toch begrepen we dat ze er daarboven ook niet helemaal uit zijn en nog overwegen een andere weg te beklimmen.
In zijn geheel verloopt de expeditie voorspoedig. We hebben zelfs een dag gewonnen op de meeste van Xanders schema's. We dobberen voort. Met de wind mee en in de goede richting. Maar we hebben geen kapitein en of we aankomen waar we willen hangt van alle
| |
| |
stromingen af. Misschien maak ik me zorgen om niets, zie ik spoken en dacht ik te naïef over leiderschap, samenwerking en voortgang. En Willems oedeem? ‘Bij de meeste expedities is meer dan een kwart van de deelnemers continu door ziekte uitgeschakeld,’ zegt Gerard J.
| |
Zondag, 29 augustus 1982. 17.00 uur. Basiskamp
Er is een ongeluk gebeurd! Halverwege de gletsjerwand, een lawine of een ingestorte sneeuwbrug. Eelco en Mathieu.
Ze liggen waarschijnlijk nog steeds op de plek waar ze terecht zijn gekomen, in een spleet, 6800 meter hoog. Mathieu mankeert niets ernstigs. Eelco kan niet praten, zich niet bewegen en hij heeft een onregelmatige ademhaling.
Het is vermoedelijk rond het middaguur gebeurd. Wij hoorden het twee uur later. De Tibetanen hadden zojuist hun yaks beladen en stonden op het punt te vertrekken naar kamp 1. Gerard J en ik hadden onze rugzakken gepakt en zaten voor ons vertrek naar kamp 1 thee te drinken in de grote tent. Krakerig hoorden we plotseling Johans stem door de walkietalkie: ‘Er is een ongeluk gebeurd...’
Nadat hij enigszins had uitgelegd wat er aan de hand was, riep hij dat er een helikopter moest komen. Het leek alsof hij vergeten was dat hij in Tibet was en niet in de Alpen. Daar kunnen helikopters tegenwoordig bij gunstig weer op praktisch elke plek reddingen uitvoeren. Maar in Tibet zijn bij mijn weten geen helikopters en al waren ze er, dan hadden we er nog niets aan. Door de geringe luchtdruk kunnen ze maximaal tot 6000 meter hoogte komen.
Bij een reddingsactie is hier geen hulp van buitenaf, wij zijn op elkaar aangewezen. Boven 7500 meter wordt het nog moeilijker. Daar is een klimmer net in staat zijn eigen rugzak te dragen; als er iets gebeurt moet een gewonde op eigen kracht afdalen.
Keer op keer kwam Johan terug op die helikopter.
| |
| |
Met moeite konden de artsen Gerard J en Charles hem een omschrijving van Eelco's toestand ontfutselen. Een helder beeld van de situatie kregen we niet. Waar waren Ronald en Jan op het moment van het ongeluk? Wie waren inmiddels naar Eelco en Mathieu toe geklommen? Wat wel duidelijk werd was de ernst van Eelco's verwondingen. Gerard en Charles vrezen dat Eelco een dwarslaesie heeft.
We hebben lang met Wang gesproken over de mogelijkheid Eelco later vanuit kamp 3 op de rug van een yak naar beneden te vervoeren, maar uiteindelijk maakte een van de Tibetanen ons duidelijk dat geen van de yaks ooit iemand zo had vervoerd en dat bokkensprongen zeer waarschijnlijk waren.
Nog een lange tijd hebben Charles en Gerard, onderbroken door het regelmatige walkietalkiecontact met kamp 3, zitten bladeren in hun medische handboeken, op zoek naar een diagnose. Daarna heeft Gerard zijn rugzak leeggemaakt en opnieuw gevuld met medicijnen en is vertrokken om zo snel mogelijk kamp 3 te bereiken. Vanuit dat kamp zijn klimmers met een tent, slaapzakken en zuurstofflessen op weg gegaan naar de plek waar Mathieu en Eelco liggen. Vermoedelijk duurt het een uur of vier voor ze hen bereiken.
21.55 uur. Kamp 1. Verspreid over de berg houden we ons nu maar met één ding bezig: Eelco redden. Niemand durft te praten over de kleine kans die hij heeft om het te overleven.
Bij schemer kwam ik in dit kamp aan. Gerard van S en Rob waren er al langer. Het is niet zinvol voor ons om nu, in het donker, verder omhoog te gaan. We zouden ons nodeloos uitputten. In kamp 3 zijn voldoende mensen en we zouden elkaar eerder voor de voeten lopen. Als we morgen in de loop van de dag het kamp bereiken zijn we nog fris en kunnen we het werk van de anderen overnemen.
De hele nacht zal de walkietalkie aan blijven. We hebben alleen nog contact met kamp 3 en met Charles in
| |
| |
het basiskamp. Xander is de enige die kamp 2 bemant. Van hem hebben we al uren geen bericht meer gehad. Misschien is de batterij leeg. We voelen ons machteloos.
| |
Dinsdag, 31 augustus 1982. 20.30 uur. Kamp 3
Buiten sneeuwt het. Ik lig diep weggedoken in de slaapzak. Naast me ligt Rob te slapen. Gisteren was ik te moe om te schrijven. Met Eelco gaat het goed.
Om half tien vertrok ik gisteren uit kamp 1. We wisten inmiddels dat vijf klimmers samen met Eelco en Mathieu de nacht hadden doorgebracht. In de gletsjerspleet hadden ze provisorisch een tent opgezet en ze bleven warm door dicht tegen elkaar te kruipen.
In kamp 2 ontmoette ik Xander en Rob. Met zijn drieën hebben we snel wat gegeten en gedronken. Daarna zijn Rob en ik verder gegaan. Via de walkietalkie ontvingen wij regelmatig boodschappen van Ronald, maar Ronald ontving noch X noch mij. Hij hield wel rekening met de mogelijkheid dat wij hem konden verstaan, want hij ging door met zenden. Hij beschreef het uitzicht, de steilte van de helling waarover hij had geklommen, vertelde dat hij op de gletsjer zijn stijgijzers had achtergelaten en dat het er warm was maar hij zei niets over datgene waarover wij in spanning verkeerden. Wij dachten nog steeds dat Eelco halfdood was.
Waar de middenmorene naar rechts buigt, ben ik met de walkietalkie achtergebleven om als tussenstation voor Xander te fungeren. Rob is snel alleen doorgegaan.
Om vijf uur kwamen de opluchtende mededelingen. Eelco was net op een geïmproviseerde brancard teruggebracht naar kamp 3 en werd onderzocht door Gerard J. Hij had een geperforeerde long, meerdere gebroken en gekneusde ribben, een hersenschudding en een zenuw die in zijn ruggengraat bekneld was geraakt. Maar hij zou het in ieder geval overleven.
Nadat ik het bericht had doorgegeven aan de kampen lager op de berg ben ik verder gegaan om nieuwe wal- | |
| |
kietalkies te brengen (die dingen zijn echt pet: ze haperen; even schudden of kloppen als bij een oude houten radio en dan geven ze helemaal de geest of doen het zowaar weer).
Om vijf uur kwam ik in het kamp aan. Het sneeuwde inmiddels fors. In de grote tent trof ik een waar schouwspel. Eelco lag links van de ingang op zijn brancard op de grond. Een zuurstofmasker op zijn mond en neus, infuus in zijn arm. Naast hem waren de twee Gerards in de weer de infuuszak in een pannetje warm water op temperatuur te houden.
Om hen heen, zittend op dozen en rugzakken, allemaal uitgebluste mafkezen met rood verbrande hoofden. Moe van de koude bivaknacht in de ijswand en het sjouwen met de brancard over de gletsjer, afgebrand door de hoogte.
Tijdens het eten, boerenkool met worst, ontlaadde alle opgehoopte spanning zich in een twistgesprek over het eten. ‘Waarom is er zo weinig chocolade?’ vroeg Mathieu. Jan beklaagde zich dat hij de bouillonblokjes niet had kunnen vinden, ‘...en je weet dat je juist zout zo nodig hebt om het vocht vast te houden.’ Maar volgens Gerard J was dit een fabeltje. Door het geraas van de benzinebranders en de wind konden we elkaar nauwelijks verstaan. Eelco lag nog steeds half bewusteloos naast ons op de grond. Zijn verwilderde ogen waren net zichtbaar boven het zuurstofmasker, op zijn hoofd had hij op verschillende plaatsen kleine bloederige wonden. Elke ademzucht veroorzaakte een zwaar gepruttel in zijn borstkas. De slaapzak waarin hij lag was op verschillende plekken opengereten, waardoor bij iedere beweging of windvlaag wolken van veren rond hem werden geblazen.
Met de twee Gerards heb ik 's nachts in de grote tent voor Eelco gezorgd, zodat de anderen rustig in de andere tenten konden overnachten. Vooral voor Gerard J een slopende nacht.
Buiten gierde de wind en door kieren in de tent vlogen straaltjes sneeuw naar binnen.
| |
| |
Het kostte grote moeite te voorkomen dat Eelco het masker afrukte en het infuus uit zijn arm trok. Doordat een van zijn longen is ingeklapt had hij het benauwd. Een paar maal kreeg hij een pijnstillende injectie en werd zijn bloeddruk gemeten. Ik hoorde de hele nacht het geruststellende gefluister van Gerard.
Vanmorgen kwam Charles samen met Xander hier aan. Hij heeft de verantwoordelijkheid voor Eelco's verzorging van Gerard J overgenomen. Aan X heb ik voorgesteld dat zoveel mogelijk mensen terugkeren naar het basiskamp, zodat ze weer uitgerust zijn tegen de tijd dat Eelco naar beneden gedragen moet worden.
Een uur later hadden de meesten het kamp verlaten. Met Eelco zijn Charles, Rob, Gerard van S, Han en ik achtergebleven. De Tibetaanse dragers blijven met hun kok voorlopig ook hier wachten.
Morgen wordt beslist wanneer Eelco naar beneden wordt vervoerd en hoe we het aan zullen pakken. Eelco ligt in een blauwe bungalowtent die we vanmiddag rond hem hebben opgezet. Het is zo rustiger voor hem.
Mathieu bleek een aantal gekneusde ribben te hebben, waardoor hij pijnlijk ademhaalt. Hij is dus voorlopig uitgeschakeld. De stand is nu: 12 min Eelco, Mathieu en Willem = 9 klimmers. Het dunt snel uit.
Bovendien zal deze grap ons zeker een week kosten en daarmee misschien de top.
Naast de grote tent staat een kleine, rode, tunnelvormige tent. Het zijn vervelende tentjes, lastig op te zetten, net niet hoog genoeg om er rechtop in te kunnen zitten, niet lang genoeg en te smal om met zijn tweeën in te slapen.
Toen ik vanmorgen vroeg buiten stond te plassen maakte een van de Tibetaanse dragers de tent open en kroop er op handen en voeten uit. Daarna volgde de kok. Toen kwam er nog een drager, die op zijn beurt in gesprek bleef met iemand die ook nog in de tent was. Uiteindelijk bleek dat ze met zijn vijven de nacht in het tentje hadden doorgebracht.
| |
| |
Morgen zal ik de versterker van de walkietalkies installeren. Hopelijk zijn we dan verlost van het slechte radiocontact dat ons tot nu toe teistert.
Het sneeuwt nog steeds. Er is vandaag al zeker een halve meter gevallen.
| |
Woensdag, 1 september 1982. 11.45 uur. Kamp 3
Prachtig weer. In T-shirts lopen we rond. Het is windstil. De zon is extra verzengend doordat alles door de vers gevallen sneeuw wit is en de hitte in deze doodlopende gletsjerkom blijft hangen.
Een kilometer of twee verder zie ik boven de gletsjer de ijswand fonkelen. Op twee derde hoogte is naast wat onregelmatige bobbels een scherpe kromme breuklijn. Bovenin de kromming zit een klein deukje naar boven. Daar stond Eelco of Mathieu op het moment dat de zaak in beweging kwam en zij met de sneeuw naar beneden werden gesleurd. Een stuk lager zie ik de spleet waarin ze terecht zijn gekomen. Ze hebben geluk gehad dat hun val daar eindigde en dat ze niet de volle lengte van de wand naar beneden zijn gestort.
Langzamerhand is me duidelijk geworden wat er is gebeurd. Op zaterdag, de eerste dag van de verkenning van de route naar Noord-Col, is het ploegje klimmers naar de wand gelopen en heeft de meest uitnodigende weg genomen: helemaal rechts aan de kant van de Changtse. Ze zijn tot halverwege gekomen en teruggekeerd naar dit kamp. 's Avonds is de te volgen weg besproken. Ronald wilde de ingeslagen route verder volgen terwijl Eelco en Mathieu dat door de dreiging van mogelijke lawines te gevaarlijk vonden.
Zondag is het ploegje van vier weer op pad gegaan. Eelco en Mathieu zijn de brede ijsgoot in het midden van de wand gaan beklimmen. Ronald is alleen de weg van de dag ervoor ingeslagen en Jan is achtergebleven op de plek waar de wegen van de klimmers zich scheidden. Hij voelde zich niet lekker.
Rond één uur hadden Eelco en Mathieu nog een hon- | |
| |
derdvijftig hoogtemeters te overwinnen toen de sneeuw plotseling losbrak en begon te schuiven. Tweehonderd meter lager eindigde deze verkenning.
Om half twee kwamen Han en Johan in kamp 3 aan. In de verte zagen zij onderaan de wand een zich snel heen en weer bewegend stipje - Jan. Ruim vierhonderd meter hoger, op Noord-Col, de stip Ronald. Tussen hen in de sporen van de lawine, maar geen stipjes. Verwonderd hebben ze naar het tafereel gekeken. Langzaam zagen ze de bovenste stip recht naar beneden afdalen en uit het zicht verdwijnen op de plek waar de lawine stopte. Later kwam hij weer tevoorschijn en daalde verder af. Uit de bewegingen begrepen Han en Johan dat er iets aan de hand was en ze zijn op weg gegaan naar de voet van de ijswand. Daar ontmoetten ze Jan en Ronald die afdaalden naar kamp 3. Terwijl Han en Johan naar de gewonden klommen nam Johan via de walkietalkie contact op met de andere kampen en begonnen zijn verzoeken om helikopterhulp.
Rob maakt een schets van de ijswand. Wij zijn hier allemaal van mening dat de minst gevaarlijke weg links in de wand loopt. Het blijft link terrein, maar door de steilte is er daar toch iets minder kans op lawines.
Ik hoor de bellen van de yaks. Ondanks de diepe sneeuw is het de Tibetanen gelukt ze omhoog te drijven.
18.00 uur. Charles maakt zich zorgen om Eelco. Gisteren leek het nog alsof Eelco hier snel zou kunnen herstellen. Gerard J en Charles hadden het er zelfs over dat Eelco met een afgeplakte en verbonden borst op eigen kracht zou kunnen afdalen. Nu zien we Eelco's toestand voor onze ogen verslechteren. Hij sluimert voortdurend, lijkt vaak half bewusteloos. Het ademen gaat nog steeds sputterend en rochelend. Charles houdt enig herstel op deze hoogte voor onmogelijk en wil morgen al beginnen Eelco naar beneden te dragen.
Gerard van S heeft vanmiddag uren besteed aan het verder perfectioneren van de brancard. De twee ladder- | |
| |
delen die oorspronkelijk bedoeld waren om grote gletsjerspleten te overbruggen zijn nu bekleed met een slaapmat, hebben een kartonnen voeteneind en een zuurstoffles als hoofdkussen. De antennemasten zijn onder de ladders bevestigd, zodat we lange draagbuizen hebben. Aan weerszijden hangen touwen zodat we Eelco op zijn brancard kunnen binden.
Het zal zwaar worden om Eelco beneden te krijgen. We schatten dat het vier of vijf dagen zal duren voor hij terug is in het basiskamp. Vooral de puinhelling boven kamp 1 zal ons veel moeilijkheden opleveren.
21.30 uur. Xander liet vanuit het basiskamp weten dat hij twijfelde of het zinvol is morgen te beginnen met Eelco te sjouwen. Wij hebben er verder niet over gesproken en hem domweg laten weten, dat er geen andere keus is en dat we verwachten dat de komende dagen iedereen zich in zal zetten Eelco levend beneden te krijgen.
De kans als klimmer om te komen tijdens een Everestbeklimming ligt rond de vijf procent. In Nederland is voorzichtig over de risico's gesproken. Ieder heeft op papier gezet wat er met zijn lijk zou moeten gebeuren. Achterlaten op de berg, begraven in Tibet of naar huis transporteren. Ik weet niet meer precies hoe ik het heb omschreven, maar het was zoiets als: niemand mag risico's lopen om mijn lichaam te bergen.
In Nederland is het gevaar abstract, hier leven we ermee. Toch went het niet. Dit is mijn vijfde klimseizoen en het derde ernstige ongeluk waarmee ik te maken heb.
Eenmaal klom boven Chamonix een Franse vrouw vlak voor mij. Het was slecht weer geweest en ik was niet de enige die op het idee was gekomen om deze gemakkelijk te bereiken rotswand te beklimmen. Een spoor van klimmers volgde dezelfde weg, waardoor we telkens moesten wachten. Lachend was zij voor mij uit geklommen, haar helm losjes op het hoofd. Zij gleed uit en viel een paar meter naar beneden, haar helm
| |
| |
gleed af en haar hoofd stuiterde tegen de rots. Een ongeluk van niets, niet ernstiger dan een val van een keukentrap. Later hoorde ik dat ze al in de helikopter was overleden.
Vorig jaar beklom ik samen met mijn Zwitserse vriend Michel Curnis de noordwand van de Grand Jorasses, een markante wand in het Mont-Blancgebied. Afwisselend klimmen: moeilijke rotsen en steil ijs. Terwijl ik het laatste stuk van het bovenste ijsveld beklom zag ik een meter of tien rechts van mij iets blauws uitsteken. Nieuwsgierig klom ik ernaartoe. Verborgen achter doorschijnend ijs zat iemand. De armen rustten op de knieën. Alleen de ellebogen staken door het ijs. Hé, een mannetje, dacht ik.
We markeerden de plek door er een fel rode bivakzak op te hangen. Daarna klommen we verder. Twee dagen later is het lijk geborgen. De klimmer had waarschijnlijk tijdens slecht weer een plateau uitgehakt, was gaan zitten en door kou of uitputting om het leven gekomen en vervolgens onder het ijs geraakt. Hij zat er vermoedelijk al een tijdje. Wij stonden een uur later op de top.
Het eerste ongeluk was een voorbeeld van stommiteit. Als de vrouw het kinbandje van haar helm had vastgemaakt, was ze na haar val overeind gekrabbeld en weer lachend verder geklommen. Over het bevroren mannetje heb ik nooit anders dan grinnikend kunnen praten.
Ook nu merk ik dat Eelco's ongeluk niet echt tot me doordringt. Ik kan het van mij afhouden door te bedenken dat ik nooit op die plek was gaan klimmen. Was het een stommiteit? Het was toch Eelco die twee jaar geleden tegen zijn rugzak stootte, waarna deze tweehonderd meter lager uiteenspatte? Ging hij niet tijdens het fietsen van Luik-Bastenaken-Luik in een gladde bocht onderuit?
Sommigen beantwoorden vragen over klimongevallen door te zeggen dat de alpinist altijd denkt: Dat overkomt mij niet. Maar juist dat klopt niet; in gedachten val ik voortdurend. Moeilijk klimmen is maar voor twintig procent omhoog gaan, mijn lichaam onder controle heb- | |
| |
ben, niet trillen en krachten sparen. De resterende tachtig procent jagen alleen maar de verschillende antwoorden op die ene vraag door mijn hoofd: Wat gebeurt er met me als ik nu val? Tussen twee bewegingen sterf ik honderden keren. Misschien kan ik daardoor nog steeds verder klimmen.
| |
Vrijdag, 3 september 1982. 22.30 uur. Basiskamp
Eelco ligt als een vorst in de grote legertent. Met dozen van de zuurstofflessen was daar een groot bed gebouwd. Gisteren is Eelco op de brancard tot kamp 2 gebracht. Vandaag is het gelukt hem in een lange tocht tot hier te brengen. We hebben zijn terugkeer met kleine glaasjes jenever gevierd.
Voorzichtig tilden we gistermorgen Eelco in zijn blauwe slaapzak op de brancard, bonden de touwen om hem vast en begonnen aan de terugtocht. Onder leiding van Doppertje bezetten de vier Tibetanen meteen de zwaarste plaatsen aan het hoofd- en voeteneinde. Wij, de vijf Hollanders, droegen de brancard aan de zijkant. Iedere twintig minuten stopten we, legden Eelco op de grond en rustten uit. Charles maakte met een pipet Eelco's lippen nat en probeerde hem wat te laten drinken. De brandende zon maakte het gesleep over de glibberige middenmorene verlammend zwaar.
In de loop van de middag bereikten we kamp 2. Veel sneller dan we zelfs hadden durven dromen. Zonder de inzet van de Tibetanen was dit nooit gelukt. Af en toe leek het of zij treiterend wat harder liepen, zodat wij moeite hadden de brancard bij te houden.
Nadat Eelco in de Takstent was gelegd en toegedekt met een overdadige stapel slaapzakken, de brancard was voorzien van extra dwarsstangen en wij verzadigd waren met thee en warme limonade, kwam Willem vanuit kamp 1 in de lucht. Hij vertelde dat men beneden nog steeds twijfelde aan de haalbaarheid van ons plan Eelco snel naar beneden te brengen. Vanuit het basiskamp
| |
| |
stelde Xander ons via Willem vragen als: ‘Hoe laat denken jullie bij het einde van de morene te zijn?’ en ‘Wat waren vandaag de tussentijden?’ Xander leek nog steeds niet overtuigd van de noodzaak dat Eelco zo gauw mogelijk beneden moest zijn.
Verbouwereerd gaf Charles antwoord op allerlei onzinnige vragen. Tot hij het afkapte en Xander liet weten dat wij verwachtten dat iedereen zich zou inzetten bij het vervoeren van Eelco.
Even later hoorden we dat X had ingestemd met een voorstel van Ronald en Johan om met zijn tweeën weer omhoog te gaan naar kamp 3 om de route naar Noord-Col verder te verkennen en te beveiligen met vaste touwen.
De route naar Noord-Col? Dus nu al opnieuw beginnen met klimmen? Ronald en Johan? En die twee konden elkaar niet luchten of zien.
Geen van ons had overwogen de expeditie op te geven, maar eerst moest Eelco veilig beneden zijn, pas dan mocht er weer serieus over het klimmen gedacht worden. En het moeilijkste stuk, over de brokkelige dalhelling boven kamp 1, hadden we nog voor de boeg. Dat hield ons bezig. Nu leek het of daar beneden de wereld even op zijn kop was gezet.
Briesend van woede stonden we 's avonds naast de tent op een kleine verheffing van de morene. Alleen op die plek hadden we radiocontact met Willem. Ronald en Johan hadden inmiddels het basiskamp verlaten en waren op weg naar kamp 1. Na veel heen en weer gepraat vertelde Willem dat Xander ermee instemde aan Ronald en Johan te vragen ons in ieder geval tussen kamp 2 en kamp 1 te helpen. Maar toen de twee in het kamp waren aangekomen hoorden we dat ze vast wilden houden aan de eerdere afspraak die ze met X hadden gemaakt. Wel waren ze bereid vanochtend met een ‘delegatie’ van ons te praten. Charles liet weten dat wij daar geen zin in hadden. Wij hadden iets belangrijkers te doen. Verkleumd gingen we terug naar de tent.
| |
| |
Het transport naar beneden ging verbijsterend snel. Met dertien man hebben we Eelco over de puinhelling gemanoeuvreerd. De Tibetanen kregen er steeds meer plezier in. Glunderend sjeesden we naar beneden. We hadden niet verwacht vandaag kamp 1 te bereiken en waren voorbereid om ergens halverwege te kamperen. Nu bereikten we het zo vroeg dat wij besloten door te gaan tot het basiskamp. Eelco had vleugeltjes gekregen. Aan het eind van de middag lag hij in zijn bed.
Xander staat nu echt overal buiten. Waar is het alpiene inzicht, de visie, de inspiratie? Wij moeten proberen hem op zijn plaats terug te zetten. Op de zetel van de leider. Er is al geopperd hem af te zetten en iemand anders tot leider te benoemen of zonder leider verder te gaan. Maar dat is ridicuul. Wie zou het dan moeten worden? En zonder kan op dit moment, nu de groep van twaalf klimmers zo duidelijk gespleten is, helemaal niet. Het zou zoveel gedonder geven, dat de top dan zeker niet wordt bereikt. De ontmoeting met Ronald en Johan was voor ieder een beschamende vertoning. Wij zaten te rusten. Er werden weinig woorden gewisseld toen zij ons passeerden.
Ronald en Johan. Nog geen week geleden de uiterste polen van de expeditie. Wat is hier die paar dagen toch gebeurd?
| |
Zaterdag, 4 september 1982. 9.30 uur. Basiskamp
Lig nog heerlijk in mijn slaapzak. Rustig wakker worden. Rob heeft zijn Randy Newman alweer laten zingen. Het is nog steeds mooi weer. Eerst nog lezen, een brief naar Jet schrijven en op mijn rug liggend naar het tentdoek staren. Ik wil de Everesttop nog even niet zien.
| |
Zondag, 5 september 1982. 14.45 uur. Basiskamp
Gisteren was de sfeer 's middags broeierig. Met X wisselde ik niet meer dan de noodzakelijke woorden. Ik
| |
| |
was nog steeds boos. Niet eens zozeer over het gebrek aan steun bij het vervoer van Eelco, als wel over zijn instemming met het klimmen van Johan en Ronald. Die twee zijn vandaag waarschijnlijk boven kamp 3 begonnen aan de verdere verkenning van de ijswand. De komende dagen zullen we niets van ze horen, omdat hun walkietalkie niet werkt. Alle accu's hebben wij mee naar beneden genomen om ze hier met de generator weer op te laden. Zorgelijk, vooral omdat de wand met de sneeuwval van de laatste week vermoedelijk nog gevaarlijker is geworden. Als er een ongeluk gebeurt zullen wij het niet eens weten.
's Avonds is alles uitvoerig besproken in de keukentent.
Xander zei spijt te hebben van zijn handelingen en beslissingen en bood zijn excuses aan. Daarna werd alles geplaatst in het wijdere verband van de expeditie. Lang is gesproken over de route, de scheiding tussen een hoge en een lage ploeg, het terugbrengen van het aantal topklimmers van zes naar vier, het inkrimpen van ‘het’ plan en het benoemen van een of twee klimleiders.
In een waas van steeds groter wordende problemen verliet ik de tent. Als ik het goed heb begrepen, hebben we besloten dat alle essentiële beslissingen later genomen zullen worden. En ‘later’ is: zodra kamp 5 er is.
Mathieu ontrafelt problemen tot probleempjes en probeert geleid door - soms malle - ideeën, antwoord te geven. Xander formuleert de problemen, maakt er vervolgens echte, complexe vraagstukken van en brouwt van alles een groot onontwarbaar kluwen, dat hij dan weer kan bespreken.
Gisteren heb ik me voor het eerst in de discussie gemengd. Tot dan toe hield ik me tijdens dit soort bijeenkomsten op de achtergrond en ventileerde mijn mening vooral buiten de vergaderingen. Wat had ik in te brengen? Al deze geweldige alpinisten klimmen immers al jaren, terwijl ik, ondanks mijn vele zware beklimmingen, net kom kijken. Je moet je aanpassen aan de natuurlijke pikorde.
| |
| |
Ik had nog geen drie zinnen gezegd of Jan struikelde over me. Ik zou met mijn gestook veel van het onderlinge wantrouwen op mijn geweten hebben. Wat een verwijt van een deelnemer die geniet van een geheel verzorgde vakantie en die denkt alles meegeorganiseerd en -bedacht te hebben.
Eelco heeft weer enige kleur gekregen. Hij is nog niet echt terug in de wereld, hij slaapt of ligt wazig voor zich uit te staren. Charles verzorgt hem.
22.00 uur. Iedereen is opgelucht en het lijkt of we met zijn allen ons inspannen er weer het beste van te maken. De laatste yaklasten staan klaar. Ik heb me gewassen.
Met Eelco gaat het echt goed: vanavond had hij opeens allerlei opmerkingen over onze omgang met Wang en vroeg of de vlaggen al opgehangen waren. Maar die vlaggen waren we al lang vergeten. Xander heeft het nu aan de stok met Wang over een aantal spoorloos verdwenen lepels en hoe we de vier Tibetaanse dragers extra kunnen belonen.
Morgen weer omhoog.
| |
Maandag, 6 september 1982. 14.40 uur. Basiskamp
Sinds een week zegt Pema, de oudste Tibetaan, ‘ome Joop’. Als ik met hulp van tekeningen met hem praat wisselt hij het af met ‘Bij de avro zit je goed’. Gert heeft hem dat geleerd. Het is in ieder geval wat anders dan ‘godverdomme loel’, het gereedschap waarmee Turken en Marokkanen zich tijdenlang in Nederland moesten zien te redden.
De jongste yakdrijfster heet Phantog, net als de Tibetaanse vrouw die in 1975 met de Chinese expeditie de Everest beklom. Zij is klein, heeft lang zwart haar, turkooizen oorbellen en een rood medaillon met een foto van de dalai lama, om haar nek. Zachtjes neuriet zij als zij een last optilt en die naar een yak draagt. Eenmaal naast het dier gaat haar mond bewegen en zingend sjort
| |
| |
zij ten slotte de touwen om de last. Als alles goed vastzit geeft zij lachend een klap op een bil waardoor het beest begrijpt dat het pesten voorbij is. Even wordt het dier met rust gelaten voordat de tocht naar boven begint.
21.30 uur. Kamp 1. Ik heb mijn chocola omgegooid en opgedweild met een halve rol toiletpapier.
Wang zwaaide ons uit nadat hij ons nog even duidelijk heeft gemaakt dat hij zich zorgen maakt over de beklimming van de gletsjerwand. Weer iemand met een mening. Hij wil per se dat we aan de rechterkant een weg zoeken. Maar daar zagen we vorige week, na twee dagen sneeuwval, lawine na lawine naar beneden schuiven. Mocht de weg Wang niet bevallen dan ‘I will not give permission to Tibetan assistants to go there’.
Wij kunnen op dit moment niets anders doen dan afwachten wat Johan en Ronald doen. Ik hoop dat zij de tijd hebben genomen en de wand hebben bestudeerd in plaats van er direct tegenaan te stormen zoals de vorige keer gebeurde.
Willem liet net vanuit kamp 2 weten dat hij geen last heeft van de hoogte. Geen symptomen meer van oedeem, zoals een gezwollen hoofd, hoofdpijn, of tintelende armen en benen. Hopelijk is hij weer helemaal hersteld.
Sinds zaterdagavond zijn we allemaal aardig en voorkomend. Zo liet Willem weten zeer te spreken te zijn over de mandagpakketten, de inhoud van de plastic dozen die Rob meer dan een half jaar geleden had ingepakt. Zij waren bedoeld voor kamp 4 en hoger, maar we hebben er sinds de plannen zijn gewijzigd (vier in plaats van zes man op de top) te veel en eten ze nu ook in de lagere kampen.
Ik sprak nog even met Xander. Hij is ook in kamp 2 en vertelde dat de vier Tibetaanse dragers genoegdoening eisten. Niet voor de verdwenen lepels of hun beloning, maar voor het feit dat Mathieu hen vorige week zondag diep had beledigd. Zij waren toen net aangekomen in kamp 3 om hulp te bieden en rustten even. Mathieu kwam, na de bivaknacht in de ijswand en de
| |
| |
zware sleeptocht met Eelco, afgemat in het kamp aan en probeerde de dragers te overreden direct naar boven te gaan om te helpen bij het laatste stuk. De Tibetanen begrepen hem niet, waarop Mathieu geïrriteerd hun benzinebrander uitdraaide, in de hoop ze zo naar boven te jagen.
Arme Xander, geen moment rust.
Als ik mijn ogen sluit ben ik in Clambin, Zwitserland: het ruisen van de rivier vanonder de gletsjerpoort, de yaks met hun bellen en het gemurmel van de Tibetanen in hun tent. Jet en ik zitten op het balkon van het huis van haar ouders. De wind speelt met Jets lange blonde haren. Naar beneden kijkend tussen de dennen door zie ik twaalfhonderd meter lager dinky-toys op weg naar Martigny. Daarboven schittert het topje van de Aiguille Verte, een van de mooiste toppen van het Mont Blancmassief. Ver weg, 1973. Al drie jaar vult de filosofiestudie mijn leven. Met een algemene belangstelling was ik er aan begonnen, maar al gauw via linguistiek en Wittgensteins Tractatus naar de exacte kant gedreven. Van alpinisme weet ik niets, wel kent Jet iemand die een bergbeklimmer kent.
| |
Dinsdag, 7 september 1982. 17.30 uur. Kamp 2
Voor het eerst slecht geslapen. Bedacht waar de mooiste foto's te maken zijn voor de sponsors die ik heb aangebracht. Niet voor niets sjouw ik nu met een vlag van de Duitse rederij die onze tien ton zeevracht naar de haven bij Peking heeft vervoerd.
Pas om half elf verliet ik het kamp. Na Rob en geruime tijd voor de yakkaravaan. Toen Pema met wat touwen liep dacht ik dat hij ging opladen. Maar hij stapelde ze op de grond op en ging er bovenop zitten om vervolgens zijn brander weer eens aan te steken. Dan maar geen foto's van de yaks op het steile gedeelte.
Om één uur tref ik Ronald en Johan. Een hele opluchting. Tot mijn vreugde hebben zij de linker, steile
| |
| |
route naar Noord-Col gekozen en voorzien van vast touw. Ze zijn moe en dalen nu af naar het basiskamp. Daar zullen ze proberen Wang te overtuigen dat deze weg ook voor zijn vier dragers het veiligst is. Voordat Johan vertrekt stellen we samen luchtig vast dat we het vrijdag niet met elkaar eens waren en dat onze meningen ook nu nog onveranderd zijn. Ik vind nog steeds dat Ronald en hij ons hadden moeten helpen. ‘Vooral jij die, te oordelen naar je spierballen, toch heel sterk moet zijn.’
Lachend nemen we afscheid. Ronald heb ik niet gesproken.
Rob is nog steeds razend, maar doet zijn best er niets van te laten merken. Maar al met al zit er weer enige vaart in onze beklimming, al heb ik in de drie weken dat we bij de berg zijn zelf nog geen stijgijzer onder mijn voeten gehad.
Mijn skistokken zijn verdwenen. Dit keer kunnen noch de Tibetanen noch de Chinezen ze hebben meegenomen. Misschien strompelt er een yak met een geleende stok over de morene.
Vanmiddag ben ik in de buurt waar Han eerder een oud klimijzer had gevonden, systematisch gaan zoeken en heb een bruin verroeste zuurstoffles gevonden. Hij ziet er zo antiek uit, met een kurk als afsluiter, dat hij wel van voor de Tweede Wereldoorlog moet zijn. Als ik hier terugkom neem ik hem mee naar het basiskamp. Daar kan ik uitzoeken hoe oud hij is. Misschien is het een van de flessen van Finch, de grote zuurstofexpert van de eerste expedities.
20.45 uur. Heerlijk gegeten. Goulashvlees, bolletjes aardappelpuree en sperziebonen. Daarna perziken uit blik. Een van de voordelen van met Rob op stap te zijn is dat ik altijd lekker eet. Hij is de voedselbaas.
Na het eten hebben we de yaklast voedsel uitgepakt en het keukentje opnieuw ingericht. De vorige keer was het overvol: zeven man in de Takstent, Eelco tussen ons
| |
| |
in. En koud, doordat de matjes zoek waren. Nu zijn we hier met zijn tweeën. Ik lig in een slaapzak, op drie isolatiematten en een slaapzak, onder een slaapzak en met een slaapzak als kussen. Welterusten.
| |
Woensdag, 8 september 1982. 19.20 uur. Kamp 3
Heerlijk geslapen, stralend weer. De moesson nadert zijn einde. Ik ben weer voor de yaks uit vertrokken.
Eerst stijgt de middenmorene steil, daarna golft hij met flauwe hobbels verder omhoog. Het lijkt een Engelse tuin. Netjes geharkte keien, met aan weerskanten hagen van geknipte ijspegels. Tot de weg een bocht maakt. Je ziet de oostgraat, even later de noordoostschouder en dan is de top van de Everest - waar een stuk voor kamp 2 een uitloper van de Changtse voor ging staan - weer in volle glorie zichtbaar. Wat verder gaat de middenmorene onmerkbaar over in de zijmorene en zijn de hagen opgelost in de gletsjer. Aan het eind van de zijmorene staat kamp 3. Xander loopt er wat rond.
Drie stippen zijn in de wand onder Noord-Col zichtbaar. Zij gaan langs het touw omhoog. Zo laat nog? X vertelt dat de drie pas om negen uur zijn vertrokken. Het sneeuwde. Om half twee is de eerste boven. X laat mij voortdurend weten dat het onverstandig van ze was zo laat omhoog te gaan.
Ik maak warme melk voor de drijvers die met hun twaalf yaks zijn aangekomen, en begin met het slepen van de dozen naar de opbergplaats in de keukentent. We krijgen hier al een behoorlijke voorraad aan tenten, mandagpakketten, gasbollen en zuurstofflessen.
De omgang met X is sinds zaterdag voor mij veel makkelijker. Ik hoef niet meer zo te kankeren en kan hem allerlei dingen die mij dwars zitten recht in het gezicht zeggen.
Aan Phantog zalf voor haar kapotte lippen gegeven. Voorgedaan hoe zij het moet inwrijven. X merkt op: ‘Dat zal wel weer syfilis zijn, dat hebben die lui vaak.’
| |
| |
Terwijl ook Pema met brede gebaren zijn lippen tot aan zijn oren, kin en neus insmeert, komt Geert Geuskens, een van de drie klimmers, het kamp binnenstruinen. Lichtelijk aangeslagen.
‘Slecht nieuws, de route is weg, maar ik heb de andere twee gezien.’
Geert had ver voor Jan en Willem Noord-Col bereikt, zijn last gedumpt en terwijl de anderen nog stegen was hij begonnen aan de afdaling. Hij had nog maar net de wand achter zich gelaten toen hij boven zich een vreselijk gerommel hoorde. Een grote sneeuwlawine stoof over het ijs en veegde alles schoon. Vlak achter hem denderde de sneeuw neer. Als hij eerder ook maar even had getreuzeld, was hij om het leven gekomen. Later bleek dat Jan bij het begin van zijn afdaling was gevallen, zelf aan het vaste touw bleef hangen, maar wel de sneeuw in beweging had gebracht. Of het vaste touw er nog zat werd betwijfeld. Omdat we door mist niets meer konden zien is Rob een kijkje gaan nemen.
Op het nieuws van de Wereldomroep horen we naast prognoses van de verkiezingsuitslag, dat de Nederlandse Mount Everest Expeditie een grote tegenslag heeft gehad. In een lang interview met de voorzitter van de alpenvereniging wordt er over Eelco en Mathieu gesproken alsof ze om het leven zijn gekomen. Dat ongeluk lijkt al weer zo lang geleden.
Even later laat Rob via de walkietalkie weten dat Willem en Jan bezig zijn af te dalen. Het gaat alleen heel langzaam omdat ze hun stijgijzers hadden achtergelaten en nu met hun schoenzolen weinig greep hebben op het schone ijs. Als ze met zijn drieën zijn teruggekeerd vertellen ze dat het touw er nog wel hangt, maar dat praktisch alle sneeuwankers zijn losgeslagen. Willem windt zich op over de slechte verankering van het touw. Het was door Ronald en Johan op te weinig punten bevestigd en dan waren de ankers ook nog niet eens goed aangebracht. De afgelopen tien dagen is de voortgang netto nul geweest. We zijn weer terug bij af.
| |
| |
X staat in de walkietalkie te leuteren. Hij moet proberen de dragers vast te houden in kamp 2. Zij kunnen nu immers niet omhoog naar kamp 4. Eerst moet de zeshonderd meter touw opnieuw gefixeerd worden.
Het derde ongeluk. Eerst Willems hersenoedeem, daarna de glijer van Eelco en Mathieu en nu deze lawine. Soms bekruipt me het gevoel dat deze berg echt te wild en te hoog voor ons is. Blijf er trouwens bij dat de route die Ronald en Johan met het touw hadden beveiligd de beste is. Misschien moeten we wachten tot de moesson echt voorbij is of afspreken dat later, ook bij het slechtste weer, iedere dag een paar klimmers de Noord-Colwand beklimmen. Dan zou de kans op grote lawines wellicht verminderen.
X kookte. Niet te eten!
| |
Donderdag, 9 september 1982. 20.45 uur. Kamp 3
Gisteren, laat in de avond kwam Xander naar mij toe. ‘Ik doe als alpinist een beroep op je,’ zei hij. Voor ik kon vragen wie hij met die alpinist bedoelde, vervolgde hij door te vragen of ik met Jan als hulp wilde beginnen met het opnieuw aanbrengen van het losgerukte touw. Rob had al laten weten vanwege het lawinegevaar daar geen zin in te hebben. Ik had het opengelaten en wilde wachten tot we een eerste blik op de wand konden werpen. X's verzoek en druk ergerden me, net of er niets was gebeurd en alleen het omhooggaan telt. Ik heb het idee dat ik zelf wel uitmaak, net als in de Alpen, wanneer iets veilig is of niet en waar de grens ligt van het risico dat ik wel of niet acceptabel vind. Dat zal ik nooit aan een ander overlaten. Ik heb Xander geantwoord dat ik wilde wachten tot we enig zicht hadden op de gletsjerwand. Toen de bewolking vanmorgen was opgetrokken vertoonde de wand zich stralend. Jan heeft het ijs behoorlijk schoongeveegd. Alleen bovenin hangt nog een plak losse sneeuw, twintig meter breed en zo'n honderd meter lang. Die zullen we in ieder geval los moeten trappen.
Samen met Rob ging ik om tien uur naar de ijswand.
| |
| |
We hadden slechts vijf holle ijsschroeven gevonden. De rest is twaalf dagen geleden door Ronald achtergelaten op zijn weg door de Changtsewand. In het basiskamp schijnt gelukkig nog wat ijsmateriaal te zijn. We vertrokken zo laat omdat we wachtten op Jan die mee zou gaan om te assisteren. Hij was moe en sliep uit. Maar hij treuzelde zo met opstaan, dat we zonder hem vertrokken.
Drie kwartier lopen naar de voet van de wand. Afzien, met de vol met touw geladen rugzak. De gletsjerkom is net een braadpan, zo warm.
Waar de lawine is geëindigd binden we de stijgijzers onder en gaan op weg. De scherpe punten van pickel, ijsbijl en ijzers vinden makkelijk houvast in het ijs, dat hier niet meer dan vijfenveertig graden steil is. Ik zwaai met de pickel en hoor het schrapende geluid van het staal in het ijs. Het knopen van het touw en de droge klikken van de musketons, het zijn bewegingen en geluiden die ik ken, maar die de laatste tijd zo ver weg leken.
Hard werken we door en maken de onderste honderdvijftig meter van het touw opnieuw vast. Nu niet met sneeuwankers, maar met de schroeven die we soepel in het ijs kunnen aanbrengen. Om half twee is het materiaal op. Zo snel mogelijk dalen we af, het wordt lawinetijd. Als het meezit kunnen we morgen met de twee Gerards en Han in een ruk de rest van het touw vastmaken, zodat overmorgen weer lasten naar boven gebracht kunnen worden.
Als we het kamp bereiken zijn Willem en Jan al afgedaald naar kamp 2 om daar een paar dagen te rusten. Gerard van S en Han zijn net aangekomen. X heeft thee gezet. Waar de suiker is weet hij niet. Geen woord over onze vorderingen.
Moe, maar na een uurtje rust toch weer begonnen met het verlengen van de twee antennemasten. Het is de zoveelste poging de walkietalkieversterker goed te laten werken. Tot nu bereikt hij alleen bij mooi en helder weer het basiskamp. Ik ontdek dat een kabelstekkertje kapot is. Morgen mag Mathieu het uitzoeken. Hij werkt bij Philips en gelooft nog steeds in de spullen van Pye.
| |
| |
Mathieu brengt wat ijsmateriaal en de post. Hij is in één keer van het basiskamp naar hier gekomen. Het gaat duidelijk beter met hem, al kan hij nog steeds niet lachen. Hij grijpt dan van pijn naar zijn zij.
Drie brieven: twee van mijn moeder en een van Michel uit Genève. Geen brief van Jet, terwijl ik uit de brieven van mijn moeder begrijp dat ze veel schrijft.
Met Pa gaat het slechter. Hij wordt zo snel mogelijk opgenomen in een verzorgingstehuis. Hij kan nu echt niet meer lopen en is voortdurend verward. Ma ziet het als een vernedering voor hem, maar zij kan het thuis niet verder meer aan. Het zou een verademing zijn als hij opeens dood in bed ligt. Nu zal hij nog een paar jaar als demente voortleven, met die vreselijke ogenblikken waarin hij helemaal bij is.
Geen berichten die ik had willen ontvangen. Ma schrijft wel dat het met Jet en Judith prima gaat en dat het lijkt alsof Jet boven zichzelf uitgroeit nu ze alles alleen moet doen. De laatste brief was van 18 augustus, dertien dagen voor onze verhuizing.
Tijdens het eten, dat dit keer gelukkig weer door Rob was klaargemaakt, hebben wij gesproken over de mogelijkheid dat ons groepje binnen een paar dagen kamp 4 op Noord-Col plaatst, er overnacht en klimt naar de plek van kamp 5.
Mathieu is faliekant tegen. Ik wil als onze conditie dat toelaat doordrukken: tot nu toe hebben wij de meeste organisatie in de kampen op ons genomen en het meest gesjouwd. Wij zijn hier gekomen om te klimmen en ons is deze fase van de beklimming door X altijd min of meer beloofd. Er is natuurlijk veel gebeurd - we zijn al bijna twee weken aan het etteren tussen kamp 3 en 4 - maar als het ons morgen inderdaad lukt een safe route te maken, dan vind ik dat wij recht hebben op de eerste verkenning boven kamp 4. Eerzucht, maar ook het plezier dat je hebt als je aan de spits klimt. Daarnaast voel ik me sterk en is het nu nuttig om door te drukken.
| |
| |
22.30 uur. Een bevredigende dag. Voor het eerst sinds twee maanden weer echt geklommen. De PvdA weer de grootste partij ondanks een verschuiving naar rechts en het vooruitzicht morgen misschien op Noord-Col te staan. Eindelijk.
Eelco wordt naar Xigatze vervoerd. Twee dagen rijden. De brancard is al met doorgesneden binnenbanden in de vrachtwagen opgehangen. Twee artsen, Li en Charles, zullen hem begeleiden tijdens die zware rit. Ik ben bang dat Eelco's afwezigheid X nog verder zal isoleren. Wij moeten voorkomen dat hij verder wegdrijft, het laatste stukje inspiratie kwijtraakt om te vervallen in nog grotere besluiteloosheid, af en toe onderbroken door een malle beslissing.
Het plan voor morgen: zes uur op, eten in de slaapzak. Zeven uur weg. Om ongeveer acht uur gaan Rob en ik verder met de route, terwijl de Gerards en Han eerst het materiaal bij de Changtsewand ophalen. Daarna met zijn allen door naar zevenduizend meter.
| |
Vrijdag, 10 september 1982. 18.40 uur. Kamp 3
Noord-Col niet bereikt. Honderdvijfentwintig meter eronder moesten we afdalen. Met Rob had ik vierhonderd meter touw vastgemaakt.
Om half elf had ik een klein plateau uitgehakt en zat daar op mijn rugzak te wachten. Een paar meter onder mij zat Rob. Het was zinloos verder te klimmen, de ijs-schroeven waren op.
Door de koude wind die over de Col boven ons blies, verkilden we. Recht onder ons, op de gletsjer bij het einde van het lawinespoor, zagen wij Han en de Gerards. Wij hadden hen terug zien komen van de Changtsewand en verwachtten dat zij snel naar ons toe zouden klimmen. Nu zaten ze daar. Bewegingloos, verlamd door de hitte. Nadat Rob en ik hadden geroepen dat wij niet verder konden en wachtten op extra ma- | |
| |
teriaal, kwamen Han en Gerard van S moeizaam in beweging, gespten de klimgordels om, maakten de stijgklemmen eraan vast, bonden de stijgijzers onder de schoenen en klommen naar het vaste touw. Honderd meter hoger waren zij de warmte ontstegen, zodat zij ons toch nog snel wisten te bereiken.
Het depot in de Changtsewand hadden ze niet kunnen vinden. Ronald had het niet gemarkeerd en het ligt waarschijnlijk onder de sneeuw verborgen. De hele wand vertoonde lawinesporen. Wel had Gerard J een pickel, ijsschroeven en touw, die eergisteren onder de lawine waren bedolven, gevonden.
Toen we gedrieën verder klommen viel de eerste sneeuw. Rond het middaguur daalden we af.
Om half twee weer terug in kamp 3. Ik liep over de gletsjer in mijn T-shirt terwijl het sneeuwde. Zelfs dan blijft de hitte daar hangen. Gerard J en Xander hadden thee klaar. Het is opvallend hoeveel ik drink. X waarschuwt voortdurend niet te dehydreren.
Eelco is vertrokken. Ik denk niet dat we hem nog terugzien. Heel naar, hij was de motor achter deze expeditie. Het afgelopen anderhalf jaar ben ik vooral hem steeds meer gaan waarderen. Met mijn katholieke jeugd wantrouw ik mensen die denken verschillende gedaantes aan te kunnen nemen. Op zondag collectant in de kerk, door de week met een gematteerde sigaar in het hoofd de gewone rotstreken uithalen, geen tijd voor de kinderen maar wel binnen de Vincentiusvereniging voor eenieder zichtbaar liefdewerk bedrijven, en maandelijks de biecht die alle zonden wegwast, waardoor je niet meer verantwoordelijk bent. Zo zag ik als zestienjarige mijn vader als middenstander in het Roomse Laren. God als Vader, Zoon en Heilige Geest was het kwaadaardigste voorbeeld.
Eelco was de eerste in een lange tijd die ik integer met vele wisselende petten zag rondlopen. Als expeditieorganisator, kandidaat-notaris, tochtgenoot, later ook meer dan een kennis. Merkwaardig dat X niet naar bene- | |
| |
den is gegaan om afscheid van hem te nemen. Ook Mathieu was boven. Hij heeft het stekkertje gerepareerd, de batterijen geteld en is afgedaald even nadat ik aankwam.
| |
Zaterdag, 11 september 1982. 23.10 uur. Kamp 3
Slecht weer. Er is veel sneeuw gevallen. Hoger stormde het. Als de bewolking openbrak zagen we lange pluimen weggeblazen sneeuw. Dus niemand is vertrokken. Net nu we een duwtje in de rug zo hard nodig hebben.
Vanmiddag heb ik lang in het boekje De verovering van Mount Everest van W. Murray gelezen. Rob had het meegenomen.
Murray beschrijft beknopt alle klimpogingen en eindigt in 1953 met de succesvolle beklimming van Hillary en Tensing. Soms is hij net een schoolmeester.
‘Na een zware sneeuwval, is het niet voldoende de sneeuwlaag slechts een dag de kans te gunnen om weer stabiel te worden. De luchtstromingen van de moesson hebben een groter verwoestend effect op sneeuw en ijs dan zelfs mensen met grote ervaring denken.’
Murray beschrijft Noord-Col als de ‘scheidingslijn tussen twee werelden’:
‘Onder de bergpas leken de sneeuw en het ijs veel op de sneeuw in zomerse Alpen, en boven de pas op die der winterse Alpen. Met de wind is het evenzo gesteld: beneden de pas is het weer niet regelmatig slecht, want de pas zelf geeft beschutting; op de noordflank van de berg boven de pas zijn harde wind en poolkoude normaal.’
Die kou komt hard aan omdat een klimmer boven zevenduizend meter zwaarder moet ademhalen en meer lucht en daarmee meer warmte uitademt. Die uitgeademde lucht is door de lage druk verzadigd met vocht, waardoor uitdroging een extra bedreiging vormt.
We hebben de verblijfstent opnieuw ingericht. Rob heeft een tegelvloertje aangelegd, Han en ik hebben de dozen die we als tafels gebruiken bekleed met blauwe
| |
| |
vuilniszakken. Gerard van S heeft de generator gestart terwijl Gerard J al het vuilnis, dat dichtbij de tent lag, hogerop in een stenenkring heeft verzameld. De antennemasten zijn gecontroleerd en op het geëgaliseerde plaatsje voor de ingang van de tent staat een bordje ‘Rongbukplein’. Gedwongen verworden we tot keurige kampeerders.
Na het middageten heb ik zoveel mogelijk afgewassen om de keuken netjes te houden en om de kloofjes in mijn handen te laten genezen. Om drie uur zitten alleen X en ik nog in de tent. Het sneeuwt nog steeds. Met de walkietalkie zoek ik, om de versterker weer eens te testen, contact met Mathieu in het basiskamp. Het lukt niet. X heeft blijkbaar een tekort aan lucht. Hij zit te zuchten en happen. Het is duidelijk dat hij omlaag moet. Na het langdradige nieuws van de Wereldomroep met het afsluitende weerbericht voor onze expeditie, vertrekt hij naar zijn tent. ‘Ik ga maar weer eens een nieuw plan maken.’ Hij doet maar, we merken er toch niets van.
Om ongeveer half vijf eindelijk contact met Mathieu. We begrijpen beiden niet hoe het komt dat de ontvangst in het basiskamp weer zo slecht is. Het enige wat we nog kunnen proberen is een van de masten verplaatsen.
Vijf uur, thee en Ovomaltine. Gerard van S verwarmt de inhoud van een Frans blikje met rijst en bonen. Sommige blikjes bevatten garnalen of krab, andere zitten vol met bedorven troep. De stemming is landerig. Het sneeuwt al achtentwintig uur. Ik kruip vroeg in de slaapzak. Kuifje lezen en een brief schrijven aan mijn moeder. Ik denk dat het nodig is haar een steuntje in de rug te geven bij het zoeken naar een oplossing voor Pa. Als mijn brief aankomt is alles natuurlijk al geregeld. Of hij hobbelt net als na alle vorige crises weer vrolijk rond in de huiskamer.
Om half elf komt Rob de kleine koepeltent binnen. Hij heeft de hele avond Mens erger je niet gespeeld.
Hadden we gisteren dan toch, ondanks het weer en het tijdstip, door moeten drukken? Dan hadden we in ieder geval Noord-Col bereikt en een veilig touw achter- | |
| |
gelaten. De plannen voor vandaag leken zo mooi. Ben ik wel hard genoeg voor deze berg?
| |
Zondag, 12 september 1982. 1.30 uur. Kamp 3
De laatste dagen thuis. Met Jet en Judith uit picknicken. Deden we daarvoor nooit. Judith die het in het begin prachtig vond, maar het de derde keer wel voor gezien hield en naar huis wilde, terwijl Jet en ik zo genoten. De Lage Vuursche, die open plek waarlangs het paadje loopt waarover ik een paar keer per wreek hardloop.
Kan niet slapen. Heb een zere rug van het gekromd zitten op de dozen.
23.50 uur. Basiskamp. Volgens Gerard J hebben we een schizofreen onder ons. Ronald. Misschien bot, maar ook van mij kan hij doodvallen.
Gisteravond deed Ronald via de walkietalkie vanuit kamp 2 al lacherig, met opmerkingen als ‘Ik kom naar boven om lekker met lawines te stoeien.’
Vanmorgen was het weer onveranderd. De hele nacht denderden de snel- en boemeltreinen langs. Lawines. Om half elf hebben we de dragers naar beneden gestuurd. Op zijn vroegst wordt immers de wand morgen afgemaakt. Op dinsdag moet doordat langs het touw omhoog wordt geklommen bewezen worden dat de lijn safe is. Pas de volgende dag zou het moreel verantwoord zijn ook de vier Tibetanen dit voor hen lastige stuk te laten beklimmen. Wij zouden daarom allen afdalen om Johan en Ronald de tijd te geven beter weer af te wachten en om zelf weer fris achter de rij aan te sluiten.
Johan en Gert komen het eerst in het kamp aan. Johan vriendelijk. Gert blij dat hij er is. Hij pakt snel zijn zware filmcamera uit. Het onheil hangt al in de lucht als Ronald komt. Binnen vijf minuten komen er uit zijn mond de meest grove leugens en beledigingen: ‘Mooi weer-klimmers, jullie hebben in vier dagen helemaal
| |
| |
niets gedaan.’ ‘Willem en Jan zijn kaffers om woensdag zonder stijgijzers naar Noord-Col te klimmen.’
‘En jij had toch tegen ze gezegd dat stijgijzers niet nodig waren,’ antwoordt Rob.
‘Niet waar, wat ik gezegd heb is dat ze hun stijgijzers beneden konden achterlaten. Aan het einde van het vaste touw.’ Hij gaat maar door. Ik ben perplex. Geen woord over het door Johan en hem afgeleverde prutswerk met het aanbrengen van het touw dat bijna fataal was. Tot nu toe is bij al het klimwerk waarbij hij betrokken is geweest op zijn zachtst gezegd slordig gewerkt en ook op zijn werk lager op de berg valt wel het een en ander aan te merken.
Sommige van Ronalds verwijten zijn zo idioot, dat het even duurt voor je begrijpt wat hij bedoelt. Om dan te reageren heeft geen zin, want dan komt net de volgende verdraaiing uit zijn mond. Het meest beledigend is de ondertoon van zijn woorden. Geen van ons wordt als bergbeklimmer door hem serieus genomen, alleen hijzelf heeft het juiste en moderne alpiene licht gezien. ‘Er is hier dagenlang alleen gecharlatand!’
Gerard van S zegt: ‘Ronald, hou nou even op, je bent hier helemaal niet geweest.’ En Gerard J: ‘We hebben zeker vijf dagen een beetje zitten lullen!’
‘Er is maar één charlatan en dat is degene die zei dat er vaste touwen hingen,’ zegt Han.
Ronald: ‘Ga toch door die sneeuw heen. Waarom is dat niet gebeurd?’
‘Omdat het sneeuwde en dus te gevaarlijk was!’ antwoordt Rob.
‘En omdat er geen goed vast touw was,’ voeg ik eraan toe.
‘Breng dat dan aan, Bart.’
Het meest curieus aan Ronald is dat hij een fijn gevoel heeft voor ieders zwakke plekken. Hij heeft er duidelijk plezier in daar lekker in te wroeten, maar o wee, bij het minste of geringste sta jij op zijn lange tenen. En hij vergeet niets. Praten heeft geen zin.
Later opperde Han dat we hem in de gletsjerbeek
| |
| |
hadden moeten gooien. Misschien schrikt enig fysiek geweld hem af. Woorden doen dat niet meer. Willem had het er over hem in elkaar te willen slaan.
Als ik mijn rugzak pak om af te dalen, ziet hij daarin ook weer zijn gelijk: ‘Je bent laf.’ Wij zijn zo dom terug te blaffen. Het is spijtig dat Ronald mee is. Zonder hem is het best een handelbare club, waarbinnen natuurlijk ieder zijn voorkeuren en antipathieën heeft. Maar wat hij doet is alle vertrouwen poot voor poot wegzagen en dat alles ter meerder eer en glorie van zichzelf. Wie weet de directe Messner-route voor meneer Naar? Zonder zuurstof? Terwijl we twee jaar lang alleen maar hebben gesproken over de graat met haar obstakels en het gebruik van zuurstofflessen op grotere hoogte. Die route was twee jaar geleden alleen weggelegd voor die bijzondere eenling. Misschien wil Ronald wel met een herhaling daarvan gelijktijdig zijn succes van vorig jaar op de Nanga Parbat bewijzen.
Ook Xander ontkomt niet aan Ronalds vuilspuiterij. Een sterke expeditieleider zou hem hierna wegsturen. Terug naar Holland. Als de storm wat bedaart zit X al een poos tegenover Ronald, voor zich uit te staren als een tuinkabouter. Het wordt tijd dat Rien Poortvliet langskomt om ze allebei uit te gummen.
In kamp 2 razen we met zijn vieren uit - Gerard van S is achtergebleven. Pas nu begrijp ik de verheven en verontwaardigde toon waarop, tijdens die allereerste bijeenkomst twee jaar geleden in Nederland, die man zijn brief voorlas en Ronald als struikelblok aanwees. De zuurstoffles die ik dinsdag heb gevonden, stop ik in mijn rugzak. Een stuk verder liggen twee Chinese flessen uit 1975. Rob en Gerard J nemen ze mee naar beneden.
In Naar den hoogsten top der aarde staat op een foto uit 1922 een klimmer met een rek zuurstofflessen op zijn rug. Mijn fles zou er zo tussen kunnen staan.
Tot half twaalf hebben we in de keukentent, verwarmd door de benzinevergasser, gepraat over het verdere verloop van de expeditie en Ronalds rol. Gerard J is
| |
| |
het kwaadst. Toen hij op de avond van Eelco's ongeval aankwam in kamp 3 en daar Ronald trof moest hij hem letterlijk met een zuurstoffles voor Eelco de tent uit jagen. Volgens Ronald was het allemaal zinloos, Eelco zou toch sterven. Dat zat Gerard al hoog, met het gescheld van vandaag is de maat vol.
We komen er niet uit. Vooral Mathieu is, bedachtzaam en nauwkeurig formulerend, zeer helder. Sommigen weigeren op welke manier dan ook verder samen te werken met Ronald. Ikzelf weet het niet goed. Het sneeuwt in mijn hoofd. Op de recorder ‘Garden State’ van de Stones. Morgen uitslapen.
| |
Maandag, 13 september 1982. 21.00 uur. Basiskamp
Het touw naar Noord-Col zit weer vast. Het groepje boven heeft het, met het materiaal dat wij op twee derde hoogte hadden achtergelaten, vastgemaakt. Op de pas zijn ook nog wat lasten gedumpt. Vlak voor de afdaling schoof spontaan een lawine over de wand. Niemand raakte gewond.
X is in grote vertwijfeling. Van de beschikbare twee maanden hebben we al bijna de helft geconsumeerd. De tijd dringt. Het schijnt dat X in al zijn nieuwe plannen de klimmersgroep heeft gescheiden. Volgens Willem zit ik in de groep van topklimmers. Samen met Gerard van S, Ronald en Han. Eervol, maar het is een stomme streek van Xander. Wat voor zin heeft het om nu dit soort gebabbel op te roepen?
Vanmiddag lag ik, fris geschoren en schoon gewassen, in de tent te lezen. Naast me zat Rob brieven te schrijven. De tent wordt opengemaakt. Han en Gerard. Terwijl we thee maken vertelt Han dat zij aan Xander willen voorstellen Ronald naar huis te sturen. Han vraagt onze steun.
‘Xander wordt door Ronald ingepakt,’ zegt Gerard. ‘Waarom zegt hij niet dat-ie op moet flikkeren? Dat is de enige manier om te voorkomen dat die kloot met hem
| |
| |
solt en om ervoor te zorgen dat hij weer gezag heeft.’
Ik twijfel, zoek argumenten. Het aanleggen van een los touw en suggereren dat het de schuld van anderen is als de zaak naar beneden komt. Beweren dat stijgijzers niet nodig zijn en dan later Jan en Willem die daarnaar luisterden voor kaffer uitmaken. De verwijten. Zijn denigrerende manier van praten. Het is toch allemaal niet genoeg en het was toch ook stom om die dingen achter te laten.
‘Maar zie je niet hoe hij manipuleert?’ zegt Han.
‘Tuurlijk, maar hij mag toch voorstellen kampen te schrappen. Hij mag toch proberen de expeditie naar zijn hand te zetten.’
‘Nee, zo praat hij iedereen van alles aan.’
‘Dat mag ook wel,’ zegt Gerard.
‘Ja, natuurlijk.’
‘Nee, we willen gewoon voorstellen dat-ie vertrekt om wat er gisteren gebeurde.’
Aarzelend stem ik ermee in. Ik ben het er niet echt mee eens, maar bij types als Xander moet je overvragen om duidelijk te maken dat het je ernst is en dan maar weer afwachten wat zijn reactie is.
Even later zitten we in de legertent bijeen. Vlak voor het hoge woord eruit komt staat Han op en gaat naar buiten. ‘Op dit soort momenten is hij altijd toevallig de koffie halen,’ zegt Gerard J later. Gelaten luistert Xander naar Gerard. Zittend op de stoel, een been is over het andere geslagen en daarop ligt los zijn rechterarm. Zijn rug is gebogen. De in Nederland zo goed verzorgde baard ziet er wild uit. X kijkt met een sombere blik naar een vast punt op tafel.
‘Xander, we hebben net met zijn vieren een beetje zitten kletsen over die hele affaire van gisteren. We zijn tot de conclusie gekomen dat voor de voortgang van de expeditie een aantal dingen noodzakelijk is.’ Gerard vertelt dat hij weet dat Ronald al een jaar geleden was gewaarschuwd voor de problemen die hij zou krijgen. ‘En tegen mij zei iemand: “Als je die jongen meeneemt dan koester je een adder aan de borst.”’
| |
| |
Als Gerard na veel omhalen duidelijk heeft gemaakt dat hij voorstelt Ronald eruit te gooien mengt Jan zich met zijn krakende stem in de discussie: ‘Hij is ervoor geselecteerd en je kunt hem niet verbieden om mee te doen.’
‘Dat kan wel,’ zegt Xander, ‘maar in een expeditie zijn altijd spanningen en kunnen mensen vergissingen begaan. Er is een woord dat ik graag als attribuut van het gezelschap had gehoord. Dat is vergevingsgezindheid.’ Xander stelt Johan als voorbeeld. Hij zou vóór de expeditie gezegd hebben dat hij niet kon verbieden dat ze Ronald meenamen, maar dat hij hem ‘nog geen centimeter’ gaf. ‘En Johan gaat wel met Ronald op stap en sust hem als hij te ver gaat. Wat vinden jullie daar dan van?’
‘Xander,’ antwoordt Gerard. ‘Ik ken Johan van haver tot gort. Er is met hem op reële gronden te praten. Maar met Ronald is überhaupt niet te praten. Ieder gesprek ketst af. Het is alsof je helemaal gek bent.’
‘Ik vertrouw mijn leven wel toe aan Johan, niet aan Ronald,’ voeg ik eraan toe.
Het gesprek verzandt in oneindig gewauwel. Jan en Willem zeggen ook verbolgen te zijn, maar dat Ronald naar huis sturen te ver gaat. Willem wil het zelf met Ronald uitpraten en als dat niet helpt - uit het leger weet hij dat ‘enige poffen op zijn hersens’ ook opluchten. Xander stelt ten slotte voor om Ronald terug te roepen en hem een schrobbering te geven. Murw verlaat ik de tent.
's Avonds horen we van de vorderingen van de groep daarboven. Zij vertellen dat zij morgen naar de pas willen gaan, er een tent opzetten om de volgende morgen verder te sporen. X gaat tot onze verbazing en toch met onze instemming akkoord. De verwijten zijn naar de achtergrond verdreven. Dat is het dubbelzinnige. Het bereiken van de top is zo belangrijk, dat de tegenstellingen door dat streven worden verdrongen.
| |
| |
| |
Dinsdag, 14 september 1982. 21.20 uur. Basiskamp
Vanmiddag zet ik na het nieuws de walkietalkie aan. Meteen heb ik Mathieu te pakken. Hij is net aangekomen in kamp 3 en vertelt dat er niemand was vertrokken. ‘Ronald, Johan en Gerard zeggen dat ze vanochtend te moe waren,’ vertelt hij geïrriteerd. Met knipperende ogen hoor ik het aan. Het was daarboven prachtig weer, ze hebben pas een dag gewerkt en dan, na al die verwijten eergisteren, dit besluit.
Inmiddels heeft X na veel overleg en gepieker een plan gemaakt dat er heel redelijk uitziet. Eindelijk hebben we iets concreets, waarop ik zo heb aangedrongen. Hopelijk haalt dit de ‘je doet maar waar je zin in hebt’-sfeer weg. Xander schetst zijn ideeën aan kamp 3, maar Ronald laat weten dat hij wil dat zijn groep, in plaats van die van Mathieu, morgen naar Noord-Col gaat. ‘We zijn weer goed uitgerust.’
X hakt de knoop door en zegt dat Ronald naar het basiskamp moet komen om met hem te praten. Verder verwacht hij dat Gerard ook zal afdalen, omdat hij al te lang hoger dan zesduizend meter is en een langer verblijf veel rustdagen zal kosten. Mathieu en Johan moeten morgen maar naar de pas klimmen om te tonen dat de weg begaanbaar is. Boos gaat Ronald akkoord. Johan is solidair. Beiden zijn ze direct vertrokken en zijn nog onderweg naar hier.
Tussen al dit geëmmer door waren we ook nog Gert, de cameraman, een tijdlang kwijt. Frank, zijn meer ervaren hulp, had hem gisteren in zijn eentje vanuit kamp 3 laten vertrekken, en niemand had sindsdien iets van hem gehoord. Hij kwam hier zojuist aan. Doodop, waggelend en slingerend als een dronken fietser. Hij was meerdere malen het spoor kwijtgeraakt.
Charles is terug uit Xigatze. Eelco ligt daar nog steeds in het ziekenhuis te herstellen van zijn operatie. Hij had acht gebroken ribben, waarvan een met een dubbele breuk zijn long had geperforeerd. Uit de longruimte was met een punctie meer dan een liter bloed verwijderd.
| |
| |
Charles vond de manier van werken tijdens de operatie kundig en ‘opmerkelijk interessant’ met dat primitieve gereedschap. Li is bij Eelco achtergebleven.
| |
Woensdag, 15 september 1982. 10.30 uur. Basiskamp
Na middernacht kwamen Ronald en Johan aan. Met Charles en Rob zat ik nog in de grote tent. Er volgde een lang, emotioneel en onsamenhangend gesprek tussen Ronald en Rob. Misschien kwam het door de drank die Charles vanuit de bewoonde wereld had meegebracht, maar het was duidelijk dat een vriendschap van meer dan vijftien jaar definitief was afgelopen.
‘Het is net als toen we van de Jorasses afdaalden.’
‘Je bedoelt na de Hirondelles-graat.’
‘Ja, en toen ging je onderuit en dat heb je steeds ontkend.’
‘Ik viel niet zoals jij altijd hebt gezegd.’
‘Zie je wel.’
‘Begin nu niet weer dat je mijn leven hebt gered.’
‘Dat heb ik nooit gezegd.’
‘Doe niet zo flauw, dat is toch nergens voor nodig. Wees eens redelijk.’
In een halve geheimtaal met verwijzingen naar hun verleden maakten ze duidelijk geen boodschap meer aan elkaar te hebben. Het enige wat hun zinnen gemeen hadden was dat ze gedrenkt waren in hetzelfde heimwee.
Het is tintelend fris weer. De top van de Everest is weer te zien. Misschien een teken dat de moesson voorbij is. Voor het eerst hangt nergens een wolkenvaan aan de berg. Met verrekijkers en telelenzen loeren we naar de hoogste hellingen, waar straks de kampen 6, 7 en 8 moeten komen te staan. Doordat alles wat tot nog toe beklommen is verscholen is achter de Changtse lijkt de Everest verder verwijderd dan de achttien kilometer die de kaart aangeeft.
We volgen met onze ogen de verschillende varianten
| |
| |
van de weg boven kamp 5. We bespreken de mogelijkheden en risico's. In gedachten beklim ik het laatste stuk van de lange graat naar de top. Beeld me het gevecht tegen de uitputting in. Even sta ik op de top. Ga zitten naast de aluminium driepoot die de Chinezen er in 1975 hebben geplaatst. Ik film en maak foto's. Daarna de moeite om af te dalen en heelhuids terug te keren. Ik moet voorkomen in een sfeer van euforie terecht te komen.
21.50 uur. Met Xander werk ik het nieuwe plan verder uit. Tot de lancering van een topteam zullen twee groepen afwisselend actief zijn: het Mathieu-team en het Bart-team. Er hapert nog wel het een en ander aan het plan, zoals de zwaarte van de rugzakken die gedragen zullen worden. Dat is nog steeds te optimistisch. Maar er is op papier eindelijk een schets tot 6 oktober, de dag dat het eerste team de top bereikt. Vanaf nu zal iedere dag oponthoud, omdat die topdag richting winter zal schuiven, ook zichtbaar pijn doen.
Vanmiddag heeft Ronald met X gesproken. ‘De schrobbering.’ Hij heeft daarna ieder afzonderlijk opgezocht en zich verontschuldigd voor wat er zondag gebeurde. Met een ‘Ach, het kan mij ook overkomen’, bedekken we het.
Alleen Gerard J weigert nog steeds met Ronald te praten of iets voor hem te doen. X neemt hem dit erg kwalijk. Juist van Gerard kan hij die halsstarrigheid niet accepteren. Bij de expeditie naar Annapurna zette Gerard eigenzinnig door en zorgde voor een grote doorbraak. Binnen dat team had hij een zachtmoedige Ronald-rol. Maar toen waren de belangen minder groot, was er minder eer te vergeven en waren de klimmers minder ervaren.
Vanavond vergaderden we over het plan. Niet de deelnemers maar de zuurstof en de route zijn nu e hete hangijzers. Ronald en Gerard van S willen beslist zonder flessen klimmen. Ronald is ook wat dit betreft een gek- | |
| |
kie. Ik herinner me dat hij in Holland er eens op aandrong al vanaf zevenduizend meter te beginnen met zuurstofgebruik. Nu staan deze ideeën ver van hem af. Hij zegt dat de afwijzing niet principieel is, maar alleen gebaseerd op het draaggewicht dat niet opweegt tegen het nut van de inhoud van de flessen.
Gerard van S weigert het gebruik uit sportief oogpunt: ‘Liever een stuk onder de top zonder, dan erop met zuurstof.’
Charles en Gerard J verzetten zich heftig. ‘Xander, het is waanzin om zonder extra gas te klimmen en je bent toch niet vergeten dat het indruist tegen alle gemaakte afspraken.’
Het zal, als we ooit zover komen, nog veel problemen geven, want los van het flesgebruik zullen nooit acht mensen fit genoeg zijn om tot 8500 meter te klimmen.
Over de route hebben we afgesproken dat we vanaf 8250 meter de graat volgen, tenzij...
Xander stelt voor dat we de heikele punten later bespreken.
De route, zuurstof en de grootte van de topteams, het waren al bij de eerste Everest-expedities de discussiepunten. Ook de elementen van de argumenten zijn onveranderd: sportiviteit, snelheid, veiligheid en succes.
Vandaag is het plan volledig ingevuld: mijn groep is in het basiskamp gebleven terwijl Mathieu met zijn groep Noord-Col heeft bereikt. Het was makkelijk want toen X het definitieve plan opschreef waren ze al weer terug in kamp 3.
23.20 uur. Aan de andere kant van de Everest zijn drie Sherpa's en een Canadees om het leven gekomen. Leden van een Canadese expeditie die de Everest vanuit Nepal via de route van Hillary en Tensing beklimt. Direct boven het basiskamp is daar het gevaarlijkste stuk: over een grote steile knik in een gletsjer gaat de weg. Over die ijsval is op 30 augustus een lawine geraasd. De drie Sherpa's kwamen om. Enkele dagen later stortte een
| |
| |
ijstoren in, waardoor de Canadees tussen ijsblokken bekneld raakte en stierf. De bbc zond net een in het basiskamp opgenomen verslag uit.
Zeven Canadezen hebben na de ongevallen de expeditie verlaten. De rest gaat door. ‘The events awaked in many the realization that Everest is not a mountain to be toyed with.’
| |
Donderdag, 16 september 1982. 8.00 uur. Basiskamp
Nog diep in mijn slaapzak. Als Eelco om het leven was gekomen, was ik dan ook naar huis gegaan? Hadden we dan het spel verloren? Nog een laatste brief aan Jet schrijven.
9.30 uur. Weer in slaap gevallen. Gert heeft me wakker gemaakt. Hij zit op de slaapzak van Rob die zich bij de rivier aan het wassen is. Gert zegt dat hij gisteravond de discussie met verbazing heeft gevolgd: ‘Ik begrijp zo ongeveer waar het allemaal over gaat, maar wat heeft dat geleuter van jullie nog met sport te maken?’
Ik antwoord dat ik dat niet weet. Ik heb me nooit een sporter gevoeld. Voor mijn vertrek heb ik wel vaak geroepen dat dit soort beklimmen topsport is, maar gelukkig vroeg niemand ooit door. Als ik nu terugkijk en me afvraag hoe ik in godsnaam hier terecht ben gekomen dan lijkt het nog het meest dat ik er zomaar ben ingerold. Wat is hier nog leuk aan?
11.45 uur. Ik zat in de vijfde klas van de lagere school toen mijn moeder vond dat ik getest moest worden.
‘Waarom?’
‘Gewoon voor later.’
Heel modern. Ik kwam bij een man terecht die zich voorstelde met: ‘Ik ben een echte psycholoog.’ Zo eng wilde ik dus nooit worden. Na twee lange gesprekken, honderden aangestreepte rondjes en diverse bomen kwam er een advies. De middelbare school was mogelijk maar ‘Bart is a-sportief.’
| |
| |
Het was de tijd van Anton Geesink, dus moest ik op judo en fietste iedere woensdagmiddag naar ‘Van Helle-mond-Sport’ in Naarden. Na de oranje slip haalde ik ook nog wat bandjes, maar dat gestoei, gewurg en vooral dat steeds maar weer moeten vallen wende nooit.
De zes kilometer terug naar huis waren het prettigst: eerst langs de rijksweg. Als ik achttien was zou ik een auto hebben, instappen en nooit meer terugkomen. Voor ik wist in welke richting - Amsterdam of Amersfoort - ik dan zou rijden bereikte ik het Laarderhoogt. Ik hoefde niet meer te trappen en sjeesde, zo klein als ik me op mijn fietsje maar kon maken, de heuvel af. Bij mijn vader in de auto was ik zo ooit doorgerold tot iets voorbij de kerk, maar zo helemaal alleen stond mijn fiets telkens al bij de Tafelbergweg stil en viel ik om. Als ik maar hard genoeg dacht dat ik het wilde zou ik ook een keer de kerk halen.
Na anderhalf jaar vertelde ik mijn moeder snikkend dat ik het zo erg vond dat pappa nooit naar judo kwam kijken. Drie keer heb ik hem daarna zien zitten. Met zijn knieën hoger dan zijn zitvlak. Op een lange bank, zo'n ding uit een gymzaal, laag, met een blauw geverfd ijzeren frame en vijf blankgelakte latjes. Met aan de uiteinden scharnierende houten blokjes waarmee het aan het ellendige klimrek gehangen kon worden. Terwijl ik ijverig mijn pijnlijke buitelingen maakte zat hij daar, half slapend en ook alleen. Pas toen mocht ik van judo af.
| |
Vrijdag, 17 september 1982. 21.40 uur. Kamp 3
Sinds gisteren staat er een tent op Noord-Col: kamp 4. Van hieruit kun je hem met het blote oog zien. Wij zagen vijf man langs het touw afdalen. Stipjes langs een mooie rechte lijn. Later bleken het Willem en de vier Tibetaanse dragers te zijn. Vanuit kamp 4 zijn twee man naar boven geklommen, over een sneeuwkam die leidt naar de plaats waar kamp 5 moet komen te staan.
Eindelijk is het dan gelukt Murrays ‘scheidingslijn tussen twee werelden’ te passeren en de winterse Alpen
| |
| |
hoog in de ijle koude lucht te betreden. Ze kwamen niet hoog. Na honderdvijftig meter moesten ze omkeren. De sneeuw was niet zwaar, maar de intense kou en de gure wind dwongen hen af te dalen. Ze hebben nog wel een klos touw uitgerold en met profielen en sneeuwankers vastgemaakt.
Op de pas heeft Jan de hele dag vergeefs gezocht naar delen van de zware stormvaste boxtent die we in kamp 5 wilden neerzetten. Ronalds groepje had die er maandag gedumpt, maar de stommelingen waren vergeten de plek met een bamboestok te markeren. Hij is verdwenen onder vers gevallen sneeuw en ook na uren prikken met pickel en tentstok niet teruggevonden. Niemand maakt verwijten, het zou de opgewekte sfeer maar verpesten.
Morgen ga ik met Gerard J, Han, Rob en Johan naar kamp 4. Mathieus groep zal ondertussen een tweede poging doen de sneeuwkam te beklimmen en daarna voor een paar dagen rust afdalen naar dit kamp.
Doordat Johan meedraait in mijn groep en Ronald zich zal aansluiten bij die van Mathieu is de lucht nog meer opgeklaard.
Gerard J is samen met Johan opgelopen. Zij kennen elkaar al lang, woonden een paar jaar in hetzelfde huis en ik meen me te herinneren dat het Gerard was die Johan bij zijn eerste klimtochten begeleidde. Door Johan toont Gerard meer begrip voor Ronalds gedrag. Hij praat niet meer zo onverbiddelijk over hem, maar heeft het slechts over ‘die kwajongen’. Onze hoofden kijken weer in dezelfde richting; zelfs Johan had het vanmiddag over: ‘Als de expeditie slaagt...’ in plaats van het normale: ‘Als ik de top bereik...’
Om acht uur het gebruikelijke walkietalkiecontact met X. We overleggen over de spullen die naar boven gebracht moeten worden. Pas toen kon ik de ladingen voor morgen klaar leggen. Maar het was te koud en winderig om het af te maken.
Het is hier een grote zwijnenstal. Niemand heeft tijd
| |
| |
om iets op te ruimen. Gelukkig vertrekt X morgen naar boven om de zaken op orde te brengen. Om zeven uur op weg naar Noord-Col. Ben moe.
| |
Zaterdag, 18 september 1982. 19.40 uur. Kamp 4
Pas om half tien vertrokken. Zeven uur zou mooier geweest zijn, maar het beladen van de dragers nam nogal wat tijd.
Mooi weer. Onder in de wand was het bloedheet. De dragers suizen met hun raspende stijgklemmen langs het touw. Binnen drie uur zijn ze boven. Mij kost het met de meer dan twintig kilo zware rugzak vijfenhalf uur.
Rechtop staan, met de linkerhand het touw vasthouden en de klem met de rechter rustig omhoogschuiven tot het niet meer verdergaat. Een klein rukje en de tandjes bijten zich vast in het touw. Met de linkerhand om de pickel druk ik de doorn in het ijs. Dan een paar stappen. De punten van de stijgijzers dringen makkelijk in het ijs. Iedere dertig meter even priegelen om de knopen in het touw te passeren.
Zodra ik op de Col aankom vraag ik: ‘Johan, wil je een foto van me maken?’
‘Waarom? Hier heb je thee,’ zegt Johan als hij vriendelijk een pannetje in mijn handen duwt.
‘Nou, zevenduizend meter. Laat maar zitten ook.’
Wat later zetten we naast de tent nog twee bruine bolvormige North Face-tenten op. Op een rij, achter een sneeuwwal die ons moet beschermen tegen de wind. Nog een uur zoeken we, met tentstokken porrend in de sneeuw, naar de verdwenen boxtent tot ook wij de moed opgeven.
Mathieus groep heeft het einde van de sneeuwkam bereikt. Voor de laatste honderd meter was het te kil. Waar de rotsen beginnen, 7500 meter hoog, zijn de lasten achtergelaten.
Willem vertelde dat hij in het begin snel hoogte won, maar eenmaal op de flank van de Everest vreselijk
| |
| |
geremd werd. ‘Die wind is moordend. Die donsjas en broek zijn toch goed. Maar het was te koud om voorbij het depot te klimmen.’
Mathieu verweet zichzelf dat hij het niet had kunnen opbrengen door te gaan.
Het uitzicht is werkelijk fantastisch. Vanaf de wal achter de tenten zag ik in het westen de Gauri Shankar en de Cho Oyu. Naar links keek ik schuin tegen Everests noordwand. Daarboven, 1848 meter hoger, de top. Drie weken, drie of vier tussenkampen van ons verwijderd.
Hier werd de laatste foto van Mallory en Irvine gemaakt: vier gewone tentjes, drie ervan dwars op de pas geplaatst. Op de achtergrond een gedeelte van de noordwand. Irvine staat met zijn lichaam naar de camera gedraaid, spijkerschoenen aan zijn voeten, een pickel in de hand, zuurstofmasker voor het gezicht. Van Mallory zijn alleen de putties om zijn benen, de pofbroek, een arm, een rek met zuurstofflessen en een ouderwetse alpenhoed te zien. ‘Mallory en Irvine, gereed om het Tsjang La-kamp te verlaten voor hun laatste poging om den top te bereiken.’ Zo gekleed zouden wij niet eens in de Alpen durven klimmen. Hadden zij dan geen last van die kou?
Om vier uur ben ik met Rob in de middelste tent gekropen en ik kom er voor acht uur morgenochtend niet meer uit. Vanuit de tentopening zie ik diep onder me kamp 3. Alleen de paar fel rode tentjes zijn zichtbaar op de grijsbruine morene.
In de verte moet bijna tweehonderd kilometer verder de Kanchenjunga, de op twee na hoogste berg, te zien zijn, maar welke het is weten we niet. We letten goed op nu de zon ondergaat. De berg die de laatste stralen vangt is 'm.
Johan kwam voor het walkietalkiecontact even bij ons in de tent zitten. Veel geklets, weinig nieuws. Slapen, morgen met zijn vieren omhoog.
| |
| |
| |
Zondag, 19 september 1982. 17.30 uur. Kamp 4
Ben aan het koken. Heb vandaag pas twee liter vocht naar binnen gewerkt. Er moet nog minstens zo'n hoeveelheid bij.
Na een koude nacht vertrekken we om negen uur. De eerste paar honderd meter stijgen we nauwelijks. Zinloos ligt daar het touw dat eergisteren is uitgerold. Daarna neemt de steilte tot een rotseiland langzaam toe. Dan blijft de helling constant een graad of dertig.
Stap na stap zwoeg ik, steunend op de skistokken, omhoog. Om de twintig meter een paar ademteugen lang rust. Met mijn lichaam schuin tegen de wind die kil over de kam giert, worstel ik verder tot het depot van Mathieus groep. De hoogtemeter geeft 7480 meter aan. Mijn nieuwste hoogterecord. Kleumend doe ik mijn rugzak af, traag open ik hem en haal de bivakbrander en de twee zuurstofflessen eruit. De flessen bind ik tussen de rotsen vast aan de andere lasten.
Met mijn rug tegen de wind, mijn hoofd verborgen in mijn aangesnoerde donscapuchon, wacht ik tot Rob mij heeft bereikt. Samen legen we zijn rugzak. Om me verstaanbaar te maken moet ik schreeuwen. Zeg hem dat ik Johan, die zijn rugzak hier neerzette en verder is gegaan, niet volg. Het is voldoende als er eentje gaat kijken hoe het er boven uitziet. Wij kunnen onze krachten sparen. Door onze skibrillen kijken we naar Johan die boven ons door sneeuwgeulen, zigzaggend om de rotsen, verder ploetert.
Terwijl ik de rugzak weer omgesp zie ik dat de thermometer op min vijfentwintig staat. Om half twee begin ik af te dalen. Weer die vreselijke wind. Tergend langzaam worden de drie tentjes groter.
Terug in de tent merk ik dat een grote teen extra koud is. Ik ben nog bezig hem in mijn slaapzak met mijn handen te warmen als ook Han en Johan terugkomen in het kamp.
In de tenten wordt het aangenaam warm. Buiten waait het nauwelijks. De zon die op het tentdoek brandt en de gasbranders jagen de temperatuur omhoog.
| |
| |
Johan vertelt dat hij is doorgegaan tot de resten van een blauwe tent. Vermoedelijk net zo'n boxtent als wij hier onder de sneeuw zijn kwijtgeraakt. Het moet van de Franse voorjaarsexpeditie zijn. In de buurt lagen ook nog wat gele zuurstofflessen en een plunjezak met voedsel en gasbolletjes.
19.30 uur. We zijn zeker een dag achter op het plan: honderdtwintig meter te laag ligt de helft van wat er had moeten liggen. Toen ik net buiten stond begreep ik niet waarom we bij de rotsen zijn gestopt. Waarom hebben we niet de spullen die er gisteren waren gebracht in onze rugzakken bij onze lasten gepropt en alles naar die kampplaats gebracht?
Ik wil een nacht langer hier blijven om een keer extra te sjouwen. Drie in plaats van twee nachten. Johan wil nog verdergaan en overmorgen al kamp 5 opzetten en beslapen.
‘Maar Johan, er moet nog zoveel naar boven gebracht worden. En het is slopend om op 7600 meter te slapen.’
‘Ik kan toch die tent opzetten. Dat is toch nuttig. Laten we het samen doen, anders doe ik het met Gerard. Waarom niet, Bart?’
Zuchtend om zoveel onbenul strijkt Johan met zijn handen door zijn baard en trekt er met een verwrongen gezicht stukjes ijs uit.
‘We zouden onnodig zuurstofflessen, mandagpakketten en gasbollen verbruiken. En je moet jezelf sparen.’
Terwijl ik met hem praat merk ik dat Johan mij wantrouwt. Misschien mist hij de heimelijke sfeer met Ronald en voelt hij zich door ons omsingeld. Straks moet ik het via de walkietalkie met Xander bespreken en daarbij ook voorzichtig Johans mening verwoorden. Ik hoop dat X zijn poot stijf houdt en vasthoudt aan het plan. Rob en Gerard J delen mijn mening, Han houdt zich op de vlakte. Hij wil in kamp 5 overnachten maar ook weer niet te veel energie verbruiken.
| |
| |
20.45 uur. Beneden vinden ze alles goed.
‘Het lijkt ons dat jullie de situatie daar zelf het beste kunnen beoordelen. Over.’
Wij kunnen doen of laten wat we willen. Xander zal het plan bijstellen. Hij wond zich meer op over de Tibetaanse dragers die te weinig vanuit kamp 3 dragen. Zij moeten nog twee of drie keer extra op en neer.
| |
Maandag, 20 september 1982. 20.10 uur. Kamp 4
Ben bezig mijn zesde liter water te koken. Eindelijk slaag ik erin voldoende te drinken en de uitdroging te voorkomen.
Om zeven uur wakker geworden. Redelijk geslapen. Nog steeds zonder slaappillen. Het enige dat ik ben gaan gebruiken zijn pilletjes om mijn hoesten te onderdrukken.
Na twee liter thee kleedde ik me aan, zocht de ladingen voor Gerard en Johan uit en vertrok met de last van vijftien kilo. Een uur later keerde ik om. Ik was zo dom geweest een wollen want uit te lenen aan Johan, waardoor, slechts beschermd door een zijden handschoen en een overwant van dons, mijn linkerduim licht was aangevroren. Terug in de tent heb ik een tijdlang in de slaapzak gelegen en mijn duim verwarmd. Heel langzaam kwam de bloedcirculatie terug. Vervloekte mezelf.
Rob keerde een half uur na mij om. Hij vond het te koud. Wat later stopten ook Johan en Gerard J. Hun lasten hebben ze bij het rotseiland achtergelaten.
De enige die succes heeft gehad was Han. Hij bleef achter omdat hij het nodig vond een sneeuwhol, dat bij noodweer als schuilplaats gebruikt kon worden, te graven. Maar misschien was dit zijn uitvlucht om niet omhoog te gaan.
Weer een verloren dag. Ik zal direct bij X pleiten voor het opzetten van een noodplan. Als we de expeditieopzet niet uitkleden, redden we het nooit.
| |
| |
Morgen voor mij de dag om te laten zien wat ik kan en waard ben. Ik zal alles op alles zetten en zeker kamp 5 bereiken en daar zelfs wat werk proberen te doen. Voel dat ik nog steeds tot de sterksten hoor, maar of dat genoeg is?
Vandaag heb ik in ieder geval voldoende gedronken. Nog een halve liter, dan slapen.
| |
Dinsdag, 21 september 1982. 21.00 uur. Kamp 3
Die wind. Het is hopeloos. Rob besloot niet mee te gaan en meteen af te dalen, Johan was moe en sliep uit en Han ging verder in zijn sneeuwhol graven. Alleen Gerard J volgde me. Hij zei dat het nog kouder was dan gisteren.
Het stormde zo hard dat we ons vaak met de skistokken overeind moesten houden. Eenmaal gleed ik een meter of vijf met een windstoot mee.
Om twee uur bereikten we de spullen die gisteren waren achtergelaten. We brachten ze een stuk hoger, maar moesten vijftig meter onder de plaats van het depot omkeren. We hebben daar alles weer achtergelaten.
Terug op Noord-Col bleken Gerard van S, Ronald en Frank de tenten te bemannen. De anderen waren beneden. Mijn spullen waren gewoon uit de tent gelazerd.
Ronald was weer vol vuur: ‘Rob is een zeurpiet. Han en Johan zijn slap, die hebben zich gedrukt, en waarom ben jij niet doorgeklommen? Jij bent net zo'n lul.’ Met van de kou betraande ogen hoor ik het aan, maar zeg toch nog: ‘Ga verdomme zelf en je had op zijn minst iets te drinken voor ons kunnen maken.’ Ik pak mijn spullen en daal af.
Heb er nu de pest in. Ook X was weer even vervelend als altijd. Hij had Han laten koken en had, zo vertelde hij trots, de volle van de lege dozen weten te scheiden.
‘Niets verbetert hier. X niet, het weer niet,’ zeg ik tegen Rob.
| |
| |
‘Nee, het enige dat verbetert is jouw gemopper,’ antwoordt hij.
‘En die stenen onder mijn slaapmat worden ook steeds groter.’
| |
Woensdag, 22 september 1982. 14.00 uur. Kamp 3
Zit nog wat te suffen voor ik afdaal naar het basis-kamp.
Om tien uur hoorde ik Xander ‘Dag Bart’ zeggen. Daar ging hij dan. Voor een kort bezoekje op weg naar Noord-Col. Misschien heeft hij twee jaar heimelijk naar deze dag toegeleefd. In plaats van af te wassen, op te ruimen en te sorteren schoof hij langzaam over het spoor naar boven. Hij zal nu wel zitten te praten met Gerard van S en Ronald, die ik heb zien terugkeren naar de tenten op de pas. Ik weet niet hoe hoog ze zijn gekomen. De plek van kamp 5? Het depot? Lager?
Het is zo bedrieglijk. Hier is het aangenaam, geen zuchtje wind, een vrolijke zon en een onbewolkte hemel. Alleen door de verrekijker zie ik spiraaltjes van opgeblazen sneeuw. Boven de kam gaat de wind dus nog steeds als een idioot tekeer.
‘Waar zijn de platte batterijen?’ vraagt Han.
‘In de doos,’ antwoord ik.
‘Leeg. Die klojo's daarboven zullen ze wel hebben,’ mompelt Gerard J.
‘Godver, straks in het donker zonder koplamp naar beneden.’
23.40 uur. Basiskamp. Het laatste stuk was prachtig. De donkere schimmen van Han en Gerard J voor me. De halve maan als lampje aan de hemel.
Willem heeft zijn tweede hersenoedeem. Hij was op weg naar kamp 2 toen hij begon te tollen. Na een tijdje rust hebben zijn eigen benen hem teruggebracht en hij ligt al weer enkele uren in zijn tent te slapen. Voor hem is het hiermee echt afgelopen. Hij mag van geluk spreken dat er niets is gebeurd toen hij vrijdag en zaterdag
| |
| |
boven de zevenduizend meter aan het werk was. Wij ook, het scheelt drie dagen gesleep met de brancard.
Waarom is er nog geen post? Jet, Judith, Pa.
| |
Donderdag, 23 september 1982. 17.00 uur. Basiskamp
‘Xander, ontvang je me? Over.’
‘Ja Bart, hier kamp 3. Ik heb de accu's gewisseld. Over.’
‘Is kamp 5 bereikt? Over.’
‘Nee, het blijft daar spoken. Als gisteren is Ronald eerder omgekeerd. Bang voor bevriezingen aan zijn vingers. Ook Gerard en Frank hebben het opgegeven. Ze hebben kamp 4 verlaten en waren net nog hier. Ze zijn nu op weg naar kamp 2. Hoe is het met Willem? Over.’
‘Een onrustige nacht. Hij heeft de hele dag geslapen. Gerard zegt dat het goed gaat. We wachten nog op Charles. Hij komt vandaag terug uit Xigatze. Wie bemant kamp 4? Over.’
‘Mathieus groepje van drie. Over.’
Het is koud. Voor het eerst is het nachtelijke ijs op de rivier niet ontdooid. In de grote tent was ik me met een emmer heet water. Rond mijn lichaam hangt weer een aangename zeeplucht. Om het warm te krijgen vlucht ik in mijn slaapzak en om de expeditie te vergeten probeer ik Poincaré's La Science et l'hypothese te herlezen. Het interesseert me niet maar het is beter dan zelf na te denken.
22.00 uur. In de schemering sta ik met Johan buiten naar de top te kijken. Ondanks de dikke donsjassen rillen we. Met onze voeten stampen we op de stenen. Hij vertelt dat hij in een top team zit. Ik zeg dat we tot nu alleen maar gefaald hebben, maar Johan vindt dat hij met Ronald het meeste werk heeft gedaan. ‘Daarom heb ik er recht op.’
We vermijden elkaar aan te kijken en staren naar de ‘Yellow Band’, een brede rotsband die hoog onder de
| |
| |
toppiramide loopt. Met de laatste zonnestralen ontstaat er een vreemde gloed.
Gerard J is de laatste dagen allergisch voor Johan geworden. Vannacht heeft hij zijn mat en slaapzak opgepakt, heeft de tent die hij met Johan bewoonde verlaten en is op Eelco's plaats gaan liggen.‘In de Alpen hebben we eens een week geklommen zonder iets tegen elkaar te zeggen. Grappig ja. Het duurt even en dan gaat het weer over.’
Mathieu wil morgen kamp 5 opzetten. We hebben nog even over de walkietalkie besproken welke plek het beste is. Ieders voorkeur gaat uit naar de oorspronkelijke plaats, maar als dat niet lukt dan het einde van de sneeuwkam, waar het depot is. Strohalmen.
| |
Vrijdag, 24 september 1982. 15.00 uur. Basiskamp
Kamp 4 is verlaten. Ze hebben er de nacht doorgebracht en zijn vanochtend met zijn drieën afgedaald. Storm.
Ook hier is het guur. Net sprong Ronald de grote tent binnen. Hij presteerde het de voordeur, die om de wind buiten te houden door Wang en Gerard J dichtgenaaid en gebarricadeerd was, totaal te mollen en eenmaal binnen de tent een bevroren vechthouding aan te nemen. Wijdbeens en met geknikte knieën stond hij voor ons. Hij hield een skistok als zwaard in zijn rechterhand en riep kreunend indianenkreten. In volle glorie was hij terug.
Nadat we uitgelachen waren vertelde hij dat in kamp 2 de Takstent kapot gewaaid is. Dus met het invallen van de winter begint het feest daar ook al.
Het lijkt hopeloos. Kamp 5 had al zo lang bewoond moeten zijn. Het enige lichtpuntje is kamp 4 op Noord-Col. Daar ligt genoeg om de hoogste kampen te bevoorraden.
‘Als het een week of tien dagen niet zo waait, dan hebben we nog een kleine kans,’ zeg ik tegen Rob.
| |
| |
‘Twee man op de top, meer niet.’
Ik probeer de wind in mijn hoofd te bedaren. Ik tel de zuurstofflessen daarboven, schat de gewichten die we zullen dragen, laat de mensen op verschillende manieren pendelen. Twee man met zuurstof moet kunnen. Vier man zullen van tevoren tot ver boven de achtduizend meter moeten klimmen om lasten weg te brengen.
Het kan.
20.00 uur. Charles is terug uit Xigatze. Met een schaap en de post. Eelco heeft het ziekenhuis verlaten en herstelt verder in een Chinees guesthouse. Charles ontfermt zich meteen over Willem, zijn nieuwe patiënt.
Meteen nadat het schaap blèrend uit de jeep is getrokken pakt Li een keukenmes en snijdt de strot van het beest door. Pema is woedend. Dit is heilige grond. Onderaan het dal loopt dwars door het dorp een muur. Daarachter mag niet geslacht worden. Het brengt ongeluk.
‘Stupid Tibetan monk,’ zegt Li, wijst met een bebloede vinger naar Pema en begint aandachtig het vel los te snijden. Nog even maken de trappende bewegingen van de poten het de cardioloog lastig, maar dan kan hij met glimmende ogen verder opereren.
Een paar kilo van het vlees wordt tot dobbelstenen versneden, in een wak van de rivier gekoeld, gezouten en door ons aan tentharingen geregen. Dadelijk gaan we in de keukentent barbecuen.
23.00 uur. Het leek op gezelligheid. Warm, in een zo krap mogelijke kring, met in het midden de benzinevergasser. Het door het schapenvet oplichtende vuur zorgde voor een rode gloed. Als kinderen rond een heimelijk vuurtje fluisterden we en dronken we van de fles rode wijn. Loyaal accepteerden we ons falen; de wind was onze tegenstander.
Pa is nog niet opgenomen, ‘...en nu wacht ik maar af,’ schrijft Ma. ‘Het zal en kan wel twee maanden duren
| |
| |
voor er 'n oplossing komt. Het klinkt allemaal zo gewoon en zakelijk, maar pappa huilt steeds, is ziekig, ik huil mee en ben helemaal niet bevrijd maar heb een gevoel van: “ik verraad hem”. Mijn verstand zegt doorgaan en afwachten maar. Als ik op de hei loop, zeg ik hardop: “Engely, doe er wat aan. Laat pappa toch doodgaan hier thuis zodat ik hem kan blijven verzorgen.”’
Van Jet een lange brief. Het papier ruikt naar haar. Judith had er moeite mee dat ik er niet was toen ze verhuisde. Ik zou niet meer weten waar we wonen. Daarom roept ze: ‘Ik woon in Eemnes, op Basiskamp 72.’ Ze heeft haar eigen kamertje geschilderd.
Rob maakt warme chocola. Hij vertelt over zijn eerste expeditie, die in het noorden van Pakistan een berg beklom. Het was niet moeilijk, de top had ongeveer de hoogte van ons depot. Praat met plezier over Ronald, die erbij was.
Ik vertel van mijn eerste reis naar het buitenland. Liftend met mijn zus Engely naar Turkije en toen het ons daar niet beviel verder naar Syrië, Jordanië en Saoedi-Arabië. Ik vertel waar ik Armstrong, de eerste man op de maan, op televisie zag: 's nachts in Beiroet, op het balkon van een grote villa aan zee. Hoe opgewonden ik was over die vrolijke springende beelden, de combinatie van zijn en mijn avontuur. Heel even durf ik over Engely's dood, drie jaar geleden, te spreken en vertel Rob dat mijn vader nooit heeft kunnen accepteren dat zij haar leven zelf beëindigde. Ik zeg niets over Pa's toestand nu.
23.45 uur. Buiten zijn werk had Pa geen hobby's of interesses. De as van zijn wereld die niet groter was dan het Gooi liep van Laren naar Blaricum: langs de kerk, over de Torenlaan naar de Huizerweg waar de protserige villa van mijn grootvader, Opa Vos stond. Als tweeëndertigjarige had hij in de oorlogsjaren dat huis verlaten om achter de manufacturenwinkel, die gekocht was met van mijn opa geleend geld, te gaan wonen. Hij was net getrouwd.
| |
| |
Mijn moeder was ook verhuisd: van Nieuweweg 43, waar Opa Hofstee een schoenwinkel had, naar Nieuweweg 11. Zij was een mooie vrouw van vijfentwintig, krachtiger dan mijn vader.
Toen hij door de Duitsers werd opgepakt ontdekte zij dat zij in staat was alleen het hoofd boven water te houden en genoot van haar vrijheid. Na een paar maanden kwam mijn vader terug en na ettelijke botsingen trok zij haar handen van de winkel af. Haar territorium was voortaan het huishouden, de winkel dat van mijn vader. Zo hoorde het ook.
Samenwerken konden ze niet, samenleven deden ze alleen op zondag. Na de kerk kwam haar familie op bezoek. Pappa zat dan op de hoek van de bank en blies dikke walmen rook van zijn sigaar. Achter hem stond op een plankje, dat raadselachtig tegen de muur geplakt leek, een grote Jezus. Ik wist dat zijn gipsen hoofd en handen met pinnetjes vastzaten, maar ik durfde hem nooit te demonteren omdat het heiligschennis was.
Vier jongens, twee meisjes. Ik ben de een na jongste. Toen ik een jaar of acht was, waren er meerdere winkels. Aan de andere kant van de straat is de woninginrichting.
‘Waar is pappa?’ vraag ik.
‘In de overkant.’
Ik steek over en loop door de winkel langs de bankstellen en de toonbank. Mijn vader staat tussen rekken met hoge brede rollen zeil, linoleum en balatum. Hij maakt een ketting los, pakt een rol vast, brengt hem voorzichtig in beweging en waggelt het zware geval naar voren. Ik weet dat de knechten het met één hand kunnen, maar pappa kan het ook. Het naar olie geurende linoleum wordt afgewikkeld en hij maakt een nieuwe rol. De lengte meet hij af met een gammele rolmeter. Een centimeter of twintig krijgt de klant cadeau, dan pakt hij het kromme mes dat met een touwtje aan het rek hangt en scheidt in een lange haal de twee rollen. Altijd scheef.
Als we in de zomervakantie met de Opel Cabriolet, wit met een zwart linnen dak, naar Egmond rijden ruik
| |
| |
ik ver voorbij Amsterdam dezelfde geur als achterin de overkant. ‘Linoleum Krommenie.’ Mijn vader wijst naar de rokende fabriek en ik weet dat ze hem daar allemaal kennen en voor hem werken.
| |
Zaterdag, 25 september 1982. 8.30 uur. Basiskamp
Verlang naar Jet en Judith.
‘En toch kan het nog,’ reken ik Rob op papier voor, ‘twee man op de top: kijk, zes klimmers gaan vanuit kamp 5 naar ongeveer 8250 meter en zetten een tentje op. Vier dalen af, de twee topklimmers overnachten en bereiken in twee dagen de top. Er zijn net genoeg zuurstofflessen.’
‘Maar die laatste nacht zo hoog is bloedlink.’
‘Natuurlijk, maar meer zit er niet in. Dit kost al zeven mooie klimdagen boven Noord-Col. Of ze moeten daar zonder extra zuurstof klimmen.’
‘Dat accepteren Charles en Gerard nooit.’
15.00 uur. Weer in de slaapzak. De zon schijnt. Rond de Everest-top bewegen wilde wolkenslierten. Ik schrijf een nieuwe brief aan Jet. Ik had er al een, maar die bleek te somber toen ik hem herlas.
Om vier uur maken we, als het lukt iedereen bijeen te drijven, de groepsfoto. Alleen Eelco ontbreekt.
Vanavond gaan we onze kansen bespreken. Ondanks de aanhoudende wind denkt niemand aan opgeven. Zelfs Willem wil dat we een poging doen en vindt zomaar opgeven te slap. We moeten er gewoon van uitgaan dat de berg ons eindelijk toelaat.
Met Han heb ik de mogelijkheden voor de komende twee weken besproken. Hij heeft ondanks zijn matige inzet en prestatie nog het meeste krediet van ons allemaal. Het kan alleen maar komen door zijn behendige beklimmingen van tien jaar geleden. Met zijn snelle manier van praten sleept hij anderen mee. Wie er ook bij hem is, je ruikt de geur van succes.
Maar volgens Ronald heb ik oogkleppen voor. ‘Jij
| |
| |
denkt met Han de rest van de expeditie naar je hand te kunnen zetten. Er lopen hier een paar opportunisten rond. Hij is de allergrootste. Een maand geleden zag hij je niet staan, nu heeft hij je nodig omdat hij zelf niet weet hoe het verder moet. Zie je dan niet hoe hij aan je kleeft? Dat doet hij heus niet omdat hij je zo aardig vindt,’ zegt hij, terwijl we met zijn tweeën in de keukentent thee zitten te drinken.
‘Kan me niet schelen. Als ik mijn zin maar krijg en dat kan nu eenmaal niet met schone handen.’
Verholen lachend verbergt Ronald zijn gezicht achter de grote kom. Alleen zijn ogen, bruine voorhoofd en wilde haardos kan ik zien.
23.45 uur. De vergadering was een ramp. Ronald met zijn nepplannen. Hij stelde voor om boven kamp 5 helemaal naar rechts te traverseren en dan net als Messner twee jaar geleden deed door een brede rots- en ijsgoot tot de voet van de toppiramide te klimmen. Vier man, waarvan er maximaal twee zuurstof gebruiken, zouden zo de top moeten bereiken.
Ik ben echt bang voor die goot, het Norton-couloir. Het bovenstuk ervan is moeilijk: voor de oorlog zijn ze er nooit doorheen gekomen en Messner, de enige wie het gelukt is, beschrijft in zijn boek dat hij daar voor het eerst het gevoel heeft dat hij kan vallen.
‘Als je dat vindt, dan moeten die vier ondersteunende klimmers daar vast touw aanbrengen. Dan hebben ze nog wat leuks gedaan ook,’ zegt Ronald.
‘Op 8400 meter?’ vraagt Han.
‘Zo hoog is nog geen Hollander geweest,’ voeg ik eraan toe. ‘En waar moeten ze slapen? We kunnen geen extra tenten omhoog brengen.’
‘Ach.’
‘Ronald, in jouw plan heb je acht fitte mensen langdurig nodig. Waar haal je die vandaan?’
Tegenover Ronalds voorstel staat dat van Han en mij. Han beschrijft de klimlijn: vanuit kamp 5 diagonaal naar de zogenaamde Second Step, een markante verheffing in
| |
| |
de rots en verder over de graat tot de top. Ik verdedig fel de logistieke mogelijkheden: twee man op de top en vier ondersteuners, allemaal met zuurstof. ‘En wie weet vinden we op de Second Step de zuurstofflessen die de Fransen daar hebben achtergelaten.’
‘We kunnen een stuk van een tent en flessen die we zelf verborgen hebben al niet eens vinden,’ bromt Jan.
Ik zucht. ‘Het mooie, maar verraderlijke van Ronalds plannetje is dat zoveel mensen die top bereiken. Misschien zelfs zonder zuurstof te gebruiken. Een record -en daar luister je ademloos naar. Maar als ik praat over de mogelijkheid flessen te vinden, dan lach je me uit.’
De ideeën van Ronald liggen op één lijn met de vroegere plannen van Xander. In de verre toekomst lonken de prachtigste resultaten, in ruil voor wat extra inspanning in het begin.
Meer dan twee uur pingpongen we met de route, kampjes en flessen. Het balletje ‘wie?’ ligt nog op de grond. Dat brengen we morgen als we verder praten in het spel. Xander zit er voornamelijk als toeschouwer bij en sluit de bijeenkomst met wat retorische vragen over de ethiek van het zuurstofloos beklimmen van achtduizenders ‘...en dan bedoel ik natuurlijk met name die ene, de Mount Everest.’
| |
Zondag, 26 september 1982. 10.30 uur. Basiskamp
Gert is op bezoek en warmt zijn handen boven het gasbrandertje. ‘Wat ik niet begrijp van gisteren is dat jullie klimmers zo zitten te peuteren.’ Hij vindt het onbegrijpelijk dat we niet naar huis gaan. ‘Jullie verwachten allemaal dat de wind zomaar gaat liggen.’
Rob antwoordt dat we het over één ding echt eens zijn: dat is dat we doorgaan.
‘Maar voorlopig sneeuwt het daar weer,’ zegt Gert. ‘Stuk voor stuk zijn jullie aardige jongens, maar met zijn allen...’
Ik zeg dat het ook vermakelijk is: ‘Bijvoorbeeld Ronalds gedrevenheid. Hoe gek ook, hij gelooft absoluut in
| |
| |
wat hij zegt. Al is het nog zo in tegenspraak met wat hij eergisteren beweerde. Dat gekronkel is toch ook leuk.’
Gert wijst met een vinger naar zijn voorhoofd en kijkt me grijnzend aan. Ik zeg dat Ronald natuurlijk een etter is en dat ik hem veel kwalijk neem maar niet die gedrevenheid en dat geloof in zichzelf. Het is het enige waarop je boven komt.
We luisteren naar de Wereldomroep. Gerts buurman is de presentator van het programma met publiek en Ramblers-achtige muziek. Hij had beloofd hem tussendoor de groeten te doen. De sfeer die de zender oproept is die van twintig jaar geleden en ik denk aan mijn vader en de zaterdagen van toen.
Als Pa om zes uur de winkeldeur gesloten heeft, leegt hij de kassa en komt hij met een bolle kontzak in huis. Rijk.
Het is de enige avond dat we brood eten. Met gestapelde doorzichtige bakjes vleeswaren, en de rest van het broodbeleg op een rond melkwit blad waarop aan de verchroomde zijkant glimmende bolle knopjes zitten. Die moet ik vasthouden als ik het blad op zijn poot laat draaien.
's Avonds mag ik langer opblijven en kijk leunend tegen mijn vader naar de televisie, een ‘Nordmende’ die in een hoek van de zitkamer staat. Het was, samen met de radio en de pick-up die is ingebouwd in een la van de grote kast, een afbetaling op een grote rekening van een klant. Van de televisie loopt een draadje naar de radio die pal achter ons staat. Ik zie Teddy Scholten en haar man bewegen, maar het geluid komt uit de radio. We vinden het mooi, het heet stereo.
's Zondagmiddags mag ik mee naar de derde winkel. In de auto zittend tussen de benen van pappa mag ik zelf sturen. Met Frits Turenhout op de radio rijden we naar de ‘nieuwe winkel’. ‘agovv - Zwolsche Boys... dul dul.’ Het zegt me niets, maar de rijtjes voetbaluitslagen klinken als de litanieën waarbij ik 's avonds als misdienaar tijdens het lof wegdroom.
Terwijl ik in de winkel speel maakt pappa de kassa
| |
| |
op. Eindeloos draait hij aan de slinger. Nog een beetje rijker rijden we weg. Waar halen andere vaders hun geld? Dit wil ik later ook.
Toen Opa Vos was overleden werden de winkels en ons huis uitgebouwd. Maar het werd te ingewikkeld, de knechten wilden personeel heten: het kostte Pa moeite zijn kontzak te legen in de cassette van de bank. Zijn enige ideaal was dat alle kinderen - ‘ook de meisjes voor als hun man overlijdt’ - zouden studeren, om te worden wat ze wilden worden. Maar dat is achterhaald. Zelfs de kinderen van het personeel kunnen met een beurs studeren en zijn eigen kinderen doen studies waar hij niets van begrijpt: sociologie, filosofie en sociale academie.
Tien jaar geleden werd de overkant verkocht. Hij modderde nog met de andere twee zaken, waar hij jurken verkocht die niemand wilde dragen, tot er een huurder was gevonden die de inventaris en de meisjes wilde overnemen.
Aan de rand van Laren werd een kleiner huis gehuurd en Ma stuurde hem naar schilderles, maar over wat hij maakte was alleen zij enthousiast. Vroeger kende iedereen in Laren hem, ikzelf was de zoon van ‘Bep Vos’. Hij heeft er geen vriend aan overgehouden. Nu verveelt Pa zich al een jaar of zes en staart naar krant en televisie. Hij is onbereikbaar. Heel soms praat hij over vroeger. Ook over de geldzorgen die hij altijd heeft gehad maar altijd voor Ma verborgen heeft gehouden.
23.30 uur. Een dag van vervelen en afwachten. In de middag sprak ik met Xander over mijn logistieke plan. Hij wilde het toch weer uitbreiden tot een met vier topklimmers die allemaal zuurstof zouden moeten gebruiken. Ik verzette me heftig: er zouden te vaak te veel mensen lasten moeten brengen naar kamp 6. Voordat dat gebeurd zou zijn was het eind oktober - of zouden de klimmers afgemat zijn. Toen ik, nogal boos, het gesprek beëindigde, wist ik al dat ik niet tot die kansloze vier zou horen. De route, het aantal mensen, in alles koos hij weer het compromis.
| |
| |
Vanavond kwam X met zijn voorstel. Het was een mix van alle plannen: we vestigen nog drie kampjes en vier klimmers beklimmen met flessen de top.
Voor het eerst wordt Xander door iedereen bestookt. Met of zonder zuurstof? Diagonaal of door het couloir? Vier of twee? Wie?
‘Xander, nog één keer de logistiek,’ zeg ik. ‘Zoals ik het uitreken lukt het ons nooit die veertien flessen zo hoog te brengen. Als het nu mooi weer wordt en we allemaal naar boven gaan en niet ziek worden, dan staan die vier op 16 oktober op de top en je weet dat dat te laat is.’
‘Wat wil je dan? Geen poging?’ vraagt Jan.
‘Nee, gewoon een minimale van twee.’
Gerard steunt me: ‘We gingen ooit uit van zes en de enige concessie is dat we er twee vanaf trekken en vier man op de top willen persen. Alles volgens hetzelfde schema. We zullen twee keer zo hard moeten werken. Het is zo onrealistisch.’
Anderhalf uur later zijn we het eens. Twee man op de top, Han en Gerard. De route is de diagonaalroute.
| |
Maandag, 27 september 1982. 9.00 uur. Basiskamp
Zittend, de slaapzak tot onze kin opgetrokken, maak ik met Rob thee.
‘Natuurlijk, Rob - ik ben wel teleurgesteld. Daar staat tegenover dat ik nog heel hoog kan komen.’
‘Ja, jij zit tenminste nog in dat ondersteuningsgroepje. Ik ben helemaal uit de boot gevallen. Mijn naam en die van Gerard Jansen zijn niet eens genoemd.’
‘Je zult zien dat als we eenmaal boven bezig zijn het allemaal weer verwatert.’
‘Nee, dat is het niet. Kan ik niet met je mee?’
‘Daarvoor moet je bij Xander zijn.’
20.00 uur. Het lijkt alsof iedereen geaccepteerd heeft dat we tot elkaar veroordeeld zijn en dat we er de komende weken het beste van moeten zien te maken.
| |
| |
‘Als het niet lukt, laten we dan in ieder geval een goede show vertonen,’ zei Xander me vanmiddag. ‘En dat moet mogelijk zijn met dit toppaar: de sterke Gerard van Sprang met de snelle Han. Ik begin steeds meer in deze combinatie te geloven.’
‘Ja, de ideale schoonzoon en het snelle jongetje.’
Gerard en Han. Niemand heeft nog kunnen laten zien wat hij waard is, dus niet de prestaties vormen de achtergrond van deze keus. Het is overigens een combinatie waar allen zich in kunnen schikken: Gerard, de betrouwbare, robuuste domineeszoon, die het met iedereen kan vinden. Zijn enige gebrek is zijn volgzaamheid. De gewiekste Han moet dit aanvullen.
De hele dag liep ik rond met het idee dat ik Rob heb laten vallen. Ik zou als een van de ondersteuners nog overal bij zijn, terwijl voor hem geen rol meer was weggelegd.
Na die allereerste bijeenkomst in 1980 zijn we meer en meer met elkaar opgetrokken. We trainden vaak samen. Afwisselend in zijn Korversbos in Hilversum en in de Lage Vuursche waar ik de paden ken. De klimtochten die we ondernamen liepen meestal dood in slecht weer, waardoor we veel tijd samen, wachtend in een tent, bivakzak of hut, moesten doorbrengen. Hij klom al bijna twintig jaar en kende het wereldje, voor mij was het vanaf het begin vanzelfsprekend dat hij er bij was.
Rob neemt het Ronald kwalijk dat hij zijn medeklimmers alleen als treden op de trap naar de eeuwige glorie gebruikt. Ronald zoekt een betere klimmer, klampt zich aan hem vast en als hij na een tijd hetzelfde niveau heeft bereikt en merkt dat die ander altijd het pannetje omduwt of het touw laat vallen, trapt hij hem opzij, zoekt een volgende en gaat verder. ‘Hij is niet trouw, leeggezogen laat hij ze achter.’ Verwijt Rob dat mij nu ook?
We hoeven er niet over te praten. Het hele idee van een ondersteuningsgroep is vervaagd omdat steeds meer blijkt dat iedereen nodig is om het materiaal voor Gerard van S en Han zo hoog mogelijk te brengen.
| |
| |
Vanavond luisterden we met zijn allen weer gespannen naar de weersverwachtingen. Wat we zelf zien en voelen aan wind en kou geeft alleen maar redenen voor grote somberheid. De radio bevestigt de harde wind, maar de depressies ten westen van de Everest zouden de komende dagen in zwaarte af kunnen nemen.
We gaan gewoon omhoog, we moeten wel.
Ik hoop de komende drie weken te kunnen vluchten in de sneeuw, de wind en de vermoeidheid. Kijken hoe taai ik daar ben. Han en Gerard zo lang mogelijk steunen en daarbij zelf heel hoog zien te komen. Morgen laat ik dit kamp voor het laatst onder me.
| |
Woensdag, 29 september 1982. 13.00 uur. Kamp 2
We hebben een vuurtje gemaakt met het doek van de verwoeste Takstent. Om te voorkomen dat het dooft gooien we er af en toe stukken karton op. Blauwe vlammen schieten sissend omhoog. We zitten hier maar even, straks gaan we verder.
Toen ik gisteren naar kamp 1 liep werd ik steeds treuriger. De zin in het klimmen moest nog terugkomen en ik besefte dat ik ben losgekomen van mijn rol als toeschouwer. Op het met gras begroeide stukje voor kamp 1 rook het naar herfst. 's Avonds was het er kouder dan ooit en toen ik in mijn slaapzak lag had ik het idee dat het de laatste nacht bij de berg was. Even later kwam Mathieu in de tent en spraken we weer enthousiast over 10 oktober, de dag dat Han en Gerard de top zouden moeten bereiken. Maar kort hadden we het over de wind. Het is zo tweeslachtig: aan de ene kant is er de wetenschap dat we het nooit halen, aan de andere kant vermijden we erover te praten, omdat dat het fundament van deze laatste inspanning zou aantasten. Gezamenlijk houden we onszelf voor de gek.
Het vuur dooft. Ik zit hier alleen nog met Gerard J. Om te spelen gooi ik een gasbolletje op het vuur. Na een halve minuut is het zo verhit dat het openspringt en met een knal ontploft. Gerard vindt het leuk en pakt van de
| |
| |
stapel met overbodige spullen een tweede bolletje, legt het op de smeulende as en zet er een steen op. Het duurt even en dan volgt een doffe dreun die lang nagalmt.
Johan was nog het meest teleurgesteld niet voor de top verkozen te zijn. Maandag zag ik hem telkens rondlopen op het heuveltje achter het basiskamp. Hij stapte van het ene monumentje naar het andere, bestudeerde niet alleen de paar woorden op de gedenkstenen van Hoey, Boardman en Tasker, maar ook het Japans of Chinees op de andere. Als hij dan weer even in het kamp was sprak zijn gezicht boekdelen. Tot zondag was Johan ervan overtuigd dat hij een van de topklimmers zou zijn. Met de verkiezing van Gerard en Han lijkt zijn wereld ingestort. Met zijn blonde baard en wijd uitstaande haren leek hij een profeet - maar dan een die net heeft moeten horen dat het door hem voorspelde onheil niet heeft plaatsgevonden en die niet weet wat hij moet doen, zo keek hij.
Ronald scheen opgewekt. Ik vermoed dat hij de expeditie als verloren beschouwt en dat hij er geen direct belang meer bij heeft er nog een succes van te maken. Wel had hij zondagavond met Johan schertsend plannen zitten maken om er samen vandoor te gaan en snel de Everest-top te beklimmen... Helemaal gerust waren we er niet op. Daarom stelde Han voor dat ik de komende dagen samen met Ronald en Johan een klimgroepje zal vormen. Ik wil het wel, ik denk dat het ook wel goed is om Rob, Gerard J en mij uit elkaar te harken, maar Mathieu waarschuwde me gisteren mijn resterende tijd niet te vergallen. En die van Johan en Ronald.
Later bleek dat het eigenlijk al te laat was, want ze waren na overleg met Xander vast vertrokken om samen kamp 4 te ordenen en naar het depot te sporen. Het was weer een van die gekke streken van X waarmee we hebben leren leven. We maken nu alleen besmuikt grapjes over mogelijke coupplannen van de twee daarboven. Ze hebben zondag immers gezegd het expeditieplan te steunen.
Gerard zette net twee bolletjes in het vuur. Zodra de
| |
| |
echoënde galm over de morene en de gletsjers is opgelost veeg ik de kooltjes weer bijeen en pak een doos die ik volprop met twaalf gasbolletjes. Voorzichtig zet ik ze neer en bedek ze met een grote platte steen. We wachten op de klap.
Met de uitverkiezing van Han en Gerard lijkt de invloed van Xander op het klimmen wat op de achtergrond te komen. Zij krijgen nu de ruimte om het verdere verloop te bepalen en hun stempel op de expeditie te drukken. Maandag waren ze druk in de weer met het sorteren van het voedsel voor het laatste stuk en met de bediening van de zuurstofmaskers en -regelaars. Toen ik vertrok verkeerden ze nog steeds in een soort roes, alsof ze in gedachten al samen op weg waren naar de top.
Maar de komende dagen blijven Han en Gerard nog in het basiskamp en ze zullen ons volgen zodra kamp 5 is opgezet.
Het lawaai valt tegen. Als ik voorzichtig de steen omduw blijkt dat niet alle bollen zijn ontploft. Een paar zien er gevaarlijk opgeblazen uit. We kunnen er een briefje ‘niet aankomen’ bijzetten, maar wat gebeurt er als het wegwaait en iemand zo'n bol beetpakt? We moeten wachten tot alles is afgekoeld en het dan met de lange stokken van de Takstent optillen en in een gletsjerspleet gooien.
‘Zelfs twaalf gasbollen willen tijdens deze expeditie niet echt ploffen,’ grinnikt Gerard.
21.30 uur. Kamp 3. Toen ik aan het eind van de middag hier aankwam zag ik twee puntjes naar Noord-Col klimmen. Ronald en Johan. Ze lieten net via de walkietalkie weten dat het zo laat was geworden omdat het vanmorgen te koud was en wolken in grote vaart over de pas werden geblazen. De tenten waren niet beschadigd, wel is Hans' sneeuwhol dichtgesneeuwd en gedeeltelijk ingestort.
Ronald klonk opgewekt en zijn antwoord op de vraag wat zij morgen gaan doen was: ‘Naar boven natuurlijk, over en sluiten.’
| |
| |
Jan kookte. Samen met Mathieu heb ik met plezier naar zijn onhandige bewegingen gekeken. Als een alchimist met een opgeklapte bril bereidde hij alles precies volgens de gebruiksaanwijzing, berekende hoeveel langer hij moest koken omdat hier het water al bij zo'n zeventig graden kookt. Precies getimed draaide Jan de branders uit en schepte met gulle scheppen onze borden vol. Wij begonnen met verkrampte gezichten te eten, maar het bleek echt goed eetbaar.
Mathieu had op de radio een Australische zender gevonden die de top-40 uitzond. Er waren platen bij waar geen van ons van had gehoord. Onbekende Australiërs of hits van de laatste twee maanden. Terwijl we met de bekende nummers meelalden wasten we af en dronken we thee en limonade.
| |
Donderdag, 30 september 1982. 18.30 uur. Kamp 3
Vervelende dag. Het was te guur om omhoog te gaan. Een ijzige wind wordt over Noord-Col bulderend naar beneden geblazen en trekt aan onze tenten. Een is er omgewaaid, maar we konden hem opvouwen voordat hij kapot geklapperd was. Zware wolken, waaruit af en toe sneeuw valt, hangen laag.
We hebben de hele dag geen contact gehad met Ronald en Johan, maar het is onwaarschijnlijk dat zij hun tent hebben verlaten.
Een dag van uren in de slaapzak liggen en lezen, schrijven en drinken. Aan het begin van de middag hoorde ik de Tibetaanse dragers zingen. Ik heb hun gevraagd bij ons in de tent te komen en daarna hebben we om de beurt gezongen. Wij onze volksliederen als ‘Zie ginds komt de stoomboot’ en ‘Toen wij van Rotterdam vertrokken’, zij de Tibetaanse. Doppertje zong half neuriënd het lied ‘Chomolungma’ - Godin Moeder der Aarde, de Tibetaanse naam van de Everest. Ik heb het vastgelegd op het recordertje waarmee we voor het boek dat Xander moet schrijven de belangrijkste gesprekken opnemen.
| |
| |
Daarna ben ik buiten op zoek gegaan naar het graf van Maurice Wilson. Was Mallory de verbeten romanticus, Wilson was de dwaas van de vooroorlogse pogingen. Met een foto die Wang in het basiskamp uit een Chinees boek had gescheurd, zoek ik op de zijmorene naar een stapel grijze en gele stenen waaronder hij moet liggen.
Maurice Wilson was een sterke robuuste Engelsman die sinds hij in de Eerste Wereldoorlog als infanterist gewond was geraakt een dolend bestaan leidde. Hij had in Londen, Amerika en Nieuw-Zeeland gewoond, had er succesvol zaken gedaan, maar kon door zijn oorlogservaringen nergens de rust vinden die hij zocht.
Toen hij, vierendertig jaar oud, als vermogend man terugkeerde in Engeland had hij een eigen geloof ontwikkeld. Als een mens zo streng vastte dat hij bijna stierf dan zouden alle lichamelijke en geestelijke ziektes verdwijnen en als hij dan ook nog vertrouwen had in de macht van God, dan zou God hem van een nieuw lichaam en nieuwe geest voorzien.
Wilson wilde de mensheid bekeren tot dit simpele idee. Gewoon preken en bekeren was te tijdrovend, hij zocht publiciteit en een stunt. Dus waarom niet de Mount Everest beklimmen?
Wilson wilde naar de Everest vliegen, ergens op een berghelling landen, de top beklimmen en daarna afdalen naar het Rongbukklooster. Hij kon noch vliegen noch bergbeklimmen, maar hij nam vliegles en wandelde veel. In het voorjaar van 1933 kocht hij een oude Gipsy Moth, doopte het ding ‘Ever Wrest’ en vertrok naar India waar het vliegtuigje door de autoriteiten in beslag werd genomen.
In Darjeeling wachtte Wilson vastberaden een half jaar tot hij drie Sherpa's, die bij eerdere Everest-expedities waren geweest, bereid vond met hem te voet op weg te gaan. Om de autoriteiten te misleiden vermomde hij zich als Tibetaanse monnik.
Het Rongbukklooster bereikt hij half april 1934 en hij weet de hoofdlama voor zich te winnen. Deze geeft hem
| |
| |
klimmateriaal dat de eerdere expedities bij hem in bewaring hadden gegeven.
Wilson gaat alleen op pad om de Everest te beklimmen. Ver komt hij niet. Hij verdwaalt op de gletsjer en komt niet voorbij ons kamp 2. Sneeuwstormen dwingen hem om te keren.
‘Discretion is the better part of valour. No use going on. Eyes terrible and throat dry and sore. It's the weather that has beaten me - what damned bad luck,’ schrijft hij in zijn dagboek.
Terug in het klooster is hij uitgeput. Hij noteert nog ‘I still know that I can do it’, en slaapt dan achtendertig uur.
Na meer dan twee weken vertrekt hij opnieuw, ditmaal met zijn Sherpa's die hem tot de plaats van kamp 3 van de eerdere expedities brengen. Even verder vinden ze een groot voedseldepot.
De Sherpa's weigeren met hem mee te gaan naar Noord-Col en Wilson is bitter teleurgesteld als hij onderaan de wand merkt dat de treden die in 1933 waren gehakt er niet meer zijn. Onervaren als hij is, weet hij niet dat het terrein hier door de sneeuw, zon en beweging van het ijs in korte tijd totaal verandert, en de techniek om zelf met zijn pickel treden te hakken is hem onbekend. Drie dagen lang zoekt hij onbeholpen een weg naar boven voor hij terugkeert naar zijn tent bij het voedseldepot.
Na twee dagen rust probeert Wilson zijn Sherpa's te overreden samen de weg naar Noord-Col te vinden, maar zij weigeren en proberen hem over te halen terug te gaan naar het Rongbukklooster. Dat lukt niet; ze deserteren en vertrekken. Wilson keert terug naar de voet van de gletsjerwand en zet er een tentje op. Hij blijft er nog een dag en schrijft ten slotte op 31 mei: ‘Off again, gorgeous day.’
Een jaar later worden zijn lijk en dagboek gevonden en wordt hij, omwikkeld met zijn tent, in een gletsjerspleet begraven.
In 1960 vond een Chinese expeditie zijn bevroren li- | |
| |
chaam. Het was waarschijnlijk in het ijs naar boven gedreven. Zij legden hem op de zijmorene en bedekten zijn lichaam met een stapel grijze en gele stenen. Op de foto die ik heb staan drie Chinezen. Ze houden een grote steen vast die ze bovenop de piramide leggen.
Op de plek waar ik vermoed dat hij ligt vind ik alleen verroeste blikjes met nog vaag leesbaar Engelse opschriften. Geen stenen die lijken op een graf. Na twee uur zoeken is het me nog niet gelukt de plaats te vinden vanwaar de foto is gemaakt. Waar ik ook sta, de achtergrond past nergens. De gletsjer is natuurlijk wel iets veranderd, maar hij is in twintig jaar toch vooral in dikte afgenomen. Dus alles wat toen zichtbaar was moet nu zeker te zien zijn. Ik begrijp het niet en loop naar een andere puinbult om te kijken of daar de blik op de . Changtse lijkt op die van de foto. Nee. Ik geef het op, ik merk dat ik het ook niet echt leuk vind sporen van een dwaas te zoeken. Met gekheid en gedrevenheid kom je er niet.
21.30 uur. Om half zeven kwam Xander. Hij was zo moe dat Gerard, geschrokken van zijn grauwe gezicht en haperende ademhaling, naast hem ging zitten om hem in de gaten te houden. X had weer post bij zich. Voor mij alleen een brief van Eelco, niets van Jet. Eelco vraagt of ik, nu het vrijwel zeker is dat hij niet meer terugkeert in het basiskamp, het transport terug alleen wil regelen. We moeten zuinig zijn met het bestellen van vrachtwagens en hij denkt dat het voordeliger is de minst waardevolle spullen weg te geven of te verbranden dan ze mee terug te brengen.
Eelco herstelt langzaam en schrijft verder: ‘Het is mijn expeditie,’ - en vraagt ons er voorzichtig mee te zijn.
| |
Vrijdag, 1 oktober 1982. 20.30 uur. Kamp 3
Nog steeds te sterke wind. De radio bevestigt het: 44 knopen op 9600 meter. Wel is de bewolking opgelost en
| |
| |
is de lucht stralend helder. De top lijkt bedrieglijk nabij. De weg ernaar toe kunnen we zien. Kamp 5, de sneeuwen rotsribbe waarop kamp 6 moet komen, de Second Step, de graat en de top. Nog twee van zulke dagen en het is in tijd al onmogelijk de top te halen. Dan maar zien hoe hoog we eindigen. X is optimistisch: ‘We schuiven toch gewoon de hele zaak weer een dag op.’
Ronald en Johan vonden het zinloos nog langer in kamp 4 te blijven en om een uur of tien verlieten ze de tent. Frank wilde hen filmen en vroeg me met hem mee te gaan naar de gletsjerwand om de microfoon vast te houden.
Een uur later zitten we bij het begin van het vaste touw te wachten en zien boven ons de twee snel afdalen. Frank filmt. Johan komt als eerste op me af en ploft met een verkleumd gezicht naast me in de sneeuw. Hij vertelt dat het weer daarboven onmogelijk was en dat hij last van de hoogte had, hoofdpijn en braakneigingen. Hij denkt dat het het beste is de expeditie op te geven. Als ik zeg dat we nog zeker tien dagen hebben, en dat we het nog aan kunnen zien, kijkt hij somber en schudt zijn hoofd.
Met grote passen stapt Ronald op ons af en gaat naast Johan zitten. Op mijn vraag wat ze hadden gedaan als het kalm was geweest antwoordt hij: ‘Naar boven natuurlijk, richting top.’ En hij vertelt dat ze voor die poging voedsel uit het basiskamp en een zuurstofregelaar uit kamp 1 hadden meegenomen.
Dus toch! Tegen alle afspraken in. De idioten. Die grenzeloze zelfoverschatting, te denken zomaar even naar de top te kunnen stappen. En onbegrijpelijk dat hij het zo openhartig voor de camera vertelt... Ze zijn te stom om het voor zich te houden. Het is als bij muiterij op zee: slaagt die, dan is alles ok, de muiters zijn immers de baas; mislukt het, dan worden de muiters gekielhaald. Maar zover is het met Ronald en Johan niet eens gekomen. Met dit bulderende weer was het niet meer dan een misselijk plannetje. Op het demoraliserende
| |
| |
plan alleen zijn ze niet te kielhalen. Het enige echt kwalijke is dat ze die regelaar van de zuurstoffles in kamp 1 hadden weggenomen. Maar ook dat hadden ze weer suf gedaan: de messingring waarmee je hem vastschroeft hadden ze in de fles laten zitten. ‘Heb je die dan nodig?’ vroegen ze verbaasd. Wat een prutsers.
Op weg naar het kamp komen we Rob tegen. Hij vraagt me mee te gaan naar de Raphiu La, een pas vanwaar de oostkant van de Everest te zien is, maar terwijl ik met hem meeloop bedenk ik dat die vijf of zes uur inspanning nodeloos is. Ik ben nu nog sterk en wil mijn krachten niet verliezen. Ik wil nog boven de achtduizend meter komen. Dat telt.
In het kamp houd ik mijn mond over wat Ronald en Johan voor de camera vertelden. Het zou te veel verwijten oproepen en de stemming is al zo somber. Het is zo moeilijk om gelaten te blijven liggen en te wachten. Waarom is zo'n klein zetje in de rug met mooi weer ons niet vergund? Gerard J raakt gedeprimeerd. Gelooft niet dat de expeditie nog succes kan hebben en heeft ook geen zin door te gaan om te zien waar we eindigen.
Mathieu voelt de lamlendige stemming aan en heeft laten weten morgen per se naar Noord-Col te willen gaan om met de dragers extra lasten te brengen: ‘Alleen beestenweer kan me nog tegenhouden en vergeet niet dat de radio een verbetering voorspelt die op maandag of dinsdag begint.’
Rob beschrijft wat ik gemist heb. Vanaf de Raphiu La zag hij de achterkant van Everests oostgraat en kon boven de Kanchunggletsjer de Chomolonzo en Makalu zien.
‘En Zuid-Col?’ vraag ik. Het is op achtduizend meter de laatste kampplaats op de weg naar de top via de route van Hillary en Tensing.
‘Nee, die niet.’
| |
| |
22.00 uur. Na overleg met X over de terugreis heb ik een brief voor Eelco geschreven. Met tegenzin, ik wil nog niet aan weggaan denken.
Drie vrachtwagens heb ik besteld. De eerste dag tot Xegar rijden wij met de bagage in de vrachtwagenbak, daarna stappen we over in een minibus.
Het knaagt. Waarom hebben die twee vanmorgen hun kaken niet op elkaar kunnen houden?
| |
Zaterdag, 2 oktober 1982. 22.30 uur. Kamp 3
Gedonder. Tijdens het ontbijt vertelt Johan me dat hij eenmaal hoog op de berg met Ronald alsnog het oorspronkelijke plannetje wil uitvoeren.
‘Bart, het is toch alleen maar in ieders voordeel als wij tweeën de top halen en de expeditie slaagt.’
‘Maar we hebben in het basiskamp toch wat anders afgesproken.’
‘We benadelen toch niemand en als ons wat overkomt - niemand hoeft mij te redden.’
Ronald zit ernaast en zegt niets. Ik slik en als ik Johan vraag dit aan Xander te vertellen, haalt hij alleen zijn schouders op.
Later, als ik met Gerard J buiten zit te kijken naar Mathieu en de dragers die stroef naar Noord-Col stijgen, vertel ik hem van Johans plan. Gerard kent hem immers het best en als Johan meent wat hij zegt en ik mijn mond houd, kan alleen aanhoudende storm ellende voorkomen. Gerard is boos: ‘Vorig jaar heeft hij die expeditie in India ook al verziekt door er alleen vandoor te gaan.’
‘Wat moeten we doen?’
‘Ik praat wel met Johan en als dat niet gaat, dan maar naar Xander.’
Als we na het eten met zijn allen in de grote tent thee drinken, vraagt Gerard aan Xander of hij op de hoogte is van Ronald en Johans plan om er vandoor te gaan. X is met stomheid geslagen en er ontstaat een discussie die zich concentreert op wat ze gisteren na hun afdaling hebben beweerd.
| |
| |
Johan zegt dat ze tijdens hun rustperiode wilden proberen de top te bereiken en dat ze niemand voor de voeten zouden lopen. Als Ronalds mening gevraagd wordt mompelt hij dat het ongeveer klopt, maar dat het zwaar overdreven wordt.
‘Bovendien, Gerard van Sprang weet er toch ook van alles van.’
We worden nijdig. Johan had al gezegd dat Xander op de hoogte was en dat blijkt niet zo te zijn, nu dit. We zijn het zat en Mathieu stelt voor dat Ronald en Johan afdalen. De meesten kunnen zich erin vinden, maar Xander wil eerst nog overleggen met Han en Gerard van S. Het hele gedoe zou hen als topteam het meest benadelen.
Xander pakt de walkietalkie en roept het basiskamp op: ‘De mening van de hier aanwezigen is dat expeditieleden die zich op deze manier gedragen en zich buiten de plannen stellen, beter naar basiskamp kunnen terugkeren. Over.’
Na een lange stilte komt er antwoord:
‘Ik vind dat iemand die zich helemaal naast de expeditie plaatst er beter uit kan stappen,’ zegt Charles. Han wil zich niet uitspreken, omdat hij te veel belangen heeft als topbeklimmer en Gerard van S vraagt zich af of de expeditie zonder Ronald en Johan te zwak wordt. Kortom: ‘We verwachten, Xander, dat jij een beslissing neemt. Over.’
Verlamd zitten we naar elkaar te kijken. Van ons topteam is dus ook al geen grote helderheid gekomen en stemmen over wel of niet eruit gooien wil niemand.
Terwijl de anderen praten, vertroebelen mijn gedachten: stel dat het mooi weer wordt, dan krijgen we vleugels en is iedereen nodig om Han en Gerard te lanceren. Dus ook Ronald en Johan. Oh nee, want dan gaan ze er juist weer vandoor. Maar wat geeft het ook, want wie weet halen ze de top en het zal niet de eerste expeditie zijn die zo slaagt. Dus laat ze maar. Nee, dan hadden ze hun mond moeten houden, want als we ze laten gaan dan zijn zij de topkandidaten en niet die twee
| |
| |
beneden en dat kan weer niet. Dan wordt het het Wilde Westen.
De spiralen waarin ik denk worden steeds wijder. Dan hoor ik Ronald zeggen dat het verwijt dat hij geniepig is geweest niet fair is, want hij heeft toch alles met Han en Gerard besproken. Weer rolt hij de bal naar de anderen.
Xander roept het basiskamp op en Gerard antwoordt dat er met hem alleen schertsend over gepraat is. En Han?
‘Met Han is daar niet over gesproken. Over,’ klinkt Hans stem gedragen door de walkietalkie.
Als de discussie verdergaat verwijt ik mezelf de hele zaak aangezwengeld te hebben. Is deze situatie niet veel rampzaliger? Vanmiddag was het zo helder. Ook de oplossing: weg met die twee. Nu klotst alles weer. Boos kruip ik in mijn slaapzak en probeer met lezen mijn hoofd te ordenen.
23.45 uur. Het is helder buiten. En sinds tijden is er geen wind. Voor we uit elkaar gingen zei X dat hij verwacht dat Ronald en Johan hun excuses aanbieden en verder loyaal zullen meewerken en dat alle anderen dit accepteren. Morgen beslissen we over Ronald en Johan.
| |
Zondag, 3 oktober 1982. 9.00 uur. Kamp 3
Mooi weer, nog steeds praktisch windstil. Wat een sukkels: we kiezen een topteam waar ieder zich in kan vinden, maar zijn weer verbaasd als de twee topklimmers geen mening hebben. Er wordt een coup beraamd - maar ze doen het klungelig en praten hun mond voorbij. Alles doen we half. Gelukkig de ongelukken ook: Eelco was alleen bijna dood, Willem loopt nog steeds rond in het basiskamp en lawines vallen net achter of onder ons.
11.45 uur. Xander speelde de standvastige leider die het gezeur zat is. Net nu de macht eigenlijk is overgedragen
| |
| |
aan Han en Gerard van S. Waarom zeggen die twee nog steeds niet wat ze willen?
Xander ging zitten, zuchtte een paar keer diep, sloot zijn mond en leek zich met de ingeademde lucht op te blazen. Hij herhaalde wat hij gisteravond zei: hij wil de excuses van Ronald en Johan, hun loyaliteit en onze acceptatie.
Mathieu reageert met de extra voorwaarde dat de twee hoe dan ook afzien van iedere claim op de top: ‘Een expeditie moet zich in haar topkandidaten kunnen herkennen en ze kunnen vertrouwen. Het blijkt telkens dat Ronald en Johan schijt hebben aan de anderen.’
Gerard J zegt dat hij helemaal geen verontschuldigingen wil aanvaarden. ‘Xander, dat ze niet meehielpen toen we Eelco naar beneden brachten was voor mij al bijna genoeg. De maat is nu vol.’
De anderen lijken niet bereid de lijn naar het verleden even dik te trekken en willen de coupplannetjes vooral als een incident beschouwen.
Dan is iedereen het zat. Het is prachtig nevelig weer, het waait praktisch niet, ook hoog zien we geen wolkenslierten. De Everest lonkt. Xander blaast zich weer op: ‘Als het zo moet, dan stap ik op en moeten jullie maar zien door wie het boek geschreven wordt.’
‘Dat is chantage,’ wordt er nog gezegd, maar even later pruttelen Ronald en Johan hun excuses en een zin waaruit we opmaken dat ze ervan uitgaan niet zelf meer de top te bereiken. De geest is weer terug in de fles en de kurk wordt er stevig ingeduwd door snel tot actie over te gaan: op Ronald, Johan en mij na gaat iedereen vandaag naar kamp 4. We kijken weer allemaal dezelfde kant op.
Johan viel nog even naar mij uit, maar dat hebben we net uitgepraat. Ons groepje zal het beste ervan maken en ik ben geen politieagent voor Ronald en hem.
We vinden elkaar weer als we over de Alpen praten. We probeerden beiden deze zomer de noordwand van de Eiger te beklimmen. Ik moest met mijn vriend Michel
| |
| |
op twee derde hoogte door striemende sneeuwval en regen afdalen. Een week later beklom Johan met een vriend de hele route. Johan glunderde toen hij vertelde hoe het was verlopen.
20.30 uur. Xander noemt het al een Grieks drama: ‘Iedereen lijkt door het noodlot gedwongen rampzalige dingen te doen.’
Als Mathieus groep is vertrokken praat ik nog met Johan. Terloops zegt hij: ‘Ik ga vanmiddag onderin de Changtsewand de spullen ophalen die Ronald er heeft achtergelaten. Ik denk dat ik weet waar het ligt. Heb je soms zin om mee te gaan? Dan beklimmen we meteen een goede zevenduizender!’
Na alles wat er gebeurd is, de manier waarop hij het zegt en het feit dat ons nog zware dagen wachten, lijkt het me alleen een grap en ik reageer er niet op.
Xander vermoedt dat er wat broeit en als Johan om twaalf uur vertrekt verbiedt hij hem voor alle zekerheid de Changtse te beklimmen. Het is een berg waarvoor je een vergunning nodig hebt en eerstdaags komt er een Duitse expeditie om hem voor het eerst te beklimmen. Als een betrapt kind luistert Johan naar Xander, grijnst en vertrekt. Hij is door ons te ver in de hoek getrapt en zo vernederd dat hij terugkeert naar de eenvoud van de Alpen waar je vrij bent te klimmen wat je maar wilt.
Wij zitten heerlijk in de zon, zien links het groepje van Mathieu naar Noord-Col klimmen, rechts gaat Johan. Met verrekijkers volgen wij ze. In het begin gaat Johan snel. Hij rust even op de plaats waar wij Ronalds depot vermoeden en gaat dan door. Een klein zwart vlekje tegen een witte sneeuwhelling. Als Johan op de hoogte van Noord-Col is, horen we zwak dat Mathieus groep hem schreeuwend probeert te bereiken. Maar hij reageert niet en gaat gestaag door. Hij is losgebroken en laat de mensen die hem gevangen hielden onder zich.
Mathieu roept ons met de walkietalkie op. Hij windt zich op: ‘Weet die gek wel wat hij aan het doen is?’
De Tibetaanse dragers zitten ook buiten en volgen de
| |
| |
vlek nauwlettend. We voelen de ruzies straks met de Chinezen. En wie betaalt de boetes?
‘Onze expeditie werd met die duikboten voor Taiwan stilletjes gedoogd en we raken nu ongelooflijk gecompromitteerd,’ verzucht Xander en verbergt zijn gezicht achter zijn handen. Zijn ellebogen rusten op zijn knieën. Hoe groot was hij niet als leider teruggekeerd van de Annapurna-expeditie? Zelfs de koningin bezocht hij op de zegetocht.
Als Johan nog vierhonderd meter te gaan heeft vertraagt zijn tempo en om half vijf kunnen we hem door dunne nevels niet meer zien.
Ronald voelt de spanning het best aan. Hij houdt zich gedeisd en maakt behulpzaam thee voor iedereen. Zonder Ronald klom Johan daar nu niet. Johan heeft zich aan hem opgetrokken, is op zijn schouders gaan staan en denkt dat hij overal bij kan. Maar Ronald is onder hem vandaan gelopen, is al weer verder en gaat kijken hoe hij valt.
Om half acht komt Johan triomfantelijk de grote tent binnen. ‘De Nederlandse Changtse Expeditie is geslaagd.’ De lul. Hij krijgt een zwijgend onthaal. Zijn hoofd is gezwollen en zijn huid roodverbrand. Xander geeft hem iets te drinken. Deze halve gare moet naar beneden. Nog voor acht uur verlaten we de tent en kruipen we in de slaapzakken.
Zo'n expeditie is toch ook iets onmogelijks. Alleen al het zinloze van de onderneming, het esthetisch mooie idee: ‘een top bereiken’. Dan nog de lange duur, het risico, het weer, de fysieke aftakeling met vermoeide mensen die gekweld worden door migraine en misselijkheid, het isolement doordat we verspreid zijn over de verschillende kampen en contact over de radio sowieso gebrekkig is, de individuele achtergrond en de legitieme onderlinge competitie - ‘Ik gun je de top van harte, maar als ik moet kiezen tussen jij op de top of ik, dan ik.’ Daar komt dan nog bij dat we alles proberen te begrijpen en het dompelen in onze democratische vergadercultuur. Had ik twee jaar geleden die brief maar nooit verstuurd.
| |
| |
Morgen met Ronald naar kamp 4. Nu door een gaslamp bijgelicht lezen. Hotz.
| |
Maandag, 4 oktober 1982. 19.50 uur. Kamp 3
In de grote tent, dus niet in kamp 4. Vannacht heeft het meer dan twintig graden gevroren, overdag schommelde de thermometer rond min tien. Boven zijn ze wel over de sneeuwkam omhoog gegaan maar ze hebben kamp 5 niet opgezet. Met een uiterste inspanning, vechtend tegen de kille wind is het depot bereikt. We zagen de vier dunne punten. Het klimmen daar ging zo traag dat ik alleen door te kijken, de positie onthouden en na vijf minuten weer kijken, kon zien dat ze stegen. Nu overnacht Mathieus groep weer op Noord-Col.
Xander maakte Johan vanmorgen duidelijk dat het voor hem afgelopen is, Johan leek het eerst niet te begrijpen: ‘Ik heb die top heus niet beklommen, dus die Chinezen zullen echt niet boos worden.’ Hij accepteert niet dat we hem gewoon zat zijn en eist argumenten. En wij intellectuelen beginnen weer.
X legt het verschil uit tussen een deloyaal plan en een deloyale daad en waarom het een niet en het ander wel tot uitstoting leidt. Johan reageert met: ‘Xander, wat bedoel je met deloyaal, het was gewoon mijn vrije middag.’
Als het tot hem doordringt dat we willen dat hij terugkeert naar het basiskamp, wordt Johan razend: ‘ok dan ben ik een outcast en val buiten jullie gezag. Ik heb ook tienduizend gulden betaald en ik heb recht op wat eten en een tent.’
Ronald en ik maken ons zo klein mogelijk als Xander vraagt: ‘Maar Johan, wat wil je daarmee gaan doen?’
‘Weg hier, ik ga topjes beklimmen.’
‘Welke dan?’ vraagt Xander voorzichtig.
‘Er is er hier maar één berg. Ik zal jullie heus niet hinderen.’
In razernij zegt Johan dat hij is gekomen om de
| |
| |
Everest te beklimmen en dat hij die dan zal beklimmen ook. Solo.
‘Messner heeft het gedaan, dus waarom ik niet?’
Een uur geleden zei X me dat hij vermoedde dat Johan psychisch niet helemaal meer in orde was. Het leek me wat al te sterk en makkelijk, maar nu kijken we elkaar verbaasd en angstig aan. Hij is echt knetter. Die ogen en dat hysterische geschreeuw, hij windt zich steeds meer op.
Xander wenkt me en loopt met me naar buiten. Ondertussen probeert Ronald rustig pratend Johan te kalmeren. Xander zegt dat hij bang is dat Johan iets krankzinnigs gaat doen. Hij vindt het te link om alleen met Johan in dit kamp achter te blijven en vraagt of ik, net als Ronald, nog een dag zou willen wachten. Hij stelt voor Charles erbij te halen.
Rond het middaguur ben ik op weg naar kamp 2 en tref daar Han, Gerard van S, Charles en Gert die het top-team met zijn zware camera al een week filmend volgt. Met al die aandacht lijken Han en Gerard met hun hoofd al in de hoogste luchtlagen te verkeren. Zij zijn een beetje verbolgen over het gedonder daarboven.
‘Wordt daar eigenlijk nog wel geklommen?’ vraagt Gert.
‘Ja, maar de wind,’ antwoord ik. Verder ga ik niet. Te lang hebben ze in het basiskamp geïsoleerd van de rest gezeten, ze hebben moeite te begrijpen wat er gebeurd is. Ze willen verklaringen en die heb ik niet, het gebeurt allemaal maar.
Voordat ik met Charles vertrek spelen Han en Gert ‘kampje 3’. Na de woordenwisselingen loopt Han dreigend met een pickel te zwaaien om te voorkomen dat Gert zelfmoord pleegt door in een gletsjerspleet te springen.
‘Zesduizend meter. Hoger dan alle Alpen,’ roept Charles en zijn lach galmt over de morene en penitenten.
Als ik aan het eind van de middag met Charles terugkom in kamp 3, is onze Maurice Wilson bedaard. Hij
| |
| |
ligt ontspannen languit te lezen in de keukentent en lijkt zich te hebben neergelegd bij Xanders beslissing.
Nog heel even wordt het spannend als we contact hebben met het basiskamp. Terwijl ik via de walkietalkie met Willem praat over de datum waarop de yaks naar boven moeten komen om alles op te halen, word ik door twee paar ogen brandend in de gaten gehouden. Ronald en Johan hebben Xander en mij bezworen niets tegen het basiskamp te zeggen. Bij de journalist van het Algemeen Dagblad zou het verkeerd overkomen en de twee professionele alpinisten kunnen geen negatieve publiciteit gebruiken. Niet alleen het weer wordt grimmig.
21.00 uur. Toch was Ronald aardiger dan ooit. Het lijkt of hij er alleen nog maar plezier om heeft. Hij niet op de top, maar anderen ook niet. Bovendien denkt hij dat door Johans laatste escapade duidelijk is aangetoond dat Johan het brein was achter al die wilde plannetjes. ‘Ik ging alleen maar mee om Johan af te remmen. Ik wist dat het toch nooit zou lukken.’ Morgen ga ik echt met hem naar boven.
Charles gaf me een brief van Jet. Het grijze linoleum is gelegd en alle luxaflex is opgehangen, schrijft ze. Jet is nog druk met het wit schilderen van de muren. De straat is nog niet aangelegd, zodat Judith de hele dag in een geweldige zandbak kan spelen. Het is warm zomerweer.
Het laatste kantje is van 3 september. ‘Je moeder is nog niet geweest, want die moet constant bij je vader zijn. Het gaat niet goed met hem. Slecht praten, niet meer lopen en incontinent. Heel zielig. Toen ik vanavond belde vertelde ze dat hij morgen naar het ziekenhuis gaat. Ze kan het niet meer aan. Ook geestelijk is ze een beetje doorgedraaid.
Ik hoop zo dat hij blijft leven tot je terug bent, maar het lijkt net of hij de moed heeft opgegeven. Hij ziet je haast niet als je binnenkomt.’
Een kriebeltekening van Judith.
| |
| |
| |
Dinsdag, 5 oktober 1982. 13.30 uur. Kamp 3
Mijn rugzak is gepakt, Ronald is al op weg. Met Xander heb ik zojuist de mogelijkheden bekeken. Wij denken dat het nog net zou kunnen. Nog even sprak X over Johan. Hij mijmerde over wrok, gekwetste gevoelens, expeditiebelang en harmonie. Hij vroeg me ‘mijn hand over het hart te strijken’. Hij had het al gedaan. Als ik het al zou doen, dan zijn daar nog steeds de meningen van de mensen die boven zijn; gisteren heeft Mathieu nog laten weten de naam Johan niet meer te willen horen. Ik walg van Xanders gedraaikont.
22.00 uur. Kamp 4. Bij vertrek word ik nog even door Johan uitgefoeterd. Hij is verbolgen over onze weigering hem materiaal te geven om alleen te klimmen. Ik loop met tranen in mijn ogen weg.
Onderaan het touw bind ik de stijgijzers onder. Twee weken. Het kost tijd me om te schakelen, maar mijn lichaam weet de mechanische bewegingen langs het touw nog.
Halverwege de ijswand hoor ik een knorrend geluid. Ik herken het, maar het is vreemd. Wekenlang was alles wat ik hoorde geluid van de natuur of door onzelf veroorzaakt. Dit is een vliegtuigje, ik zie het drie keer rond de top cirkelen. Kan Johan nu ook al vliegen? Of hebben die Canadezen de top bereikt en filmt een stuntende Nepalese piloot ze? Konden zij aan de zuidkant beschut voor de wind klimmen?
Het is koud als ik de tenten bereik en ik trek me snel terug in een slaapzak. Ronald bewoont een andere tent, maar bij het walkietalkiecontact zitten we bij elkaar. In kamp 3 noemde Xander ons nog de twee tegenpolen toen hij smeekte samen de zijden expeditiedraad verder uit te rekken. Nu luisteren we met dezelfde tevredenheid naar de eerste berichten uit kamp 5. Mathieu, Rob en Gerard J hebben op 7600 meter een platform uitgehakt en een tent opgezet waarin ze overnachten. Opgewekt luisteren we naar de over-en-uits.
Mijn vierde nacht op 7000 meter. Voel me lekker.
| |
| |
| |
Woensdag, 6 oktober 1982. 8.30 uur. Kamp 4
Tot vijf uur vast geslapen, daarna spookte Pa door mijn hoofd. Om half zes ben ik begonnen sneeuw te smelten. Ik heb al twee liter op. Nog een half uur, dan vertrek ik met Ronald naar kamp 5.
19.00 uur. Kamp 5. Als de hoogtemeter het goed aangeeft is het hier 7620 meter hoog. Ronald zit naast me. Alleen zijn mond, neus en ogen steken nog buiten de slaapzak die hij strak rond zijn hoofd heeft dichtgetrokken. Dadelijk doe ik dat ook weer. Het is minder koud en de klapperende tent hoor ik dan niet zo hard.
In twee bivakbranders die met kettinkjes aan de lusjes van de binnentent hangen verwarmen we het ene pannetje sneeuw na het andere. Eén keer kreeg de tent door een windstoot zo'n dreun dat mijn pannetje uit de brander viel en de thee op mijn slaapzak terechtkwam. Gelukkig is het hier zo koud dat het meteen bevroor en ik het als ijs van de tijk kon peuteren.
Onderin mijn slaapzak zitten niet alleen mijn voeten. Ook de binnenschoenen, sokken, fototoestel en een aansteker hebben daar een plaatsje. De plastic fles waarin ik plas ligt wat hoger. Hij is pas voor een derde gevuld. Lijkt me koud om straks mijn arm buiten de tent te moeten steken om hem te legen.
De ondergrond van de tent is schuin en bestaat gedeeltelijk uit gestapelde stenen en uitgehakt ijs. Iets hoger staat half in de sneeuw verborgen en gevuld met ijs een geel-blauwe boxtent. Op de drie meter tussen de twee tenten liggen vastgevroren aan stenen andere overblijfselen van de Franse expeditie van het vorig voorjaar. In een plunjezak vond ik twee donssloffen die ik nu aan mijn voeten heb. Naast ons stapeltje groene zuurstofflessen hebben we de zes knalgele flessen neergelegd die hier ook nog lagen. Een ervan ligt naast me, hij was nog half vol. De regelaar heb ik erop geschroefd en dadelijk doe ik het plastic masker voor mijn neus om voor het eerst met zuurstof te gaan slapen. Een halve liter per minuut. Het ziet er allemaal medisch en onaantrekkelijk
| |
| |
uit. Zoiets hoort bij een ambulance, niet bij een klein rond tentje boven het bruin golvende Tibet. Met Ronald heb ik nog weinig gesproken maar ik krijg meer sympathie voor zijn weigering die extra zuurstof te gebruiken.
Het drukmetertje staat op vijfennegentig atmosfeer. Dus heb ik nog 6 maal 95 liter zuurstof. Zeshonderd min dertig. Die dertig vergeet ik, dus zeshonderd. De regelaar op een halve liter per minuut - maal twee is twaalfhonderd. Delen door zestig is... zal wel genoeg zijn tot morgenochtend.
Bij het naar boven klimmen had ik ook al zo'n moeite met tellen. In mijn rugzak had ik een tent, een slaapzak en nog wat los spul. Onderweg kwam ik Mathieu, Rob en Gerard J tegen. Ik was jaloers want hun dalen ging zoveel sneller dan mijn geploeter omhoog.
Ronald klom stukken voor mij uit en ik had moeite zijn tempo op afstand bij te houden. Slechte dag? Voorbij de plaats waar het depot was wilde ik om de dertig passen even rusten, maar als ik begon met tellen raakte ik iedere keer boven de tien de tel kwijt.
Het laatste stuk heb ik op het ritme van drie zeven zes nul geklommen. Het nummer van de zwarte telefoon die op de Nieuweweg naast de voordeur in een smalle kast staat. Alleen als pappa of mamma me optillen kan ik erbij. Er zit een schakelaar naast. Overdag staat hij in de winkel en als er telefoon voor het huis is drukken de winkelmeisjes op een doffe zoemer die in de huiskamer naast de luidspreker van de radiodistributie hangt.
20.15 uur. Net contact met Xander. Hij zit opeens in kamp 4. Ik heb hem verteld dat we morgen een verkenning boven dit kamp maken en zo hoog mogelijk een tent en een fles wegbrengen.
Met Ronald praat ik nauwelijks. De wind maakt te veel herrie. In 1924 was het mooier weer. Toen Mallory en Irvine in de buurt van de Second Step voor het laatst waren gezien, klom Noel ongerust vanaf Noord-Col naar dit kamp. Voor hij verder ging naar kamp 6 zat hij hier ontspannen buiten een pijpje te roken.
| |
| |
Niet de wind beukt tegen het tentdoek, maar Judith die met haar armpjes wild boven haar hoofd zwaait en tegen de glazen deur van haar crèche slaat. 13 april. Ze is vandaag twee jaar geworden en mag voor het eerst naar ‘school’. Ze huilt als ik na even dralen verder loop. Onder het snikkende huilen door roept ze ‘pappa, pappa’. Achter haar spelen al die kinderen. Zij heeft ook weken nodig om haar plaats te veroveren.
Geen hoofdpijn, niet misselijk. Wel van binnen koud, maar dat moet over gaan als ik het zuurstofmasker opzet.
| |
Vrijdag, 15 oktober 1982. 16.30 uur. Basiskamp
Vijf dagen heb ik niet geschreven. Het gaat nu moeilijk, de topjes van mijn vingers zijn lichtelijk aangevroren.
Vorige week donderdag, 7 oktober werd ik vroeg wakker. Het was mijn eerste ochtend in kamp 5. Ik had het koud doordat de zuurstoffles leeg was. Ronald zat al rechtop naast me en was druk bezig de pan van zijn bivakbrander met sneeuw te vullen. Even later gaf hij me de helft van zijn thee.
Toen we genoeg gedronken en wat gegeten hadden duwden we de slaapzakken naar beneden en begonnen ons aan te kleden. Ik had moeite om mijn voeten goed te verpakken: de zijden sokken drogen boven de brander en zonder rimpels aantrekken. Daaroverheen de wollen sokken. Dan de binnenschoenen, de stijfbevroren plastic buitenschoenen en de stugge overschoenen. Ten slotte de riemen van de stijgijzers.
Als ik naast de tent de regelaar op de zuurstoffles schroef hoor ik zacht gesis. Zuurstof sluipt langs de kraan weg. Met een hoop gepruts en twee flinke dreunen met een grote steen op de afsluiter beëindig ik het geluid. Ik stop de fles in de rugzak, duw het slangetje dat naar het masker leidt op de regelaar en zet deze op drie. Dan ben ik op weg.
Mijn hoofd is afgezonderd van de buitenwereld: de
| |
| |
skibril voor mijn ogen, zuurstofmasker voor mijn mond en neus, bivakmuts en aangesnoerde donscapuchon op. Ook via de andere uiteinden van mijn lichaam, mijn ingepakte voeten en mijn handen met drie lagen handschoenen, heb ik geen echt contact meer met de lucht, de sneeuw en de rotsen.
Het waait wel, maar het weer is eindelijk eens een keer niet echt rampzalig. Wel moet ik tegen de kou bij elke stap mijn tenen bewegen om de doorbloeding in mijn voeten te helpen.
Ronald klimt zonder zuurstof en is tien minuten voor mij vertrokken. Twintig meter hoger zie ik hem. Ik volg. In mijn rubberen masker zitten drie kleppen: een voor lucht uit de fles, een voor buitenlucht en een grote om uit te ademen. Het werkt niet goed, de klep aan de zijkant bevriest en ik krijg geen buitenlucht. Bovendien is het terrein vervelend. Ik moet opletten waar ik de punten van mijn stijgijzers plaats en telkens zwaait de zuurstofballon die vlak onder mijn masker bungelt naar voren, zodat ik mijn voeten niet kan zien. Ik stop, doe mijn grote overwanten af en maak het masker los. Ik krab met de punt van de pickel het ijs uit de zijklep en ga weer op weg. Wat hoger krijg ik als ik me bij een paar grote stappen extra moet inspannen weer te weinig lucht.
Ik ben het zat; vijfenzeventig meter boven het kamp stop ik, doe mijn rugzak af en haal de fles eruit, maak mijn masker los en leg de zuurstofspullen in een rotsspleet. Als ik nog sta te rommelen met een gesp van de heupband zie ik dat Ronald naar beneden komt. Hij roept dat het daar rechts om de hoek te hard waait en is bang voor bevriezingen aan zijn tenen; hij wil afdalen tot Noord-Col.
Alleen ga ik verder. Nu ook zonder zuurstof. Over de noordoostschouder rollen bulderende windstoten naar beneden. Klimmend over schuin aflopende rots duw ik me er tegenin. Twee keer wordt het lastig en moet ik mijn overwanten uittrekken om met de wollen wanten greep te krijgen op de rotsen. Over de dakpannen klim ik
| |
| |
verder tot het echt niet meer gaat, het lukt me niet mijn lichaam verder tegen de wind in te drukken. Ik eindig op een sneeuwveld dat tegen een verholen sneeuwgraat ligt. Iets hoger zie ik de bruingele ruwe stenen van de Yellow Band. Een stuk verder, maar even hoog, de rotsgraat waarop we kamp 6 hadden gedacht.
Om kwart voor drie ben ik terug bij kamp 5. Alleen de zuurstoffles heb ik achtergelaten. ‘We gaan toch immers nog omhoog,’ dacht ik daar. Maar de tent heb ik in mijn rugzak laten zitten. Het zag er zo hopeloos uit, dat ik het zonde vond die op te offeren.
Tweehonderd meter lager zie ik drie man naar boven klimmen en om ruimte te maken zoek ik een sneeuwschep en begin de boxtent uit te ruimen en provisorisch te repareren. Rob bereikt het kamp als eerste. We kruipen in de North Face-tent en zijn bezig thee te maken als Mathieu en Jan arriveren.
Mathieu drinkt een paar slokken hete thee. Zijn gezicht is verweerd. Hij begint te zeuren over het opzetten van een tweede eigen tent. Voor het eerst zijn we nijdig op elkaar. Hij wil per se dat tentje opzetten. Heb ik daarvoor die box hersteld? Ik weiger hem te helpen.
Met zijn drieën zetten zij het tentje op en vol boze wroeging maak ik limonade. Als ik die Mathieu wil geven maakt hij een afwijzend gebaar. Ik schaam me.
's Avonds horen we dat het op Noord-Col overvol is. Zelfs het topteam is er samen met Gert aangekomen. Morgen zullen Han en Gerard in ieder geval naar kamp 5 gaan. Wij vieren zullen ondertussen lasten voor kamp 6 overbrengen; ik weet nu de lichtste weg. Over de walkietalkie praat niemand over de storm.
Ik zet een T-stuk in de zuurstofslang. Rob en ik delen vannacht een fles.
Op vrijdag 8 oktober kunnen we helemaal niets doen. De kou blijft over ons heen denderen. Rob en Jan dalen af. Om krachten te sparen, of zien ze het niet meer zitten? Het is onduidelijk. Mathieu verhuist naar mijn tent.
Waar blijven Han en Gerard? Als we naar beneden
| |
| |
kijken zien we zeshonderd nieter lager alleen vier bruine vlekjes, de tenten. Maar er is geen puntje dat vertrekt. De walkietalkie doet het niet.
's Avonds zoeken Mathieu en ik vanaf acht uur contact met kamp 4 waar Xander de walkietalkie bedient. Wij tweeën zijn de enige bewoners van kamp 5; Han en Gerard zijn niet naar boven gekomen. We begrijpen niet goed dat ze zo dralen. Sinds hun uitverkiezing is hun bijdrage aan de voortgang nul geweest. Nog eerder remmend.
De hele dag blijft het stormen. Ik wen aan de herrie. Slechts één keer verlaten we de tent om nieuwe zuurstofflessen te pakken en om de tenten beter te verankeren. Maar na een minuut of tien vluchten we vernikkeld door de kille wind terug in onze slaapzakken. Zo koud. Hoe kunnen we dan van Han en Gerard verwachten dat ze naar ons toe klimmen?
Wij geven in kamp 5 elke hoop nog boven het kamp uit te klimmen op en twijfelen of we tegen Xander zullen zeggen dat we morgenvroeg afdalen. Dat zou het einde van de expeditie betekenen, want als de tenten onbemand achter blijven zijn ze binnen een dag kapot gewaaid. Maar wij kunnen ook niet lang meer wachten; op deze hoogte takel je dag na dag verder af.
Dan horen we Xanders stem uit de walkietalkie. Hij vraagt hoe het ons vergaan is en vertelt dat ze op Noord-Col verbaasd waren dat Mathieu en ik niet naar boven waren gegaan. Het was toch helder en de wind leek mee te vallen.
Mathieu antwoordt geërgerd en schildert onze situatie.
Dan neemt Xander het woord. Hij vertelt dat Rob vanmiddag heeft voorgesteld dat Johan zijn plaats in de ondersteuningsgroep overneemt. ‘Op zoveel onverwachte loyaliteit naar de expeditie heb ik enthousiast gereageerd door meteen kamp 3 te contacten. Rob heeft Johan zelf overtuigd van zijn motieven.’
Nu zit Rob in kamp 3 en Johan op Noord-Col bij X in de tent.
| |
| |
X stelt voor dat Mathieu en ik morgen nog een keer de route verkennen en dan afdalen. Wij kijken elkaar verbaasd aan.
‘Xander, we begrijpen het niet helemaal. Wie ondersteunen Han en Gerard? Over.’
‘Hallo Mathieu. De ploeg bestaat uit Han en Gerard, het toppaar. Verder de ondersteuners Johan en Ronald. Frank gaat zo hoog mogelijk mee om te filmen. Over.’
Abrupt verbreekt Mathieu de verbinding. Dit plan is zo idioot dat we tijd nodig hebben om het te laten bezinken. Ronald? Is die ook nog op Noord-Col? Ik dacht dat hij had laten weten dat hij het voor gezien hield.
‘Johan en Ronald,’ mompel ik.
‘Ja, en vriendje Frank,’ vult Mathieu aan.
Weet Xander wel waarmee hij speelt? Als die groep van vijf hier morgen aankomt is het nog maar helemaal de vraag wie naar de top gaat en wie niet. Weten Han en Gerard al dat zij gedegradeerd zijn tot ondersteuners? Plotseling vinden ze daar dat wij te uitgeput zijn om buiten wat zinloos verkenningswerk nog iets nuttigs te doen. Johans gekte heeft als een virus toegeslagen.
Het is donker en Mathieus koplamp geeft nog maar een zwak schijnsel als hij weer met X spreekt. Mathieu lijkt standvastig en ik ben het hoe dan ook met hem eens. Door het geloei van de wind en het geratel van de tent kan ik het gesprek niet volgen. Ze hebben het over coup, bewaking, afspraken, ondersteuning, lancering, loyaliteit en compromis. Alleen de antenne van de walkietalkie, de bivakmuts en de neus van Mathieu zie ik boven de slaapzak uitsteken.
Dan worstelt Mathieu zijn hoofd uit de slaapzak en zegt dat de walkietalkie kapot is. Hij ontvangt nog heel zwak X's signaal, zenden kan hij niet meer. Het kreng hield ermee op op het moment dat X eiste dat wij akkoord gaan met een gewijzigd plan, en: ‘Zo niet, dan is de expeditie hiermee beëindigd.’
Op die manier stoppen, dat willen we niet en een uur lang zit Mathieu te pielen met draadjes en accu's tot we met drie piepjes duidelijk maken dat we X's plan accep- | |
| |
teren. Ik weet niet precies welk plan en vraag het ook niet aan Mathieu. Ik ben in een wereld terechtgekomen waar de zinnen die ik hoor niet meer corresponderen met mijn werkelijkheid. Ik vlucht in mijn slaapzak. Probeer me te verbeelden dat de expeditie is geslaagd. Wie en hoe, dat geeft niet. Maar ik zie een lange draad, die op het ritme van het suizende bonzen in mijn oren langer en breder wordt. Als niemand eraan komt gaat het goed, maar hij raakt verward en vergroeit tot een wanstaltige bal met gore uitsteeksels die uit blijft dijen. Ik moet hem in de gaten houden en dat lukt niet meer. Hij wordt te groot om nog te kunnen bedenken en mijn hoofd knapt.
Als ik wakker schrik herken ik de nachtmerrie die ik in mijn jeugd vaak had. Radeloos en in paniek werd ik dan wakker. Nu hoeft dat niet, maar meer dan twintig jaar had ik nooit meer aan dat wanhopige beeld gedacht en ik voel de angst en de paniek van het kleine jongetje weer.
Ik praat nog even met Mathieu.
‘Weet jij of wij nog ondersteunen?’ vraag ik.
‘Dat is open. Alleen Johan komt met Han en Gerard.’
Op zaterdag 9 oktober stormt het 's morgens nog onverminderd hard. Mathieu en ik verkennen niets en blijven in de tent wachten op de klimmers die we kamp 4 hebben zien verlaten. In de loop van de middag wordt het grauwer, we vermoeden dat ze zijn omgekeerd. Met Mathieu spreek ik af dat we tot half zes zullen wachten en afdalen als ze er dan nog niet zijn.
Om vijf uur is de tent met wolken omhuld. Opeens horen we de stemmen van Han en Gerard. Ze kruipen gauw bij ons in de tent en klagen over koude gezichten. Opgewekt vertellen we elkaar wat we de afgelopen dagen hebben meegemaakt.
Dan komt Johan. Hij ziet er vermoeid uit. De binnenkant van zijn skibril is bevroren, aan zijn baard hangen grote stukken ijs. Gretig drinkt hij de warme limonade. Johan bedankt ons dat we hem weer hebben geaccepteerd. Mathieu mompelt iets van ‘confirmeren van de
| |
| |
ontstane situatie’. Niemand zegt het, maar het is onmogelijk nog te bedenken waarover we ons precies druk maakten.
Johan zegt nog iets over zijn Changtsebeklimming, maar ik luister al niet meer. Als je je hoofd buiten de tent steekt en die kant opkijkt zie je dat het een berg van niets is.
De wind blijft aan de tent rukken; ik denk dat ieder weet dat er morgen niets anders opzit dan afdalen. We hebben het uiterste gedaan.
‘Het kan ook nog mooi worden,’ zegt Johan.
Hij heeft post bij zich. ‘Zondag 5 sept. Liefste Bart. Ik zal maar meteen met de deur in huis vallen. Afgelopen nacht om vier uur is je vader overleden,’ schrijft Jet.
‘Vrijdag was hij opgenomen in het ziekenhuis. Hij was te ziek en je moeder kon het niet meer aan. In ieder geval is hij heel rustig en zacht gestorven. Wij waren er allemaal bij.’
Met tranen in mijn ogen schuif ik zover als maar kan achter in de tent en lees verder: ‘Het is inmiddels 6 september. Gister wist ik niet meer hoe ik alles op moest schrijven. Ik was zo moe en verdrietig.’
Uit foto's was zaterdag gebleken dat een long het niet meer deed en dat hij zou sterven. ‘Je moeder zat veel te bidden en hield zijn hand vast. Het ademen ging ook steeds moeilijker. Ik ben 's nachts na een stevige huilbui op bed gaan liggen. Om drie uur kwam je broer me halen. Hij had eindelijk je zus aan de lijn gehad en zij kwam om tien voor vier. Tien minuten later is hij gestorven. Heel zacht en rustig. Het was net of hij had gewacht.’
De anderen kijken wel naar me maar zeggen niets. Ik hoor ze praten over de slaapplaatsen: de North Face-tent is voor het topteam, Johan en ik verhuizen naar de boxtent.
In de Franse tent is het onaangenaam. De rits is kapot, de slaapmatten ontbreken en er is geen binnentent. Als isolatie leggen we rugzakken, touwen en voedselzakken op de vloer en ik nestel me tussen het stevige
| |
| |
lichaam van Johan en het ijs dat tegen de achterkant van de tent zit geplakt. Als ook Johan goed ligt bevestig ik de maskers aan de zuurstoffles.
Ik vertel Johan dat mijn vader vijf weken geleden is doodgegaan en ik lees hem de brief van mijn moeder voor: ‘De ademhaling ging steeds sneller. Ik begreep dat een long volliep en de andere te veel voor het hart moest doen en toen liep het, gelukkig voor hem en voor ons, af.’
Als ik ben uitgelezen vraagt Johan of ik de brief voor een tweede keer wil voorlezen.
‘Het past bij vandaag en deze weken is iets in mij doodgegaan,’ zegt Johan dramatisch. Ik lach, maar hij vertelt van de sombere beelden die hij ziet als hij zijn ogen sluit. Iedere schets eindigt met Gerard Jansen die breed zittend voor zijn zwarte vleugel Wagner speelt.
Johan is een groot gedeelte van de nacht onrustig. Als in coma slaapt hij en rukt aan zijn zuurstofmasker waardoor hij naar lucht begint te happen. Als ik probeer hem wakker te schudden reageert hij verward. Telkens druk ik het masker op zijn gezicht en draai de regelaar hoger zodat hij meer zuurstof krijgt. Het is Johan, maar de hele nacht ben ik met Pa in de weer. Eenmaal wordt hij zo wild dat ik hem een dreun moet geven om hem te kalmeren.
Zondagochtend stormt het nog steeds. We breken de tenten op en dalen af.
Als ik Noord-Col bereik komt Xander me tegemoet. Hij slaat een arm om me heen en troost me.
's Avonds ben ik terug in kamp 3. Rob wacht mij daar op. Hij vertelt dat Gerard J en hij al twee wreken van Pa's dood weten. Door de wispelturige briefcontrole in Peking komt de ene brief sneller dan de andere. Zij wisten niet of ik het wist en wilden er niet zelf over beginnen. Hij heeft nog een brief van Jet.
‘Vandaag heb ik Juutje bij mijn ouders gebracht en ben ik je moeder gaan helpen. Je vader ligt thuis op- | |
| |
gebaard, heel mooi. De begrafenis is geregeld. Naar het kerkhof rijdt hij stapvoets langs de winkels over de Nieuweweg.
Ik werd zojuist opgebeld en hoorde het afschuwelijke bericht dat Eelco en Mathieu in een lawine terecht waren gekomen. Wat verschrikkelijk. Ik hoop dat Eelco het redt. Mijn god, Bart, wat een ellende allemaal.’
| |
Zaterdag, 16 oktober 1982. 10.00 uur. Basiskamp
‘Return Cargo Dutch Mount Everest Expedition’ staat met grote zwarte letters op de felgele stickers die ik met Gerard van S op de dozen plak. Vette zwarte randen omzomen het geel. Dozen in rouw.
Uit elke doos die is ingepakt halen we de lijst waarop staat wat erin zit. We plakken de kleppen en naden met stevige tape dicht en schrijven op de stickers het nummer van de lijst. ‘Honderddertig’ hebben we net gehad.
Twee uur geleden kwamen de drie vrachtwagens luid toererend het kamp binnenrijden. Eergisteren waren ze vertrokken uit Lhasa. De echte wereld komt weer naderbij. Na de begroeting van de chauffeurs zijn we begonnen met het laden van de twee wagens die vandaag al weer vertrekken. Gerard J en Johan staan bovenop de grootste om van Rob en Ronald delen van de Chinese legertenten aan te pakken. Het gewatteerde tentdoek hebben ze al vastgebonden, maar de ijzeren stangen en pijpen van de tentframes hebben allerlei uitsteeksels waardoor het moeilijk is ze zo neer te leggen dat ze de dozen niet zullen beschadigen.
13.30 uur. China is boos op ons. Om een stel lepels, vorken en messen. De Chinezen hadden verwacht dat zij die, net als de meeste keukenspullen, van ons zouden krijgen, maar Frank, die op kamers gaat wonen, wilde ze hebben en had ze in zijn doos gestopt. Dus oorlog. Net smeet de tolk met een van de stoeltjes. ‘Geen bestek, dan willen we jullie stoelen ook niet.’ Pema snelde toe om de weggeworpen stoel te claimen, maar dat viel bij de tolk
| |
| |
helemaal in slechte aarde en hij begon verbeten met een bamboestok op Pema in te slaan. Op zijn hoofd en toen Pema wegrende op zijn rug en armen. Mep na mep ontlaadde zich de twee maanden frustratie van het gedwongen onderhandelen met die stomme Hollanders in dat vreselijke Tibet. We begonnen met een ruzie om de grootte van de nationale vlaggen en vertrekken met onenigheid over waardeloos bestek. Binnen de mislukte expeditie is zelfs ons huwelijk met de Chinezen gestrand en krijgt de omgeving, Tibet, het te verduren.
Toen Pema buiten zijn bereik was bleef de tolk voorovergebogen staan, rochelde eens goed, greep naar zijn jaszak waaruit hij een sigaret haalde, strekte zich en keek naar ons. Terwijl hij zijn sigaret aanstak keek hij weer even dom als altijd en lachte.
Nu krijgen China en Frank ieder de helft van het bestek. China houdt het stoeltje en Tibet wordt niet meer vervolgd.
We zijn zo goed als klaar met inpakken. Vanmiddag wil ik nog naar de plaats van het vroegere Engelse basiskamp lopen. Ik weet nog niet of ik het grafschennis vind als ik de steen met ma van Mallory mee zou nemen. Het monument is immers verdwenen, er valt dus niets te schenden. Maar Mallory's graf staat nog altijd even fier en helder in het zuiden te schitteren. Aan de top hangt een strakke wolkenvaan, maar over hoe hard het daar nu waait praat ik allang niet meer. Het lijkt zo lang geleden dat ik er klom.
20.10 uur. We eten met zijn allen in de keukentent. De Chinese kok maakt in de grote drukpan momo's, witte ballen van gemalen vlees en groente met deeg aan de buitenkant. Zo bijeen zijn we voorzichtig en praten alleen over concrete dingen: over de reis terug naar Lhasa en over het eerste warme bad. We maken grapjes, ontwijken gevoelig toespelingen. Wij zijn weer aardig. Over Johans solotocht op de Changtse zwijgen we. Wang heeft zich er erg over opgewonden: ‘It's a diplo- | |
| |
matic stupidity, you frustated the protocol.’ Hij wil er in Peking in het bijzijn van allerlei functionarissen verder over praten, maar ik denk dat als wij onze mond erover houden hij er niet over zal beginnen. Voor zijn reputatie is het niet goed de controle te hebben gehad over een expeditie waar dit soort zaken gebeuren en met zijn stalinisme is het simpel het verleden bij te vijlen. Onze expeditie is er straks een die geen succes had, en zonder dodelijke ongevallen. Gewoon een van de vele expedities die niet slagen.
Ik begrijp van Xander dat hij het prettig vindt dat we ‘in harmonie’ de berg zullen verlaten: ‘Er is nog enigszins een show van gemaakt.’ Hij suggereert dat ook een hecht team met die storm geen schijn van kans had gehad en vergeet dat het mooi weer was toen wij met Eelco sleepten.
Van de hoogte die ik vorige week alleen bereikte hebben we 7850 meter gemaakt. Symbolisch duizend meter lager dan de top. Zo riekt het hoogste punt van de expeditie zeker niet naar succes.
Vanmiddag vond ik bij het Engelse basiskamp Mallory's steen weer. Een paar uur heb ik daar gezeten.
22.20 uut. Han en Gerard J zijn nog even bij Rob en mij op bezoek. Muziek kunnen we niet meer draaien, de doos met de recorder staat al op de vrachtwagen. Over de expeditie wordt alleen met woede gesproken. Gerard verwijt zichzelf dat hij na de weigering van Ronald en Johan om te helpen met Eelco te sjouwen, zijn spullen niet heeft gepakt en naar huis is gegaan: ‘Toen ben ik Johan kwijtgeraakt.’
Ikzelf weet niet goed hoe ik moet kijken naar wat er gebeurd is en waar het precies fout is gegaan: ‘Het was niet eens een slechte film, want daarin loopt meestal nog een echte schurk rond. Hier was de grootste boef, Ronald, een onhandig gespeelde schurk.’ Maar ook de parabolen die we verzinnen geven geen goede verklaring van ons gedrag.
We praten over het idee van een nieuwe expeditie.
| |
| |
Over twee jaar vanuit Nepal. De route van Hillary en Tensing. Van de wind heb je daar waarschijnlijk minder last, want we hoorden op de radio dat de Canadezen op 5 oktober de top hebben bereikt. Dat vliegtuigje.
Han paait me sinds gisteren met het voorstel samen met hem die expeditie op te starten. Hij wil de klimleider zijn, maar heeft geen tijd om te organiseren. Ik heb nu geen zin om over een nieuw plan te praten en pak Jets brief:
‘Mijn vorige brief stopte op de dag dat ik van jullie ongeluk had gehoord. Vandaag kreeg ik jouw brief die een dag voor het ongeluk eindigt. Je schrijft over Xander en over de broeierige sfeer. Ik kan het zo moeilijk begrijpen, maar vorige week stond in de krant met het verslag van Eelco's ongeluk dat er spanningen zijn en dat jullie slecht weer hebben. Maar ik begrijp dat het nu beter gaat, want vandaag las ik dat Xander gezegd heeft dat jij een van de gegadigden bent voor de top. Heel leuk hoor, maar ook eng.
Juutje zei pas na lang nadenken dat ze het niet lief van je vond dat je naar de Everest was. Zij combineerde jouw afwezigheid steeds met je vaders dood. Maar vandaag riep ze: “Opa Bep is dood en pappa op de top.”’
| |
Zondag, 17 oktober 1982. 8.00 uur. Basiskamp
De stapel lege dozen brandt. Metershoog schieten de vlammen uit het karton dat openknapt. Alle tenten zijn afgebroken en worden in de vrachtwagen gelegd. Over een uur vertrekken we.
|
|