heeft de gele lap in haar hand. Ze staan bij een put. Daar verdwijnt de ster in. Nu is Esther aan de beurt. Esther vindt het niet erg. Ze laat mevrouw Helsloot rustig haar gang gaan.
‘Kom kinderen, we gaan verder.’
Ze stappen weer op de step. Esther staat voorop, zij achter.
‘Verdorie!’ roept mevrouw Helsloot en ze doet een hand voor haar mond. ‘Moet je nou eens kijken, Rachel!’
Ze wijst naar haar jas, waar net nog de ster was.
‘Je kan precies zien, waar die rotster heeft gezeten. De rest van je jas is lichter blauw dan het plekje waar de ster zat. Esther, zorg dat je hoofd voor de borst van Rachel blijft.’
Doodsbang is ze. Ze voelt dat ze zweethanden heeft en haar hart bonst in haar hals. Ze wil terug naar huis, naar pappa en mamma. Ze wil helemaal niet onderduiken. Stel je voor dat er moffen zouden komen en zij zouden die blauwe plek zien.
‘Heinz,’ zal de ene mof tegen de andere zeggen. ‘Dit kind heeft haar ster afgedaan en dat mag niet. We zullen haar arresteren.’
Als ze een kwartier hebben gelopen zegt mevrouw Helsloot:
‘We zijn er. Gauw naar binnen.’
Ze komen in een huis, waar drie meisjes en een meneer aan tafel zitten.
‘Dit zijn mijn man en mijn kinderen.’
‘Dag meneer.’ Ze geven de man van mevrouw Helsloot een hand.
‘Doe je jas maar uit,’ zegt de meneer. ‘Mijn God, Tine,