Toneelwerken
(1975)–Jan Vos– Auteursrechtelijk beschermd
Regelnummers proza verbergen
| |
[pagina 99]
| |
[pagina 101]
| |
AAN DE LIEFHEBBERS.
Dewijl dit Treurspel van eenige baatzoekende menschen, buiten kennisse van de Poëet, zeer slordig en vol misslagen nagedrukt is, en noch mocht nagedrukt werden, tot nadeel van anderen, wert een yder gewaarschuwt, dat d'Autheur geen exemplaren voor de zijne kent, dan die by Iacob Lescaille gedrukt zijn. Ga naar voetnoot+ | |
[pagina 103]
| |
OPDRAGHT
| |
[pagina 104]
| |
10[regelnummer]
Doorluchtige van Baerle,Ga naar voetnoot10-12
Ghy kostelijke paerle,Ga naar voetnoot11
Aen Amstels Wapenkroon.
13 Wy offeren op 't autaar van Uw' E. onpartijdige oordeel, onze eerstelingGa naar voetnoot13Ga naar voetnoot13-15 14 ARAN en TITUS, of Wraak en Weerwraak, onze misgeboorte, of, om 15 recht te noemen, onze wanschepsel, bezwachtelt met de zoo ware als oudeGa naar voetnoot15 16 spreuk:
Wacht u voor de geen die van Godt getekent is.Ga naar voetnoot17
18 op hoop, dat onze schrikdier d'oogen van Uw' E. verstand, zoo verschrikkenGa naar voetnoot18 19 en mishagen zal, dat gy het de stralen uwer gunst zult weigeren, en zoo 't 20 Uw' E. zoo mishaagt, zoo zullen wy, door zulk een mishagen, ons niet meer 21 met het ranke en roerelooze schip van onze vermetelheid, in de grondeloozeGa naar voetnoot21 22 zee der heilige Poëzijen begeven; om niet, door de bulderende stormen der 23 lasteraren, in de gevaarlijke klippen der algemene oordelen te vervallen: wantGa naar voetnoot23 24 zoo onmogelijk als 't een Vorst al de werelt wel te beheerschen is, ja zoo on-Ga naar voetnoot24 25 mogelijk als de Natuur een berg zonder dal kan maken, zo, en noch onmoge- 26 lijker, is 't een pen alle oordelen te behagen. Maar ik twijffel aan Uw' E. mis-Ga naar voetnoot26 27 hagen, overmits de grootste verstanden vaak de nieusgierigste van oogen zijn,Ga naar voetnoot27 28 en by wijlen staren op schepselen, die Natuur de gevoegelijke maat der lede-Ga naar voetnoot28 29 maten, en juiste hoogselen en diepselen van hare vormen, heeft geweigert;Ga naar voetnoot29 30 'tzy dat zy 'er iet wonders, of de volmaakte ommetrek van hunne eigen leestGa naar voetnoot30 | |
[pagina 105]
| |
31 in speuren; want de zon blinkt nooit klaarder dan in de omhelzinge der wol- 32 ken: dies gelijk is de volmaaktheid nooit volmaakter dan in de verzellinge derGa naar voetnoot32 33 mismaakte. 'tzy hierom, of ten minsten om de geesten uit te spannen, als deGa naar voetnoot33 34 herssenen afgeslooft zijn, van de hoogte der Hemelen te meten, de diepten der 35 Zeên te peilen, de Aardbodem te omvademen, de Natuur te ontleden vanGa naar voetnoot35 36 bezielde en onbezielde dingen, de Poëzy, het goddelijkste van alle, op vasteGa naar voetnoot36 37 voeten te zetten. Heeft Uw'E. zoodanigen mishagen,
Zoo acht ons eersteling 't getal der lastermonden,
Als d'ongenaakbre Maan het bassen van de honden.
39 Doorluchtige Man, ontfang onze wanschepsel op zulk een wijs alsze Uw' E. 40 geoffert word: zoo blijf ik
Uwer E. alleronderdanighste leerling,
In Amsterdam, den 27 van VVijnmaand, 1641.
JAN VOS. | |
[pagina 106]
| |
De Glazemakers handt,
Die jonge lauren plant,
Aen Amstels glaze plassen,Ga naar voetnoot3
Die t'zijner on-dood wassen:Ga naar voetnoot4
5[regelnummer]
Is dichtend', zoo zy wasGa naar voetnoot5
In 't dichten van 't Gelas.Ga naar voetnoot6
Dicht en doorluchtigh waeren,Ga naar voetnoot7
Haar ambachts eerste waeren:Ga naar voetnoot8
Doorluchtigh, dicht en fijnGa naar voetnoot9
10[regelnummer]
En spiegel-glazigh zijnGa naar voetnoot10
Haer onvoorziensche dichten:Ga naar voetnoot11
Zy spiegelen, zy lichten,
Zy strecken voor een bril.Ga naar voetnoot13
Men dichte zoo men wil,
15[regelnummer]
My dunckt het beste dicht is,Ga naar voetnoot15
Dat helder, fijn, en dicht is.Ga naar voetnoot16
Constanter.
| |
[pagina 107]
| |
Op het hooghdravend Treurspel van
JAN DE VOS Glazemaker. Siet hier de kunst op 't hooghst, de Schouburgh op zijn top,
Het Treurspel op zijn wreedst, de wraeklust vol van krop.Ga naar voetnoot2
Noyt daverd het aeloud tooneel met meer gespooks,Ga naar voetnoot3
Noyt sachmen by de Griek meer bloedgespat noch rooks.
5[regelnummer]
Orestes houd u mond. Andronikus die raest,
En dubbelt wee op wee, en wraek op wraek, verbaest.Ga naar voetnoot6
Medea stilt u toorn, laet Thamera vol gals,Ga naar voetnoot7
Uytbulderen voor 't volk, en liegen door haer hals.Ga naar voetnoot8
Boosdadigh Pelops huys, zwijght van u moordery,Ga naar voetnoot9
10[regelnummer]
Nu Aran hoopt op een en torst zijn schelmery.
Waer wasser oyt een disch gesteurt met meer geraes?Ga naar voetnoot11
Dan daer de kinders zijn haers moeders laetste aes.Ga naar voetnoot12
Cassandra wort geschent in Roselijns gewaet,Ga naar voetnoot13
Geknot van tong en handt en eer, door 's Moors verraet.
15[regelnummer]
Hier klaeght d'Onnozelheyt. hier dolt een Hercules.Ga naar voetnoot15
Hier krijght de Strengheyt en Barmhartigheyt haer les.Ga naar voetnoot16
Hier strijt de Kaizars kroon met d'ongetoomde min.
Hier kijft de oorlooghs mond met 't geestlijk hofgezin.Ga naar voetnoot18
Ik stae gelijk bedwelmt en overstolpt van geest.
20[regelnummer]
De Schouburg wort verzet, en schoeyt op hooger leest.Ga naar voetnoot20
Rijst Sophocles weer op? stampt AEschylus weer hier?Ga naar voetnoot21
Of maekt Euripides dit ongewoon getier?
Neen. 't is een Ambachtsman, een ongelettert gast,
Die nu de gantsche rey van Helicon verrast.Ga naar voetnoot24
25[regelnummer]
Die noyt gezeten heeft aen Grieks of Roomsche disch,Ga naar voetnoot25
Wijst nu de weerelt aen, wat dat een Treurspel is.
| |
[pagina 108]
| |
Athenen las het Spel, en sprak; ik schrijf niet meer,Ga naar voetnoot27
Die ons door glas verlicht, verduystert al ons eer.
CASPAR VAN BAERLE.
Op ARAN en TITUS,
Of
Wraak en Weerwraak
van JAN de VOS. Den Adelaar gelokt van 't Capitool beneden,Ga naar voetnoot1
Viel op een's Leeuwen aas, dien drijft de Wraak tot moord,Ga naar voetnoot2
Daar 't Roomsch gevogelte het naar gekerm afhoort.Ga naar voetnoot3
En zweert het dier, met moêr en jongen, te vertreden;
5[regelnummer]
Dies Dwinglandy verschijnt in grouwelijke kleden;Ga naar voetnoot5
De Nijd, wiens ommetrek noit reedlijk oog bekoort,Ga naar voetnoot6
Raakt op de been, en brengt de felle Bloed-dorst voort.Ga naar voetnoot7
Melpomene, de Wraak hier ziend in volle leden,Ga naar voetnoot8
Sou' den ontaarden mensch dit woedende gedrochtGa naar voetnoot9
10[regelnummer]
Niet schrikken, zeidz', indien 't ter Schouburg wiert gebrocht?
Mit vat DE VOS dat woord, en opent de gordijnenGa naar voetnoot11
Van het bebloed' tooneel der dieren wreed van aart
In menschen schijn. Och! wild ons 't quaat in 't hert verschijnenGa naar voetnoot13
In sulk gewaad, wie bleef voor 't quaatdoen niet vervaart.
I. vander Burgh.Ga naar voetnoot*
| |
[pagina 109]
| |
Op het Treurspel
van JAN de VOS.
De Wijngodt (zo de Griek, een kluchtige Poëet,Ga naar voetnoot1Ga naar voetnoot1-10
Verzierd) met Xanthias zijn knecht een reyze deedGa naar voetnoot2
Naer d'onderaerdsche Goôn, om vonnis daer te haele,
Wie best treurspelen schreef, in zijne moeders taele,
5[regelnummer]
De wyze Euripides, oft schrandere AEschylus,
Daer van d'omstaender niet durfd' óórd'len zo oft dus:Ga naar voetnoot6
Waerom dat Bacchus, om de twistzaek recht te scheyden,Ga naar voetnoot7
Een yders vayrzen in een juyste weeghschael leydde;
Op dat de waerheyd uyt 't gewicht der vayrzen bleek,
10[regelnummer]
En AEschylus den kroon Euripides afstreek:Ga naar voetnoot10
Maer hadde Bacchus met een onpartijdig ooge
Dit treurspel tegens d' oude eens ernstigh opgewogen,
Hy had JAN VOS vereert met een gewijde palm,
Om dat hy nu verstrekt der ouden wedergalm.Ga naar voetnoot14
15[regelnummer]
Liefhebbers, wie ghy zijt, komt ziet, van wat vermogen
Een geest is, schoon hy niet in 't school is opgetogen.Ga naar voetnoot16
Een Glazemaker, die niet dan zijn moeders taelGa naar voetnoot17
En kan, verdooft de glans bynae van all te mael
De Dichters. Dies wy schier vrymoedig mogen spreeken;
20[regelnummer]
Wijkt Spanjen, Vrankrijk, wijkt zelf Romen, ja, wijkt Greeken.Ga naar voetnoot20
Ik weet niet of'er wel yet grooters oyt uyt quam.
Schept moed, o nieuwe hoop van 't magtigh Amsterdam,
En volgt de stappen van den Drost, van Vondel, Huygen,
En wilt de hengstebron met lust en yver zuygen,Ga naar voetnoot24
| |
[pagina 110]
| |
25[regelnummer]
Zoo zal men t'zijner tijd noch zeggen, dat uw' vayrs
Meê wayrdig wezen zal de Sophocleesche layrs.Ga naar voetnoot26
VECHTERSEN.Ga naar voetnoot*
| |
[pagina 111]
| |
Inhoud.1 Toen Titus Andronikus, een dappere Veldoverste der Romeinen, na 't verdelgen 2 der Gotten, hare Koninginne Thamera, te Roomen op 't Kapitolium, in TriomfGa naar voetnoot2 3 gevangen brocht, werde Saturninus toen Kaizer van Roomen, zoo bevochtenGa naar voetnoot3 4 door de schoonheid des Koningins, dat hy 'er de septer, tot loon van weermin,Ga naar voetnoot4 5 bood, 'twelk zy hem weigerde. Ondertusschen waren de Wichelaars bezigh,Ga naar voetnoot5 6 om Aran, 't welk een Moor was, in't byzijn van Saturninus, voor 't outaar van 7 Mars, te offeren: de Gotsche Koninginne, die hare gevange Veldoverste, wiens 8 boel zy was, in de handen des Wichelaars zag, poogde hem, zoo door haarGa naar voetnoot8 9 zelfs ten offer te bieden, als door gebeden, te ontzetten; 't welk Saturninus, opGa naar voetnoot9 10 voorwaarde van hare weêrliefde te genieten, bewilgden, schoon Titus en alle 11 de Wichelaars de Moor ten offer doemden. Aran door zulk een oorzaak opGa naar voetnoot11 12 Titus gebeten, besluit, terwijl 't Hof op de jaght is, 't huis van Andronikus uit te 13 roejen, tot welk een hulp hy Quiro en Demetrius, de Zonen des Gotsche Ko-Ga naar voetnoot13 14 ningins, naar lange tegenstreving, zoo vervoerde, dat zy Bassianus, des KaizersGa naar voetnoot14 15 broeder, en vryer van Rozelyna, d'eenige Dochter van Titus, vermoorde, en 16 Rozelyna niet alleen schenden; maar, op dat het schelmstuk niet gemelt zou 17 worden, de tong en handen af snijden: hy zelf werpt Klaudillus en Gradamard, 18 twee Zonen van Titus, in een put, daar hy alree een hellemet met goud begravenGa naar voetnoot18 19 had, en strooiden 'er voorts een zekere brief, die als ofze door de moorders 20 geschreven was, aan Pollander en Melanus, de jongste zonen van Titus, kond- 21 schap zou doen, hoe dat zy Bassianus, met hunne broeders vermoort hadden 22 op de zelfde plaats, daar zy de hellemet met goud, dat quansuis 't loon van | |
[pagina 112]
| |
23 deze moorden zoude zijn, begraven hadden, om niet door de munt beklapt teGa naar voetnoot23 24 werden. Zoo dra als den brief van Titus gevonden en door Saturninus gelezen,Ga naar voetnoot24 25 en 't goud voor den dagh gebraght was, werden Pollander en Melanus met deze 26 moorden beticht, waar over Saturninus hun ter dood veroordeelde. De Moor, 27 hier meê niet vernoeght, maakt, terwijl dat Pollander en Melanus gerecht wor- 28 den, Titus de Vader wijs, dat de Kaizer zijne zonen, zoo hy hem zijne rechte- 29 hand wilde leveren, verschoonen zal; die hy daar op afkapt en aan den Kaizer 30 stiert; Quintus de staatjongen van Aran brengt hem uit last zijns Heers, inGa naar voetnoot30 31 plaats van zijn Zonen, de hoofden, en zijne afgekapte hand: Titus, door zulk 32 een wreetheid aan 't razen, doch door aanspraak van Lucius, zijn oudste Zoon,Ga naar voetnoot32 33 die overmits dat hy zijne Broeders met geweld ontzetten wilde, 't land ontzeidGa naar voetnoot33 34 was; en Markus zijne Broeder weêr aan 't bedaren geraakt, zweert, op de 35 aanhitzing van de geesten der vermoorden, Roomen tot de grond te verdelgen; 36 waarop Lucius de Regementen van zijne vermoorde broeders naar de Stadt 37 voerde, en vind Aran, verzelschapt met Quiro en Demetrius, die hem de hoe-Ga naar voetnoot37 38 danigheid van Rozelynas verkrachtinge vertellen: Lucius hier door geterght, 39 krijght Aran, naar eenige tegenstand, dewijl Quiro en Demetrius hun op deGa naar voetnoot39 40 vlucht begeven, gevangen, en stierde hem voorts, in een besloten koets, naar 41 't Hof van zijn Vader, daar Rozelyna, Askanius, 't zoontje van hare broederGa naar voetnoot41 42 Lucius, 't Boek der Herscheppinge, overmits datze de vrouwekracht vanGa naar voetnoot42 43 Thereus zagh, uit zijne handen pooght te nemen; maar eer 't jongsken, van zijneGa naar voetnoot43 44 moey vervolgt, naar zijn grootvader liep, die door Rozelyna aangewezen, deGa naar voetnoot44 45 verkrachting van Philomela las, en gekomen daar de Poëet zeid, maar heeft deGa naar voetnoot45 46 jongemaagd verkracht, zoo sloegh zy haar Vader 't boek uit de handen, als of zy 47 wilde zeggen, dat zy op zodanigen wijs verkracht was, waar op dat zy vanGa naar voetnoot47-51 48 Markus, 't welk haar Oom was, geleerd, de namen van die haar verkracht 49 hadden, met een stok in 't zand schreef. Thamera, die door hare Zonen kond- 50 schap had, dat Aran van Lucius gevangen was, verschijnt Titus, met hare zoons, 51 die zy hare gespelen noemde, in de gedaante van de Wraak, en zoekt hem doorGa naar voetnoot51 52 zulk een middel wijs te maken, dat Lucius om de Moor te ontzetten en hemGa naar voetnoot52 53 van kant te helpen, de oorzaak van alle de schelmery is. Titus, die haar aan de | |
[pagina 113]
| |
54 spraak kende, veinst 't zelfde te gelooven; dies hy haar, op voorwaerde dat zyGa naar voetnoot54 55 'er in de gedaante van zijne bode zou vervormen, om Saturninus stierde. ZooGa naar voetnoot55 56 dra als Thamera vertrokken waar, vermoorde hy 'er zonen, en deê de spierenGa naar voetnoot56 57 braden en 't bloed met wijn mengen, dat hy 'er, na dat zy met Saturninus op de 58 uitvaart van Lucius, die tot loon van 't quaat, uit last van zijnen Vader, zoo hyGa naar voetnoot58 59 zeide, 't hooft afgeslagen was, 't vleesch gegeten had, deê drinken, en deGa naar voetnoot59 60 hoofden door zijn dochter Rozelyna vertoonen, dien hy daar op, om niet totGa naar voetnoot60 61 grooter ramp te komen, doorsteekt; en Aran, na dat hy hem door eenen lozenGa naar voetnoot61 62 zoldering, in een kolk van vuurs deê vallen, tot assche verbrande, en Thamera, 63 in byzijn van Saturninus, 't hert afstoot; 't welk Saturninus Titus met gelijkeGa naar voetnoot63 64 munt betaalde; waar over Lucius de Kaizer de doodsteek geeft, en bekomt door 65 zulk een wraak de Roomsche Kroon.Ga naar voetnoot65 66 Het Tooneel is in en om Roome, het Treurspel begint, met den dagh, enGa naar voetnoot66 67 eindigt, in de andere nacht.Ga naar voetnoot67 | |
[pagina 114]
| |
Personaadjen.Saturninus, Kaizer van Roomen.Ga naar voetnoot* Markus Andronikus, broeder van Titus Andronikus. Titus Andronikus, Veldtheer der Roomeinen. Lucius, oudste zoon van Titus Andron. Pollander, Zonen van Titus Andron. Melanus, " " Klaudillus, " " Gradamard, " " Askanius, 't zoontje van Lucius Andron. Rozelyna, Dochter van Titus Andron. Bassianus, Kaizers broeder en vryer van Rozelyna. Thamera, Koningin van Gotland, Kaizers bruid, en Arans boel. Quiro, Zonen van Thamera. Demetrius, " " Aran, een Moor, Veldheer der Gotten. Leeuwemond, Wichelaar. Quintus, Staatjongen van Aran. Tacitus, Bode. Rei van Roomsche Burgers. Rei van Tempeliers. Rei van Gotten. Rei van Roomsche Ioffren. Rei van Andronizenzer Ioffren.
Zwijgende:
Roomsche Raden. Roomsche Rechters. Vier Kornellen. Philippus. Kamillus. | |
[pagina 115]
| |
ARAN EN TITUSHet eerste bedryf.
Saturninus, Markus Andronikus. Bassianus. Roomsche Raden. Rei van Roomsche Burgeren
Saturninus.
Wie zal den Adelaar zijn taje wieken fnuiken,Ga naar voetnoot1-4Ga naar voetnoot1
Nu Titus strijdbre bijl de Gotsche Leeuw doet duiken
Voor 't heilig Kapitool? en slaat Augustus merkGa naar voetnoot3
In 't dartele sieraadt van 's vyands metselwerk.Ga naar voetnoot4
Burgers.
5[regelnummer]
Lang leef Andronikus.Ga naar voetnoot5
Saturninus.
Hoe schaatren alle volken!
De Faam draagt Titus lof door 't drift der bruine wolken:Ga naar voetnoot6
De wijde werreld waagt van zulk een Scipion,Ga naar voetnoot7
Die 't Roomsche Rijk bestraalt gelijk de middag zon.
Titus Andronikus. Thamera. Quiro. Demetrius. Pollander. Melanus. Klaudillus. Gradamard.
Titus.
O Roome rijk van roem! wat torst uw' hoofd al kroonen!
10[regelnummer]
Wat zwaait uw hand al gouds! wat drukt uw voet al troonen!Ga naar voetnoot10
| |
[pagina 116]
| |
Hoe zijt gy staâg omheint van Roomlus Ridderschap!Ga naar voetnoot11
Gy zijt tot op de top van Alexanders trap!
Heeft godt Augustus ooit, bestuwt van yzre drommelen,Ga naar voetnoot13
By 't hitsen der trompett', en 't moedigen der trommelen,Ga naar voetnoot14
15[regelnummer]
Den Persiaan geparst, en buuren van den Nijl?Ga naar voetnoot15
Uw' hopman heeft in 't Noordt, gewapent met de bijl,Ga naar voetnoot16
De grenzen van Euroop, zeeghaftig op gaan bijten;Ga naar voetnoot17
En keerde 't woede heir der wettelooze Schijten,Ga naar voetnoot18
En dreef het met de kling, en klem van yzre vuist,Ga naar voetnoot19
20[regelnummer]
Op 't bekkeneel geschaart, van brein, en bloedt begruist,Ga naar voetnoot20
Tot in 't Riseesch gebergt, daar Tanais golven wassenGa naar voetnoot21
Tot voedsel van Maeot, en Pontus kille plassen.Ga naar voetnoot22
De godvergeeten Gott': de sarrende Sarmaatt':Ga naar voetnoot23-26Ga naar voetnoot23
En d'overvinge Vinn', beschorst met harnasplaat:Ga naar voetnoot24
25[regelnummer]
Al t'zaam ten krijg gerust, met d'ongeruste Russen:Ga naar voetnoot25
En 't norsche noorsche volk, heb ik de vlam doen blussen
Van godt Gradivus toorts. de Wraak verdelgt haar speer.Ga naar voetnoot27
Het Oorlog walgt van bloedt. 't Latijnsche moordgeweerGa naar voetnoot28
Heeft zich gants zat geknaagt. de beemt komt bouwliên eissen.Ga naar voetnoot29
30[regelnummer]
Het paardt wil naar de ploeg. de kling buigt zich tot zeissen.Ga naar voetnoot30
't Bosch schreeuwt vast om de bijl. de zeissenkoets zoekt rust.Ga naar voetnoot31
Het vaandel wil te pronk. elk heeft de Vreê gekust;
Dies vul de holle buik der hongerige roestenGa naar voetnoot33
Met glinstrendt wapentuig. uw' handt zal schepters oesten.Ga naar voetnoot34
35[regelnummer]
De werreld zy uw' erf, en strek u tot een troon,Ga naar voetnoot35
En 't blaauw' turkoische dak, een hel gestarnde kroon.Ga naar voetnoot36
| |
[pagina 117]
| |
Saturninus.
Heldthaftig oorlogs Heldt, Augustus heldenwaagen,
Zal u, gelijk een godt, tot aan de starren draagen:
Ja dat de Hemel zelf van u kan zijn verheert,Ga naar voetnoot39
40[regelnummer]
Dat heeft de zuil uw's neks al schraagende geleert.Ga naar voetnoot40
Titus.
Gy die de troon bekleedt van uw' vergoode ouderen,Ga naar voetnoot41Ga naar voetnoot41-44
En 't Roomsch gewelfssel torst, als waar 't met Atlas schouderenGa naar voetnoot42
Gy die de bijl van 't heir en 's oorlogs standaar zweit,Ga naar voetnoot43
En met uw' staale vuist een oegst van lijken meit,Ga naar voetnoot44
45[regelnummer]
Heeft Argos bitse wraak de buik van duizent zielenGa naar voetnoot45
Bezwangert met haar zaadt, die zoo veel duizent kielenGa naar voetnoot46
In Phrygen heeft gebaart, om Menelaus gemaalGa naar voetnoot47
Te winnen, door de deugdt van 't overzeesche staal?Ga naar voetnoot48
Wie zou om zulk een vrouw geen tien jaar willen kampen?Ga naar voetnoot49
Saturninus.
50[regelnummer]
Al schakelden 't geval een' reex van oorlogsrampen,Ga naar voetnoot50
Zoo schoot ik 't harnas aan, en presten 't heir te veldt.
O welk een tooveres heeft Titus hier gestelt!
Titus.
't Is Gotlands Koningin.
Saturninus.
Wat boezem zou niet blaaken
Om zulk een roozengaardt, op leliwitte kaaken?
55[regelnummer]
O goôn ik ben gewont! ontbintze die my boeit,
En 't nooit gezengde hart in AEtnas schoorsteen gloeit.Ga naar voetnoot56
Titus.
Daar is de Gotsche praal.Ga naar voetnoot57
| |
[pagina 118]
| |
Saturninus.
O juist gevormde leeden!
Hoe dring ik door 't gedrang van uwe godlijkheeden?Ga naar voetnoot58
Hier zijn tot een gesmeet, ô praal mijns hofgezins!Ga naar voetnoot59
60[regelnummer]
Op 't aanbeeld' van Natuur, twee groote vyandins:
Dat 's schoon, en eerbaarheidt. ik laat de schepter slippenGa naar voetnoot61
Indien ik met mijn mondt op d'oever van uw' lippen
Mag stranden met een kus: ô mondt vol ambrozijn!
Daar duizent kusjes vliên op wiekjes van robijn.Ga naar voetnoot64
65[regelnummer]
Uw' voorhoofdt, zonder Voor, ten oogen toe gedolven,Ga naar voetnoot65
In eene goude zee van kronkelende golven,
Weêrstraalt het stralend licht.
Thamera.
De Vorst die zy gerust.Ga naar voetnoot67
Het vuur dat vaardig brandt, wert vaardig uitgeblust.Ga naar voetnoot68
De naauw' voldraagen roos, met d'uchtent zon gebooren,
70[regelnummer]
Wordt door de middagh zon, op middagh afgeschooren.Ga naar voetnoot70
De min is als een bloem, een bloem is haast verdort.Ga naar voetnoot71
Saturninus.
Zoo schichtig is uw' Rijk, door 't Roomsche heyr, gestort.Ga naar voetnoot72
Thamera.
Uw' heyrkracht was wel groot; maar grooter zijn Gods roeden;
Noch grooter onze zondt; zoo lang zal Gotlant bloeden
75[regelnummer]
Door uwe geesselzweep, tot alles is voldaan:
Dies zal ik 't Roomsche juk met lijtzaamheidt ontfaân.
De goude lijtzaamheidt bemint de zwaarste plaagen.
Hoe dat de deugdt meer lijt, hoe datze meer kan draagen:
Want lijtzaamheidt vereeldt.Ga naar voetnoot79
Saturninus.
Beeldt dat Pigmalions
80[regelnummer]
Gezicht beviel, en ziel ontfing op 't zwanendons:Ga naar voetnoot80
Stier my tot proef van min in d'onderaardsche kolken,Ga naar voetnoot81
Om Plutoos sleuteldrig, in spijt der helsche volken,Ga naar voetnoot82
| |
[pagina 119]
| |
Te slepen voor den dagh van daar nooit daghstraal blikt,Ga naar voetnoot83
En zoo d'all'ziende zon voor 't schriklijk schepsel schrikt
85[regelnummer]
Als in Alcides eeuw'; en haar paruik laat zinkenGa naar voetnoot85
In 't pekel van de zee: dan zal de zon noch blinkenGa naar voetnoot86
Van uw' aanminnig oog.
Thamera.
Hoe mijn gezicht een zon?Ga naar voetnoot87
O oorzaak van mijn leet! noem het een zoute bron.Ga naar voetnoot88
Saturninus.
In koutheidt is 't een bron, maar by den Alverwinner!Ga naar voetnoot89
90[regelnummer]
Een zon die my verteerdt.
Thamera.
Al d'eeden van een minner
Zijn vry voor 's hemels straf, zy worden van de windt,Ga naar voetnoot91
En zee verslonden: dies zweer vry by Venus kindt.Ga naar voetnoot92
Saturninus.
Kroondraagster van mijn ziel! indien 't uw' lust bestemden,Ga naar voetnoot93
Dat gy ten bosch woud' gaan langs marjolyne bemden,Ga naar voetnoot94
95[regelnummer]
In hazelare schaauw', ik volgden onvermoeit,
In 't opgetorste kleedt, met buigzaam eelt geschoeit;Ga naar voetnoot96
Ik zou het Kaizers ampt in d'open lucht verpoozen,Ga naar voetnoot97
Gezetelt op een struik, betullebandt met roozen,Ga naar voetnoot98
Gescheptert met een stok, omheint van knablent vee;Ga naar voetnoot99
100[regelnummer]
Dies gun dat ik het steen van uwe boezem kneê.Ga naar voetnoot100
Thamera.
Een afgerechte tong is qualijk te ontslippen.Ga naar voetnoot101
Saturninus.
Máar d'oogen van een vrouw zijn Venus minneknippen.Ga naar voetnoot102
Thamera.
Ik haat, ik vloek de Min. mijn oogen zijn te angGa naar voetnoot103
Voor zulk een krokodil, en doodelijke slang.
| |
[pagina 120]
| |
Saturninus.
105[regelnummer]
Godin van 't Gots gewest! zijt gy uit ijs gebooren?Ga naar voetnoot105
Geen paardt zoo hardt van huidt of't draaft naar Venus spooren.
De wrevelige stier: het borstelige zwijn:Ga naar voetnoot107
De logge wallevisch: de snelle dollefijn:
En d'overfiere leeuw zijn vol van minnevonken.
110[regelnummer]
De Min is niet t'ontgaan in bosschen noch spelonken.
De schrander' olifant is 't middelrijf doorgrieft:Ga naar voetnoot111
De winden vliên elkaâr, door onderlinge liefd,Ga naar voetnoot112
Al hijgende te moet: de dikbeschorste boomen,
Omhelzen ellikaâr: de koele waterstroomen
115[regelnummer]
Vermengen haar in een: zoo zaait de Min haar zaadt,Ga naar voetnoot115Ga naar voetnoot115-116
En spint, met Cinthia, een endelooze draadt.
O groote kracht des Mins! mijn boezem is vol bresschen.Ga naar voetnoot117
Mijn hart is aangebrandt. het vuur is niet te lesschenGa naar voetnoot118
Dan door u weedermin.
Thamera.
't Is wellust die u quelt.
Saturninus.
120[regelnummer]
Is 't smeeken te vergeefs? zoo dient'er dan gewelt:Ga naar voetnoot120
Want die te flaauw verzoekt, die leerd een ander weigeren.
Thamera.
Wee hen die 't heilig recht door minlust oversteigeren:Ga naar voetnoot122
Oft steunt gy op uw' macht die zoo veel kroonen torst?
De Vorst is om 't gemeen; 't gemeen niet om de Vorst.Ga naar voetnoot124
Saturninus.
125[regelnummer]
De Vorstelijke wil magh hier als wettig spreeken.Ga naar voetnoot125
Thamera.
De Vorst die mag 't gemeen wel buigen; maar niet breeken:
Want hoe hy meerder recht in zich op andre vindt,Ga naar voetnoot127
Hoe hy, om recht te doen, zich meer aan 't recht verbindt.
| |
[pagina 121]
| |
Saturninus.
Daar 't graau op 't kussen zit, is 't allerquaatst te duchten.
Thamera.
130[regelnummer]
Daar 't recht in 't staal bestaat, moet d'oude vryheidt vluchten.Ga naar voetnoot130
Een reedelijke Vorst doormengt het zuur met zoet:
Men koopt zijn gunst voor zweet; maar niet voor menschen bloedt.
De Vorsten, en 't gemeen zijn eeven streng verbonden;Ga naar voetnoot133
Dies zie wat gy bestaat, de straf vervolgt de zonden.Ga naar voetnoot134
Titus.
135[regelnummer]
Wel volgtze 't Gotsche Rijk, dat eer zoo strijdbaar was;
Maar nu door 's oorlogs toorts bedooven leit in d'asch.Ga naar voetnoot136
Thamera.
Wy steunden als wel eer, op ons aaloude machten.Ga naar voetnoot137
Titus.
Die 't al verdelgen wil, moet alle ding verwachten.
Die tot op 't hoogste klimt, verwacht de laagste val:
140[regelnummer]
Dat tuigt het smookendt puin van uw' gesloopte wal.
Wat zich te zwaar verheft, moet door zijn zwaarte zinken.
Fortuin is van gelas, als zy begint te klinken,Ga naar voetnoot142
Zoo bryzeltze tot gruis.Ga naar voetnoot143
Markus.
Mevrouw' zie wat gy doet:
Wie Vorsten gunst ontzeidt, stapt zijne doodt te moet.
Thamera.
145[regelnummer]
Een reedelooze Vorst verdelgt zijn eigen muuren,
En maakt zich zelf tot roof van vyandlijke buuren.
Saturninus.
O min! o min! o min! hoe prikkelt uwe pijl
In Saturninus borst!
Titus.
Men zal door 's Priesters bijl,
Ten offer van Godt Mars, het hooft der Gotten slachten;
150[regelnummer]
Dan zal der Goden Tolk, vol van Sibyllas krachten,Ga naar voetnoot150
| |
[pagina 122]
| |
Als Delfos wichelaar in 's Hemels vierschaar treên,Ga naar voetnoot151
Om d'uitkomst van u min, van lit tot lit t'ontleên.Ga naar voetnoot152
Aran. Leeuwemond.
O Krestonsche Wapengodt!Ga naar voetnoot153Ga naar voetnoot153-164
Die de toom des krijgs liet slippen,
155[regelnummer]
Om het lieffelijk genot
Van Vrouwvenus malsche lippen:
Vier de toomen van uw lusten.
Hy, die 't vuur des krijgs uitblusten,Ga naar voetnoot158
Stookt op uwen offerdisch,
160[regelnummer]
't Vuur dat u geheiligt is:
Om de Gotsche Moor te braaden,
Die wel eer in 't bloedt dorst baaden
Van het strijdbre Roomsche volk,
Door de snee, : || : : || : van zijnen dolk.Ga naar voetnoot164
Aran.
165[regelnummer]
Houd op versteent gespook tot mijn verderf geschaapen;Ga naar voetnoot165
Geveinsde Tempeliers; van Godt vervloekte Paapen;
Bloeddronke wichelaars: die, als 't uw schenzucht wil,Ga naar voetnoot167
Het plonderende graauw, onkondig in 't geschil
Van kerk, en landbestier, ontslaat van al hunn' eeden:Ga naar voetnoot169
170[regelnummer]
En t'zaamgerotte schuim der vrygevochte steeden,Ga naar voetnoot170
Als of 't den hemel wou, op 't heilig Raadhuis hitst;Ga naar voetnoot171
En 't Rijk, door tempelwrok, en moordkrakkeel gesplitst,Ga naar voetnoot172
Ten roof geeft aan den muil der geestelijke tijgers.
| |
[pagina 123]
| |
Thamera.
Is 't Aran? ja hy is 't, o praal van alle krijgers!Ga naar voetnoot174
Aran.
175[regelnummer]
O Gotsche Koningin!
Saturninus.
Wat zijt gy voor een gast?
Aran.
Die 't scharpgeslepen staal, als u de schepter, past;
'k Ben Gotlands Wapengodt, die 't Roomsche heir deedt schrikkenGa naar voetnoot177
Door 't dondren van mijn stem, door 't blixmen van mijn blikken.
't Is Aran die gy ziet.
Saturninus.
Men geef hem voort aan 't vier.Ga naar voetnoot179
Aran.
180[regelnummer]
Men geef aan Mavors Paap een groen bekranste stier;Ga naar voetnoot180
Of paait de grage buik der hongerige vlammenGa naar voetnoot181
Met geit, en bokkenbloedt, met uitgepikte rammen,Ga naar voetnoot182
Door 's Priesters mes geslacht.
Thamera.
Wat eischt de Roomsche Vorst?
Is 't zuiver harte bloedt? doorprikkel deze borst;Ga naar voetnoot184
185[regelnummer]
Maar niet die 't Gotsche Rijk, als met een wal, omhekte.Ga naar voetnoot185
O grijze Tempelier! dat gy mijn voorspraak strekte.Ga naar voetnoot186
Leeuwemond.
Hy is Gods heil niet waardt, die 't Godlijk ampt bedient,
Die voor 't gemeene best durft neigen tot zijn vriendt.Ga naar voetnoot188
Thamera.
Zijt gy dan op het naarst der Baktriaansche heuvelen,Ga naar voetnoot189
190[regelnummer]
Waar dat men als op zee, om niet in 't zand te sneuvelen,Ga naar voetnoot190
| |
[pagina 124]
| |
Naar het gestarnte reist, van een leeuwin gebraakt;Ga naar voetnoot191
Of is uw' wreede hart van harde steen gemaakt?
Of zijt gy op het top der staâgbesneeuwde Alpen;
Of daar Thermodoön, met ys vermengt, komt zwalpen,Ga naar voetnoot194
195[regelnummer]
Met beeremelk gevoedt? of zijt gy voortgebracht,
By die, van bloedt bemorst, in 's aartboôms andre nacht,Ga naar voetnoot196Ga naar voetnoot196-197
Haar voeten tegens d'onz' aanzetten? zijn de kuilenGa naar voetnoot197
Van 't woest Bazariën, daar 't ongediert gaat huilen,Ga naar voetnoot198
U voedster steên geweest? zeg, Roomsche wichelaar.
200[regelnummer]
O Vorst! ontsla de Moor van 't schrikkelijk outaar.
Saturninus.
Went u tot Mavors oor, die ons om 't bloedt komt maanen.
Thamera.
De wapens van een vrouw zijn krachtelooze traanen.
Hoe heeft de razerny tot u zoo breeden brug?Ga naar voetnoot203
Saturninus.
Het eens gesprooken woort kan nimmer weêr te rug.
205[regelnummer]
Hy is aan Godt verlooft, 't is billijk dat hy sneuvel.Ga naar voetnoot205
Leeuwemond.
Voort: kniel voor 't heilig mes op dees gewijden heuvel.
Aran.
Sta af bloeddorstge Paap.Ga naar voetnoot207
Leeuwemond.
Wie 's Priesters hand verlet,
Vervalt in 's hemels vloek, als die 't gewijdt besmet.Ga naar voetnoot208
Thamera.
Wie zag ooit menschen bloedt zoo goddeloos vergieten,
210[regelnummer]
By die gevoestert zijn door 't zap der suikre rieten?Ga naar voetnoot210
| |
[pagina 125]
| |
Hy heeft wel wreedt geweest die 't eerste lemmer sleep;
Maar wreeder was de handt, die 't om te moorden greep:
Dat was de eerste beul.
Quiro.
Sla uw' scheurzieke pooten
In Quiros ingewandt.
Thamera.
Kom pletter Thamras hooft;
Zoo wordt het vuur des wraaks door Thamras bloedt gedooft.
Leeuwemond.
Het noodlot eischt de Moor.
Aran.
Ik eisch het hooft der guiten,Ga naar voetnoot217
Die in zijn herssenschaal een noodlot weet te sluiten:Ga naar voetnoot218
Of dicht hun die hy haat een Styx; een Acheron;Ga naar voetnoot219
220[regelnummer]
Een nimmerzatte hel; een gloeiend' Phlegeton,
Vol doodelijke pijn, en endelooze straffen;
Een Veerman met een boot; een rekel die met blaffenGa naar voetnoot222
Een yzre poort bewaart: zoo houdt men t' volk in toomGa naar voetnoot223
Door een vervloekte vondt, en schelmsche papedroom:Ga naar voetnoot224
225[regelnummer]
Maar zoo'er duivels zijn, die tegens d'aardt zich kanten,
Zoo zijn 't de Tempeliers met hunne vloekverwanten.Ga naar voetnoot226
De Vorsten vreezen meer voor 't mijterdraagendt volk,
Dan voor de scharpe punt van een verraaders dolk.
Leeuwemond.
O gruwel zonder gaa! een marmer beeldt zouw' beeven.
Saturninus.
230[regelnummer]
Zoo gy ons min erkent, zoo blijft de Moor in 't leeven.
Thamera.
Wie lichtelijk gelooft word lichtelijk verleit.
Saturninus.
Wy zweeren 't by ons staf.
Thamera.
Geen min wordt u ontzeit.
| |
[pagina 126]
| |
Saturninus.
Rijs Gotlands Goodenpraal.Ga naar voetnoot233
Leeuwemond.
Uw' zetels zijn aan 't kraaken,
Zoo gy door Thamras min dees offerhandt doet staaken.Ga naar voetnoot234
Saturninus.
235[regelnummer]
Ik offer speer en kling voor Venus elpen stoel;
Want die Vrouw Venus eerdt, eerdt haaren dappren Boel.Ga naar voetnoot236
Titus.
Wy Romers zijn verplicht aan 't hoofdt der oorlogslieden,
Deez streng gedoemde Moor op d'offerdisch te bieden.Ga naar voetnoot238
Saturninus.
Zoo weigert zy haar min.
Titus.
Verwintze door de tijdt.Ga naar voetnoot239
Saturninus.
240[regelnummer]
Hoe kan hy die de Min zijn boezem heeft gewijdt?Ga naar voetnoot240
Titus.
Gy kunt indienge wilt; dies geef Godt Mars geen oorzaak
Tot uw' en ons bederf.Ga naar voetnoot242-243
Saturninus.
Gy toond' u eerst als voorspraak
Van Saturninus min, nu schijnt het dat gy deist.Ga naar voetnoot243
Titus.
Nu gy den offer staakt, die Mavors heeft geëischt.Ga naar voetnoot244
Saturninus.
245[regelnummer]
Bekleedt het wreedt outaar met tienpaar gladde stieren:
Ja dubbelt het getal.
Markus.
Godt Mars eischt menschen spieren.
Titus.
Hoe dus zeeghaftig Vorst, en zenuw' des soldaats?Ga naar voetnoot247
Gy brandmerkt uwe deugt, en brouwt het Rijk veel quaats.Ga naar voetnoot248
Gy hebt, als 't roer des Rijx, ten dienst der krijghgezinden,Ga naar voetnoot249
| |
[pagina 127]
| |
250[regelnummer]
Het buldrend heir gekeert der vier onwinbre winden;Ga naar voetnoot250
Aan d'Ister was uw' arm het yzigh noordt getroost;Ga naar voetnoot251
Op d'oever van Byzants het helderdaagend oost;Ga naar voetnoot252
In 't Rhodiaans gebiet, omheint met zoute baaren,Ga naar voetnoot253
Het overzwoele zuidt; by Herkules pilaarenGa naar voetnoot254
255[regelnummer]
Het zomerblaazend west; gy hebt, gelijk een Godt,Ga naar voetnoot255Ga naar voetnoot255-256
Van 't zwalpend pekelschuim, met uw' getakeld vlot,Ga naar voetnoot256
Charybdis barrening, tot tweemaal, door gezwommen;Ga naar voetnoot257
Wie heeft de Pyreneen dan uwe hengst beklommen?
Wie schuimde 't Frans gewest? nu komt een tenger wicht,Ga naar voetnoot259
260[regelnummer]
En dwingt die 't alles dwong met een vervrouwde schicht.Ga naar voetnoot260
O toomelooze lust!
Aran.
Waar zijn all' oude krachte'
Van mijn gevreesde handt, die zoo veel Romers slachte;
Dat ik de stoute tong, die my ten offer doemt,
Schoon hy 't voor 't Rooms gezag, met Mavors eisch verbloemt,Ga naar voetnoot264
265[regelnummer]
Niet daatelijk ontruk.Ga naar voetnoot265
Titus.
'k Zweer by deez' groene telgen,
Dat 't aardrijk uwe bloedt, en Styx uw ziel zal zwelgen.Ga naar voetnoot266
| |
[pagina 128]
| |
Aran.
O grijze schuddebol! is 't waarheidt? of is 't droom?
De wapens zijn u nut, als Phaëton den toom.Ga naar voetnoot268
Uw speer zy u een kruk, op dat gy niet zult kruipen.
270[regelnummer]
Uw hellemet een kop, om Bacchus uit te zuipen.Ga naar voetnoot270
Uw gulde beukelaar verstrekt u tot een disch.Ga naar voetnoot271
Uw sabel tot een mes, daar 't lekkre wildbraadt is.
De yzre schalischoen bekleedt de leest der handen,Ga naar voetnoot273
Op dat gy aan 't gebraân uw vingren niet zult branden.
275[regelnummer]
O krachtelooze dwerg!
Titus.
Wie leiden u het juk
Dan Titus op de nek?
Aran.
Toen dienden u 't geluk,
Door 't vluchten van mijn volk hebt gy my vast gekreegen.
Maar niet door uw geweer: te stomp is uwe deegen.Ga naar voetnoot278
Titus.
Wat houdtme? lasteraar!Ga naar voetnoot279
Markus.
Hoe zijtge dus verwoedt,
280[regelnummer]
Dat gy het Kapitool bespatten wilt met bloedt?
Steek 't lemmer in de scheê; men vecht hier met de wetten,
Die Saturninus handt in Roomlus handtvest zetten.Ga naar voetnoot282
Aran.
Ik zweer Andronikus!Ga naar voetnoot283
Bassianus.
Ik bidt u weest gerust,
Eer 't uitgetogen staal de lamp des leevens blust.Ga naar voetnoot284
Markus.
285[regelnummer]
Andronikus bedaar.
Titus.
Die 't quaaddoen kan beteuglen,
En 't quaaddoen niet bestraft, die geeft het quaaddoen vleuglen,
De vreeze voor de straf, is vyandt van het quaadt.
| |
[pagina 129]
| |
Leeuwemond.
O moeder van de Min! wat strooitge hier voor zaadt?Ga naar voetnoot288
Aran.
Gy zult de slijpsteen zijn die elk het brein zal scherpen,
290[regelnummer]
En blijven zelf zoo stomp, dat elk u zal verwerpen.
Voort rekel, flux van hier; men vindt geen quaader quaadt,
Dan daar een Papentong wil spreeken in den Raadt.
Saturninus.
Voort Bassiaan geeft last, om Thamras oor te streelen
Met windt, en snaargespel, doorwrocht met maagde keelen.Ga naar voetnoot294
Markus.
295[regelnummer]
Wie hier? 't is Lucius.
Lucius.
Waar is het Rooms Gezag.
Saturninus.
Wat jaagt u dus verbaast?Ga naar voetnoot296
Lucius.
Gun dat ik spreeken mag.
Saturninus.
Wat is'er gaans? zeg op.
Lucius.
O eer der Saturnijnen!Ga naar voetnoot298
Al 't landt is op de been, een zwijn, als twee paar zwijnen
Heeft zich in 't west vertoont dicht aan de Tyberboordt.
300[regelnummer]
De bouliên zijn vol schrix, en schreeuwen niet dan: moordt,Ga naar voetnoot300
Elk geeft zich op de vlucht, de klokken zijn aan 't kleppen.Ga naar voetnoot301b
Saturninus.
Op Roomsche Ridderschap, 't is tijdt om u te reppen.
Elk wapen zich met moedt; de noodt heeft ons geprest.Ga naar voetnoot303
Al wat de noodt vereischt dat is 't gemene best.Ga naar voetnoot304
| |
[pagina 130]
| |
Rei van ROMERS, en GOTTEN.
Zang.
305[regelnummer]
Kleene werreldt, groote stadt,Ga naar voetnoot305
Die het Roomsche Rijk herstelden,Ga naar voetnoot306
Voesterwieg, en bakermat,
Van zoo veel befaamde helden,
Geef het glinsterende wapen,
310[regelnummer]
Tot de Gotsche val geschapen,
Aan de kaaken van de Tijdt,
Die het al met roest deurbijt.
Laat de sabel nu versmeede',
Op het aanbeeldt van de vreede,
315[regelnummer]
Tot een kouter voor de ploeg;
Want de krijg heeft haar vernoeg,Ga naar voetnoot316
Door de val der Gotsche steede'.
Tegenzang.
All' uw' roemen is om zunst;Ga naar voetnoot318
Roem op Thamras oorloogs tochten,
320[regelnummer]
Op haar zoete toverkunst,
Die den Vorst zo heeft bevochten,
Dat hy 't toom des krijgs laat slippen,
Om te krijgen met de lippen,Ga naar voetnoot323
Van de Gotsche Koningin,
325[regelnummer]
D'oorzaak van zijn eerste min;
Want een veldslag van twee monden,
Slaat de borst vol zoete wonden;Ga naar voetnoot327
Wonden, die de Minnegodt,
Door het minnelijk genot,
330[regelnummer]
Weet te heelen, op de sponden.
Toezang.
Septerdraager van Europe,
Die de werreldt af zou loope',Ga naar voetnoot332
Die de Gotten in het noordt,
Met hun strijdbre bondgebuuren,Ga naar voetnoot334
335[regelnummer]
Zegenhaftigh hebt versmoort,Ga naar voetnoot335
Onder 't puin van hunne muuren,
Is'er tegen Min geen wapen?
| |
[pagina 131]
| |
Kan een Vorst zich zoo vergapen,
Aan 't blankketsel van een hoer?
340[regelnummer]
Aan de mondt vol paarlemoer?
O vervloekte minneschichten!
Die de starkste mensch doet zwichten,
Die de leeuw, der dieren Vorst,
Weet te prikklen in zyn borst,
345[regelnummer]
Dat hy om zijn Gaa gaat raazen,
Wie kan uwe kracht uitblaazen?Ga naar voetnoot346
| |
Het tweede bedryf.
Quiro. Demetrius. Aran.
Quiro.
Demetrius hou stant.Ga naar voetnoot347
Demetrius.
Eer wijken Pindus heuvelen
Eer dat Demetrius wijkt.
Quiro.
Deez' handt zal u doen sneuvelen.
Demetrius.
Indien ik sterven moet, ik sterf voor Rozelijn.
Quiro.
350[regelnummer]
De weêrklank van die naam doet Quiro moedig zijn.
Aran.
Zacht Prinsen zijt gerust: 'k bezweer u by de handenGa naar voetnoot351
Van die u middelrif, in hare min, doet branden,Ga naar voetnoot352
Dat gy het woeden staakt; oudt Room' is eens bekladtGa naar voetnoot353
Van eigen broedermoordt, al wordt het niet bespatGa naar voetnoot354
355[regelnummer]
Van Thamars overschot, dat hun tot noch zoo wakkerGa naar voetnoot355
In 's oorloogs onweer queet.
| |
[pagina 132]
| |
Quiro.
De fenix lijdt geen makker.Ga naar voetnoot357
Zoo lijdt een minnaars oog geen tweede, by de maagdt
Die hem, gelijk de beemdt de versste dauw', behaagt.
Aran.
Hoe kan uw' oog de glans van Rozelijn verzwelgen,Ga naar voetnoot359
360[regelnummer]
Wiens Vader 't Gotsche rijk zoo schendig quam verdelgen,Ga naar voetnoot360
En sleepten u geboeidt voor Saturninus troon?
Een hooghgeboren ziel denkt altijdt aan de hoon
Die hem eens is ontmoet; als wasze met een stempelGa naar voetnoot363
In 't herssenvat gedrukt: zoo krijgt de wraak een drempelGa naar voetnoot364
365[regelnummer]
In 't eedelmoedigh hardt van een doorluchte borst;Ga naar voetnoot365
Dies lijdt niet dat de min uw' adeldom bemorst:Ga naar voetnoot366
Maar mindt haar als de lust uw' boezem komt beschieten;Ga naar voetnoot367
Zoo zultge wraak door lust, en lust door wraak genieten.
Demetrius.
Die zich te schelms vergrijpt, door overgeile gloedt,
370[regelnummer]
Die schandvlekt zijne faam, en geeselt het gemoedt.
Aran.
Het schelmstuk is niet schelms, zoo hy het schelms voor goedt schat.Ga naar voetnoot371
Verdelgt het heilig recht; maakt Romen tot een bloedbadt,
Door bitse burgerkrijg, een schipbreuk voor 't gemeen;Ga naar voetnoot373
Schept lust in dwinglandy; pleegt bloedschandt, met de geen
375[regelnummer]
Die u ter werreld brocht; verft uw' schenzieke handen
Met broêr en zustermoordt; ontbindt de kuissche bandenGa naar voetnoot376
Van Vestas maagderey; bestormt het Godlijk zwerk;
Schaft alle Godsdienst af, en bouw u zelfs een kerk;Ga naar voetnoot378
Mengt gif voor uw' gemaal; draait stroppen voor uw' Vaader;
380[regelnummer]
Verschopt de waare deugdt; bemint de landverraader;
Weest fel op weeuw', en weez'; verkiest de wreedste mensch
Tot uwe Tempelpaap, voldoet de helsche wensch;
Geen schelmstuk is zoo schelms van Acheron bezeten,Ga naar voetnoot383
Of 't wordt, zoo 't wel gelukt, een schrandre deugdt geheten;Ga naar voetnoot384
| |
[pagina 133]
| |
385[regelnummer]
Ja daar de faam van waagt. 't is een noodzaaklijk quaadtGa naar voetnoot385
Het geenm' om best wil doet.Ga naar voetnoot386
Quiro.
Ik schrik voor zulk een daadt!
Aran.
Een eedelaardig Prins stelt zich in d'oope kaakenGa naar voetnoot387
Van 't wankelbaar geluk, en wil zijn leeven braakenGa naar voetnoot388
Zoo hy zich wreeken mach. Een zoete schelmeryGa naar voetnoot389
390[regelnummer]
Behoudt der Goden gunst. De wraak is yder vry.
Die zich niet wreeken kan, verzaadt zijn wraak met vloeken.
Gy kunt, indien gy wilt. doorleest de goude boeken
Van Gotlands heldenaardt; wat heeft die niet bestaan?Ga naar voetnoot393
Die zich in noodt bevindt, die moet zich laten raân.
Quiro.
395[regelnummer]
Die zich te haast laat raân, zal zich haast onheil brouwen.Ga naar voetnoot395
Aran.
Die zelver trouwloos is, kan andre niet betrouwen.
De Tydt betoont u gunst, het hof is op de jagt.
De daadt moet, met de raadt, op een tijdt zijn volbracht.Ga naar voetnoot398
Die zich te langzaam draagt om iet te overdenken,Ga naar voetnoot399
400[regelnummer]
Als 't voordeel van de tijdt gelegentheidt komt schenken,Ga naar voetnoot400
Verwaarloost zijn geluk.
Demetrius.
Zoo zy de schennis meldt,
Vervalt de Gotsche stam in het Romeinsch geweldt.Ga naar voetnoot402
Aran.
Een eerelijke maagt bijt liever op haar lippen,Ga naar voetnoot403
Eer zy, tot eigen schandt, haar mondt iet laat ontslippen.
405[regelnummer]
Hoe zijt gy dus vertsaagdt?Ga naar voetnoot405
Demetrius.
Ik vrees voor ongeval.
Aran.
Ik vrees dat uwe vrees het werk verbrodden zal;
Want die zijn vyandt vreest, betoont zich overrompeldt
| |
[pagina 134]
| |
Eer dat hy met zijn heir in 's oorloogs moordkuil strompeldt.Ga naar voetnoot408
Een, die de vrees verwint, betoont een heldenstuk.Ga naar voetnoot409
Quiro.
410[regelnummer]
Voorzichtigheidt, in noodt, is moeder van 't geluk.
Aran.
Het is geen moedig Prins, die zich door vrees laat snoeren.
Wat zwaar schijnt in 't begin, is licht om uit te voeren.
Uw' moeders tweede bedt verstrekt u tot een wal,Ga naar voetnoot413
Daar Titus dommekracht vergeefs op woeden zal.
Quiro.
415[regelnummer]
De Veldtheer draagt ons gunst.Ga naar voetnoot415
Aran.
Wat Titus in de koffer
Van zijne boezem draagt, bleek toen hy my ten offer
Van Mavors hadt gedoemt. de gunst van 't hof is roet
Met honigh ingeleit. wie iemant vriendschap doet,Ga naar voetnoot418
En geene reeden heeft, die hem tot vriendschap porden,
420[regelnummer]
Dat is veeltijdts een schelm, of 't zal een schellem worden;
Dies wreek u van zijn list; maar niet door dwinglandy:Ga naar voetnoot421
Want dwang veroorzaakt vrees: de vrees baart veinzery:
En 't veinzen queekt verraadt. wie hoedt zich voor verraaders?
Geen Argus ziet zoo gaauw'.
Demetrius.
Hy sterkt zich met de VaadersGa naar voetnoot424
425[regelnummer]
Van 't Geestelijke Recht.Ga naar voetnoot425
Demetrius.
Ziet toe wat dat gy raadt! hy heeft een staale waapen,
Die zich geharnast vindt met korzelige paapen.Ga naar voetnoot428
Andronikus verkiest de krachten van 't outaar.
Aran.
430[regelnummer]
Steunt hy op 't heiligdom? zoo is 'er geen gevaar
| |
[pagina 135]
| |
Om 't vuur, van Titus wraak, tot in haar kolk te blussen.Ga naar voetnoot431
De geestelijke stoel, en 't werreldlijke kussenGa naar voetnoot432
Zijn tegens een gekant; de tabberdt schopt de kap,Ga naar voetnoot433
En draaiboomt het geweldt van Mavors Priesterschap:Ga naar voetnoot434
435[regelnummer]
De rekels zijn te bits, hy muilbandt hen voor 't blaffen.Ga naar voetnoot435
Hy lijdt geen menschen smeer op d'offerdisch te schaffen.Ga naar voetnoot436
Hy slaat hem uit de burg, die wijn met bloedt doormengt,Ga naar voetnoot437
Op Atreus moordbanket, aan zijne broeder schenkt.Ga naar voetnoot438
Quiro.
Geen rotsen zijn zoo doof voor 't ruisschen van de baaren,
440[regelnummer]
Dan Quiro voor uw' eisch. ik zweer u by de schaaren
Van 't onderaardsche rijk, dat ik u meerder haat,
Dan ik u heb geliefd: ik walg van uwen raadt.
Demetrius.
Betoom uw' gladde tong, en oordeel zonder kennis:Ga naar voetnoot443
Demetrius wreekt zich niet door Rozelijnas schennis.
Aran.
445[regelnummer]
Hier dient een kort bedrog; ik zet mijn zinnen schrap.Ga naar voetnoot445
Quiro.
Ik voeg my by de Vorst.
Demetrius.
Ik by de Jofferschap.Ga naar voetnoot446
Aran.
Sta Quiro! sta! ey sta! Demetrius kom niet naader:
Het aartrijk braakt den geest van uw' vermoorden Vaader;
Maar niet in zulk een schijn, als op de Gotsche troon:Ga naar voetnoot449
450[regelnummer]
Of als hy was in 't heir, en sloeg den oorloogs toon.Ga naar voetnoot450
Quiro.
Hoe laat hy zich nu zien?
| |
[pagina 136]
| |
Aran.
Met spierelooze schinkelen;Ga naar voetnoot451
Zijn oogen, vol van vuur, staan in twee holle winkelen;Ga naar voetnoot452
Zyn baardt is roodt van bloedt; de hairen zijn bemorst
Van 't uitgespatte brein. hoe yslijk gaapt zijn borst!
455[regelnummer]
Het aanzicht is doorkrabt, sta Quiro!Ga naar voetnoot455
Quiro.
Wat zal 't worden?
Aran.
Zaaght gy het toortslicht niet, dat voor u oversnorden?Ga naar voetnoot456
Quiro.
Hoe Aran! 't is een droom.
Aran.
Ik lil, als lillend riet;
't Is een waarachtig spook.
Demetrius.
Waar is 't dat gy het ziet?
Aran.
Hier komt het op ons aan; ik schuil my by deez' eiken.
Demetrius.
460[regelnummer]
Wat eischt mijn vaaders schim? doe ons toch enig teiken.
Quiro.
Doe kondschap aan uw' zoons.
Demetrius.
Wie hier? 't is Rozelijn,
Verzelt met 's Kaizers broêr.
Bassianus. Rozelijna. Demetrius. Quiro.
Bassianus.
Hoe yslijk vloog het zwijn!
Hoe wurp het vuur, en vlam, uit zijn gehaate blikken!Ga naar voetnoot463
Rozelijna.
Liefwaarde Bassiaan, de Stoutheidt zelf zou schrikkenGa naar voetnoot464
465[regelnummer]
Zoo zy het schrikdier zag; dies geeft u niet te bloot.
| |
[pagina 137]
| |
Bassianus.
De min heeft u geleert te vreezen voor mijn doodt.
Rozelijna.
Het is geen min: ô neen! de min weet van geen teugel.
Nu isze dus, dan zoo; nu snelder dan een veugel;
Nu trager dan een rups; nu kouder dan een stroom;
470[regelnummer]
Nu heeter dan een vuur; nu groender dan een boom;
Nu dorder dan een staak; nu zwakker dan een hallem;
Nu stijver dan een zuil; nu lichter dan een gallem;Ga naar voetnoot472
Nu zwaarder dan een rots; nu blooder dan een das;
Nu stouter dan een leeuw.
Bassianus.
My dunkt ik hoor 't gebas
475[regelnummer]
Der honden, die de Vorst op 't ongediert deedt schennen.Ga naar voetnoot475
Rozelijna.
Zoo zal 't ons raadzaamst zijn, dat wy weer boschwaarts wennen.Ga naar voetnoot476
Demetrius.
O Quiro wat een spijt! ik hoor hoe Bassiaan,
De borst van Rozelijn in weedermin doet braân.Ga naar voetnoot478
Aran.
Ik zweer o zaalge schim! by 't purper van uw' wonden,
480[regelnummer]
Dat Titus door dit staal eer lang zal zijn geschonden.Ga naar voetnoot480
Quiro.
Hou Aran, Aran hou.Ga naar voetnoot481
Aran.
O broeders laat u raân.
Demetrius.
Wat wil ons vaaders schim?
Aran.
Dat gy na wraak zult staan.
Quiro.
Heeft vaader zulx gezeit?
Aran.
Zijn galm woud' eerst naauw' slippen,Ga naar voetnoot483
Hy morde binnens mondts; maar 't smoord in zijne lippen;Ga naar voetnoot484
485[regelnummer]
Ten laatsten borst den Vorst van eedle gramschap uit,
| |
[pagina 138]
| |
En dreunden in mijn oor met zulk een schor geluid,Ga naar voetnoot486
Gelijk wanneer de zee de peil van zijne boorden,Ga naar voetnoot487
Met euvle moed, beklimt, door 't woên van 't buldrend noorden;
Ik sidderde van angst! het hair rees my te berg!
490[regelnummer]
De schrik kroop deur mijn leên, en knaagde tot in 't merg:
Zoo gy de moordtpriem vloekt, die Gotlandts wettestelderGa naar voetnoot491
(Zoo sprak hy en voer voort) deedt ylen naar de kelderGa naar voetnoot492
Van 't neevelige Styx; zoo maak dat Titus huis,Ga naar voetnoot493
Tot aan de grontvest toe, verplettert wordt tot gruis,
495[regelnummer]
Pluk Rozelijnas roos; doe all' haar broêrs verzuipenGa naar voetnoot495
In eene zee van bloedt: zie hoe mijn wonden druipen,
Die ik, in 't Gotsch gewest, door Titus raadt ontfing,
Van een daartoe gevloekt, en diergekochte kling.Ga naar voetnoot498
Uit hadt hy, en verdween.
Quiro.
Heeft Titus, door zijn Braaven,Ga naar voetnoot499
500[regelnummer]
In vaaders bloedt gebaadt? ik zal mijn wraaklust laaven,
Door 't schenden van zijn kindt, in spijt van Bassiaan.Ga naar voetnoot501
Aran.
Die schelm moet eerst van kant, zoo gy na wraak wilt staan.Ga naar voetnoot502
Demetrius.
Eer zal de jammerpoel tot aan de starren steigeren,Ga naar voetnoot503
Eer ik mijn Vaaders schim de wisse wraak zal weigeren.
Aran.
505[regelnummer]
Zoo dra als gy de roos van Rozelijna plukt,
Is 't noodigh dat gy haar de gladde tong ontrukt:
Zoo zal de schendery by haar, en u verblijven.Ga naar voetnoot507
Quiro.
Het derven van de tong, zal haar de handt doen schrijven.Ga naar voetnoot508
Aran.
Snijt haar de handen af.
Quiro.
Geen quaadt schijnt my zoo quaadt,
510[regelnummer]
Of ik zal 't zelf bestaan.Ga naar voetnoot510
| |
[pagina 139]
| |
Aran.
't Is een lofwaarde daadt.
Saturninus. Thamera. Titus. Markus. Aran. Quiro. Demetrius.
Saturninus.
Waar is ons wildschut? hou. waar Thamra met haar Zoone'?Ga naar voetnoot511
Thamera.
Hier isze met haar kroost.Ga naar voetnoot512
Saturninus.
O dochter van Latoone!
Begunstig onze jagt, maakt Saturninus bruidt
Verwinster van het zwijn: zoo offert zy de buit
515[regelnummer]
Op 't vlak van uw' outaar.Ga naar voetnoot515
Aran.
Stafdraager van oudt Roomen!
Waar is het ongediert?
Saturninus.
Het is ons gins ontkoomen.
Titus.
Pollander en Melaan komt herwaarts met u volk.
Voort Lucius kom voort, bezet deez' modderkolk.
Markus.
Ik hoor mijn broeders stem. de bosschen zyn vol leevens.
Titus.
520[regelnummer]
Klaudil en Gradamard lost all' de honden t'eevens.Ga naar voetnoot520
Bassianus.
Andronikus hou standt.
Lucius.
Hier Bassianus, hier.
Saturninus.
Elk went zich weêr naar 't bosch, op 't schichtig jagtgetier.Ga naar voetnoot522
Thamera. Aran.
Thamera.
Wat reeden heeft mijn lief dus ongerijmt te spreeken?Ga naar voetnoot523
| |
[pagina 140]
| |
Aran.
Geveinsde Toveres, 'k zweer dat ik my zal wreeken.
Thamera.
525[regelnummer]
Doe kundschap van uw' wraak.Ga naar voetnoot525
Aran.
O duldelooze smart!
't Is Aran in den mondt; maar Saturnin in 't hart.
Thamera.
Ik bidt mijn tweede ziel!Ga naar voetnoot527
Aran.
Zoo ga by Arans zwaager,
Uw' tweeden bruidegom, den grooten hoorendraager;
Hy toeft u gins in 't bosch: uw' list is my bewust.Ga naar voetnoot529
530[regelnummer]
Ik zie den tijdt te moedt, dat uw' vervloekte lust
Op geilheidt afgerecht, zoo buiten 't spoor zal hollen,Ga naar voetnoot531
Dat 's Kaizers koets, ter sluik, staâg warm zal zijn van pollen:Ga naar voetnoot532
Wat zal het weeldrig hof vol aterlingen zijn!Ga naar voetnoot533
Een kuf vol zwagerschap.Ga naar voetnoot534
Thamera.
O woorden als fenijn!
535[regelnummer]
Heb ik, door uwe raadt, de moordsteek niet gegeeven
Aan mijne Bedgenoot? op dat gy, na zijn leeven,Ga naar voetnoot536
Te veiliger zoud zijn op 's Konings ledekant,
Daar ik u heb gestooft met heete minnebrandt.Ga naar voetnoot538
Denkt gy alreets niet meer, hoe gy de doodt ontsnapte,
540[regelnummer]
Toen ik wou dat men my, voor u, het bloedt aftapte?
Ondankbre lustgenoot, die Thamras gunst verschopt,Ga naar voetnoot541
Daar uwe dertelheidt zoo vaak meê heeft gepopt.Ga naar voetnoot542
Aran.
Toen ik in 't elzenbosch mijn lippen wou ververssenGa naar voetnoot543
Aan uw' zarpzoete mont, omheint van purpre kerssen,Ga naar voetnoot544
| |
[pagina 141]
| |
545[regelnummer]
Stiet gy my ruggelings en deisde van my af;Ga naar voetnoot545
Dat mijn getergde min geen kleen bedenken gaf:Ga naar voetnoot546
Want Ga naar voetnoot*minnendyver ziet (zoo groot is haar vermoogen)
Door 't veinzen van een vrouw met meer dan duizent oogen.
Maar 't bleef hier noch niet by: voorts quam het Roomsch Gezag,Ga naar voetnoot549
550[regelnummer]
Gy ylden hem te moet met zulk' een lief gelach,Ga naar voetnoot550
Als Venus, vol van gloedt, haar boelschap plach te naaken.Ga naar voetnoot551
Hy plukte met zijn mondt de roozen van u kaaken:Ga naar voetnoot552
Ik spoog mijn gal van spijt.Ga naar voetnoot553
Thamera.
Al wat ik heb gedaan,
Wierdt van den nood vereischt; had hy ons t'zaam zien staan,
555[regelnummer]
Met onderling gekus, hoe zou zijn gramschap woeden!
Want yverende min wil t' allerquaadst vermoeden,Ga naar voetnoot556
Dies wees in all's gerust: want Saturnin de Vorst
Die leidt my op de tong; maar Aran in de borst.
Ik zweer u by mijn min! zijn hartâar af te stooten,Ga naar voetnoot559
560[regelnummer]
Eer hy op 't bruilofsbedt zijn lusten heeft genooten:
Indien 't mijn lief slechts lust.
Aran.
Zijn dootslagh lust my wel;
Maar hier eist wysheidt eer men dit in 't werrik stel.Ga naar voetnoot562
Thamera.
Doe zoo 't u best geval.
Aran.
Wie zonder overwegen
Yet zorgelijx bestaat, vindt zich bywijl verleegen.Ga naar voetnoot564
565[regelnummer]
Een die voorzichtigh is, is langzaam in zijn raân;Ga naar voetnoot565
Maar vaardig in het doen.
Thamera.
Wat kan ons teegen staan?
De kracht van uwen arm zal u een raadsman strekken.
Aran.
Een groote schelmery eischt tijdt om te voltrekken.Ga naar voetnoot568
Thamera.
Gebreekt het aan u macht?Ga naar voetnoot569
| |
[pagina 142]
| |
Aran.
De manslag is gering,
570[regelnummer]
Al waar 't in 't vlakke veldt, met een gestroopte kling;
Maar wat de leeuwenhuidt niet voegzaam kan bekleedenGa naar voetnoot571-574
Zal 't vossenvel bekleên. hier dienen listigheeden.
Dit schelmstuk is niet rijp. den angel van 't verraadt
Bekleedt men door de tijdt, met een beveinst gelaat.
575[regelnummer]
Uw' voorslag is te ruw'; men moet het eerst bedisselen.Ga naar voetnoot575
De beitel kan een blok wel in een beeldt verwisselen;Ga naar voetnoot576
Maar 't heeft zijn tijdt van doen. de tijdt die doet een spruit
Opwassen tot een boom; dies stelt de neêrslagh uitGa naar voetnoot578
Van het Romeinsche hoofdt, de uur is niet gebooren
580[regelnummer]
Van Saturninus doodt. Ik heb den val beschoorenGa naar voetnoot580
Van Titus huisgezin, en 't is alree zoo var
Dat dit in arbeidt gaat; eer Phoebus zijne karGa naar voetnoot582
In d'Oceaan bedelft, zal Thamera bemerken
Wat haar gehoonde lief aan Titus stam zal werken.Ga naar voetnoot584
Thamera.
585[regelnummer]
Wat heeft u brein gedicht?Ga naar voetnoot585
Aran.
Ik heb uw' zoons zoo veer
Door myn beleit gebrocht, dat Rozelijnas eer
Van daag verwelken zal, en Bassianus sneuvelen:Ga naar voetnoot587
Klaudil en Gradamard zal ik van deeze heuvelen
Doen smooren in deez' put.Ga naar voetnoot589
Thamera.
Hoe zal 't dan voorder gaan
590[regelnummer]
Met hunne jongste broêrs, Pollander en Melaan?
Aran.
Mevrouw weest maar gerust, ik weet het zoo te brouwen,
Dat elk de jongste zoons voor broederbeuls zal houwen.
Dies heb ik by dees put, dat hun de doodt zal doen,Ga naar voetnoot593
Een hellemet met goudt begraven onder 't groen:Ga naar voetnoot594
595[regelnummer]
Daar toe heeft mijn vernuft, om 't schelmstuk op te tooien,
| |
[pagina 143]
| |
Een zekre brief gedicht, die ik in 't bosch zal strooien;Ga naar voetnoot596
Die van 't begraaven goudt, en van de broedermoordt
Zal melden. Ai! schep moed, zoo krijgt de wraak een poort.
Thamera.
Hoedanig is de zin?Ga naar voetnoot599
Aran.
Mevrouw' die kanze leezen.
600[regelnummer]
Wat dunkt u van 't bedrog?
Thamera.
Hier is in 't minst geen vreezen:
Het schellemstuk heeft schijn; maar elk is een soldaat;Ga naar voetnoot601
Dies wacht u voor de broêrs.
Aran.
Nooit lukt het quaadt zoo quaadt
Als d'achterdocht wel ducht: hoe stouter, hoe verwoeder,Ga naar voetnoot603
Hoe braaver uitgevoert; de stoutheidt is de moederGa naar voetnoot604
605[regelnummer]
Van bloeiend' achtbaarheit; de achtbaarheidt van macht;Ga naar voetnoot605
En macht van overhandt, daar elk zijn heil uit wacht.Ga naar voetnoot606
Wie naar de goudmijn steekt, moet zich den arbeidt troosten.Ga naar voetnoot607
Wie naar de paarel duikt, in 't paarelrijke oosten,
Ontziet zich geen gevaar; zoo doet de Gotsche Moor,
610[regelnummer]
Die zich geprikkelt vindt van een wraakgierge spoor.Ga naar voetnoot610
Ik zal tot op den troon van Saturninus klaaveren,Ga naar voetnoot611
Van waar myn wil, gelyk een strenge wet, zal daaveren,
Tot daar het zonlicht ryst; maar 't heeft zijn tijd van doen;
Wie dat hier teegens streeft, zal 't met zijn hals vergoên.Ga naar voetnoot614
Thamera.
615[regelnummer]
O oorzaak van mijn min!
Aran.
O oorzaak van mijn lusten!
Bassianus. Rozelijna. Thamera. Aran.
Bassianus.
Hoe Thamra by de Moor?
| |
[pagina 144]
| |
Rozelijna.
Ik zag dat zy hem kusten.
Bassianus.
Ik zag, en zie het noch. is, dit de Gotsche telg?Ga naar voetnoot617
Wat houd my, dat ik haar niet daadelijk verdelg?
Rozelijna.
Ai! Bassianus sta.
Thamera.
Gins zie ik iemant koomen.
Aran.
620[regelnummer]
Vaar wel met deze kus.
Thamera.
Verschuil u by de boomen.
Aran.
Vaar wel Vorstin, vaar wel.
Thamera.
Wie raadt uw' liên zoo stout,Ga naar voetnoot621
Te koomen by de bron, daar Thamra zich onthout?Ga naar voetnoot622
Bassianus.
Wie raadt de Gotsche Vrouw de Gotsche Moor t'ontvangen?
Dien zy, gelijk een klis, aan zijnen mondt bleef hangen.
Thamera.
625[regelnummer]
Ik zweer de laffe Prins!Ga naar voetnoot625
Bassianus.
Ik zweer de geile snol!
Thamera.
Ik zweer u andermaal!
Bassianus.
Zweer by uw' zwarte Pol.
Rozelijna.
Laat gy uw eerbaarheidt om zulk een schrikdier slippen!Ga naar voetnoot627
Om zulk een varkensmuil, met omgekrulde lippen!
Wat heeft u dus bekoort, zijn oogen vol van vier?Ga naar voetnoot629
630[regelnummer]
Zijn krulde Satyrsbaard? zijn bakkes, als een stier?
Of 't hair, als lamre wol? of lompe ledematen?
Of is 't zijn platte neus, met opgespalkte gaten?
Ik schrik voor 't schriklijk beest, besmeert met schoorsteenroet.
| |
[pagina 145]
| |
Thamera.
Hadt ik Dianas macht, mijn lust was al geboetGa naar voetnoot634
635[regelnummer]
Aan uw' vermetelheit.
Bassianus.
Uw' macht zal nimmer haperen,
Om Saturninus hoofd met hoorens te bekaperen,Ga naar voetnoot636
Als of 't Acteon waar.Ga naar voetnoot637
Thamera.
't Sa Bengel, ga van hier,
Met uw' albaste pop, voort dartle Venusdier,Ga naar voetnoot638
Ga flux uit ons gezicht. verlaat deez' groene bosschen:
640[regelnummer]
Uw' kindsheidt is de roê noch naauwelijx ontwosschen.Ga naar voetnoot640
Hoe lang is 't wel verleên, zeg opgesmokte beeldt,Ga naar voetnoot641
Dat gy in 't kindrehof met poppen hebt gespeelt?Ga naar voetnoot642
Rozelijna.
Hoe lang is 't wel verleên, dat gy de Gotten hoonde,
Toen gy uw' Egemaal het hoofd met hoorens kroonde?
Thamera.
645[regelnummer]
Hoe lang is 't wel verleên, dat gy met Bassiaan,
Hier in het eenzaam bosch, uw' minslust hebt voldaan?
Rozelijna.
Hoe lang is 't wel verleên, dat gy uw' helsche lusten,
In d'uitgestrekten arm van uwen broeder blusten?
Thamera.
't Was op de zelfden tijdt, dat Rozelijnas moêr
650[regelnummer]
Haar bedt ontwijen liet van een Toskaansche boer.Ga naar voetnoot650
Rozelijna.
't Was toen uw' Vaader hem by zijne Moeder voegde,Ga naar voetnoot651
Die zijn vervloekte lust op 't bedt haars mans vernoegde.Ga naar voetnoot652
Thamera.
Zwijg Rozelijna, zwijg, uw' huis dat is berucht.
| |
[pagina 146]
| |
Rozelijna.
Zeg alles wat gy wilt; maar zwijg niet van de vruchtGa naar voetnoot654
655[regelnummer]
Die gy by Aran hebt.
Thamera.
Wat was uw' eerste Vaader?Ga naar voetnoot655
Een speelkindt van godt Mars, een schellem, een verraader,Ga naar voetnoot656
Een moorder van zijn broêr, een die 't Sabijns geslacht,Ga naar voetnoot657
In 't midden van het spel, baldadig heeft verkracht.Ga naar voetnoot658
Bassianus.
Help Vaader Romulus!
Thamera.
Help Quiro! help uw' moeder!
Quiro. Thamera. Rozelijna. Demetrius. Bassianus.
Quiro.
660[regelnummer]
Wat eischt mijn moeders schreeuw'?Ga naar voetnoot660
Thamera.
Doorstoot des Kaizers broeder;
Hy lastert onze stam: en boet uw' lust met haar.
Rozelijna.
O schelms wat is uw' doen?
Demetrius.
Dat wordt gy hier gewaar.
Thamera.
Stopt Rozelijnas mondt, hang 't lijk aan deeze struiken.
Verschuilt met Rozelijn, om haare roos te pluiken.Ga naar voetnoot664
Klaudillus. Thamera. Gradamard. Aran.
Klaudillus.
665[regelnummer]
Waar is het ongediert?
Thamera.
Gins borst het uit een horn,Ga naar voetnoot665
En 't yld' eerst op ons aan, maar 't raakt in deeze born.Ga naar voetnoot666
| |
[pagina 147]
| |
Gradamard.
Zoo is 't in ons gewelt.Ga naar voetnoot667
Klaudillus.
Zoo zal 't ons niet ontworstelen.
Gradamard.
Zacht, zacht, my dunkt ik hoor het ramlen van zijn borstelen.
Thamera.
Voort Aran, nu is 't tijdt.
Aran.
Leght daar vervloekt geslacht:Ga naar voetnoot669
670[regelnummer]
Zoo zal 't uw' Vaader gaan, die my ten offer bracht.
Thamera.
Zoo moet men Titus stam tot aan de wortel snoeien;
Op datz', in eeuwigheidt, niet weeder komt te groeien.
Aran.
Ik heb den brief gestrooit: 't is tijdt dat yder vlucht.
Klaudillus.
Help, Vaader, help, help, help.
Markus. Gradamard. Saturninus. Lucius. Titus. Klaudillus.
Markus.
My dunkt ik hoor gerucht.
Gradamard.
675[regelnummer]
Help, help, ik smoor.
Klaudillus.
Help, help.
Saturninus.
Het schijnt by deeze linden.
Titus.
Het is in deeze put.
Saturninus.
Men zal 't geheim wel vinden.
Voorts haal ons fakkellicht, om deur de duisternis
In aller yl te zien, wat hier verborgen is.
Lucius.
Hou standt, wie datge zijt; of melt u door het spreeken.Ga naar voetnoot679
| |
[pagina 148]
| |
Markus.
680[regelnummer]
Het is de Vorst zijn broêr.
Lucius.
Hy hangt en is doorsteeken.
Titus.
O heilloos schellemstuk! ô wreede dubble moordt!Ga naar voetnoot681
De eene door het zwaardt, en ander door de koordt.
Saturninus.
O broeder Bassiaan! ik zweer u doodt te wreeken,
Al zou het Roomsch gewest verzuipen in de beekenGa naar voetnoot684
685[regelnummer]
Van 't afgetapte bloedt.
Titus.
Al was 't mijn eigen zaadt,Ga naar voetnoot685
Zoo wil ik dat de wraak de handen aan hem slaat.
Markus.
O wakker jongeling, de donder moet hem pletten,
Die op uw' dappre borst de wreede kling durfd' wetten.
Lucius.
O driemaal wreede handt, die tot zoo boos een feit,Ga naar voetnoot689
690[regelnummer]
Daar 's hemels heir voor schrikt, de stroppen hebt gedreit.Ga naar voetnoot690
Saturninus.
Moet ik mijn bruiloftswijn met bloedt en traanen mengen?
O doodelijke drank! de blixem moet hen zengen.Ga naar voetnoot692
Indien ik my niet wreek, zoo is mijn macht onnut.
Titus.
Kom herwaarts met de toorts, op dat men in de put,
695[regelnummer]
Daar 't moordgeschreeuw' uit klonk, tot aan de gront kan kijken.
Markus.
Ik zie iets schemeren.
Titus.
My dunkt ik zie twee lyken.
Lucius.
Indien 't mijn vaader wil, zoo daal ik met 'er vaartGa naar voetnoot697
In d'uitgedrooghde put; want hier bevindt men d'aard,
Ten grondt toe, uitgespat; zoo datm' 'er als langs trappen,Ga naar voetnoot699
700[regelnummer]
Met toortslicht in de vuist tot op de grond kan stappen.
| |
[pagina 149]
| |
Titus.
Ga voor, wy volgen u.
Saturninus.
O aller steeden stadt!
Die tweemaal twalef mijl, met uwe muur, omvat,Ga naar voetnoot702
Roem geen meer op 't getal van vierdalf hondert tempelen,Ga naar voetnoot703
Noch zevenhondert toorns: deez', die de hondert drempelenGa naar voetnoot704
705[regelnummer]
Van 't hooge Kapitool, als jongste Raadt, beklom,Ga naar voetnoot705
Eischt een verslagen hart. Och! vroeghgeplukte blom.
Titus.
O ramp! o groote ramp! o schrikkelijk vertoonen!Ga naar voetnoot707
Klaudil, en Gradamard, mijn levens waarde zoonen,Ga naar voetnoot708
Wie heeft u dus verdelght?Ga naar voetnoot709
Lucius.
Klaudillus herssenvat
710[regelnummer]
Is t'eenemaal gescheurt, hier leit het brein gespat;Ga naar voetnoot710
En Gradamard, o schrik! is 't aanzicht heel aan mortelen.
Titus.
Op, op bloetgierge wraak, schiet uw' verwoede wortelenGa naar voetnoot712
In Titus ingewand. ach Markus! ach! ach! ach!
Markus.
Men beurt de lijken op, en draagtze voor den dagh.Ga naar voetnoot714
Titus.
715[regelnummer]
Ik haat, ik vloek den dagh, ja Titus schuwt zich zelven.Ga naar voetnoot715
Gy zult Andronikus in dezen put bedelven.
Markus.
Klim Broeder, klim, ai! klim.
| |
[pagina 150]
| |
Lucius.
Zoo gy hier blijven wilt, wie zal de wraak aanschenden?Ga naar voetnoot719
Saturninus.
720[regelnummer]
O Bassianus dood! O bronaâr van ellenden!
Titus.
Vervloekt', afgrijsselijk' en onverzoenbre daad,
Die God, op zijne troon, voor 't eeuwigh voorhoofdt slaat!Ga naar voetnoot722
Och! kan d'alziende zon aan 's hemels welfssel prijken,
Nu zy haar oogen slaat op deez' bebloede lijken?
725[regelnummer]
O wee, ô barens nood! ô bitter ongeval!
Dat all' de Romers treft, maar Titus boven all'.
Saturninus.
Wraak hemel, hemel wraak.
Titus.
O schrik der dwingelande'!Ga naar voetnoot727
Die uwe donderkloot, en blixem t'zamen spande,Ga naar voetnoot728
En wurpze met uw' vuist op Typhons storremkat,Ga naar voetnoot729
730[regelnummer]
Och! wreek u van dit bloed, dat u in 't aanzicht spat.
Markus.
't Is noodigh dat gy voort deez' zielelooze lijken,Ga naar voetnoot731
Op 't midden van de markt, aan yder een laat kijken:
Zoo worden de gemoên van 't burgerlijk geslacht,Ga naar voetnoot733
Naar eisch van burgerëedt, tot zulk een wraak gebracht,
735[regelnummer]
Die d'overschelle Faam zoo yslijk uit zal blaazen,Ga naar voetnoot735
Dat zy met haar trompet het aardtrijk zal verbaazen.Ga naar voetnoot736
Titus.
Hier leit een brief gestrooit.
Markus.
Men geefze 't Roomsch Gezag,Ga naar voetnoot737
Op dat hy, zoo 't hem lust, den inhoud lezen magh.Ga naar voetnoot738
Saturninus.
Hier schuilt de schelmery.
| |
[pagina 151]
| |
Titus.
Wie heeft het ons beschoren?Ga naar voetnoot739
Saturninus.
740[regelnummer]
Verraadt, (helaas!) verraadt.
Titus.
Ik bidt u laat ons hooren.
Saturninus.
Pollander en Melaan: de wraak die heeft haar lust,Ga naar voetnoot741
Met Bassianus bloedt, alreê ten deel geblust:
Uw' broeders zijn verdelgt daar ik d'ontfangen gaaven
(Het loon van deeze moord) zorghvuldig heb begraaven,
745[regelnummer]
Voor 't melden van de Faam. Het hof van Saturnijn'Ga naar voetnoot745
Heb ik ten dienst van u belooft aan Prozerpijn;Ga naar voetnoot746
Want die zijn hartenleet door leetdoen poogt te wreeken,
Moet nooit een schellemstuk ten halven laaten steeken.
Hoe Titus' uwe Zoons staan die naar onzen val?
750[regelnummer]
Men zoek hier naar het goudt. wat braakt de nijdt al gal!
Titus.
Dit schelmstuk is gedicht.Ga naar voetnoot751
Saturninus.
Wie kan dat oordeel strijken?
Titus.
De tijdt, die 't al ontdekt, die zal 't de Vorst doen blijken.
Saturninus.
Wy wachten op geen tijdt, de blijken zijn te klaar.Ga naar voetnoot753
Uw zoonen zijn beticht. ons leven loopt gevaar,
755[regelnummer]
Ten zy men uwe zoons zoo datelijk doet grijpen,
Om d'oorzaak van de moordt uit haare tong te nijpen.Ga naar voetnoot756
Thamera. Saturninus. Aran. Titus. Markus. Lucius. Quintus.
Thamera.
O waarde Bruidegom! hoe is uw' Bruidt gesleurt?
Het aangezicht doorkrabt, en 't lijfsieraadt gescheurt.Ga naar voetnoot758
| |
[pagina 152]
| |
Saturninus.
Wie durfde zulx bestaan?Ga naar voetnoot759
Thamera.
Twee godtvergeeten schelmen;
760[regelnummer]
Maar 't aangezicht vermomt met glinsterende helmen.
Saturninus.
Verhaal het stout bestaan.Ga naar voetnoot761
Thamera.
Ik schuilde by een bron,
In schaduw' van 't geboomt, voor 't braden van de zon;Ga naar voetnoot762
Daar ik, met enen schelp, een weinigh water schepte;Ga naar voetnoot763
En eer dat uwe bruit de frissche koeldrank lepte,Ga naar voetnoot764
765[regelnummer]
Zoo greepme d'een by 't hair, en wurpme voort ter aardt,Ga naar voetnoot765
En sprak: o Kaizers hoer! men zal u, door het zwaardt,
Doen dalen naar het rijk der woede razernijen.Ga naar voetnoot767
Wat zwom ik in een zee van al te groot een lijen!
Ik schreeuwde dat het klonk. op 't ysselijk gerucht
770[regelnummer]
Verscheen de Gotsche Moor. zy tegen op de vlucht;Ga naar voetnoot770
Maar Aran is als dol de schenders na gevloogen,
En zonder zijn ontzet, ik had mijn ziel gespoogen.Ga naar voetnoot772
Saturninus.
Op Ridders, Ridders op, wy zijn althans verraân!Ga naar voetnoot773
Bezet in aller yl de monden van de paân.Ga naar voetnoot774
Aran.
775[regelnummer]
O wijtberoemde Vorst! uw' grontvest is aan 't spatten,Ga naar voetnoot775
Ten zy men Titus zoons zoo datelijk doe vatten,
En strafze met de doot. de wraak moet zijn voldaan.
Titus.
Wat oorzaak heeft de wraak naar Titus zoons te staan?Ga naar voetnoot778
Aran.
Zoo haast als 't woede zwijn mij zwijnspriet was ontkomen,Ga naar voetnoot779
780[regelnummer]
Heb ik in 't nare bosch een naar geschreeuw' vernomen;Ga naar voetnoot780
Ik ging op 't schreeuwen aan, en vond Mevrouw' gevat;
Dies ik, getergt tot wraak, vol gramschap, derwaarts trad;
De schelmen aarzelden; maar ik, geheel verbolgen,
| |
[pagina 153]
| |
Bestondt de vluchters met het naakte staal te volgen;Ga naar voetnoot784
785[regelnummer]
Zy schuilden achter 't loof, en deên hun helmen af.
Toen kon ik Titus zoons, de schenners van uw' staf,Ga naar voetnoot786
Pollander en Melaan.
Saturninus.
Leef lang o eer der helden!
Die Saturninus bruidt in haare vryheidt stelden.
Aran.
Dit lemmer is den een ontvallen.Ga naar voetnoot789
Saturninus.
Dit geweer?
790[regelnummer]
Hoe! 't is Pollanders kling; nu twijflen wy niet meer
Of Titus huisgezin heeft onze val geschapen.Ga naar voetnoot791
Ik ken 't vergult gevest; dit is den schelm zijn wapen.
Thamera.
Wat leggen hier voor doôn?
Saturninus.
De letters van dit bladt
Die hebben Titus zoons, met deze moordt, bekladt.Ga naar voetnoot794
Thamera.
795[regelnummer]
Hun broeders, en uw' broêr zoo jammerlijk doen sterven!
Saturninus.
'k Wil dat men Titus zoons van lit tot lit doe kerven.
Elk geef zich boschwaart in, en zoek waar datze zijn,
En sleepze streng geboeit voor 't Recht van Saturnijn.Ga naar voetnoot798
Markus.
De Vorst die zie wel toe; 't zijn reedelooze dingen,Ga naar voetnoot799
800[regelnummer]
Zoo onbewust een stuk d'onnooslen op te dringen.Ga naar voetnoot800
Quintus.
Hier is het heiloos goudt.
Saturninus.
Wat zeit de Vader nu?
Titus.
Ik zeg gelijk als 't is, dat ik voor 't schelmstuk gruw',
En zweer 't vervloekte feit op 't alderwreedst te loonen,Ga naar voetnoot803
| |
[pagina 154]
| |
Tot zoen van uwen broêr, en mijn vermoorde zonen;
805[regelnummer]
Maar waar het schelmstuk schuilt is duister om te raân.Ga naar voetnoot805
Saturninus.
Het duister is ontdekt; Pollander, en Melaan.
Zijn Titus eigen zoons.
Titus.
Wie heeft den brief geschreven?
Saturninus.
Die voor 't genoten goudt deez' moorden heeft bedreven.
Titus.
Een die de goude lof van mijne zoons benijdt,Ga naar voetnoot809
810[regelnummer]
Die zy, in 't Gotsch gewest, verdienden in den strijdt.
Schoon 't waar, gelijk gy zegt: zoo porren mijne daaden,Ga naar voetnoot811
Die ik voor Romen deêdt, uw' wreedheidt tot genaaden.
Goedt roemens ben ik niet, o Roomsche Burgervoocht!
Maar wie kan 't heldenstuk (daar yder mond van boogt,Ga naar voetnoot814
815[regelnummer]
Ja daar de Faam meê stoft) van Titus tong verzwijgen?Ga naar voetnoot815
Gedenkt u wel den tijdt van onze burgerkrijgen?
Wat was 't aaloude Room een yslijk moordtooneel!
Het Raadhuis vol verraadt; de Tempels vol krakkeel.Ga naar voetnoot818
Elk huisgezin gesplitst, het krielden in de straaten
820[regelnummer]
Van felle plonderaars. de moord was uitgelaaten,Ga naar voetnoot820
En holden door de stadt. och! met hoe snelle schreên
Quam d'onverwachte doodt het Kapitool betreên.
Hier zagmen, tot veel leeds, het sloopen der gebouwen.
Daar 't woeden van de mans. gins 't kermen van de vrouwen.
825[regelnummer]
Hier 't slepen van de doôn, die men van overal
Ten vensteren uitwurp. de markt was, met een wal
Van lijken, afgesneên, daar d'aangehitste gilden,Ga naar voetnoot827
Na 't schoppen van de Raadt, haar razerny op spilden.Ga naar voetnoot828
De Ridderschap bezweek. het graauw' was t'zaam gerot.
830[regelnummer]
Elk vlamden op de buit, die zijnen erfgenotGa naar voetnoot830
In twijffel hadt gebrocht, om hem te overleven,Ga naar voetnoot831
Wierdt van zijn erfgenot een mes in 't hart gedreven;
Zoo sloeg hier d'eigenbaat de handen aan zijn vrund.
D'een ging zijn schuldenaars betaalen, met de punt
| |
[pagina 155]
| |
835[regelnummer]
Van een vervloekte kling; een ander verft zijn handen,
Door een verjaarde wrok, in 't bloedt der bloedverwanden;
Een wreder blusten 't vuur van zijnen erfkrakkeel,Ga naar voetnoot837
In 't uitgespatte brein van 's broeders bekkeneel;
Zulk een durft 't felle staal in 's amptmans boezem wringen,Ga naar voetnoot839
840[regelnummer]
Op hoope van zich zelf in 't oopen ampt te dringen.
Die zijne boelschap had bezwangert, door de tijdt,Ga naar voetnoot841
Die maakte zich, dat pas, de zwangre boelschap quijt.Ga naar voetnoot842
De balling, die zich vondt van 't burgerschap versteeken,Ga naar voetnoot843
Quam zich, met euvlen moedt, van 't heilig vierschaar wreeken.Ga naar voetnoot844
845[regelnummer]
Geen schennis zoo vervloekt, noch gruwel zoo vol schrix,Ga naar voetnoot845
Noch wreedheidt zoo gehaat, en borst'er ooit uit Styx,Ga naar voetnoot846
Of 't ging 'er toen in zwang. de witbesneeuwde hairen
Verschoonden d'oude niet; noch d'onvolwasse jaarenGa naar voetnoot848
De bloem des jongelings; noch d'achtbaarheidt de mans,Ga naar voetnoot849-850
850[regelnummer]
Daar Roomen roem op droeg, in d'oorloog met den Frans;
Noch 't weenen kon de schaar der werelooze vrouwen
De breidelooze lust des schenders niet onthouwen;Ga naar voetnoot852
D'onnozelheid quam 't kindt in 't woeden niet te baat;Ga naar voetnoot853
Noch 't godgewijde kleedt den Priesterlijken staat.Ga naar voetnoot854
855[regelnummer]
Het heiligdom was heel met gloejendt puin bedolven.
Men zag een zee van bloedt, in kerk en Raadhuis golven.
De Staatzucht greep uw' staf, en stak naar uwe kroon.Ga naar voetnoot857
Die dag quam Room te staan op dertigduizent doôn.
Wie kon de razerny, daar 't wijdberoemde Romen
860[regelnummer]
Dat pas van zwanger ging, dan Titus tong, betoomen?Ga naar voetnoot860
Ik deêdtz' in reden staan; schoon dat de razeryGa naar voetnoot861
Na geene reeden hoort, zoo deêdtze 't toen naar my.Ga naar voetnoot862
Is dit mijn loon, dat ik uw' haardsteen, en outaaren
| |
[pagina 156]
| |
Tot noch toe heb bewaakt, voor 't woeden der Barbaaren?
865[regelnummer]
Dit 's uw' besolding dan, ô overoude Stam!Ga naar voetnoot865
Weeg al het goedt en 't quaadt dat ooit zijn oorsprong nam
Van Titus huisgezin, ik zweer u dat mijn deegen
Veel zwaarder dan de fout van mijne zoons zal weegen.
Saturninus.
Is 't billijk dat men deugdt met ware deugd bekroont?Ga naar voetnoot869
870[regelnummer]
't Is billijk dat men 't quaadt met euvle wraak beloont.Ga naar voetnoot870
Titus.
Die zich uit euvel wreekt, die wreekt zich niet uit oordeel.Ga naar voetnoot871
Saturninus.
De wreeklust van de Vorst, die neemt zijn macht tot voordeel.Ga naar voetnoot872
Titus.
Die zich tyrannig wreekt, die schandvlekt zijne troon;
En maakt zijn onderdaan ten dienst van 's vyands kroon.Ga naar voetnoot874
Saturninus.
875[regelnummer]
Door 't wreeken kan de Vorst de krijts zijns Rijx vergrooten.Ga naar voetnoot875
Titus.
Door 't wreeken werd de Vorst van zijne troon gestooten.
De Vorst die wreekt zich wijs, die door vergeeten wreekt;
Zoo maakt hy dat zijn faam tot door de wolken breekt.
Saturninus.
Daar 't quaadtdoen, door de straf, in teugel wordt gehouwen,Ga naar voetnoot879
880[regelnummer]
Daar kan de Vorst zijn troon tot aan de starren bouwen.
Titus.
De wreedheidt, en de straf zijn ongelijk van waardt.
De streng bepaalde straf bestaat in 't wettig zwaardt:Ga naar voetnoot882
De wreedtheidt in het hart der wreede dwingelanden.
Saturninus.
De Vorst wreekt naar het leet de wraak een vierschaar spanden.Ga naar voetnoot884
Titus.
885[regelnummer]
O Vorst! een reedlijk Vorst gebruikt in 't wreeken maat.
Saturninus.
Maar niet aan die zich heeft bezoedelt met verraadt.
| |
[pagina 157]
| |
Titus.
Is 't zoo? de fout is groot, zoo groot dat ik moet yzen:Ga naar voetnoot887
Maar grooter de genaâ die gy ons kunt bewijzen.
Saturninus.
Die zelf geen schelm wil zijn, die moet de schelmery,
890[regelnummer]
Tot zoen van 't heilig recht, bestraffen na waardy;Ga naar voetnoot890
Ook is 't onmogelijk, dat een oprecht geweeten,Ga naar voetnoot891
Tot nadeel van het Rijk, het quaadtdoen kan vergeeten.
Titus.
De hemel is te goedt, gelijkwe daaglijx zien,
Om iets onmogelijx aan 't sterflijk te gebiên;Ga naar voetnoot894
895[regelnummer]
Indien het anders waar, zoo zijn 'er geen tyrannen,Ga naar voetnoot895
Die teegens 't aardsgeslacht zoo wreedt zijn ingespannenGa naar voetnoot896
Als d'onbepaalde God, de geever alles goedts:Ga naar voetnoot897
Die, 't geen te bitter is, doormengelt met veel zoets.Ga naar voetnoot898
De Vorst die 't quaadt vergeeft, die wordt van alle tongen,
900[regelnummer]
Schoon hem de doodt verslindt, een leevend lof gezongen.
De blijdschap van de wraak die duurt slechts voor een poos;
Maar van barmhertigheit, die is gantsch endeloos.
Saturninus.
De Vorst die zijn gemeent als straffeloos laat dwaalen,Ga naar voetnoot903
Die laat zijn mogentheidt van zijn gemeent' bepaalen.Ga naar voetnoot904
905[regelnummer]
Hun wraaklust heeft te schelms in onze doodt gewrocht.Ga naar voetnoot905
Titus.
Uw' doodt scheen hunne wil; maar die is niet volbrocht.Ga naar voetnoot906
Saturninus.
Een onvolbrochte wil, geneigt tot schelmerije',Ga naar voetnoot907
Die straft men als volbrocht.
Markus.
O Voocht der heerschappije!Ga naar voetnoot908
Vergrijp u niet, ziet toe, men twijfelt aan de fout.Ga naar voetnoot909
Saturninus.
910[regelnummer]
Wie twijfelt aan 't verraadt? hier is de brief, daar 't goudt.
| |
[pagina 158]
| |
Markus.
Wierdt Palemedes niet, dien Phenix, die de GriekenGa naar voetnoot911
Bestraalde met de glans van zijn vergulde wieken,
Door zoo vervloekt een brief, met landverraad beticht?
Dit 's een Ulysses vondt. de Vorst die is verplichtGa naar voetnoot914
915[regelnummer]
Tot nauwer onderzoek, eer hy dit stuk kan straffen.Ga naar voetnoot915
Saturninus.
Wy wreeken zoo 't ons lust: wie dart'er tegen blaffen?Ga naar voetnoot916
Titus.
Heel anders blonk oud' Room, toen d'elpebene stafGa naar voetnoot917
Van 't Burgermeesterschap zich op het landt begaf,Ga naar voetnoot918
En huwden aan de spa, in schaduw van de elzen;
920[regelnummer]
Toen 't Raadhuis en de ploeg elkander quam omhelzenGa naar voetnoot920
Met onderlinge trouw; toen hier in 's Veltheers kas
Geen nodigh huwlijxgoed voor zoon noch dochter was;Ga naar voetnoot922
Noch dat men uit den boêl zoo veel by een kon haalen,Ga naar voetnoot923
Om 't lijkvuur van zijn heer, en doodbus te betaalen;Ga naar voetnoot924
925[regelnummer]
Maar sedert dat de pruik, verlekkerd op sieraân,Ga naar voetnoot925
Met Kaizerlijke pracht van paarlen wierd belaân,
En dat de zijde keurs van goudt en zilver kraakte,Ga naar voetnoot927
En met een koningrijk, van helle stenen, blaakte;
Is all' haar glans bezwalkt. De staatzucht gaat in zwang.
930[regelnummer]
Het Raadhuis wort gevreest, als een getergde slang.
Elk Rechter is een beul. de vierschaar wordt gespannen
Van holle woekeraars. de gouddorst maakt tyrannen.Ga naar voetnoot932
De Rechter weet het recht te buigen als een was:Ga naar voetnoot933
Of, zoo 't zijn boosheidt wil, te brijzelen als glas.
Saturninus.
935[regelnummer]
't Ontbreekt uw' lippen niet ons achtbaarheidt te scheldenGa naar voetnoot935
Maar ons ontbreekt noch min uw' lastren te vergelden;
| |
[pagina 159]
| |
Dies houd de wraak geen standt, voor dat zy haare lustGa naar voetnoot937
Met uw' moordaadge zoons, tot walgens, heeft geblust.
Het oordeel is gevelt. Zy zullen 't niet ontkoomen.Ga naar voetnoot939
940[regelnummer]
Voort, neemt de lijken op, en voertze binnen Roomen.
Markus.
Ik bidt voor broeders zoons, o aller vorsten Vorst!
Eer gy uw' groote deugt met menschenbloedt bemorst.
Titus.
Van godt gevloekte stadt, waar zijn uw' roembaar' eeuwen?Ga naar voetnoot943
Verduiveld wolvennest, en moordkuil vol van leeuwen!
945[regelnummer]
Ik zie uw' val te moet; uw' oorloogstroon gesloopt,Ga naar voetnoot945
Het heilig recht onthult; de tabberd uitgestroopt,Ga naar voetnoot946
't Ontwijde Kapitool vol woede razernijen;Ga naar voetnoot947
Vol Sphynxen van bedrog, vol Hydren, en Herpijen;Ga naar voetnoot948
De handvest voor het graauw'; het kerkkelijk gebouw'Ga naar voetnoot949
950[regelnummer]
De nachtuil tot een nest, de spin tot weefgetouw';
De huisgoôn in het vuur; de huizen heel verlaaten
Van Roomlus burgery; de kronkelende straaten
Bezwalpt van burgerbloedt; de Kollatijnsche poortGa naar voetnoot953
Met lijken toegestopt, de Tyber roodt van moordt;
955[regelnummer]
De markten ruig begroeit; en d'outaarkleên beschimmelen;Ga naar voetnoot955
Het eeuwig vuur geblust; vrouw' Vestas haardsteên grimmelenGa naar voetnoot956
Van brullendt ongediert; de deugden zonder heul;
Alreê zie ik den slaaf zijn eigen meesters beul;
De zusters krans geschent van haar schenzieke broeder;Ga naar voetnoot959
| |
[pagina 160]
| |
960[regelnummer]
De dochter geeft vergift aan d'afgeleefde moeder;
De vader door de zoon, de zoon, door 's vaders staal,
Van 's levens grens geschopt; de vrouw haar egemaal,
De man zijn bedgenoot op 't bedt de ziel doet braaken;Ga naar voetnoot963
De voedster voedt het kindt met doodlijk spog van draaken,Ga naar voetnoot964
965[regelnummer]
En schaft het tengre lam, aan 's moeders spit geroost,Ga naar voetnoot965
Op 's moeders eigen disch, die haar gebraaden kroost
Voor lekker wiltbraadt kauwt; hoe zal de Dondraar lijen,Ga naar voetnoot967
Als hy genaaken ziet zoo goddelooze tijen?
O Zon die 't al beziet! ondek de schelmery,
970[regelnummer]
Daar ik, met mijne zoons, zoo onverhoeds, in gly.Ga naar voetnoot970
Rei van Roomsche en Andronisenzer Iofferen.
Zang.
Yder voeg zich om te toojen.Ga naar voetnoot971
Vlij de hagelwitte keurs.Ga naar voetnoot972
Sluit de tabberd rijk van ploojen,Ga naar voetnoot973
Met een gordel van veel kleurs;
975[regelnummer]
Doet de paarlemoere pruike,Ga naar voetnoot975
Niet alleen naar balsem ruike;
Maar naar 't geurige himet:Ga naar voetnoot977
Streel de hairen, vlei de roozen,Ga naar voetnoot978
Hecht de sluijer aan 't toppet,Ga naar voetnoot979
980[regelnummer]
Strikt de strikken op de broozen,Ga naar voetnoot980
Siert de borst met diamant,
Spaar noch oor- noch arremringen,
Tooi de poezelige handt
Met getal van vingerlingen,
985[regelnummer]
Ingeleit met esmaralt,Ga naar voetnoot985
Daar het geurig' Oost meê bralt;Ga naar voetnoot986
Wat is Venus zonder gordel?Ga naar voetnoot987
Schoonheidt neemt sieraadt te vordel.Ga naar voetnoot988
| |
[pagina 161]
| |
Tegen-zang.
Wegh met steenen, wegh met paarelen,
990[regelnummer]
Hier eischt steen noch paarelsnoer;Ga naar voetnoot990
Want de traanen die hier dwaarelen,Ga naar voetnoot991
Stremmen nu tot perlemoer.
Krab het aanzicht, klop de borsten,
Smeek het hoofd der Roomsche Vorsten;
995[regelnummer]
Al waar 't hart als diamant,
Zoo is 't tot medoog te smeeden,
Met de hamer van 't verstant,
Op het aanbeeldt van de reeden.
Waar de Minnemoer versierdt,Ga naar voetnoot999
1000[regelnummer]
Toen Adonis was gebeeten,Ga naar voetnoot1000
Van het woedend' ongediert?Ga naar voetnoot1001
Venus heeft haar pruik gereeten,Ga naar voetnoot1002
Ja haar geurge roozenhoedt.Ga naar voetnoot1003
Val de Roomsche Vorst te voet.
1005[regelnummer]
't Wapen van de Maagde reyen,
Dat bestaat alleen in schreyen.
Toe-zang.
Huw de klank der schelle luiten
Aan het spel der dertle fluiten,
Leid de Bruid met zulk een' galm,
1010[regelnummer]
Met de sleep van haar gespeelen,Ga naar voetnoot1010
Langs een vloer van maagdepalm,
Naar de Roomsche wreektooneelen,
By haer lieve Bruidegom,
Die op d'oever van zijn leven,
1015[regelnummer]
't Laatste kusje wenscht te geven,
Aan zijn kuische Maagdeblom.Ga naar voetnoot1016
| |
[pagina 162]
| |
Het derde bedryf.
Markus. Rozelijna.
Markus.
Rampzaalge Rozelijn! vloekwaardig zijn de stonden
Van uw' geboortendag. wie heeft u dus geschonden,
In 't quikste van uw' lent? O lijdelooze spijt!Ga naar voetnoot1019
1020[regelnummer]
't Schijnt dat de woede wraak my 't ingewand deurbijt.Ga naar voetnoot1020
Titus. Saturninus. Pollander. Melanus. Lucius. Roomsche rechters. Markus. Rozelijna.
Titus.
Kan ik de Roomsche Vorst niet meuken met de tranen,Ga naar voetnoot1021
Die, als een zoute zee, langs 't rimplend aanzicht banen?Ga naar voetnoot1022
Ik bidt u om de eer van uw' doorluchte stam;
Ik bidt u om de uur dat gy ter werreldt quam;
1025[regelnummer]
Ik bidt u om de borst die uwe kindsheidt voede,
Dat gy u niet vergrijpt, door al te hevig woede.
Genaade groote Vorst, genaad, och! en geen recht;
Erbarm, erbarm u toch met uw' gebogen knecht.Ga naar voetnoot1028
Heeft Roomlus kindsgeschrei de wolven niet bewogen?Ga naar voetnoot1029
1030[regelnummer]
Bestraal, bestraal uw' slaaf met straalen van medoogen;
Of is u hert verhart in yzer, daar de tijdtGa naar voetnoot1031
Van mijn demoedigheidt haar tanden op verslijt?Ga naar voetnoot1032
Ik geef mijn hartebloedt, om't quaadt mijns zoons te boeten.
Markus.
Andronikus sta op.
Titus.
Ik kus de Vorst zijn voeten.
Markus.
1035[regelnummer]
Rijs broeder, broeder rijs.
Titus.
Ik laat de Vorst niet gaan
Voor dat ik voor mijn zoons genaade heb ontfaân.
Markus.
Andronikus sta op, de Rechters zijn vertrokken.
| |
[pagina 163]
| |
Titus.
Wat woel ik in een zee van duizent ongelokken!Ga naar voetnoot1038
Markus.
Och! broeder zie uw' kindt.
Titus.
Mijn uitverkooren roos!
1040[regelnummer]
Hoe zijtge dus bebloedt?
Markus.
Z'is handt, en tongeloos.
Titus.
Hoe! handt, en tongeloos?
Markus.
Gelijk gy zelf kunt speuren.
Titus.
Hoe! handt en tongeloos?
Markus.
't Is nu geen tijdt van treuren.
Titus.
Hoe! handt, en tongeloos?
Markus.
Dit schellemstuk eischt wraak.
Hoe broeder! wel hoe dus! is broeder zonder spraak?Ga naar voetnoot1044
1045[regelnummer]
Hoe is 't Andronikus? hoe zijtge dus verslaagen?
Titus.
Ik vindme veel te zwak om zoo veel ramps te draagen.
Hoe! handt, en tongeloos? is 't droom of spokery?
Markus.
Och! dat het spook mocht zijn.Ga naar voetnoot1048
Titus.
Mijn lieve honighby!
Wat voor een beulsche klaauw heeft zich aan u vergreepen?
1050[regelnummer]
Voorzeker heeft de schelm zijn oogen toegeneepen
Toen hy dit schelmstuk wrocht; 't is wonder dat het zwaardt,
Toen 't uwe schoonheidt zag, zich zelf niet heeft geschaardt,Ga naar voetnoot1052
En aan de moordenaar de wreede sneê geweigert.
O gruwel die de Faam vol schrix in d'ooren steigert!Ga naar voetnoot1054
| |
[pagina 164]
| |
Markus.
1055[regelnummer]
Betoom uw' ongeval.Ga naar voetnoot1055
Titus.
Wie heeft zoo vinn'gen handt,
Die teegens Titus zaadt zoo wrevlig is gekant?Ga naar voetnoot1056
Geen halfgebraaden Moor, in 's werrelds andre deelen;Ga naar voetnoot1057
Noch woedend Arabier, op zijne moordtoonneelen;Ga naar voetnoot1058
Waar heeft de wrede Parth, in 't Kaspiaans gewest,Ga naar voetnoot1059
1060[regelnummer]
Of d'ongastvrije Schyt, die 't hongrig aardrijk mest
Met dierbaar menschen bloedt, zich ooit zoo schelms vergreepen,Ga naar voetnoot1061
Dat hy op zulk een lam zijn slachtmes heeft gesleepen?
De felste Heniog ontslipten zijne dag,Ga naar voetnoot1063
In 't heetste van het woên, zoo hy 't afbeeldsel zagGa naar voetnoot1064
1065[regelnummer]
Van Rozelijnas beeldt, en zwoer by Taurus toppenGa naar voetnoot1065
Zich zelfs verheert te zijn; verhangen in de stroppenGa naar voetnoot1066
Van haar gekrulde pruik. O paarel van Euroop!
Hoe vloeit uw' mondt van bloedt, die vaak van nektar droop.
Zag Diomeed te rug, die zijne paarden voedenGa naar voetnoot1069
1070[regelnummer]
Met leevendt menschen vlees, hy deisde voor het woedenGa naar voetnoot1070
Van Romulus geslacht: Prokrustes en Buzier,Ga naar voetnoot1071
Die eertijds zijt gevloekt, het alverteerend vier
Van uw' schenzieke handt is nu te Room' ontsteeken.Ga naar voetnoot1073
Markus.
Spreek Rozelijn, ai spreek! doe ons toch enig teeken
1075[regelnummer]
Van 't goddeloos bedrijf. (helaas!) het is om niet.Ga naar voetnoot1075
Wie zal ons kundschap doen hoe 't schelmstuk is geschiet;
En wie de schenners zijn van 't puik der Roomsche maagde',
Die Saturninus broêr tot ene bruidt behaagde?Ga naar voetnoot1078
Titus.
Indien Apelles handt, met een bebloedt penseel,Ga naar voetnoot1079
| |
[pagina 165]
| |
1080[regelnummer]
Dit schelmstuk had gemaalt, wie zou het tafereel
Beschouwen, die het hart niet t'enemaal zou barste,
Eer zich een droppel nats uit zijnen oogen parste?
Of zoo de Poëzy, dat overduurzaam zout,
Dat aller eeuwen boek voor rotting onderhoudt,Ga naar voetnoot1084
1085[regelnummer]
Aan 't ongeboren volk, deez' gruwlen komt te melden;
Wat zal men 't Roomsch geslacht voor tigeraardig schelden!
Mijn lieve Maagdelief! waar is de goude tong
Die Vaders goude lof met goude vaarzen zong?
Waar zijn de handen, die wel eer de dappre daaden
1090[regelnummer]
In 's Vaders wapenrok, met zijd' en goude draaden,
Borduurden als Minerv'? de rammelende veêl,Ga naar voetnoot1091
De syter, en simbaal, gehuwt aan uwe keel,
Zijn nu als gadeloos.Ga naar voetnoot1093
Lucius. Titus. Markus. Rozelijna.
Lucius.
O overgrijze Vaader!
Wat staatme nu te doen? men scheldme voor verraader;
1095[regelnummer]
Voor derde moordenaar; het Rijk is my ontzeidt,
Om dat ik met dit staal mijn broeders recht bepleit.
Titus.
Zie Lucius, ai zie! heeft uw' gezicht ook kennisGa naar voetnoot1097
Aan dit mishandelt beeldt?Ga naar voetnoot1098
Lucius.
O gruwelijke schennis!
Mijn zuster Rozelijn.
Markus.
Haar tong is uitgesneên,
1100[regelnummer]
Haar handen afgekapt.
Lucius.
Is 's menschen hart van steen!
Wie heeft mijn Vaders huis dit ongeval beschoren?
Heeft hemel, hel, en aardt ons vyandschap gezworen!
Titus.
Ik raas van ongedult, ik vloek, en weet niet wien.Ga naar voetnoot1103
Wie heeft 'er ooit op aardt zoo wreedt een stuk gezien?
| |
[pagina 166]
| |
Aran. Titus. Markus. Lucius. Rozelijna.
Aran.
1105[regelnummer]
Zeeghaftig oorloogsheldt, ik kom u tijding brengen,
Hoe dat men 't bloedt uw's zoons, door 't wettig zwaardt, zal plengen.
Titus.
Waar zal de slachtbank zijn?
Aran.
Dicht aan des Tibers boordt,
In 't aanzien van de stat; wiens marriktruime poortGa naar voetnoot1108
Byna te barsten schijnt door d' aangedronge schaaren:
1110[regelnummer]
De huizen loopen leêg; de vrouwen naar d'outaaren;
De mannen naar 't gerecht; het Kapitool is doodts;
En 't hof van Saturnijn gelijkt een ydle loots;Ga naar voetnoot1112
De waterkant die leeft: het grimmelt op de daken:Ga naar voetnoot1113
Al 't heir is op de been: de popelboomen kraken
1115[regelnummer]
Van 't opgeklomme graauw'; de Tiber is bevloert
Van schuiten, vol van volk, van overal gevoert;
Een weereldt van gedrang begeeft zich in 't bosschaadie.
Zoo dra als uwe kroost de Roomsche wreekstellaadie,Ga naar voetnoot1118
Al sidderend, beklom, omheiningt met een stoet
1120[regelnummer]
Van Saturninus wacht, elke stietze met de voet:Ga naar voetnoot1120
Wat mart het heilig Recht, begon 'er een te schreeuwen?Ga naar voetnoot1121
Men werpze voor den muil der hongerige leeuwen,
Of hang hun in de lucht aan een beschorste stam,
En sleep hen voort langs d'aard, en braadt hen in de vlam,
1125[regelnummer]
En dompel hen in zee, in 't aanzien van hun tenten;Ga naar voetnoot1125
Zoo wordt de woede wraak der twe paar elementenGa naar voetnoot1126
Naar haaren eisch voldaan, een ander riep: vaar voort,
En straft de moordenaars voor hunne broedermoordt,
Wy zullen 't laauwe bloedt de wraak ten offer brengen,
1130[regelnummer]
En met de weifflend' asch van hun gebeente mengen,Ga naar voetnoot1130
En zuipen het, tot zoen van 't vinnig moordkrakkeel,Ga naar voetnoot1131
Uit d'uitgezogen schonk, en 't breinloos bekkeneel;Ga naar voetnoot1132
Zoo zal de wraak haar vuur ten deele konnen blussen.
Een ander riep: zie toe, de Vader zit op 't kussen,Ga naar voetnoot1134
1135[regelnummer]
En voert het Roomsche heir; indien gy uw' vergrijpt,
Dat gy het moordgeweer, op Titus zonen, slijpt,Ga naar voetnoot1136
Zoo naakt de Roomsche val, die, als een pest, zal loopenGa naar voetnoot1137
| |
[pagina 167]
| |
Door 't ingewandt des Rijx, tot dat wy zijn verzopenGa naar voetnoot1138
In 't afgetapte bloed; ja dat de vremdeling,Ga naar voetnoot1139
1140[regelnummer]
Wanneer hy herwaarts reist, met groot verwondering
Zal zeggen: dit was Room; en met de vinger wijzen,
Hier zag men 't Kapitool, tot aan de sterren, rijzen;
Daar was godt Janus kerk wel eertijds opgerecht,Ga naar voetnoot1143
Maar nu een moordoutaar, door onderling gevecht;
1145[regelnummer]
Van deez' gesloopte trans heeft Neroos oog gekeeken,
Toen zijn vervloekte lust de stadt aan brand deê steeken;
Op dat hy zou bezien, van d'opgesteegen muur,Ga naar voetnoot1147
Hoe Trooien branden door de gloedt van 't Griekse vuur.
Het graauw' hier door getergt, heeft op hem aangedrongen,Ga naar voetnoot1149
1150[regelnummer]
En d'al te losse tong uit zijne mond gewrongen,
En trappeld hem op 't hart dat hy zijn ziel uitspoog,Ga naar voetnoot1151
En slurpten 't reutlend bloed zoo 't uit zijn aders vloog,Ga naar voetnoot1152
En scheurde 't ingewandt, en knaagd aan hun gebeente.Ga naar voetnoot1153
Zoodanig was het woên van Romulus gemeente.Ga naar voetnoot1154
Titus.
1155[regelnummer]
O woekerende wraak! o reedenloos geslacht!Ga naar voetnoot1155
Gy zijt van 't ongediert op Taurus voortgebracht.Ga naar voetnoot1156
Aran.
De Roomsche val scheen toen te staan in haar geboorte;
Haar overstrijdbre muur, en driemaal twalef poorte',Ga naar voetnoot1158
En Tempels hemelhoog ontzetten zich van schrik;
1160[regelnummer]
Men slibberden in 't bloedt in eenen oogenblik;
Men vocht met stok en steen; want wie zich poogt te wreeken,
Zal zelden wapentuig, in tijdt van noodt, gebreeken.
In 't midden van het woên genaakt' ons eene maagdt,
Als of 't vrouw Venus waar, daar Paphos roem op draagt;Ga naar voetnoot1164
1165[regelnummer]
Ten kuiten toe gehoost, met purperverfde broozen;Ga naar voetnoot1165
Bemijtert met een krans van uitgepikte roozen;Ga naar voetnoot1166
| |
[pagina 168]
| |
Gedost met wormgespin, dat glimprijk neêrwaarts plooit,Ga naar voetnoot1167
Van Pallas geborduurt, met diamant bestrooit;Ga naar voetnoot1168
Omgordelt met een riem by Venus riem geleken;Ga naar voetnoot1169
1170[regelnummer]
De Zon die zou zijn toorts aan haar paruik ontsteken;Ga naar voetnoot1170
Haar tabbert kraakt van goudt, het hair hangt onvertuidt,Ga naar voetnoot1171
En golleft langs de rug, als 't hair van eene Bruidt.
Zoo klomz' op 't wreektoonneel, met neêrgeslagen oogen,
En heeft, tot driemaal toe, voor 't heilig Recht gebogen.Ga naar voetnoot1174
1175[regelnummer]
Een yder was versaagt, en leide 't moordgeweer,
Met een verslagen moedt, voor haare voeten neêr.Ga naar voetnoot1176
O zegenrijke Vorst! (zoo sprak zy in het midden
Van 't grimmelende volk) ik kom uw' hoogheidt bidden
Om Titus jongste zoon, mijn lieven Bruidegom!Ga naar voetnoot1179
1180[regelnummer]
De Vorst bleef sprakeloos, hoe! zeidze, zijt gy stom?
Gy zijt aan my verplicht, mijn eisch bestaat in reeden.Ga naar voetnoot1181
Gedenkt u wel de tijdt, dat Roomen wierdt bestreeden
Van 't Afrikaans geweldt? wie heeft het heir geschut?
De kassen waren leêg; de steeden uitgeput;
1185[regelnummer]
Men riep om oorloogsvolk, maar 't roepen mogt niet baaten.
Daar geen bezolding is, daar zijn ook geen soldaaten.
Uw' Grootvaâr vol gevaar, verwachten, alle uur,Ga naar voetnoot1187
Het overzeesche heir voor d'onbemande muur.
Dat speet mijn moeders Moey; dies zy, met d'eer der Jofferen,Ga naar voetnoot1189
1190[regelnummer]
Op 't hooge Kapitool eerbiedelijk quam offeren
Haar borst en halssieraat; de pruiken vol gesteent;
De gordels daar de zon haar schittering van leent;
De sluijers stijf van goudt; de keurssen vol simbaalen;Ga naar voetnoot1193
De ketens, zwaar van wicht; de goud' en zilvre schaalen,
1195[regelnummer]
Met paarlen overzaait, die 't volk op Bacchus feest,
Ter kimmen toe vol wijns, met zorgelozen geest,Ga naar voetnoot1196
In schaauw' van wijngaardblaân elkander plach te bringen:Ga naar voetnoot1197
Zy gaaven, tot de krijg, hun oor en arremringen.
Zoo wierdt 't verlegen Rijk, door moeders moey', geredt.Ga naar voetnoot1199
| |
[pagina 169]
| |
1200[regelnummer]
De bulderende trom, en dreunende trompet
Die kreeg terstondt gehoor. der bondgenote steeden
Die stelden zich te werk, om wapentuig te smeeden;
Men gespte 't harnas aan, en gorde 't schittrend zwaardt,
En steeg, met speer, en schild, vol moeds, op 't moedigh paardt.
1205[regelnummer]
De ploeg moest in de schuur; de zeissens wierden daggen;Ga naar voetnoot1205
De sluijers van 't toppet veranderden in vlaggen;Ga naar voetnoot1206
Men sloopten huis en hof, wel eer tot praal gebouwt,
En bezigden, uit nood, de balken, roodt van goudt,
En gulde wellefsels tot schepen en galaijen;
1210[regelnummer]
De vrouwen schooren 't hair, om kabels van te draijen;
Men sloeg in aller yl, al wat tot windvang past,
Als wandt, en vloertapijt, voor zailen aan de mast.Ga naar voetnoot1212
O oude goude tijd! waar zijt gy nu gevloogen;
Zoo sprak de doodsche maagd, met traanen in haar oogen.Ga naar voetnoot1214
1215[regelnummer]
Wy weten 't, zeidt de Vorst, al wat gy hebt gezeidt;
Dies zijnw' aan u verplicht; maar in de reedlijkheidt:
Dat 's aan uw' eigen stam; maar niet aan Titus kinderen:Ga naar voetnoot1217
Indienge 't Roomsche recht haar kracht niet wilt verminderen,
Zoo poog geen moordenaar te vrijen voor 't geweer.Ga naar voetnoot1219
1220[regelnummer]
Die woorden quetsten haar, als een gescherpte speer.
Zy vloekte 't heilig recht, en 't hoofd der Roomsche Vorsten.
Zy krabden 't aangezicht, en klopte voor haar borsten,
En scheurde 't blanke vel met haare naagels op;
Zy wrong haar tuiten zaam, gelijk een beul zyn strop,
1225[regelnummer]
En gordenz' om haar hals, met sidderende handen;Ga naar voetnoot1225
Zy kauden hare tong, en knersten op haar tanden;
Zy liep als een Bacchant; haar docht zy zag de MaanGa naar voetnoot1227
De paarden van de zon in haar gareelen slaan.
Orest, de moederbeul, vertoont zich nooit verwoederGa naar voetnoot1229
1230[regelnummer]
Op 't Grieksche treurtoonneel, als zijn vermoorde moeder,
Met toortslicht in de vuist, quam spooken om zijn koets,Ga naar voetnoot1231
En toonde haare borst, beklontert van veel bloeds.
De Vorst stond als een eik, die al zijn telgen kraaken,Ga naar voetnoot1233
Wanneer de dolle windt met wijtgespalkte kaaken,
1235[regelnummer]
Komt buldren op zijn kruin. hy wist niet hoe hy zouw';Ga naar voetnoot1235
Nu dacht hy aan de moordt, dan dacht hy, zal de Vrouw'
Den jongsten van de twee, als Bruidegom verwerven?
Zoo is 't onbillijk dat ik d'outste hier doe sterven.
| |
[pagina 170]
| |
Hy nam een kort besluit, en eischt' uwe rechte hand
1240[regelnummer]
Tot zoen van uwe zoons; maar 't recht toond zich gekant,Ga naar voetnoot1240
En wil dat zy uw' zoons de sneê van 't zwaart doe voelen;
Op datze, met hun bloedt, het vuur des wraax verkoelen:
Dies zeg hoe datge wilt; de Rechtbank staat na straf.Ga naar voetnoot1243
Daar is de Vorst zijn eisch.
Titus.
Ik houwze daadlijk af.
Markus.
1245[regelnummer]
Hoe broeder uwe handt! wie zal de sabel zwaaien,
Zoo gy de Roomsche Vorst met uwe handt wilt paaien?Ga naar voetnoot1246
Mijn handt is krachteloos; zy dient tot kling noch speer.
Hier Broeder, hier 's de mijn, kap af met uw' geweer.
Titus.
De mijn is afgeleeft: hoe kanze beeter strijen,
1250[regelnummer]
Dan als zy, afgekapt, mijn zonen zal bevrijen?
Markus.
Dat sta ik nimmer toe.
Lucius.
Noch ik gedoog het niet,
Dat my zoo groot een' hoon door vaaders wil geschied.
Titus.
De mijne wordt geëischt voor uwe broeders leeven.
Lucius.
Schoon d'uwe wordt geëischt ik wil de mijne geeven.
Markus.
1255[regelnummer]
Zacht Lucius, houw stant, hier Aran, hier 's de mijn.Ga naar voetnoot1255
Lucius.
Ik zweer u by mijn eer, het zal de mijne zijn.
Titus.
Dit worstlen is onnut, het moet de mijne weezen.
Lucius.
Och Vader! uwe handt, die yder een deedt vreezen?
Aran.
Noch gaat het naar mijn zin; maar noch moet 't anders gaan,Ga naar voetnoot1259
1260[regelnummer]
Eer Saturninus kroon op Arans hooft zal staan.
't Huis van Andronikus heb ik alreê aan 't gijpen,Ga naar voetnoot1261
| |
[pagina 171]
| |
Het wacht de jongste steek. het mes is weêr te slijpen,
Om Saturninus zelf te stieren naar het graf;
Zoo vlam ik op de kroon, en goude scepterstaf.Ga naar voetnoot1264
Titus.
1265[regelnummer]
Hier is de goude handt, die handt, die met den deegen,Ga naar voetnoot1265
Ten dienst van 't algemeen, Granaden met een reegenGa naar voetnoot1266
Van menschenbloedt begoot; die handt, die 't Duitsche volkGa naar voetnoot1267
In d'Alpes heeft verheert; die handt, die Pontus kolkGa naar voetnoot1268
Met lijken heeft bevloert; die handt, die d'EpirottenGa naar voetnoot1269
1270[regelnummer]
Deêdt sneuvlen in 't gebergt; die hand die 't heir der Gotten
Tot tweemaal heeft verdelgt; die handt, die Argos muur
Ten puinhoop heeft gebeukt; die handt, die 't oorlogsvuur
Zeeghaftig heeft geblust: die handt, die goude wettenGa naar voetnoot1273
Voor Roomlus burgers schreef, moet die mijn zoons ontzetten?
1275[regelnummer]
Daar Aran, daar's de handt; ga geeftze nu de Vorst,
En eischt zijn gramschap meer? zoo zal ik deeze borst
Ontsluiten met de kling, en 't kiemend bloedt aftappen;Ga naar voetnoot1277
Of wil hy Titus hart? zoo kom weêr herwaarts stappen,
En scheur het middelrif ten bangen boezem uit;
1280[regelnummer]
Dan zult gy, 't hof ten dienst, mijn overtaije huidt,
Ten spieren afgestroopt, op 't bekkeneel gaan spannen;
Want zulk een keteltrom zal 't hoofdt der aards tyrannenGa naar voetnoot1282
Noch kittlen, als hy zich, van brein en bloedt bespat,Ga naar voetnoot1283
Op zijne zeegenkoets laat rijen door de stadt.
Aran.
1285[regelnummer]
Ik zal de strijdbre handt, tot zoen van uwe zoonen,
In 't midden van 't gedrang, aan Saturnijn vertoonen.
Titus.
Kom hier mijn Rozelijn, al lang genoeg verschuilt,
Wat is'er dat u deert? hoe zijt gy dus behuilt?
Is 't om uw' Vaders handt, dat bey uw' oogen leeken?
1290[regelnummer]
Zy knikt, o God zy knikt! hoe gaaren zouze spreeken!
Schep moedt mijn kindt, schep moedt, ik wis uw' traanen af.
| |
[pagina 172]
| |
Nooit heeft uw' Vaaders handt voor Saturninus stafGa naar voetnoot1292
Zoo ridderlijk gestreên, by 't klinken der trompette',
Als nu in deeze strijdt, daar zy uw' broêrs ontzette.
Lucius.
1295[regelnummer]
Wie heeft dit wreede stuk aan Rozelijn gewrocht?
Markus.
Ik vondze gints in 't bosch, en hebze voorts gebrocht,Ga naar voetnoot1296
Door dit gewaadt vermomt, daar ik het bloên deê stempen.Ga naar voetnoot1297
Lucius.
Kon ik het vuur mijns wraax in 't bloedt des schenders dempen,Ga naar voetnoot1298
Ik stelde my te werk.
Quintus. Titus. Markus. Lucius. Rozelijna.
Quintus.
O Roem van 't Vaderlandt!
1300[regelnummer]
Ik breng (gelijk gy ziet) uw' afgekapte handt.
Titus.
Waar blijven mijne zoons, die Aran my beloofden?
Quintus.
Uw' zonen zijn onthalst, hier ziet gy bei de hoofden.
Titus.
Dat u de donder sla.
Quintus.
Dat ik de hoofden breng,
Is niet dan Arans last.
Markus.
Dat u de blixem zeng.
Lucius.
1305[regelnummer]
Vlie flux uit ons gezicht.
Markus.
Mijn wraak is niet te temmen,
Voor dat ik in het bloedt des Roomsche Raads zal zwemmen.
Lucius.
Och Vaader! Vaader och! wat lijdt uw' huis al hoons!Ga naar voetnoot1307
Hoe wordt uw' stam gesnoeit, door 't slachten van uw' zoons!
Is Vaader sprakeloos? wie teugelt uwe lippen,
1310[regelnummer]
Dat gy geen moordgeschreeuw uit uwe mondt laat slippen?
| |
[pagina 173]
| |
Markus.
Hy is gantsch roereloos, en staat gelijk de geen,
Die door Meduzas pruik veranderden in steen.Ga naar voetnoot1312
'k Bezweer Andronikus, by mijn getergde tooren,Ga naar voetnoot1313
Dat hy zijn hartewee aan mijn gehoor laat hooren;
1315[regelnummer]
'k Bezweer uw' stramme tong, by uw' mishandeld kindt;
By 't bloedt van uwe zoons; indienge zijt gezint,
Dit heilloos schellemstuk op 't allerwreedst te wreeken,
Dat gy uw' mondt ontsluit, en dwingt uw' tong tot spreeken.
Lucius.
Zoo gy een Vaaders hart in uwe boezem draagt,
1320[regelnummer]
Zoo zeg ons, of de wraak u 't ingewant doorknaagt.
Spreek Vaader, spreek, ai spreek!
Markus.
De Hemel wil ons helpen;Ga naar voetnoot1322
De droefheidt bint zijn tong. wat ramp komt ons bestelpen!
Titus.
O wee! o wee! o wee!
Lucius.
Och Vaader! wat zal 't zijn?
Titus.
O wee! o wee! o wee!
Lucius.
Hoe pijnigt ons uw' pijn!
Titus.
1325[regelnummer]
O wee! o wee! o wee!
Markus.
Waar zijn mijn broeders zinnen?Ga naar voetnoot1325
Titus.
Wraak Hemel, hemel wraak.
Markus.
Laat reeden u verwinnen.Ga naar voetnoot1326
Titus.
Wraak Hemel, hemel wraak.
Lucius.
Ik bidt u, weest toch stil.
| |
[pagina 174]
| |
Titus.
Wraak Hemel, hemel wraak.
Titus.
Wat zal mijn veinsplaats strekken?
1330[regelnummer]
De werreld is te kleen om Titus leet te dekken.
Markus.
Het ongeluk is groot; ja overgroot, ik ken 'tGa naar voetnoot1331
Dat gy bevochten wordt met allerlei ellend;
Maar alles heeft zijn tijdt.
Titus.
Al waaren al de vlaagen
Van 't bulderende noord, en dolle donderslaagen,
1335[regelnummer]
Tot een metaale stem, in Titus mondt, gesmeedt;Ga naar voetnoot1335
Zoo waarze krachteloos, om d'oorzaak van dit leet
Te melden na den eisch.
Markus.
Wy zullen ons noch wreeken,
Van die dit schellemstuk zoo schellems heeft besteeken,Ga naar voetnoot1338
Tot schennis van uw' huis; dies roep den Hemel aan;
1340[regelnummer]
Want zonder 's Hemels hulp wordt hier niet groots bestaan,Ga naar voetnoot1340
Veel minder uitgevoert.
Titus.
De hemel stopt zijn ooren,
En wil my in het bloedt van mijne kindren smooren.
Ik roep de hel tot hulp: komt felle razery,
Komt dochters van de wraak, en voegt uw aan myn zy:
1345[regelnummer]
Komt onderaards gespook, wy moeten ons noch baadenGa naar voetnoot1345
In 't reutelende bloedt van vijfmaal honderd Raaden.Ga naar voetnoot1346
Lucius.
Hoe zijtge dus ontzint?Ga naar voetnoot1347
Titus.
Ik ben gelijk een schip,
Dat zich aan splinters stoot, op een onzichtbre klip.
| |
[pagina 175]
| |
Markus.
Ik bidt, dat gy uw' tong, voor deez' tijdt, wilt betoomen:
1350[regelnummer]
Uw' klachten zijn vergeefs, gy klaagt het aan de boomen.
Titus.
Wiens lot betreur ik eerst, tot teeken van veel smarts?
Pollanders, of Melaans? Klaudils, of Gradamards?
Of mijn bebloede handt, die 't slagzwaardt plach te draagen?
Of zal ik Lucius, in ballingschap, beklaagen?
1355[regelnummer]
Of Rozelijnas ramp, die kuische maagdeblom?
Of Saturninus broêr, haar lieve bruidegom?
Lucius.
Verkrop uw' harte wee.
Titus.
O vinnige tyrannen!
Och Lucius! och! och! zijt gy altans verbannen?Ga naar voetnoot1358
Moet gy in ballingschap, naar 't koude Pontus, gaan?Ga naar voetnoot1359
1360[regelnummer]
Heillooze ravenäas! dat u de moordt moet slaan.Ga naar voetnoot1360
O smart! o pijn! o doodt! hoe is mijn hoop verdweenen!
Hoe zal ik Lucius, hoe zal ik u beweenen?
Markus.
Andronikus schep moedt; ik zal u helpzaam zijn.
Titus.
Mijn kuische tortelduif, mijn lieve Rozelijn,
1365[regelnummer]
De traanen, diege weent, zal ik met goudt doorbooren,
En hangen die, tot pronk, voor paarlen aan mijn ooren;
De drupplen van dit bloedt, vermengt met kristalijn,Ga naar voetnoot1367
Die zal ik voor koraal, voor flonkerendt robijn,Ga naar voetnoot1368
En zuiver amathisth, tot halssieraadt gebruiken;
1370[regelnummer]
Met deze sprenkelen, als roozen op hun struiken,Ga naar voetnoot1370
Zal ik mijn lauwerier, en goude stevenkroon,Ga naar voetnoot1371
Op 't herelijxt, bekleên; zie! elk is een Adoon.Ga naar voetnoot1372
Stoft Tirus op de kuip van 't Vorstelijk scharlaaken?Ga naar voetnoot1373
De wakkre dageraadt op 't purper van haar kaaken?
1375[regelnummer]
De zomerzieke May, die wenscht haar roozenhoedtGa naar voetnoot1375
| |
[pagina 176]
| |
Te verwen in de bron van dit geplengde bloedt.
O meer dan Philomel door Thereus mes geschonden!Ga naar voetnoot1377
Wat voelt mijn bange borst al doodelijke wonden!
Ik ben in lijfs gevaar.Ga naar voetnoot1379
Lucius.
Mijn vaader roept te luidt:
1380[regelnummer]
Indien gy klagen wilt, zoo schudt uw' krop eens uit,Ga naar voetnoot1380
In 't binnenst van uw' tent.
Titus.
O overwaarde hoofden!Ga naar voetnoot1381
Vloekwaardig zijn de geen die u van 't licht beroofden;
Pollander, en Melaan, is dit voor al de deugdt,Ga naar voetnoot1383
Die gy voor Romen deê? de bloemen van uw' jeugdt
1385[regelnummer]
Zijn t'eenemaal verdort in 't bloeienst van haar lenten.Ga naar voetnoot1385
O dubble hartewee! zijn al de elementen
Op Titus aangehitst? ik wreek my, eer de zonGa naar voetnoot1387-1388
Haar heete straalen blust in aller vloeden bron.
Vervloekte Saturnijn! hoe zal ik uwe darmen,
1390[regelnummer]
Uit d'opgescheurde buik, noch hasplen op mijn armen!
Markus.
Is Titus zinneloos?
Titus.
Klaudil, en Gradamard,
Die 't zaaligh zielenveldt, in 't leeven zonder smart,Ga naar voetnoot1392
Met uwe broêrs betreedt, in schaduw' van de boomen,
Zult gy geen kondschap doen, door wienge zijt gekoomen
1395[regelnummer]
Aan zoo rampzaalge dood, op dat men 't schelmstuk straf?
Want ik zal uwen asch niet leevren aan het graf,
Of ik heb wraak gepleegt, aan die uw' leevens smoorden;
Schoon 't recht uw' broêrs beticht, die Saturnijn deê moorden.Ga naar voetnoot1398
Lucius.
Heeft vaader uitgeklaagt?
Titus.
O Bassianus ziel!
1400[regelnummer]
Doe kondschap aan uw' broêr, wie dat uw 's leevens kiel,
Op d'oever van de doodt, zoo jammerlyk deêdt stranden.
Markus.
Hou op, 't is lang genoeg.
| |
[pagina 177]
| |
Titus.
O roem van alle handen!
O handt! o dappre handt! daar 's vyands macht voor boog:
De zenuw' van de stadt, en d'appel van haar oog;
1405[regelnummer]
Gy zijt door 's Kaizers eisch van deezen arm gehouwen.
O schellem! o tyran! ik zal 't vergift noch brouwen
Daar gy aan barsten zult. ween Markus, ween, ai ween!
En klop voor uwe borst met eene keizelsteen;Ga naar voetnoot1408
Gy moet uw' broeders zaadt, gelijk uw' broêr, beschreyen.Ga naar voetnoot1409
1410[regelnummer]
Laat uwe dappre handt uw' hooft met asch bespreyen,
En krab uw' aangezicht.
Markus.
O Roomsche maagdenschaar!
Beweent mijn broeders zaadt, met ongevlochten haar;Ga naar voetnoot1412
En maak u aangezicht, door 't rollen van de traanen,
Gelijk mijn broeder doet, tot zoore pekelbaanen;Ga naar voetnoot1414
1415[regelnummer]
Ik ben om broeders zaadt, tot in mijn ziel, ontstelt;
Zoo dat mijn bange hart byna aan traanen smelt.
Titus.
Hou op, elk heeft zijn deel, een yder voelt zijn lyen:
Maar al wat yder voelt, komt my alleen bestryen:Ga naar voetnoot1418
Beween uw' broeders ramp. hoe zijtge zoo versteent,
1420[regelnummer]
Dat gy uw' broeders zaadt, en broeder niet beweent?
Voort spalk uw' groove keel, en val zoo naar aan 't huilen,Ga naar voetnoot1421
Dat bosch en berriggoôn zich voor 't geschreeuw verschuilen
In Kakus moordspelonk; 't is nu de rechte tijdt,Ga naar voetnoot1423
Dat elk, om Titus ramp, zich zelf aan traanen slijt.Ga naar voetnoot1424
1425[regelnummer]
Ween Rozelijn, ween, ween, ontsluit de zuivre kraanenGa naar voetnoot1425
Van uw' benaauwde borst, en stort de brakke traanen
In deeze watering, omheint van groeizaam lis,Ga naar voetnoot1427
Tot dat de varsche beek zoo zout als pekel is.
Zoo Lucius, zoo, zoo, laat zoo veel traanen druipen,
1430[regelnummer]
Dat Roomen, in een zee van traanen, kan verzuipen,Ga naar voetnoot1430
Zoo Markus, dat gaat wel. stil Rozelijn, stil, stil,
't Schijnt dat het gantsche bosch met Titus treuren wil.
Markus.
O roem van 't Roomsche Rijk! gy zijt van daag gedraagen
Gelijk een Scipio, op Cezars zegenwaagen;
| |
[pagina 178]
| |
1435[regelnummer]
Betulband met lauwrier; begroet met handgeklap;Ga naar voetnoot1435
Omheiningt door 't gedrang van Roomlus Ridderschap;Ga naar voetnoot1436
Bemantelt met de praal van Saturnijns gewaaden;Ga naar voetnoot1437
De Borgermeesteren, en al de Roomsche RaadenGa naar voetnoot1438
Geleiden uwe koets, in 't aanzien van de Nijdt.Ga naar voetnoot1439
Titus.
1440[regelnummer]
Ha, ha, ha, ha.
Markus.
Wel hoe! 't is nu geen lacchens tijdt.
Titus.
Ha, ha, ha, ha, ha, ha; hoe zoud'ik konnen weenen?
Mijn boezem is verdrooght; mijn traanen zijn verdweenen;
Mijn hart is leeg geput; mijn ingewandt dat kookt;
Zoo heeft de wraak haar vuur in deeze borst gestookt;
1445[regelnummer]
Een vuur als AEtnas vuur, een vuur als 't vuur van Trooien.
Ik brandt, (helaas) ik brandt, hoe kan ik traanen strooien?Ga naar voetnoot1446
Markus.
Betoon nu wie gy zijt, en wie gy eertijds waart,
Toen gy het Gotsche heir deêdt sneuvlen door het zwaardt.
Titus.
Van daar, noch eens van daar. weg weg, 't zijn beuzelingen.
1450[regelnummer]
Zacht Markus, zacht, ai zacht! waarom zal Titus zingen?
Wat zeidt de domme loer? hoe yslijk gilt het zwijn!Ga naar voetnoot1451
Het gantsche bosch dat dreunt. hoe zegt gy Rozelijn?
Zwijg, zwijg, wy weeten 't wel. hoor! hoor! hoe kanze smeeken!Ga naar voetnoot1453
O hemel wat een vreugdt! mijn Rozelijn kan spreeken.
Markus.
1455[regelnummer]
O zinnelooze held! dit woeden duurt te lang.Ga naar voetnoot1455
Titus.
Wie daar, is 't Titus? ja 't, ik ken hem aan zijn gang.
Sta Gradamard, sta, sta, gy zult my niet ontsnappen.
Voort, voort, Klaudillus voort, ik moet naa Styx toestappen.
Laat los Melaan, laat los, het is Pollanders Bruidt,Ga naar voetnoot1459
1460[regelnummer]
Hier Aran, hier, kom hier, en krijt uw' oogen uit:
Hoe huilt de rekel dus? wat klimmen hier al spooken!Ga naar voetnoot1461
De zon bezwijmt van angst, de hel schijnt uitgebroken.
| |
[pagina 179]
| |
Lucius.
O Vaader zie uw' zoon!
Titus.
Ik bidt u blijf niet staan:
Gy moet, met Vaader thans, naar 't Roomsche Raadhuis gaan.
1465[regelnummer]
De Vorst heeft my ontboôn, en bouwt'er zelf zoo wakker
Aan 't huis te weezenbloedt, op aller weeuwen akker;Ga naar voetnoot1466-1476
In 't midden van de zaal, die overgoten is
Van weeuw' en weezenbloedt, zult gy de Vorst een disch,Ga naar voetnoot1468
Van weeuw', en weezenbeen, in aller yl, gaan stellen;Ga naar voetnoot1469
1470[regelnummer]
Die alsins is bespreet met weeuw' en weezenvellen;Ga naar voetnoot1470
Hy heeft zijn wreede muil en tanden al gewet,
Om zijn vervloekte balg, op 't dierber moordbanket,Ga naar voetnoot1472
Van weeuw' en weezenvlees, tot walgens vol te vreeten,
Terwijl hy in 't geraamt der weeuwen is gezeeten,
1475[regelnummer]
En zuipt het lauwe bloedt by 't holle harssenvatGa naar voetnoot1475
Van een onnoosle wees.Ga naar voetnoot1476
Titus.
Weg weg, de Vorst is dronken.
Hier komt de Kaizer zelf, en knaagt noch aan de schonken
Van mijn vermoorde zoons; 't bloedt loopt hem uit den bek.
Markus.
1480[regelnummer]
Is broeder hersseloos?
Titus.
Wie staat daar achter 't hek?
Och 't is de Roomsche Raadt! o dood waar zal ik loopen?
De Beul staat al gereedt om Titus op te knoopen;
De ladder is gerecht; de stroppen al gedreit:
Genâ, genâ, genâ; wort my genaad' ontzeid?Ga naar voetnoot1484
1485[regelnummer]
Wel hoe! waar blijft de dagh? my dunkt ik hoor iet fluisteren:Ga naar voetnoot1485
Zwijg Thamra, zwijg, ey zwijg! ik moet een luttel luisteren:
Ik hoor, maar 'k weet niet wat.
| |
[pagina 180]
| |
Markus.
Verzet uw' ongeval:Ga naar voetnoot1487
Hier namaals komt de tijdt, die 't quaatdoen wreeken zal.
Gy zijt wel eer geweest der raadeloozen raader;
1490[regelnummer]
De weeduwen tot voogdt; der vaaderloozen vaader;
Den burger tot een burg: een Kokles daar men stormt;Ga naar voetnoot1491
Een Kato in den Raadt: maar nu zijt gy vervormt.Ga naar voetnoot1492
Titus.
Onlijdlijk schellemstuk! ik zal de doodt verrassen.Ga naar voetnoot1493
Lucius.
Houw' vaaders handt toch vast.
Titus.
Ik wil de pekelplassen,
1495[regelnummer]
Die Rozelijna weent, doormengen met mijn bloedt.
Markus.
Leg af het wreedt geweer: hoe zijtge dus verwoedt?Ga naar voetnoot1496
Titus.
Een gadelooze ramp is qualik te verzette;Ga naar voetnoot1497
Dies zal ik, vol van wraak, mijn brein en sabel wette:
De weêrwraak is getergt.Ga naar voetnoot1499
Markus.
Uw' wraaklust is te groot.
Titus.
1500[regelnummer]
Een moedelooze ziel vreest altijdt voor de doodt.Ga naar voetnoot1500
Markus.
Een die voorzichtig is, die zoekt gebaande weegen.
Titus.
Geen weg is ongebaant, voor die zijn lust wil pleegen.Ga naar voetnoot1502
Markus.
Daar 't recht is, daar is Godt: vertrouw slechts op zijn macht.
| |
[pagina 181]
| |
Titus.
De wraak is op de been: Godt heeft te lang gewacht.
Markus.
1505[regelnummer]
Die 't woeden van de zee van d'oever kan beschouwen,
En stiert zijn kiel van landt, wordt redeloos gehouwen.
De zaak is vol gevaar.
Titus.
Het is geen eedel hart,
Dat, door de achterdocht, tot vrees gedreeven werdt.Ga naar voetnoot1508
Ulysses, en Achill' heb ik in een geschapen.Ga naar voetnoot1509
1510[regelnummer]
Vernuft, en strijdbaarheidt, is 't allersterkste wapen.Ga naar voetnoot1510
Lucius.
Gy zijt, door broederschap, aan Vaaders huis verplicht.Ga naar voetnoot1511
Markus.
Ik vrees voor weederwraak.
Lucius.
Het leger dat hier ligt,
Dat is tot Vaaders dienst: het kan niet quaalijk vallen,Ga naar voetnoot1513
En zoo het quaalijk valt, zoo zal ik deeze wallen
1515[regelnummer]
Bestormen met gewelt: wie zal ons weêrstand biên?
De vrouwen van haar mans? dat wil die liefd niet zien.Ga naar voetnoot1516
Markus.
Ik buig my naar uw' wil.
Titus schrijft met zijn vinger in d'aard.
Titus.
Geen grooter bergen leggen,
In d'ommering van d'aard, dan tusschen doen en zeggen;Ga naar voetnoot1518
Dies zweere wy elkaâr, hoe datmen 't Roomsche hof,
1520[regelnummer]
Tot aan de grondvest toe, zal morsselen tot stof.
Markus.
Wat doet gy?
Lucius.
Vaader schrijft.
Titus.
Ik heb den eedt geschreeven.
| |
[pagina 182]
| |
Markus.
Den eedt gevalt my wel.
Markus.
De wraak verschoont geen vrundt,
Schoon dat het halzen kost.
Markus.
Ik ben gereedt. leg aan.
Titus, Markus, Lucius.
Wy zweeren.
De geesten van Klaudil, en Gradamard.
Geesten.
Wy zweeren.
Titus.
Wel hoe! zouw' d'Echo wel de klank te rug doen keeren?
Men treê wat aan d'een zy.
Titus, Markus, Lucius.
Wy zweer.
Geesten.
Wy zweer.
Titus.
Wie baut ons na?
Markus.
'k Zie mensch, noch mensch gelijk.
Titus
't Is best men derwaarts ga.
Titus, Markus, Lucius.
Wy zweeren.
| |
[pagina 183]
| |
Geesten.
Wy zweeren.
Lucius.
Wie mach 't zyn; wat wil ons hier vertoonen?Ga naar voetnoot1529
Titus.
1530[regelnummer]
Och! 't is de naare galm van mijn vermoorde zonen.
Klaudil en Gradamard, ik ken u aan de spraak;
Wat wilt gy? spreekt, ai! spreekt.
Geesten.
Wy willen niet dan wraak.Ga naar voetnoot1532
Titus.
De wraak is al bestemt; meldt ons uw' moordenaaren.Ga naar voetnoot1533
Spreekt, spreekt, ai zonen! spreekt, hoe rijzen my de hairen!
Markus.
1535[regelnummer]
Komt voegt u tot den eedt.
Titus, Markus, Lucius.
Wy zweeren 't Roomsche hof,
Tot aan de grondvest toe, te morselen tot stof:
Dat ons de donder sla, dat ons de aardt moet zwelgen,Ga naar voetnoot1537
Indien wy 't heilloos hof niet tot den grondt verdelgen.
Titus.
Nu vindt ik my gehardt, geharnast om de VorstGa naar voetnoot1539
1540[regelnummer]
Het schitterende staal te wringen in zyn borst.
Markus.
Wat staat ons nu te doen?
Titus.
Wie dat zich poogt te wreeken,
(Zoo schrander is de wraak) zal zelden raadt ontbreeken.Ga naar voetnoot1542
Wy ylen naar de stat, blijf gy in uwe tent,Ga naar voetnoot1543
En stier voor d'avondstondt uw's broeders regementGa naar voetnoot1544
1545[regelnummer]
Tot ons verzekering, met vier van uw' Kornellen;Ga naar voetnoot1545
Wy zullen hun de wraak van ver eens voor gaan stellen;Ga naar voetnoot1546
En stemmen zy de moordt, zoo wordt u weet gedaan,Ga naar voetnoot1547
Door een geheimen brief.
| |
[pagina 184]
| |
Lucius.
'k Laat alles op u staan.Ga naar voetnoot1548
Gelukt ons deeze daadt, zoo is 'er niet te vreezen:Ga naar voetnoot1549
1550[regelnummer]
Zoo zal myn Vaader Vorst, en ik zijn nazaat weezen.Ga naar voetnoot1550
Lucius. Vier Kornellen.
Manhaftige Kornels, 't is nu de rechte tijdt,Ga naar voetnoot1551
Dat gy naar 't regiment van mijnen broeder rijdt,
En voert het steêwaarts in, de Veldheer zal u wachte.
Aran. Lucius. Quiro. Demetrius. Vier Kornellen.
Aran.
Hoe droeg haar Rozelijn, toen gy haar eer verkrachte?Ga naar voetnoot1554
Lucius.
1555[regelnummer]
Men treê wat aan d'een zij, zoo krijgt men best gehoor.Ga naar voetnoot1555
Aran.
Hoe is Demetrius stom?
Lucius.
Het is de Gotsche Moor.
Demetrius.
Ik ben de eerst geweest, die 't maagderoosjen plukte.
Quiro.
Ik ben de eerst geweest, die haar de tong ontrukte.
Demetrius.
Ik sneêdt haar handen af, en tratze met de voet.
Quiro.
1560[regelnummer]
Ik verfde 't aangezicht met 't uitgespatte bloedt.
Aran.
Is 't errenst dat gy zegt?
Quiro.
Gy moogt'er op betrouwen.
Aran.
Indien ik d'ondergang van Titus huis kan brouwen,
Zult gy my bystant doen?
| |
[pagina 185]
| |
Quiro.
Die vraagt, het geen hy weet,
Die is geen antwoordt waard.
Demetrius.
Hoe zich Demetrius queet,
1565[regelnummer]
In 't schenden van de maagd, dat kan mijn broeder tuigen;
Dies zal 'k my, na de wil van uwe wille buigen,Ga naar voetnoot1566
Indien het strekken zal tot Titus ondergang.
Lucius.
Op Roomsche Ridderschap: 't gedult duurt veel te lang.Ga naar voetnoot1568
Men loopt voort op hun aan.Ga naar voetnoot1569
Aran.
Wie komt ons hier bespringen?
Lucius.
1570[regelnummer]
Die het gestroopte staal tot in uw' hart zal wringen.
Aran.
Eelaardig zaad, schep moed; elk weert zijn eigen lijf.Ga naar voetnoot1571
Lucius.
Leg af, leg af 't geweer.
Aran.
Daar is mijn tijdverdrijf,Ga naar voetnoot1572
Daar d'onverzade wraak haar kracht in heeft bezwooren.Ga naar voetnoot1573
Lucius.
Heillooze moordenaar! tot ons verderf gebooren,Ga naar voetnoot1574
1575[regelnummer]
Meld ons uw' schelmery.
Aran.
'k Zal u myns leevens boek
Eens lezen, zoo 't u lust.
Lucius.
Uw' daeden die ik vloek?
Aran.
Ik groei in menschen moordt: 't was Aran, die de Nonnen,Ga naar voetnoot1577
In 't godgewijde koor, haar kuisheit heeft geschonnen;Ga naar voetnoot1578
't Was Aran, die by wyl, met zijn gelaarsde voet,
| |
[pagina 186]
| |
1580[regelnummer]
't Heilheiligheiligdom, bespat van menschenbloedt,Ga naar voetnoot1580
Dorst trappelen in 't puin der neêrgestorte daaken;
't Was Aran, die zich queet, in 't stroopen, moorden, blaaken;Ga naar voetnoot1582
't Was Aran, die zich heeft met moedermoordt beklat,
Toen hy haar buik op sneedt, en zag waar dat hy zat,
1585[regelnummer]
Eer hy geboren was; 't was Aran, die de beenen
Der zuigelingen greep, en kneusdenz' op de steenen;
't Was Aran, die, in 't noordt, zijn geile minnelust,
Met eenen offerstier, voor 't outaar, heeft geblust;
't Was Aran, die, wel eer, zijn jongste broeder slachten;
1590[regelnummer]
Wiens egemaal dat hy, op 't lijk haars mans, verkrachten;
Die hy door 't zelfde mes, dat haare man verriedt,Ga naar voetnoot1591
Noch roodt van 't bloedt haars mans, de blanke borst doorstiet;
't Was Aran, die de vrucht uit 's moeders buik quam rijten,Ga naar voetnoot1593
En ging 't mishandelt kindt in 's moeders aanzicht smijten,
1595[regelnummer]
En dwong de vaader zelf te knaagen aan zijn zaadt;Ga naar voetnoot1595
't Was Aran, die zijn beeldt, dat noch in 't noorden staat,
Daar 't aangebeeden wordt, een marmrekerk deêdt bouwen;Ga naar voetnoot1597
En liet in 't hoogoutaar deez' goude vaarzen houwen:
Vaart voort boosaardig zaadt, hier na is straf noch heul.Ga naar voetnoot1599
1600[regelnummer]
De doodt verstrekt de ziel als 't lichaam tot een beul.Ga naar voetnoot1600
Al wat uw' Vaaders huis van daag is overkoomen,
Dat is door my gewrocht.
Lucius.
Hoe zal ik my betoomen!
Wat houdt my, dat ik u niet datelijk doorstoot?
Vervloekte moordenaar, uw' wreedheidt is te groot.
Aran.
1605[regelnummer]
De Wraak bewoont mijn hart: de Moordlust stiert mijn handen:
De Schenzucht stookt het vuur, dat my de lust doet branden;Ga naar voetnoot1606
De dertel' Overdaadt, de felle Dwinglandy,
De heete Stokebrandt, en d'arge Schelmery
Heb ik tot edelliên.
Lucius.
O goddelooze stukken!
1610[regelnummer]
'k Zal u de wreede tong uit uwe mondt doen rukken,
En scheuren 't ingewant uit uw' verwoede borst.
O duivelaardig zaadt! dat staâg na wreedtheidt dorst.Ga naar voetnoot1612
| |
[pagina 187]
| |
Aran.
Indien het Duivels zijn, die my tot wreedheidt porden,
Zoo zal ik, na mijn doodt, zoo wreeden Duivel worden,
1615[regelnummer]
Als zich ooit heeft vertoont in het Romeinsch gewest,Ga naar voetnoot1615
En doen de menschen vliên, als voor de heete pest.
Lucius.
Voort, zet de moordenaar in een beslote waagen;
En doet hem, streng geboeit, naar Vaaders woning draagen.
Rey van Andronezenzer en Roomsche Iofferen.
Zang.
O godvergeete wolvenest,
1620[regelnummer]
En zeteltroon der Aards Tyrannen!Ga naar voetnoot1620
Te vreezen als de doodsche pest,Ga naar voetnoot1621
Ghy hebt de roem der Roomsche mannen,
In 't bloeienst van hun jeugt geknot:
Hoe kon 't oneerlijke schavotGa naar voetnoot1624
1625[regelnummer]
Het eerelijke bloedt verzwelgen?Ga naar voetnoot1625
Al zuipt de wraak het bloedt voor wijn,Ga naar voetnoot1626
Zoo is 't te dier van zulke telgen.Ga naar voetnoot1627
Och! och! te wreede Saturnijn,Ga naar voetnoot1628
Indien, gelijk 't wel waar te wenschen,
1630[regelnummer]
Het quaat geen herreberrig kreeg
In 't ruime hart der aardsche menschen,
Zoo bleeven al de kerkers leeg;
Men wist in 't Rijk van geen verbannen,
De bijl des Rechts waar voor de roest;
1635[regelnummer]
Men hoefd de vierschaar niet te spannen;Ga naar voetnoot1635
Het heilig Raadhuis bleef verwoest,Ga naar voetnoot1636
En zou van Amptenaars verminderen;Ga naar voetnoot1637
De Vorsten waren voor 't gemeen,
Gelijk de poppen voor de kinderen,
1640[regelnummer]
En niet om troonen te bekleên,
Daar yder voor 't gezicht moet yzen.Ga naar voetnoot1641
In 't Landt daar 't volk in straf vervalt,Ga naar voetnoot1642
Daar kan de Vorst zijn deugdt bewijzen;Ga naar voetnoot1643
| |
[pagina 188]
| |
Maar Saturninus is vergalt:Ga naar voetnoot1644
1645[regelnummer]
't Is waar, zy leefden om te sterven;
Maar niet dat hun de beulsche klingGa naar voetnoot1646
De draadt des leevens zou doorkerven;
Hoe sturf de jongste jongeling?
Tegen-zang.
Hy sprak op 't hooge wreektoonneel:
1650[regelnummer]
Hoe dus als uitgelaate wolven?Ga naar voetnoot1650
Indien de bron van 't moordkrakkeel,Ga naar voetnoot1651
Die 't borgerbloedt langs d'aard doet golven,
Te stoppen zy door onze doodt,
Zoo sla vry toe, de nek is bloot.
1655[regelnummer]
Maar denkt niet datwe zullen sneuvelen,Ga naar voetnoot1655
Als broederbeuls, zoo voer hy voort,
Al staan wy hier op deeze heuvelen,Ga naar voetnoot1657
Beticht met zoo vervloekt een' moordt;
Hoe zal de Wraak haar slachtmes slijpen!
1660[regelnummer]
Indien de wijdberoemde Vorst,
Zich zelf aan ons zoo komt vergrijpen,
Dat hy zijn handt met bloedt bemorst.Ga naar voetnoot1662
Het woên des Wraax is quaadt te toomen,Ga naar voetnoot1663
Daar een getrouwe bloedtverwandt,
1665[regelnummer]
Het bloedt van zijne vrundt ziet stroomen.Ga naar voetnoot1665
Maar godt hoedt u en 't Vaaderlandt.
Toen sloot de Bruidegom zijn lippen,
En knielde voor 't meineedig zwaardt,Ga naar voetnoot1668
Dat hem de ziel uit 't lijf deê slippen,
1670[regelnummer]
Het hoofd dat rolde voort langs d'aardt;
En scheen in 't lauwe bloedt te baanen;Ga naar voetnoot1671
De Bruidt die kroonde 't met haar krans,Ga naar voetnoot1672
En ziltent met een zee van traanen,
En zweem voort op het lijk haars mans.Ga naar voetnoot1674
| |
[pagina 189]
| |
Toe-zang.
1675[regelnummer]
Men vangt het bloedt in goude koppen,Ga naar voetnoot1675
Deurmengt met paarlemoere droppen,
Dat overkostelijke bloedt!Ga naar voetnoot1677
Men vangt het bloedt van zulke bronnen,
De drupplen zijn alreê geronnen,
1680[regelnummer]
Tot roozen aan haar roozenhoedt;Ga naar voetnoot1680
Wat groeien hier al roozeboomen,
Langs d'oever der korale stroomen!Ga naar voetnoot1682
O leevendige purperbeek!
Gy leevert ons uit uwe mijnen,Ga naar voetnoot1684
1685[regelnummer]
Een schat van gloeiende Robijnen;
Vergun dat ik mijn hulsel steekGa naar voetnoot1686
In uw' Tiriersche verruwkuipen,Ga naar voetnoot1687
Die nu van dierzaam purper druipen;Ga naar voetnoot1688
Vergun my daar ik u om smeek:Ga naar voetnoot1689
1690[regelnummer]
Zoo zullen al de goude doppenGa naar voetnoot1690
Veranderen in roozeknoppen.
| |
Het vierde bedryf.
Titus. De hoofden van Pollander, en Melanus.
De Geesten van Klaudillus, en Gradamard.
Klaudillus.
Andronikus.Ga naar voetnoot1692
Titus.
Ai my!
Gradamard.
Andronikus.
| |
[pagina 190]
| |
Titus.
Ai my!
Klaudillus.
Op, op, Andronikus, volvoer de wraak, die gy
Zoo dier gezwooren hebt.
Titus.
Wie komt zich hier vertoonen?
Gradamard.
1695[regelnummer]
Klaudil en Gradamard.
Titus.
Waar heen, waar heen mijn zoonen?
Het hair rijst my te berg! wat is 'er dat gy deist?Ga naar voetnoot1696
Hoedanig is de wraak, die gy van vaader eischt?
Pollanders hooft.
Een zoenelooze wraak.
Titus.
Aan wie zal ikme wreeken?
Melanus hooft.
Aan die onz' Vaaders val zoo schendig heeft besteeken.Ga naar voetnoot1699
Titus.
1700[regelnummer]
Wie wrocht uw's Vaders val?
Pollanders hooft.
Gy zijt ten val gedoemt,
Van Gotlands wapengodt; of die zich zelf zoo noemt.Ga naar voetnoot1701
Titus.
O goddelooze Moor! gy zult voor 't schelmstuk boeten.
Hoe zal ik met de kling, in uwe boezem, wroeten.
Markus. Askanius. Titus.
Markus.
Hoe staat mijn broeder dus? wat is 't dat broeder peinst?
1705[regelnummer]
Het is geen broeders hart, dat voor zijn broeder veinst.
Askanius.
Help, help, Grootvaader help.
Titus.
Wat doet mijn neefje krijten?Ga naar voetnoot1706
| |
[pagina 191]
| |
Askanius.
Mijn moey, Grootvaaderlief, wil my dit boek ontrijten.
Daar komt zy uit de zaal, zy schijnt op my versteurt!Ga naar voetnoot1708
Ai lieve houtze vast! eer zy de blaaden scheurt.
Titus.
1710[regelnummer]
Askaan mijn waarde neef, gy moet voor moey niet vreezen.
Wat wijst mijn lieve lam? wat is 't? moet vaader leezen?
Wat wiltge dat ik lees? is 't hier of daar gemunt?Ga naar voetnoot1712
Is 't hier rampzalig kindt?
Markus.
Zy wijst op d'eerste punt.Ga naar voetnoot1713
Titus leest.
Ovid 6 Boek der verschep.
Na dat hy in zijn landt, met Philomela, quam,Ga naar voetnoot1714-1722
1715[regelnummer]
Brocht hy die schoone maagdt, om zijn onkuische vlam
Te blusschen, in een huis, omheint van oude boomen;
Daar zy, door vrees geparst, terwijl datz' in de stroomen
Van haare traanen zwom, om haare zuster riep:
Maar Thereus was als doof, zijn wondt was veel te diep:
1720[regelnummer]
Hoe datz' haar zuster, en haar overoude Vaader,
En boven al de Goôn, tot hulp zocht, de verraader
Erbarmde niet, maar heeft de jonge maaght verkracht, &c.Ga naar voetnoot1722
Rozel. slaat Titus 't boek uit de hand.
Titus.
Is Rozelijn verkracht? is Rozelijn geschonden?
Haar eerelijke bandt zo eereloos ontbonden?Ga naar voetnoot1724
Markus.
1725[regelnummer]
Zy knikt, o godt, zy knikt! (helaas) zy is verkracht.
Wie heeft deez' gruwelen, aan Rozelijn, gewracht?
Titus.
Verkracht! verkracht! verkracht! rampzaligst aller vrouwen!
Uw' zuiverheidt bemorst? uw' handen afgehouwen?Ga naar voetnoot1728
Uw' gallemrijke tong, uit uwe mond, gescheurt?
1730[regelnummer]
O gruwelijk bedrijf! daar Godt en mensch om treurt.Ga naar voetnoot1730
Verkracht? verkracht? op wraak.Ga naar voetnoot1731
| |
[pagina 192]
| |
Markus.
Zoudt gy den schelm wel kennen,
Indienge spreeken kond, die u zoo schelms dorst schennen?Ga naar voetnoot1732
Kom hier mijn lieve nicht, zijn u de handen af,
Zoo leer van uwen Oom, hoe dat hy met zijn staf
1735[regelnummer]
Zal schrijven in het zandt. daar staat mijn naam geschreeven.
Zoo gy de wreede beul, die 't schelmstuk heeft bedreeven,Ga naar voetnoot1736-1737
Zijn naam, gelijk uws Ooms, kont schrijven in het zandt,Ga naar voetnoot1737
Zoo is hy leevenloos.Ga naar voetnoot1738
Titus.
Zoo zal ik, door deez' handt,
Het overgeile bloedt voort uit zijn aadren pompen.
Markus.
1740[regelnummer]
Vat eerst met uwe mondt; stier nu met bei de stompen.
Schrijf niet te dicht in een.
Titus leest.
Door Thamra, Arans hoer,Ga naar voetnoot1741
Is Rozelijn verkracht, van Quiro, en zijn broêrGa naar voetnoot1742
Demetrius.
O spijt! o godvergete lusten,Ga naar voetnoot1743
Die uw' vervloekte brandt, met zulk een schepsel, blusten!Ga naar voetnoot1744
Markus.
1745[regelnummer]
Nu is ons 't stuk bekent.Ga naar voetnoot1745
Titus.
Door Thamra, Arans hoer,
Is Rozelijn verkracht, van Quiro, en zijn broêr
Demetrius.
O spijt! o godvergete lusten,
Die uw' vervloekte brandt, met zulk een schepsel, blusten!
Markus.
Nu dient ons niet dan wraak.Ga naar voetnoot1749
Titus.
Door Thamra, Arans hoer,
1750[regelnummer]
Is Rozelijn verkracht, van Quiro, en zijn broer
Demetrius,
O spijt! o godvergete lusten,
Die uw' vervloekte brandt, met zulk een schepsel, blusten.
| |
[pagina 193]
| |
Askanius.
Wat deert Grootvaader lief? is u 't verstant ontrooft?
Ik zal de moorderen hun oogen uit het hoofd,
1755[regelnummer]
Ja zeker Grootvaâr lief! met deze handen scheuren.
Titus.
Uw' kindsheidt is te zwak.Ga naar voetnoot1756
Askanius.
Gy zult wel anders speuren.
Ai! denk niet dat Askaan voor zulke schelmen gruwt;Ga naar voetnoot1757
Heeft Herkles, in zijn wieg, twee slangen doodgeduwt?Ga naar voetnoot1758
Hoe veel te meer zou ik? ik ben de wieg ontwossen,Ga naar voetnoot1759
1760[regelnummer]
Ik slaap al zonder Min, ik draag al vederbossen.Ga naar voetnoot1760
Titus.
Mijn neefjen is te jong, het stuk is u te zwaar.Ga naar voetnoot1761
Askanius.
Ik ga, Grootvaader lief, al in mijn tiende jaar.Ga naar voetnoot1762
Mijn Vaader heeft gezeidt, als ik zoo mooy kan leezen,
Als Alexander neef, dan zal 'k een Ridder weezen,
1765[regelnummer]
En draagen een rapier, en rijen op een paardt
Met een vergulde zaâl. ai! geefme maar een zwaardt,
Ik zal de schenners strax de wreede buik op snijen.Ga naar voetnoot1767
Titus.
O roem van Titus stam! de moedt zou u ontglijen
Dat gy de schenners zaagt.Ga naar voetnoot1769
Askanius.
Meent Grootvaâr dat ik schrik?
1770[regelnummer]
Ik durf wel alle daag, ja yder oogenblik,
Als ik voor 't outaar sta, met onze huisgoôn spreeken.
Titus.
Het zal u niet aan moedt, maar aan de macht ontbreken.Ga naar voetnoot1772
O zoon van Titus zoon! die in de dageraadt
Van uwe lenten zijt; manmoedige soldaat!
1775[regelnummer]
Gy zult de Kaizers staf als Cezars nazaat zwieren;Ga naar voetnoot1775
De paarelrijke kroon zal u de kruin versieren.
Markus.
Ik ga naar 't buitenhof, en pas op 't regement.Ga naar voetnoot1777
| |
[pagina 194]
| |
Titus.
Ik schrijf aan Lucius, zoo wordt hem 't stuk bekent.
Thamera. Titus. Quiro. Demetrius.
Thamera.
Andronikus.
Titus.
Wie daar?
Thamera.
Ik kom door 't aardrijk breeken,
1780[regelnummer]
Om met mijn Speelgenoots uw' ongeval te wreeken.
Titus.
Wie zijt gy?
Thamera.
Wie ik ben? ik ben de Wraakzucht zelf,
Geboren uit de schoot van 't onderaards gewelf.Ga naar voetnoot1782
Titus.
't Is Thamra met haar zoons, hier dienen veinzerijen:Ga naar voetnoot1783-1784a
De spraak heeft haar verraân. kom wreexter van mijn lijen!
1785[regelnummer]
Kom langverwachte Wraak! zijt driemaal wellekom!
Mijn overschoone Bruidt! hier is uw' Bruidegom.
Ik bidt u om een kus, want zulke roode kaaken
Doen Titus ingewandt in uwe liefde blaaken.
Thamera.
Andronikus sta af, mijn aanzicht ziet te naar.Ga naar voetnoot1789
Titus.
1790[regelnummer]
Die uwe schoonheidt ziet, die komt in groot gevaar;
Want mint hy, door het zien, uw' aanzicht vol van glooren,Ga naar voetnoot1791
Zoo toont hy zich verwaant; blyft hy gelijk bevrooren,Ga naar voetnoot1792
Zoo is hy zonder brein: maar wie is zoo verstaalt,Ga naar voetnoot1793
Die uwe schoonheidt ziet, en niet in min verdwaalt?Ga naar voetnoot1794
1795[regelnummer]
Dies houw dan niet voor vremt, in 't raadhuis van uw' zinnen,Ga naar voetnoot1795
Dat ik (nu ik u zie) uw' schoonheidt moet beminnen.
Thamera.
Heeft liefde zulk een' kracht?
| |
[pagina 195]
| |
Titus.
O tergster van mijn Min!Ga naar voetnoot1797
In liefd bestaat het al. de liefd is het begin,
Het midden, en het eindt van menschelijke dingen.
1800[regelnummer]
De liefde kan het hart, al was 't van staal, doordringen.
Thamera.
Uw' liefd' die is gedaan, uw' leeven loopt ten endt.
Titus.
Ik ben een jongeling in 't jeugdigst van mijn lent!
O suikerzoete Vrouw'! o poesle ledematen!
Uw' ving'ren zijn versiert met paarlemoereplaten;Ga naar voetnoot1804
1805[regelnummer]
Uw' mond met mildt robijn, spijt Ganymedes kelk;Ga naar voetnoot1805
Uw' kaak met roozebloedt, op spierwit lelimelk;
Uw' zacht albaste borst met purpre kerssebronnen;
Uw' hals met leenigelp; uw' oogen met twee zonnen;Ga naar voetnoot1808
Uw' tanden met yvoor; uw' pruik met schittrendt goudt;
1810[regelnummer]
Uw' toverende lach met zedigheidt gezout.Ga naar voetnoot1810
Gelijk de goude zon de zilvre maan doet wijken,
Zoo doet gy Venus zelfs haar schoonheids wimpel strijken.
Thamera.
Is 't errenst datge zegt?Ga naar voetnoot1813
Titus.
Mijn zuchten zijn verliefd,
Zoo heeft uw' schoone glans mijn stale borst doorgrieft,Ga naar voetnoot1814
1815[regelnummer]
D'een nestelt onder 't dak van uw' vergulde hairen,Ga naar voetnoot1815
Die 't Minnegootjen haalt om zijne boog te snaren;Ga naar voetnoot1816
Een ander, bluscht zijn brandt in d'aassem van uw' mondt;
Een ander kust uw' kaak; een ander, maakt zijn wondt
Een gasthuis van uw' krop; een ander, noch wat grager,Ga naar voetnoot1819
1820[regelnummer]
Kruipt by uw' boezem in, en daalt te met wat lagerGa naar voetnoot1820
Naar Venus lustpriëel, in 't dartle roozendal,
En plukt de weelge blaân.
| |
[pagina 196]
| |
Titus.
Te laag wil wraakzucht zeggen.
Kom gaanwy hier in 't bosch, en vryen langs deez' heggen.
Quiro.
1825[regelnummer]
Zijn harssens zijn ontstelt.Ga naar voetnoot1825
Demetrius.
Hy ziet gelijk een stier.
Titus.
Mijn hart dat wordt gebrandt door een wraakgierig vier.Ga naar voetnoot1826
Thamera.
Zoo gy uw' hartewee door wreeken wilt betoonen,
Zoo zet de wraak te werk aan d'outste van uw' zonen;
Want wat'er is gewrocht, dat is door hem gedaan;
1830[regelnummer]
Hy was 't die 't goudt begroef; door hem is Bassiaan
Zoo deerelijk vermoordt: nu heeft hy 't mes te wetten,Ga naar voetnoot1831
Om zich, door menschenmoordt, op 's Kaizers troon te zetten.
Titus.
Geveinsde moorderes, ik merk uw' schelmery.Ga naar voetnoot1833-1834a
Thamera.
De Vaader staat verbaast.Ga naar voetnoot1834
Titus.
Kom voeg u aan mijn zij.
1835[regelnummer]
Mijn Dido! mijn Heleen! komt hier mijn trekkebekken,Ga naar voetnoot1835
Die 't goddeloos verraadt aan Titus komt ontdekken.
Poogt hy de Roomsche Vorst te stieren naar zijn graf,
Om zoo, door 's Kaizers doodt, te raaken aan de staf?Ga naar voetnoot1838
Dat sta ik nimmer toe: al had ik duizend leevens,
1840[regelnummer]
Zoo zijnze voor de Vorst: ik zal mijn wraaklust t'eevensGa naar voetnoot1840
Betoonen aan die schelm, die wreeden Broederbeul.
| |
[pagina 197]
| |
Thamera.
De doodt van Bassiaan, die zal den Vaader heulGa naar voetnoot1842
Doen krijgen by de Vorst, om 't schelmstuk fel te wreeken.
Titus.
Ik zal den moordenaar de wreede strot afsteeken.
Thamera.
1845[regelnummer]
Dat is dat Thamra zoekt.Ga naar voetnoot1845b-1846
Titus.
Gy staat naar Titus val;
Maar 't staal is al gewet, dat u doorstooten zal.
Ik zal de Roomsche Vorst met zijne bruidt ontbieden,
En melden 't gantsche stuk.
Titus.
Neen geurge balsem spruit:
1850[regelnummer]
Dat Saturnijn u zag, hy liet zijn schoone bruidt,Ga naar voetnoot1850
En viel voor u te voet, om 't zoet uws monds te leppen.Ga naar voetnoot1851
Thamera.
Ik zal my in den schijn van uwe boô herscheppen.Ga naar voetnoot1852
Heb ikme vaak verkeert in leeuw, in beer, in zwijn?Ga naar voetnoot1853
Die goddelijke macht zal niet verandert zijn;
1855[regelnummer]
Wy vormen ons bywijl in bergen, en in boomen,Ga naar voetnoot1855
In lucht, in aardt, in vuur, in winden, en in stroomen,
In bloemen vol vergift, dat dieze naaulijx ruikt,Ga naar voetnoot1857-1858
Eer hy zich ommekeert, de doodt zijn oogen luikt.
Titus.
Ga wraakzucht, ga, ja vlieg, en zeg het hoofdt van Roomen,
1860[regelnummer]
Dat hy met zijne Bruidt zoo daad'lijk hier moet komen,
Om zaaken van belang: de tijdt lijd geen verzuim;Ga naar voetnoot1861
En groet hem uit mijn naam.
Thamera.
Wy vliên gelijk een pluim.Ga naar voetnoot1862
Titus.
Hoe gaat gy alle dry? uw' speelnoots moeten blijven,Ga naar voetnoot1863
| |
[pagina 198]
| |
Zoo zullen zy mijn hart noch meer tot wraaklust drijven:
1865[regelnummer]
Ik bidt u ga alleen.Ga naar voetnoot1865b-1866
Thamera.
Nu zal ik Titus huis,
Tot nootweer van de Moor, verpletteren tot gruis.Ga naar voetnoot1866
Titus.
Ga heen vervloekte hoer: nu zal de tijdt genaaken,
Dat ik van uwe buik het graf uws zoons zal maaken.
Hou Markus, Tacitus, Philippus en Kamil,Ga naar voetnoot1869
1870[regelnummer]
Kom herwaarts met uw' stoet.Ga naar voetnoot1870
Quiro.
Ai! Titus, zwijg toch stil.
Titus.
Waar blijft de kamerwacht? waar zyn de dienstbre slaaven?
Mijn lijftrauwanten hou! kom al t'zaam herwaarts draaven.Ga naar voetnoot1872
Hoe is 'er geen gehoor?
Markus. Titus. Quiro. Demetrius. Tacitus. Philippus. Kamillus.
Markus.
Andronikus, wat is 't?
Titus.
Wie meentge, dat hier staat?
Markus.
't Zijn Thamras zoons.
Titus.
Gy mist.Ga naar voetnoot1874
Markus.
1875[regelnummer]
Ik zweer 't zijn Thamras zoons.
Titus.
Uw' oogen zijn beneevelt.
Markus.
'k Heb al haar doen gezien.Ga naar voetnoot1876
Titus.
Zwijg Markus, zwijg, gy reevelt:
't Zijn speelnoots van de Wraak.
| |
[pagina 199]
| |
Markus.
Ik heb de broeders zelf,
Verzelschapt met hun moêr, zien stappen naar 't gewelf.Ga naar voetnoot1878
Het veinzen heeft nu uit.weg met de pruik van slangen:
1880[regelnummer]
Weg met de duivels kleên, gy zijt althans gevangen.Ga naar voetnoot1880
Titus.
Wel Broeders, wel hoe dus? vervormt u nu in vier,
Of in een waterstroom, of in een wilde stier;
Kont gy u zelleven verwisselen in winden,
En laat gy u althans van menschen handen binden?
Demetrius.
1885[regelnummer]
Wy bidden lijfs genâ.
Titus.
Toen Rozelijna badt,
Wie heeft met Rozelijn medogenheidt gehadt?
Dies zal ik u de neus flux uit uw' aanzicht bijten,Ga naar voetnoot1887
En al wat manlijk is van uwe lichaam rijten,
En stroopen u de huidt, al leevendig van 't lijf,Ga naar voetnoot1889
1890[regelnummer]
En steeken u aan 't spit; en schaffen 't helsche wijf,
Uw' godvergete moêr, de gaargebraaden schinken:Ga naar voetnoot1891
En geeven haar uw' bloedt, met wijn doormengt, te drinken.
Quiro.
Wy zijn, door Arans raadt, tot deze fout gebrocht.Ga naar voetnoot1893
Titus.
't Was uw vervloekte lust, die 't schelmstuk heeft gewrocht.
Markus.
1895[regelnummer]
Nu broeder vaar maar voort, de tijdt lijdt nu geen rekken:Ga naar voetnoot1895
Of treedt gy aarzeling?Ga naar voetnoot1896
Titus.
Komt herwaarts met een bekken.
Hier Rozelijn, kom hier, wreek u van 't schellemstuk,
Terwijl ik met dit mes de wreede borst opruk.Ga naar voetnoot1898
Hoe staatge dus? wat is 't? ontbreekt het u aan handen?
1900[regelnummer]
Scheur Quiro 't middelrif, met uw' bebloede tanden,
Uit de'opgesnede borst, uw' ramp heeft u verplicht.Ga naar voetnoot1901
Daar, spuw 't moordadig hart in 's moorders aangezicht.
Voort, voort Demetrius, men zal u als uw' broeder,
Door Titus mes geslacht, doen schaffen voor uw' Moeder.Ga naar voetnoot1904
| |
[pagina 200]
| |
1905[regelnummer]
Daar leit het ingewandt, bedooven in het bloedt,Ga naar voetnoot1905
Dat tegens Titus huis zoo schendig heeft gewoedt.Ga naar voetnoot1906
Bode. Titus. Markus.
Bode.
De Vaader zy getroost, de Moor is nu gevangen.Ga naar voetnoot1907
Titus.
Door wien?
Bode.
Door Lucius.
Bode.
Hy is al binnen wals,
1910[regelnummer]
In een besloten koets.
Titus.
Zoo is de schelm om hals:Ga naar voetnoot1910
En al die Titus huis zoo wreedelijk bestormen.Ga naar voetnoot1911
Hoe zal ik 't Roomsche hof van deeze nacht vervormen!Ga naar voetnoot1912
Markus.
Al wat mijn broêr bestaat, dat zal ik meê bestaan.Ga naar voetnoot1913
Titus.
Het moet'er nu meê door, 't zy hoe 't ook mach vergaan.
Rey van Andronezenzer Iofferen.
Zang.
1915[regelnummer]
Is Rozelijnas roos geplukt?
Haar poesle handen afgesneeden;
De tong uit haare mondt gerukt,
Die 't allerhardste hart kon kneeden?
De glans van uw' volmaakte leest,
1920[regelnummer]
Heeft u dit ongeluk beschooren;
Veel zaalger waar 't mismaakt geweest,Ga naar voetnoot1921
Dan handt en tong en eer verlooren.
Te duldeloos is uwe smart.
Gy draagt de roozen op uw' koonen;
| |
[pagina 201]
| |
1925[regelnummer]
Maar (laas!) de doorenen in 't hart.Ga naar voetnoot1925
Wie zal deez' gruwelen beloonen?
Tegen-zang.
De vaader heeft de schelms geslacht,
En d' overgoddelooze leeden,
Tot loon van zulk een maagdekracht,Ga naar voetnoot1929
1930[regelnummer]
Al vloekende van een gesneeden;
En om zijn wraaklust te verzaân,
Half levendig aan 't spit gesteeken;
De vlammen weigren 't vleesch te braân,
Al poogt haar meester zich te wreeken.Ga naar voetnoot1934
1935[regelnummer]
De spieren lillen aan het spit;
Men hoortze somwijl deerlijk karmen,
Maar hy die 't hart vol gramschap zit,
Die weet in 't minst van geen erbarmen.
Toe-zang.
Hy dekt den disch op zulk een' wijs,
1940[regelnummer]
Gelijk als Atreus voor zijn broeder;Ga naar voetnoot1940
Nooit schafte Roome vuiler spijs,Ga naar voetnoot1941
Dan 't vleesch der kindren voor de moeder.
De galdery is al gereetGa naar voetnoot1943
Om Aran aan het vuur te geeven,
1945[regelnummer]
O oorzaak van ons harteleet!
Gy naakt de grenspaal van uw' leeven.
| |
Het vyfde bedryf.
Saturninus. Thamera. Titus. Markus. Lucius in schijn van zijn Kamerling.
Saturninus.
Was 't Lucius, die 't hart van Bassiaan doorboorde?
Was hy 't, die zijne broêrs zoo jammerlijk vermoorde?
Was hy 't, die 't goudt begroef? heeft hy den brief gedicht,
1950[regelnummer]
Die zijn onnoosle broêrs met broedermoordt bericht?Ga naar voetnoot1950
En poogt hy nu zijn lust aan Saturnijn te toonen,
Om zoo gevoegelijk te raaken aan de kroonenGa naar voetnoot1952
Van 't machtigh Roomsche Rijk? dat wil de hemel hoên!Ga naar voetnoot1953
Het zy dan, wie het zy, hy zal voor 't schelmstuk bloên.
| |
[pagina 202]
| |
Thamera.
1955[regelnummer]
Ik bidt voor Titus zoon.
Titus.
Gy bidt hier voor zijn leeven,
En poogt nochtans mijn zoon den steek des doods te geeven:
O afgerechte hoer!Ga naar voetnoot1957
Thamera.
Hoe zeidt de vaader daar?
Titus.
Dat ik my wreeken zal, dat ik den moordenaar,
Die 't wreede stuk bestondt, van lit tot lit zal snijen.
Lucius.
1960[regelnummer]
Lang leef de Roomsche Vorst in zijne heerschappijen:
Lang leef de schoone bruidt: lang leef de strijdbre heldt.
Titus.
Wat tijding van mijn zoon?
Lucius.
Ik heb uw' zoon gevelt,
In 't midden van zijn lust.
Saturninus.
Is Lucius verslagen?
Lucius.
Hier is 't bebloede hoofd, dat uwe kroon wou draagen.
Saturninus.
1965[regelnummer]
Hoedanig was zijn doodt?
Lucius.
'k Heb hem, door Titus last,
In d'armen van zijn boel, met deeze kling verrast;Ga naar voetnoot1966
Mits ik, zijn kamerling, de kamerwacht verstierde.Ga naar voetnoot1967
Saturninus.
Was Roomen vol van vreugdt, toen 't hof de uitvaart vierde
Van Nero? nu is 't tijdt dat elk het zelfde doe.
Thamera.
1970[regelnummer]
Nu moet de Vaêr van kant, de wraak is noch niet moê,Ga naar voetnoot1970-1971a
Daar na de Roomsche Vorst.
| |
[pagina 203]
| |
Titus.
O schelm! die zoo vermetel
Het kussen wou bekleên van Saturninus zetel!
Heilloozeradebout! meineedige tyran!Ga naar voetnoot1973
Bloeddronken moordenaar! die in uw' harssenpan
1975[regelnummer]
De val van 't Kapitool, zoo schendig, hadt beschooren;Ga naar voetnoot1975
O helhondt! die u broêrs, zoo gruwlijk, deedt versmooren;
Is dit de wreede muil, die 't bloedt van Saturnijn,
Uit vaaders bekkeneel, wouw' slurrepen voor wijn?Ga naar voetnoot1978
Markus.
Weg, met dit raavenâas, de wraak heeft haar vernoegen.
1980[regelnummer]
Indien 't de Vorst geliefdt, hy kan zich dischwaart voegen.Ga naar voetnoot1980
Titus.
Kom wreeker van ons leet, gy doet de Vorst veel hoons,
Zoo gy niet dischwaart komt.
Saturninus.
Waar zyn Vrouw Thamras zoons?
Titus.
Die overdeugdelijk, en hooggebooren broeders,Ga naar voetnoot1983
Die zullen daadlijk zijn in d'ommering haars moeders;Ga naar voetnoot1984
1985[regelnummer]
Mevrouw, geen handt zalz'u onthouden, zijt getroost,Ga naar voetnoot1985
Gy zult uw' lust verzaân, in 't byzijn van uw' kroost:
Ik zal uw' dienaar zijn, waar zijn de mommerijen?Ga naar voetnoot1987
Daar zich de tong vernoegt, moet 't oog geen honger lijen.
Saturninus.
De dans bevalt ons oog, gelijk de tong 't banket.Ga naar voetnoot1989
Titus.
1990[regelnummer]
Ontsachelijke Bruidt, ontfang, naar Bacchus wet,Ga naar voetnoot1990
Deez' overgoude kop, ter kim vol wijn geschonken,Ga naar voetnoot1991
Daar Titus gemaalin wel eer heeft uit gedronken.Ga naar voetnoot1992
De Geesten van Quiro, en Demetrius.
Thamera.
'k Ontfang de waarde gift, op d'uitvaart van uw' zoon.
| |
[pagina 204]
| |
Men pleng den wijn eerst toe de Vaaderlijke goôn,
1995[regelnummer]
En drink dan voort. wat 's dit? mijn handt begint te zinken;Ga naar voetnoot1995
De kop bedriegt mijn mondt in 't midden van het drinken:Ga naar voetnoot1996
De wijn springt zelf te rug, en zijpelt langs mijn kin.Ga naar voetnoot1997
De tafel springt van d'aardt.
Saturninus.
Wat deert onz' kaizerin?
Thamera.
Het toortslicht wordt gebluscht. hoor! hoor! de hemel dondert.
2000[regelnummer]
Wat of ons naaken zal?Ga naar voetnoot2000
Titus.
Vorstin zijt niet verwondert:
De hemel lacht ons toe. de tafel danst van vreugdt,
Nu 't schelmstuk is gestraft. o spiegel van de deugdt!
O goddelijke vrouw! 't is nu een tijdt van dartelen.
Thamera.
Ik voel iet leevendigs in deeze boezem spartelen.Ga naar voetnoot2004
2005[regelnummer]
Ik wallig van 't banket. ik ben in doods gevaar;
Men roep mijn zoonen hier. wel hoe! wien hoor ik daar?
Mijn bange boezem steent; maar niet van 't eigen steenen.
Waar of mijn zoonen zijn? o ramp! ik hoorze weenen.
Komt hier, komt hier mijn zoons. van waar hoor' ikze weêr.
2010[regelnummer]
Och! och! mijn kinderen.
Markus.
Men zet Mevrouw' wat neêr.Ga naar voetnoot2010
Thamera.
Voort haalt mijn zoonen hier.
Titus.
Mijn dochter Rozelijne,
Die zal hier datelijk, met uwe zoons, verschijne'.
Markus.
Daar komt de droeve maagdt.
Saturninus.
Met glans versierde spruit,Ga naar voetnoot2013
Waar zijn Mevrouw haar zoons? hoe! geeftge geen geluidt?
2015[regelnummer]
Wat draagtge, dus bedekt? hoe Rozelijn? geen reeden?Ga naar voetnoot2015
| |
[pagina 205]
| |
Titus.
Hoe kanze spraakzaam zijn? haar tong is uitgesneeden;Ga naar voetnoot2016
Gelijk gy zelf kond zien.Ga naar voetnoot2017
Saturninus.
Wie heeft dit werk bestaan?
Titus.
Die d'eevenrijpe maagdt haar maagdom heeft misdaan.Ga naar voetnoot2018
Saturninus.
Is Rozelijn verkracht?
Titus.
Haar maagdelijke banden,Ga naar voetnoot2019
2020[regelnummer]
Haar minnelijke tong, en poezelige handen,
Zijn haar, op eene tijdt, dus gruwelijk, ontrokt.
Saturninus.
't Is wonder dat hier d'aard de schelmen niet inslokt!
Titus.
Neen, Saturninus, neen, het aardrijk zou 't zich belgen,Ga naar voetnoot2023
Dat het die vuilen brok door d'open keel moest zwelgen.
Saturninus.
2025[regelnummer]
Hoe kan Andronikus 't mishandeld schepsel zien?
Titus.
Ik zal de moordenaars de punt van 't lemmer biên:
En op dat Rozelijn niet vaaderloos zal leeven,
Zoo ik te sneuvlen kom, zal 'k haar den doodsteek geeven.Ga naar voetnoot2028
Houw' daar mijn Rozelijn, en trouw' met Bassiaan:Ga naar voetnoot2029
2030[regelnummer]
Vergeeft my wat ik doe, 't wordt u ten dienst gedaan.
Saturninus.
Wat raazerny is dit?
Titus.
Mijn doen bestaat uit reeden:Ga naar voetnoot2031
Uw' broêr, haar bruidegom, die zal haar teegens treeden,Ga naar voetnoot2032
En leyen haar langs myrth, in 't Elyzeesche veldt.
Saturninus.
Wie heeft uw' kindt geschent?
| |
[pagina 206]
| |
Titus.
O wijdbefaamde heldt!
2035[regelnummer]
Die, die 't doorluchtig tal van Titus huis verminderen.Ga naar voetnoot2035
Saturninus.
Wie, Lucius?
Titus.
O neen, 't zijn Thamera haar kinderen;
Demetrius, en zijn broêr.
Saturninus.
Men haalt hun hier.Ga naar voetnoot2037
Titus.
Houd stal.
De moordenaars, daar gy om stuurt, die zijn hier al.
Saturninus.
Waar zijnze? wijstze ons.
Titus.
Hoe! heeft de Vorst geen oogen?
Saturninus.
2040[regelnummer]
Ik zieze hier, noch daar.
Titus.
't Gezicht heeft u bedroogen.Ga naar voetnoot2040
Hier zijn de moordenaars, deez' hebben 't quaad bestaan.
Bezietze wel te deeg.
Thamera.
O ramp, wy zijn verraân!
Titus.
Kent gy de hoofden wel? dit zijn de wreede hoofden,
Die Rozelijn haar eer, door uwe raadt, ontroofden.
Thamera.
2045[regelnummer]
Hoe kon zy kondschap doen, zy had noch tong, noch handt.
Titus.
Zy heeft het met een staf geschreeven in het zand.
Thamera.
Waar is het overschot van mijn vermoorde zoonen?
Titus.
Al wat'er over is, dat zal ik u vertoonen:
En wat'er geen meer is, dat hebt gy nu al weg:Ga naar voetnoot2049
2050[regelnummer]
Hier is het overschot.
| |
[pagina 207]
| |
Thamera.
Is 't errenst?
Titus.
't Geen ik zeg
Is waar: g'hebt zelf uw' zoons, gy hongerige raaven!
Door d'ingang van uw' keel, in uwe buik begraaven.
Thamera.
Hoe! zijn de kinderen in 's moeders ingewandt?
Titus.
Gy hebt aan uwe zoons terstondt gelekkertandt.Ga naar voetnoot2054
2055[regelnummer]
Gekerft, geknaagt, gescheurt, met uw' scheurzieke koonen.Ga naar voetnoot2055
Geen tiger is zo wreedt, of hy zal 't jong verschoonen;
Maar gy maakt uwe balg uw' zoonen tot een graf.
Saturninus.
Voort, vat den moordenaar, 'k zal hem voor dagh zijn strafGa naar voetnoot2058
Doen voelen, naar verdienst.
Titus.
Doorluchtige kornellen!Ga naar voetnoot2059
2060[regelnummer]
Schiet toe, en knelt de Vorst, die Titus zoekt te knellen.Ga naar voetnoot2060
Thamera.
Wee my onzalig wijf! wat quaadt is hier berokt?
Heb ik mijn eigen zoons zoo gierig ingeslokt?Ga naar voetnoot2062
Hoor Titus! Titus hoor! hoor Thamras zoonen karmen!
Zy bijten in mijn hart, en scheuren mijne darmen,
2065[regelnummer]
En krabben aan mijn borst, om door een enge baan,
Als eer uit 's moeders schoot, in 's werelds schoot te gaan.Ga naar voetnoot2066
Kom Titus, laat uw' zwaardt een oopen venster maaken
In mijn vervloekte buik, ik zal de leeden braaken
Van mijn vermoorde zoons. sta felle moordenaar,
2070[regelnummer]
Eer ik uw' gorgel grijp, en wurgze met mijn hair;Ga naar voetnoot2070
Verschoon de geesten die in 's moeders lichaam spooken.Ga naar voetnoot2071
Hoe zal ik mijne zoons 't behoorlijk lijkvuur stooken?
Ik ben gantsch raadeloos, ten zy de blixem zelf,
Ten slinger uitgegooit, komt daalen van 't gewelf,
2075[regelnummer]
En zengt mijn wreede borst met al haar ingewanden:
Want zoo ik mijne zoons tot assche wil verbranden,
Zoo moet ik zelver ook verberrenen tot asch.
| |
[pagina 208]
| |
Kom helsch, en hemelsch vuur. och dat de Moor hier was!
Help Aran! Aran help.Ga naar voetnoot2079a
Aran. Thamera. Saturninus. Titus. Markus. Lucius.
Aran.
Wie hoor ik Aran melde?Ga naar voetnoot2079b
Thamera.
2080[regelnummer]
Och! Aran zijtge daar? zoo gy u zelf ooit steldeGa naar voetnoot2080
Voor Saturninus Bruidt, zoo komt haar nu te baat;Ga naar voetnoot2081
Want Titus stelt my hier als oorzaak van al 't quaadt,Ga naar voetnoot2082
Dat zijn geschonne kindt, in 't bosch, heeft overrompelt;
Hy heeft zijn zwaardt, in 't bloed van mijne zoons, gedompelt,
2085[regelnummer]
En 't versche vleesch, gebraân, de moeder voorgestelt:Ga naar voetnoot2085
De Vorst, die 't keren wou, die keert hy door gewelt.
Aran.
Al wat'er is gedaan, is hem door my gebrouwen;Ga naar voetnoot2087-2091
Door my hebt gy de handt van uwen arm gehouwen;
Door my is Rozelijn zoo deerelyk verkracht;
2090[regelnummer]
Door my zijn uwe zoons moordaadig omgebracht;
Door my is Bassiaan zijn hartaâr afgesteeken.
Saturninus.
Hoe zal ik Broeders doodt, hoe zal ik 't schelmstuk wreeken?
Wie zal my bystandt doen?
Titus.
Ik zal u hulpzaam zijn.Ga naar voetnoot2093b
Aran.
O ysselijke val! o doodelijke pijn!
2095[regelnummer]
Help Titus! Titus help! ik zal uw gramschap kussen.Ga naar voetnoot2095
Titus.
De wraak keert u de nek.
Aran.
Wie zal deez' vlammen blussen?
| |
[pagina *7]
| |
VII
| |
[pagina *8]
| |
VIII
| |
[pagina 209]
| |
Titus.
De traanen van uw' hoer.
Aran.
Genâ! genâ! genâ!
Titus.
Als 't quaaddoen wordt gestraft, dan komt 't berouw te spâ.
Aran.
O Titus! geef genâ.
Titus.
De wraaklust heeft geen ooren.
Aran.
2100[regelnummer]
Bepaal de woede wraak van uw' getergde tooren.Ga naar voetnoot2100
Titus.
Hadt gy u wreede handt, in al uw' doen, bepaalt,Ga naar voetnoot2101
De weerwraak was zoo fel niet op uw' hooft gedaalt.
Hier leit hy in zijn graf die ons in 't graf wou wikkelen.Ga naar voetnoot2103
Aran.
O overheete vlam! o al te scherpe prikkelen!Ga naar voetnoot2104
2105[regelnummer]
Kom Titus, Titus kom, en kerf mijn leevens draân.
Titus.
Eerst moet het rauwe vleesch tot op het been toe braân.
Aran.
Help spooken! spooken help! ik ben om hulp verlegen.
Stort dolle donderaar, stort nu een dichte regen,
Met uw' vergramde vuist, van blixems op my neêr;
2110[regelnummer]
Op dat ik, in der yl, tot assche toe, verteer.
O wee! o wee! o wee!
Titus.
De schelm is al gezonken;Ga naar voetnoot2111
Hy leit, als in de gloedt van AEtnas bergspelonken.Ga naar voetnoot2112
Saturninus.
Nu is mijn wraak vernoegt: mijn broeders geest gepait;Ga naar voetnoot2113
Ik zwem in ene zee van alle dartelheidt:Ga naar voetnoot2114
2115[regelnummer]
Het hart springt my van vreugdt.
| |
[pagina 210]
| |
Titus.
Ik zal de vreugdt betoomen.
Daar moorehoer, hou daar; gy zult uw' pol bekoomenGa naar voetnoot2116
In 't onderaardsche Rijk.
Saturninus.
Hou daar vervloekte guit,
En volg de bloedge schreên van Saturninus bruidt.
Lucius.
Is vaader doodt? o doodt! door Saturninus handen?
2120[regelnummer]
Tyran daar is uw' loon.
Markus.
Uw' Kaizerlijke bandenGa naar voetnoot2120
Zijn nu voor Lucius, en wat aan 't Rijk behoort.
Nu zal het noodig zijn, dat gy des Tybers poort,
En 't ruime marriktveldt, omheinigt met uw' troepen,Ga naar voetnoot2123
Dan zalmen 's Vorsten doodt, en u voor Vorst, uitroepen;Ga naar voetnoot2124
2125[regelnummer]
En wie'er teegens streeft, alwaar 't de Ridderschap,Ga naar voetnoot2125
Zal voort naar Pontus Meir, in eeuwge ballingschap.Ga naar voetnoot2126
UIT.
|
|