Twee zeevaart-gedichten. Deel 2. Apparaat en commentaar
(1987)–Joost van den Vondel– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 1]
| |||||||
1 Verantwoording1. De teksteditie1.1. Tekstkritische problematiekGa naar voetnoot1Zowel de Hymnus als Het Lof der Zee-vaert zijn alleen in druk overgeleverd. Beide teksten zijn tijdens Vondels leven ettelijke malen verschenen en iedere volgende uitgave betekende weer een nieuwe redactie, die meer of minder belangrijke verschillen te zien gaf in spelling, interpunctie en soms ook inhoud. Maar voor beide teksten geldt ook dat van al deze uitgaven er slechts enkele zijn waarmee de auteur bemoeienis heeft gehad. In een editie als deze is de mate waarin een bepaalde redactie geacht kan worden overeen te stemmen met de tekst zoals die door de auteur geschreven is, natuurlijk beslissend voor de vraag welke uitgave men als uitgangspunt zal kiezen. In mijn inleiding en in het commentaar behandel ik beide teksten immers heel nadrukkelijk binnen de historische situatie waarin zij werden geschreven. Maar daarmee is de kous nog niet af. Om te beginnen valt in het algemeen van geen enkele 17de-eeuwse uitgave te verwachten dat hij de auteurstekst geheel ongewijzigd zal weergeven. Zetters plachten vaak in de spelling en - wat verderstrekkende interpretatorische gevolgen kan hebben - de interpunctie in te grijpen. Nu valt er bij ontstentenis van een handschrift op die punten over de door de auteur bedoelde redactie meestal niets te zeggen. Alleen als er een duidelijk conflict is met de inhoud van de tekst, wat met name op het niveau van de interpunctie wel eens het geval kan zijn, ligt dat anders. Daarnaast kunnen zetters ook onbedoeld afwijken van de auteurstekst: ze kunnen fouten maken, de kopij kan onduidelijk zijn, of wat dan ook. In al deze gevallen kan vergelijking met een andere redactie leiden tot een correctie van de kant van de editeur, die erop gericht is in ieder geval met betrekking tot de inhoud op het betreffende punt de auteurstekst te herstellen. Voor teksten die alleen in gedrukte vorm overgeleverd zijn, is een dergelijke kritische editie het meest aan te bevelen. | |||||||
[pagina 2]
| |||||||
Voorwaarde is echter wel dat de redactie of redacties op grond waarvan men tot correctie beslist, een eigen autoriteit bezitten: ze moeten zelf in enige relatie staan tot de auteurstekst. Als ze slechts een buiten de auteur om gecorrigeerde versie van de eerst genoemde redactie geven, zeggen ze immers alleen maar iets over het inzicht van de corrector. In het voorgaande is dus sprake van een hiërarchie van de in druk bestaande redacties van een tekst, een hiërarchie die bepaald wordt door de relatie tot de auteurstekst. Afgezien van externe informatie, zoals men die wel eens aantreft in correspondenties of archiefstukken, kan men gegevens over deze relatie soms vinden op de titelpagina of in het voorwoord van de auteur of de uitgever. Met een ander geval heeft men te maken, wanneer aangenomen moet worden dat het verschil in redacties niet alleen een kwestie is van onderling afwijkende drukken, maar bestaat op het niveau van de auteurstekst zelf. Dat wil zeggen: wanneer het de auteur is, die verantwoordelijk is voor meer of minder ingrijpende wijzigingen in de tekst. In feite heeft men dan met twee, of meer, verschillende auteursteksten te maken. Ter onderscheiding van verschillende redacties die alleen bestaan op het niveau van de druk, zal ik in dat geval verder spreken van een ‘auteursredactie’. Vanuit het oogpunt van editietechniek zijn de verschillende auteursredacties gelijkwaardig. De keuze wélke men ten grondslag zal leggen aan een uitgave zal gemaakt worden op andere, literatuurhistorische of esthetische gronden. Wel kan men, lijkt me, aan de ene auteursredactie een zekere correctieve autoriteit toekennen ten aanzien van duidelijk corrupte plaatsen in een andere redactie. Maar voorzichtigheid is hier geboden, omdat de kans per definitie aanwezig is dat men niet de oorspronkelijke versie, maar een wijziging, of iets dat juist gewijzigd moet worden, voor ogen heeft. Tenslotte kunnen er ook tussen de exemplaren van één druk verschillen voorkomen. In de periode dat het drukken met een handpers gebeurde, had men de mogelijkheid, en soms ook de gewoonte, tijdens het drukken nog correcties aan te brengen.Ga naar voetnoot2 Dit betekent dat men, als men besloten heeft welke redactie in welke druk men wil uitgeven, eigenlijk niet kan volstaan met een willekeurig exemplaar van die druk als uitgangspunt te nemen. In principe zal men zoveel mogelijk exemplaren moeten vergelijken, waarna dan het probleem komt hoe de gevonden verschillen te interpreteren. In de praktijk is aan een dergelijke vergelijking het bezwaar verbonden van de grote arbeidsintensiviteit.Ga naar voetnoot3 Als tekstediteur zal men naar mijn mening per geval moeten afwegen of een dergelijke vergelijking zinvol geacht moet worden in relatie tot de te investeren tijd en energie. | |||||||
[pagina 3]
| |||||||
Op grond van de hier uiteengezette principes zal ik in de nu volgende paragrafen de verschillende drukken bespreken die tijdens Vondels leven verschenen van respectievelijk de Hymnus en Het Lof der Zee-vaert. Mijn verantwoording van de keuze van de redacties die ik aan deze uitgave ten grondslag heb gelegd en van de redacties waarvan ik de varianten opgeef, zal daaruit voortkomen. | |||||||
1.2. Edities en redacties1.2.1. De ‘Hymnus’De Hymnus komt voor in de volgende uitgaven van Vondels werk, die tijdens zijn leven zijn verschenen:
Van de uitgave in De Vernieuwde Gulden Winckel van 1622 is het niet geheel zeker of Vondel daar wel iets mee te maken heeft gehad. Rond deze tijd, en misschien zelfs al een paar jaar eerder, komt er een einde aan de jarenlange relatie tussen hem en de uitgever, Dirck Pietersz Pers.Ga naar voetnoot11 | |||||||
[pagina 4]
| |||||||
De Hymnus was waarschijnlijk al eerder, in 1613, verschenen, al is ons daar geen exemplaar van overgeleverd. Pers had Vondel dus niet persé nodig om het gedicht op te kunnen nemen in deze nieuwe editie van Den Gulden Winckel. Maar al is de autoriteit van deze uitgave niet boven elke twijfel verheven, dat neemt niet weg dat hij de enige uitgave is van de oudst bekende auteursredactie van de Hymnus. Tenslotte moet hij, zij het dan misschien indirect, teruggaan op de door Vondel geschreven tekst, en een vroegere schakel is ons nu eenmaal niet overgeleverd.
De verzamelbundel Poesy. Het tweede Deel van 1647 is buiten Vondels medeweten tot stand gekomen en dat geldt ook voor de tweede druk uit datzelfde jaar, waar de Hymnus in opgenomen is.Ga naar voetnoot12 De tekst van de Hymnus in deze druk vertoont ten opzichte van de redactie in De Vernieuwde Gulden Winckel alleen spellingsverschillen. Er is dus geen reden deze uitgave enige extra autoriteit toe te kennen en dat geldt ook voor de herdruk van 1649, die in ieder geval wat de tekst betreft geheel gelijk is aan de tweede druk van 1647. De heruitgave van 1660 geeft, naast spellings- en interpunctieverschillen, wel enkele kleine inhoudelijke varianten, die bovendien merendeels ook voorkomen in de door Vondel geautoriseerde redactie in Poëzy-1650. Deze overeenkomst moet op toeval berusten, wat gezien de aard van deze varianten ook goed mogelijk is. Het valt immers niet aan te nemen dat de uitgever van Poëzy-1660, als hij de tekst gecorrigeerd zou hebben naar de redactie in Poëzy-1650, niet álle daarin voorkomende wijzigingen zou hebben overgenomen. Dat Vondel ook met de editie Poëzy-1660 niets van doen heeft gehad, blijkt genoegzaam uit het voorwoord van de uitgever.Ga naar voetnoot13
Heel anders liggen de zaken bij de verzamelbundel Poëzy of Verscheide Gedichten van 1650. Dit is een nieuwe en uitgebreide uitgave van de Verscheide Gedichten van 1644 waar Vondel wel mee te maken had gehad, maar waarin de Hymnus niet voorkwam.Ga naar voetnoot14 Ook met de uitgave van 1650 heeft Vondel zich volgens Brandt bemoeid, zelfs in die mate dat hij zich zette aan het ‘verschaven en verbeteren van 't geen hem in zommige dichten mishaagde.’Ga naar voetnoot15 De Hymnus komt in deze uitgave voor in de rubriek ‘Oude Rymen’ en vertoont ten opzichte van de redactie van 1622, behalve veranderingen in spelling en interpunctie, inderdaad een niet onaanzienlijk aantal inhoudelijke wijzigingen. Alles wijst er op dat we hier te maken hebben met een andere auteursredactie. De herdrukken van deze bundel Poëzy uit 1651 en 1658 vertonen alleen spellingsverschillen en bezitten geen onafhankelijke autoriteit.
Met betrekking tot de Hymnus hebben we dus te maken met twee ver- | |||||||
[pagina 5]
| |||||||
schillende auteursredacties, die ons elk overgeleverd zijn in één druk waaraan autoriteit toe te schrijven valt: de uitgave van De Vernieuwde Gulden Winckel van 1622 en de uitgave van de bundel Poëzy van 1650. Daarvan geeft De Vernieuwde Gulden Winckel-1622 naar aan te nemen valt de oudste redactie. Die redactie heb ik dan ook ten grondslag gelegd aan deze uitgave. In mijn inleiding en commentaar bekijk ik de tekst immers steeds binnen de historische situatie rond 1613, toen hij moet zijn geschreven. Weliswaar ligt 1622 een heel eind van dat tijdstip af, maar wat er in de tussenliggende jaren ook met de tekst gebeurd moge zijn, de redactie in Poëzy-1650 dateert in elk geval van nog veel later. Van De Vernieuwde Gulden Winckel-1622 heb ik drie verschillende exemplaren voor wat betreft de tekst van de Hymnus woord voor woord met elkaar vergeleken. Varianten heb ik daarbij niet aangetroffen.Ga naar voetnoot16 Van de bundel Poëzy-1650 vergeleek ik eveneens drie verschillende exemplaren op deze manier met elkaar. Daarbij vond ik evenmin enige variant.Ga naar voetnoot17 Ook de resultaten van de vergelijking van exemplaren van andere 17de-eeuwse drukken zijn niet van dien aard dat ik het zinvol vond alle bekende exemplaren van deze bundels met elkaar te vergelijken.Ga naar voetnoot18 Ik heb het dan ook bij drie exemplaren van elke druk gelaten, hoewel ik mij ervan bewust ben dat een ‘sample’ geen representatieve betekenis heeft. Wat de aard van de varianten van de redactie in Poëzy-1650 ten opzichte van de redactie in De Vernieuwde Gulden Winckel-1622 betreft, deze getuigen van het door Brandt gesignaleerde ‘verschaven’ door de auteur van zijn gedicht. Verderop zal ik ze in een apart hoofdstuk bespreken. In een paar gevallen hebben ze een correctieve betekenis ten opzichte van de redactie-1622, nl. in r. 63, waar in de redactie-1622 een punt staat die in de redactie-1650 is geschrapt; in r. 99, waar een punt staat die in de redactie-1650 is vervangen door een puntkomma; in r. 100, waar ‘Wiens’ staat, wat in de redactie-1650 is veranderd in ‘Wien’; in r. 204, waar een punt staat die in de redactie-1650 is vervangen door een puntkomma; in r. 209, waar in de redactie-1622 geen nieuwe alinea begint en in de redactie-1650 wel; en in r. 212, waar een punt staat die in de redactie-1650 is vervangen door een komma. In al deze gevallen is naar mijn mening sprake van een zetfout en heb ik een correctie aangebracht. Daarbij heb ik daar waar de redactie-1650 een puntkomma zet (r. 99 en r. 204) een komma gebruikt, omdat de puntkomma in de redactie-1622 nauwelijks voorkomt.Ga naar voetnoot19 | |||||||
[pagina 6]
| |||||||
De zetfouten in de redactie-1650 heb ik bij de notatie van de varianten als zodanig gesignaleerd (r. 35, 148, 169, 266, 307, 319, 322). De mechanische zetfout ‘veeel’ in r. 193 heb ik stilzwijgend verbeterd. | |||||||
1.2.2. ‘Het Lof der Zee-vaert’Het Lof der Zee-vaert komt voor in de volgende uitgaven:
Van de uitgave in de Zeespiegel-1623 is aan te nemen dat hij direct naar de kopij van de dichter is gedrukt. De herdrukken van 1627 en 1631 vertonen alleen spellings- en interpunctievarianten, op één geval na: in de druk van 1631 staat in r. 108 niet ‘Een wereld’ zoals in de eerdere drukken, maar ‘Den wereld’. Men zou wel kunnen verdedigen dat dit laatste een betere lezing geeft, maar er is geen reden deze variant aan Vondel toe te schrijven: de uitgaven in Verscheide Gedichten-1644 en in Poëzy-1650, waarvan zeker is dat Vondel er zelf in heeft zitten veranderen, hebben weer ‘Een’. | |||||||
[pagina 7]
| |||||||
De uitgave in de Verscheide Gedichten-1644 vormt een tweede auteursredactie. De bundel is weliswaar door anderen bijeengebracht, maar door Vondel blijkens een er in opgenomen brief ‘Vondel aen zijnen afwezenden Vrient’ geautoriseerd, ook al staan er dan wel ‘eenige rijmen, en regels’ in die ‘nutter gescheurt, en verworpen’ waren.Ga naar voetnoot29 Uit een brief aan Huygens uit datzelfde jaar blijkt dat Vondel zich tijdens het drukken nog met de uitgave heeft bemoeid: hij voegt dan enkele grafschriften toe.Ga naar voetnoot30 De tekst van Het Lof der Zee-vaert getuigt van een nog verdergaande bemoeienis: tot en met r. 145 vertoont deze uitgave een vrij groot aantal ingrijpende inhoudelijke varianten ten opzichte van de uitgave in de Zeespiegelvan 1623. Dat we hier te maken hebben met herschrijvingen van Vondel zelf wordt bevestigd door het feit dat deze varianten terugkeren in de uitgave van Poëzy-1650, alleen zijn het er daar nog veel meer en komen ze in die editie ook na r. 145 regelmatig voor. Het heeft er alles van dat Vondel bij het aanbrengen van veranderingen in de tekst van Het Lof der Zee-vaert ten behoeve van de uitgave van de Verscheide Gedichten-1644 door de drukpers is ingehaald. Slechts eenmaal, in r. 315, komt er verderop nog een inhoudelijke variant voor, maar blijkbaar was er voor een intensieve herschrijving als in de eerste 145 regels geen gelegenheid meer. Om deze veronderstelling te toetsen zou het nodig zijn de varianten van alle in Verscheide Gedichten-1644 opgenomen gedichten ten opzichte van eerdere uitgaven te onderzoeken. Aan het inzicht in de tekst van Het Lof der Zee-vaert kan dat verder niets bijdragen, reden waarom ik een dergelijk onderzoek niet heb gedaan. Wel van belang voor onze kennis van de tekst is het feit dat na r. 145 niet alleen geen inhoudelijke varianten meer voorkomen, maar ook vrijwel geen veranderingen in het hoofdlettergebruik, interpunctievarianten, grammaticale wijzigingen en moderniseringen. Alleen voor wat betreft de spelling en de woordscheiding is het karakter van de wijzigingen voor en na r. 145 ongeveer hetzelfde.Ga naar voetnoot31 De conclusie dat Vondel zich bij zijn herschrijving ook met deze aspecten van zijn tekst bezighield, lijkt me gewettigd.
In de redactie van Het Lof der Zee-vaert in Poëzy-1650 zien we het herschrijvingsproces zich voortzetten. Over Vondels betrokkenheid bij deze uitgave heb ik het hiervoor, naar aanleiding van de redacties van de Hymnus, al gehad, als ook over het feit dat aan de herdrukken van 1651 en 1658 geen onafhankelijke autoriteit toegekend kan worden.Ga naar voetnoot32 | |||||||
[pagina 8]
| |||||||
Al met al zijn er van Het Lof der Zee-vaert drie auteursredacties te onderscheiden: die in de Zeespiegel-1623, die in Verscheide Gedichten-1644 en die in Poëzy-1650. Weer is het de oudste van deze redacties die het meest in aanmerking komt om als grondslag te dienen van deze uitgave. Wat de twee andere redacties betreft, kan men er over twisten of ze inderdaad als twee verschillende auteursredacties moeten worden beschouwd, of dat de redactie in Verscheide Gedichten-1644 gezien moet worden als een onvoltooide fase van een herschrijving die in 1650 volledig gepubliceerd wordt. Bij de bespreking van de varianten heb ik in zoverre voor het laatste gekozen dat ik de varianten van de redactie-1644 alleen behandel in die enkele gevallen waar ze op significante wijze afwijken van die van de redactie-1650. Bij de notatie van de varianten heb ik echter de redactie-1644 als een afzonderlijke auteursredactie behandeld. Tenslotte is de uitgave met Vondels toestemming - zij het wellicht niet instemming - verschenen. De redactie in de Zeespiegel-1623 heb ik in alle drie in Nederland aanwezige exemplaren woord voor woord vergeleken.Ga naar voetnoot33 Verschillen heb ik daarbij niet gevonden, reden waarom ik ervan af heb gezien de tekst ook te vergelijken met in buitenlandse bibliotheken aanwezige exemplaren. Van de Verscheide Gedichten-1644 vergeleek ik de tekst, weer woord voor woord, in drie exemplaren,Ga naar voetnoot34 en van Poëzy-1650 eveneens in drie exemplaren.Ga naar voetnoot35 Ook daarin vond ik geen onderlinge verschillen. Wat de varianten van de verschillende redacties betreft, deze hebben slechts in een beperkt aantal gevallen een correctieve betekenis voor de redactie-1623, nl. in r. 75, waar ‘wonder werck’ in tegenstelling tot de andere redacties - en in tegenstelling tot r. 435 - niet aan elkaar geschreven staat; in r. 120, waar achter ‘Griffoen’ een punt ontbreekt die er in de andere redacties wel staat; in r. 142, waar ‘goud’ staat met een apostrof die in de andere redacties ontbreekt; en in r. 253, waar een komma staat tussen ‘roovers’ en ‘dreygementen’ die in andere redacties niet voorkomt. In al deze gevallen is naar mijn mening sprake van een zetfout en heb ik een correctie aangebracht. Stilzwijgend verbeterd heb ik de mechanische zetfout ‘droeefste’ in r. 300. Een paar gevallen verdienen een nadere verklaring, ook omdat de WB-editie daar wel tekstkritiek toepast. In r. 178 is de verandering van ‘te’ in ‘moet’ ongetwijfeld een grammaticale verbetering, maar dat wil nog | |||||||
[pagina 9]
| |||||||
niet zeggen dat de lezing van de redactie-1623 ‘elck een sijn spijs te geven’ niet van Vondel zelf afkomstig zou kunnen zijn, zeker niet als men ‘spijs’ opvat in de betekenis van ‘maaltijd’.Ga naar voetnoot36 In r. 182 heb ik het woord ‘slabberdaen’ gehandhaafd, omdat het me niet geheel uitgesloten lijkt dat Vondel het met opzet gebruikte.Ga naar voetnoot37 In r. 341 heb ik ‘'t juyteren’ gehandhaafd. Het WNT geeft behalve voor ‘tjuiteren’, ook voor ‘juiteren’ plaatsen op en hoewel het voorzetsel hier wat vreemd aandoet, lijkt het me toch niet geheel onmogelijk.Ga naar voetnoot38 De zetfouten in de redactie-1644 (r. 89, 338, 405) en de redactie-1650 (r. 105, 183, 190, 199, 291, 338, 343, 423, 441 en 446) heb ik bij de notatie van de varianten als zodanig gesignaleerd. De mechanische zetfout ‘opstrant’ in r. 273 van de redactie-1644 heb ik in de notatie van de varianten, waarin dit woord om een andere reden voorkomt, stilzwijgend verbeterd. | |||||||
1.3. Wijze van uitgevenAls gezegd ga ik voor wat betreft de Hymnus uit van de redactie in De Vernieuwde Gulden Winckel van 1622, en voor wat betreft Het Lof der Zee-vaert van de redactie in Blaeu's Zeespiegel van 1623. In beide gevallen verantwoord ik de kritische correcties onder aan de bladzijde. Verder heb ik de ∫ vervangen door s, de ronde r door r, en, in de Hymnus, de gotische komma door de gewone komma. Bij beide teksten geef ik alle varianten behalve de spellingswijzigingen en mechanische zetfouten van de andere auteursredacties, d.w.z. bij de Hymnus van de redactie in Poëzy-1650, en bij Het Lof der Zee-vaert van de redacties in Verscheide Gedichten-1644 en in Poëzy-1650. Gezien mijn constatering dat Vondel zich bij zijn herschrijving voor de uitgave in de editie Verscheide Gedichten-1644 ook met de niet-inhoudelijke aspecten van zijn tekst bezighield, heb ik gemeend ook voor de andere redacties van beide teksten alle wijzigingen die meer zijn dan louter spellingsvarianten op te moeten geven. De varianten zijn verwerkt in een zgn. ‘gelemmatiseerd’ apparaat. Dat wil zeggen dat per regel dat gedeelte van de basistekst wordt aangehaald dat gewijzigd is, en dat alleen regels die ingrijpend zijn gewijzigd in hun geheel worden gegeven. Bij interpunctievarianten wordt ook het onmiddellijk aan het interpunctieteken voorafgaande woord vermeld. Na de aanhaling volgt achter een vierkante haak de nieuwe versie. Dat ik deze varianten geef is eigenlijk, gezien het historische standpunt waarvanuit ik beide teksten in mijn inleiding en in het commentaar behandel, niet consequent. Maar aan de andere kant is het toch wel aardig om te zien hoe Vondel later, bij wat hij zelf toch beschouwd heeft | |||||||
[pagina 10]
| |||||||
als de standaarduitgave van zijn poëzie,Ga naar voetnoot39 nog in zijn werk heeft veranderd. Bij wijze van extra commentaar voeg ik daarom achteraan een aparte bespreking van deze varianten aan deze uitgave toe. | |||||||
1.4. Het commentaar1.4.1. De problematiek van het commentaarGa naar voetnoot40Over uitgangspunten en opzet van het commentaar heb ik in het ‘Woord vooraf’ van deel 1 van deze uitgave al het een en ander gezegd. In aansluiting bij het standpunt dat op het colloquium van de Deutsche Forschungsgemeinschaft over ‘Probleme der Kommentierung’ in 1972 vooral door Ulfert Ricklefs werd verdedigd, onderscheid ik twee soorten van commentaar. Het regel voor regel gegeven woord- en zakencommentaar dient de directe begrijpelijkheid van de tekst. Daarnaast geef ik een uitvoerig literair, cultuurhistorisch en historisch commentaar. Men kan immers moeilijk volhouden dat men een tekst begrijpt, zelfs niet dat men de ‘mededeling’ die een tekst doet verstaat, als men de structuur en de literaire vormgeving, de gedachtenwereld, en het realiteitsgehalte ervan niet doorziet. Het is niet zelden zo, dat ook het juiste woordcommentaar alleen op grond van zulk wijderreikend inzicht te geven is.Ga naar voetnoot41 Dit geldt in sterker mate naar gelang de periode waarin de tekst ontstond verder van ons afligt en de literaire opvattingen en de gedachtenwereld waarvanuit hij werd geschreven, zo goed als de realiteit waarover hij handelt, ons onbekender is. Een probleem daarbij is de definiëring van het publiek waarvoor dit commentaar wordt gegeven. Van verschillende kanten is betoogd dat dit ook bij wetenschappelijke uitgaven nauwelijks te identificeren valt.Ga naar voetnoot42 Misschien valt dat nog wel mee, maar in elk geval lijkt het, ook gezien de geringe omvang ervan, weinig zinvol om de in Duitsland veelal gehanteerde, maar ook daar ter discussie gestelde, onderscheiding van een strikt wetenschappelijke en een studieuitgave te handhaven.Ga naar voetnoot43 Zo ontstaat de paradox dat het commentaar enerzijds, vanuit de tekst gedefinieerd, in overeenstemming moet zijn met de stand van wetenschap op literairhistorisch, cultuurhistorisch en historisch gebied, en anderzijds, vanuit de lezers gedefinieerd, aan moet haken bij het kennisniveau van de minst | |||||||
[pagina 11]
| |||||||
geïnformeerde gebruikers.Ga naar voetnoot44 Ik kan slechts hopen dat ik wat dat betreft tussen het Scylla van het teveel en het Charybdis van het te weinig door heb weten te laveren. | |||||||
1.4.2. Het woord- en zakencommentaarBij dit commentaar heb ik me trachten te richten op het kennisniveau van de minst geïnformeerde potentiële gebruiker, waarbij ik me een jongerejaars-student voor ogen heb gesteld. Op grond daarvan heb ik niet alleen een verklaring gegeven bij alle woorden die nu in de betekenis waarin ze in de tekst worden gebruikt niet meer gangbaar zijn, maar ook bij alles wat de klassieke oudheid en de bijbel betreft en bij vrijwel alle historische zaken en gebeurtenissen. Voor het woordcommentaar heb ik me steeds gebaseerd op het Woordenboek der Nederlandsche taal, en voor die letters van het alfabet die daarin nog niet verschenen zijn op het Middelnederlandsch woordenboek, Plantijns Thesaurus en Kiliaans Etymologicum. Alleen in bijzondere gevallen, daar waar een verklaring weinig voor de hand ligt of problematisch is, noem ik deze bronnen expliciet. Bij het zakencommentaar geef ik geen bronvermelding in die gevallen waar de gegeven informatie ligt op het niveau van een algemene encyclopedie. Voor het overige heb ik me uiteraard ook hier gesteld op het historische standpunt waarvan ik in deze uitgave steeds uit ga, en verwijs ik naar historische studies of naar bronnen uit de tijd zelf. Daarbij maak ik zoveel mogelijk gebruik van teksten die Vondel gekend kan hebben. | |||||||
1.4.3. Het literaire, cultuurhistorische en historische commentaarJean Frappier heeft in een al wat ouder, maar ook vanwege de principiële strekking nog steeds lezenswaardig artikel over Ronsards Hymne de l'Or aangewezen, dat er in dat gedicht vier verschillende niveaus te onderscheiden zijn. Voor de inhoud put Ronsard uit de traditie van de humanistische schoolgeleerdheid; hij presenteert deze gegevens volgens een argumenteel discussie-patroon van pro en contra; en hij geeft het geheel literair gestalte door middel van versvorm, dictie en mythologie; en door dat alles heen betrekt hij het gedicht door middel van allerlei gegevens op de actualiteit.Ga naar voetnoot45 Vanuit ongeveer dezelfde vier niveaus moeten ook Vondels Hymnus en Het Lof der Zee-vaert begrepen worden. Beide gedichten hebben een uit de rhetorica afkomstige argumentele structuur, die men moet doorzien wil men begrijpen waar ze over gaan. Daarbij manifesteert het literaire gehalte zich in de hantering van bepaal- | |||||||
[pagina 12]
| |||||||
de vormgevingsmiddelen, thema's, motieven, stijlfiguren, maar vooral ook in de ‘imitatio’ van klassieke en eigentijdse voorgangers. En tenslotte bestaat de inhoud van beide gedichten uit, enerzijds, allerlei informatie van humanistisch-filologische, wetenschappelijke en ook feitelijke aard, en, anderzijds, uitspraken die berusten op religieuze en moraalfilosofische opvattingen. Over dit alles moet het commentaar informatie geven, en wel voor zover nodig is voor het begrip van de tekst. Het centrale probleem daarbij is, hoe men tot een goede keuze en tot een goede inperking kan komen van het achtergrondmateriaal. Voor men het weet is men immers bezig aan een vruchteloze poging de hele toenmalige werkelijkheid te reconstrueren. Wat de keuze betreft, spreekt Klaus Kanzog van de noodzaak een ‘interpretatiehorizon’ vast te stellen op grond waarvan men deze kan verantwoorden.Ga naar voetnoot46 Een dergelijke ‘interpretatiehorizon’ heb ik gegeven in deel 1, waarin ik voor de verschillende niveaus van beide teksten de context heb gedefinieerd waarvanuit zij begrepen moeten worden. Die context reikt veel verder dan de informatie die voor begrip van de teksten zelf noodzakelijk is. Maar hij is nodig om die informatie te funderen en af te grenzen tegen allerlei andere, voor deze teksten niet relevante, gegevens. Tegen deze achtergrond biedt het commentaar inderdaad historische informatie en geen subjectieve interpretatie.Ga naar voetnoot47 Wat de inperking betreft, die gebeurt vervolgens door de teksten zelf, die tegen deze achtergrond functioneren als de kristallisatiepunten die bepalen welke informatie in het commentaar moet worden gegeven. Om bij dit alles het notenapparaat niet overmatig te belasten heb ik er van afgezien steeds terug te verwijzen naar de in deel 1 gepresenteerde analyses en achtergrondgegevens. Bij beide teksten volg ik met het commentaar de rhetorisch-argumentele structuur volgens welke ze zijn opgebouwd. Directe bronnen en voorbeelden citeer ik in extenso, en ook verder laat ik de historische bronnen vaak zelf aan het woord. Latijnse teksten geef ik in vertaling, ook in het commentaar bij Het Lof der Zee-vaert, dat geschreven is toen Vondel al Latijn kende. Die kennis is van het hedendaagse publiek immers niet meer te verwachten. De bijbel citeer ik naar de uitgave van de zgn. Biestkens-bijbel van 1564. Van de verschillende uitgaven die vóór 1613, toen Vondel de Hymnus schreef, verschenen, is deze speciaal afgestemd op het gebruik in doopsgezinde kring.Ga naar voetnoot48 Terwille van de eenheid ben ik deze uitgave ook in het commentaar bij Het Lof der Zee-vaert | |||||||
[pagina 14]
| |||||||
Afb. 1. Abraham de Koninck (exc.), 'slans welvaren
|
|