De werken van Vondel. Deel 10. 1663-1674
(1937)–Joost van den Vondel– Auteursrecht onbekendHartebreeker.aant.Ga naar voetnoot*Geen scherper zwaert doorsnijt zoo 't moeders hart
Dan daerze hoort haer kint, het kruislam, blaeten:
Mijn Godt, mijn Godt. sterft Godt, van Godt verlaten?
Lijdt Godt van Godt? gevoelt de Godtheit smart?
5[regelnummer]
Emanuël, Godt zelf, Godts eenigh zoon,
En Godt van Godt, van top tot teen vol wonden,
Verwacht den slagh, van 's Vaders hant gebonden,Ga naar voetnoot3-7
Verwacht den slagh des doots, en zit hem schoon.Ga naar voetnoot8
Een Engel daelt ten troost van Isaks ziel.
10[regelnummer]
d'Aertsvader slaghte een' ram, op Godts behagen,
Gebrant op 't hout, van Isak zelf gedragen.
Een Engel quam, die Abrams slaghzwaert hiel:Ga naar voetnoot9-12Ga naar voetnoot12
Maer Jesus geeft den allerjongsten snik,
Gelaeft met galle en edik, toen hem dorste,
15[regelnummer]
Aen 't heiligh hout, dat zijne schouder torste.
Dit sterven geeft Natuure een' krak, en schrik.
| |
[pagina 689]
| |
Hoe waentge is nu de moeder zelf te moê,
Die dicht by 't kruis noch stant houdt in Godts lijden?
Zagh Simeon dit zwaert haer hart doorsnijden,Ga naar voetnoot19
20[regelnummer]
Wat liefde dreef heur naer den dootsbergh toe?Ga naar voetnoot20
Zoo bitter staet de Godtheit Adams beet,Ga naar voetnoot21
En elks vergrijp: noch hoort men d'Englen wenschen:
O Godt, verschyn, ten troost ten zoen der menschen:
Verschyn in 't vleesch, geverft in bloet, en zweet.Ga naar voetnoot24
25[regelnummer]
Schoot Godt om ons het kranke lichaem aen,Ga naar voetnoot25
Heeft Godt om ons in 't lichaem dit geleden;
Laet Godts natuur ons dekken, en bekleeden.Ga naar voetnoot27
Godts kruisgangh wyst den mensch de rechte baen.
|
|