De werken van Vondel. Deel 10. 1663-1674
(1937)–Joost van den Vondel– Auteursrecht onbekend
[pagina 613]
| |
Uitvaert Van Maria van den Vondelaant.Ga naar voetnoot*Insuetum miratur limen Olympi. Wanneer dit tijtlijk leven endt,
Begint het endelooze leven,
By Godt en engelen bekent,
En zaligen alleen gegeven.
5[regelnummer]
Daer zit de Godtheit op den troon,
In 't middenpunt van alle ronden,
Dat overal, en eenigh schoon,
Noit zijnen omvang heeft gevonden.Ga naar voetnoot5-8Ga naar voetnoot8
Dit trekt alle oogen naer zich toe,
10[regelnummer]
Als d'eerste zon van alle zonnen,
De bron van 't licht, noit straelens moê,
Van geene schaduwen verwonnen.Ga naar voetnoot12
Wat goet zich in 't geschapen spreit
By sprengkelen, is hier volkomenGa naar voetnoot13-14
15[regelnummer]
In schoonheit, maght, en heerlijkheit,
Een zee, de springaêr aller stroomen.Ga naar voetnoot16
Wat herquam van het enkel EenGa naar voetnoot17
Doolt, als in ballingschap verschoven,Ga naar voetnoot18
Vint geene rustplaets hier beneên,
20[regelnummer]
En zoekt het vaderlant daer boven.
Zoo waelt de lely van 't kompas,Ga naar voetnoot21
Die met den zeilsteen wert bestreeken,Ga naar voetnoot22
Rondom, en zoekt de starlichte as,Ga naar voetnoot23
Haer wit, waer van zy was versteeken.Ga naar voetnoot24
| |
[pagina 614]
| |
25[regelnummer]
MARIA steegh met haer gemoedt,
Van werreltsche ydelheên gescheiden
En los, naer dit volkomen goet,
Waertoe d'elenden 't hart bereiden.Ga naar voetnoot28
Twee vleugels, ootmoet en gedult,Ga naar voetnoot29
30[regelnummer]
Verhieven haer uit aertsche dampen,Ga naar voetnoot30
Daer 't eeuwigh Een 't gebrek vervult,Ga naar voetnoot31
En vleesch en geest niet langer kampen.
Haer leste stem en aêm was Godt,
De troost der aengevochte harten,Ga naar voetnoot34
35[regelnummer]
Het beste deel, en hooghste lot.Ga naar voetnoot35
Zoo voerze heene uit alle smarten.
Wat kroontge, op dat uw liefde blijk',Ga naar voetnoot37
Met parle, zilver, en gesteente,
En palm, en roosmarijn, het lijk?
40[regelnummer]
O Speelnoots, dit 's een dor gebeente.
Zy leefde tien paer jaeren lang,
Maer nu van 's werrelts last ontbonden,
Verwachtze om hoogh geen' ondergang.
Het hemelsche uurwerk telt geen stonden.Ga naar voetnoot44
45[regelnummer]
Een rey van englen kroon' de ziel
Met lauwerier in 's hemels hoven,Ga naar voetnoot46
Nu 't kleet des lichaems haer ontviel.
Zy noode ons met gebeên daer boven.Ga naar voetnoot48
J.v. Vondel.
|
|