De werken van Vondel. Deel 10. 1663-1674
(1937)–Joost van den Vondel– Auteursrecht onbekend
[pagina 143]
| |
Het vierde bedryf.
EVA. ADAM.
Eva:
Waer staenwe, in 't paradijs, of daer de starren blaecken?
Wat treck verruck mijn' geest om hoogh? mijn voeten rakenGa naar voetnoot933
Geene aerde. d'aerde ontzinckt den voeten in 't verschiet.Ga naar voetnoot934
935[regelnummer]
De goddelijcke galm van 't heiligh bruiloftsliet
Ontknoopt den bant, die ziel en lichaem hiel gebonden.Ga naar voetnoot936
De ziel, op hemelscheit verslingert, en verslonden,Ga naar voetnoot937
Gevoelt geene aerdtscheit, en, verkeert in zuivre vlam,Ga naar voetnoot938
Zoeckt d'eerste bron, waeruit zy haeren oirsprong nam.Ga naar voetnoot939
Adam:
940[regelnummer]
Mijn lief, waer heene? toef: gy mostme niet ontzweeven.Ga naar voetnoot940
Eva:
Ick worde krachtigh na de bron des heils gedreven,Ga naar voetnoot941
Die mijnen brant alleen kan koelen. laetme gaen.Ga naar voetnoot942
Adam:
Uw element is hier. uw liefste spreeckt u aen.
Eva:
Nu kome ick weder tot my zelve, en by mijn zinnen.
Adam:
945[regelnummer]
Het voeght de Cherubijns en gloênde SerafinnenGa naar voetnoot945
Zoo hoogh te zweven, daer zy, met gebogen knien
Op 't aenschijn vallende, de majesteit ontzienGa naar voetnoot947
Te naderen, en haer met wieroockschaelen eeren.
Eva:
Geluckigh zijn ze, die met engelen verkeeren.
950[regelnummer]
De milde bruiloftsdisch vereerde ons hemelspijs,
En manne en druif, gegroeit in 't aerdtsche paradijs,Ga naar voetnoot951
Die al het ander ooft door leckerny verdoven:Ga naar voetnoot952
Maer 's engels rede ging al 't bruitsbancket te boven.Ga naar voetnoot953
Hy schoof de nevels van het menschelijck gezicht,
| |
[pagina 144]
| |
955[regelnummer]
En toonde ons welck een stadt de Godtheit in het lichtGa naar voetnoot955
Hier boven boude, daer, de balling uitgesloten,Ga naar voetnoot956
De redelijcke ziel, den lichame ingegoten,Ga naar voetnoot957
Haer burgerrecht verwacht, indienze zonder smetGa naar voetnoot958
Den allerhooghsten eert, naer d'ingestelde wet.
Adam:
960[regelnummer]
Die stadt is van den gront tot in den top voltogen.Ga naar voetnoot960
Eva:
Zoo alle leden eens veranderden in oogenGa naar voetnoot961
Van hemelsche adelaers, uit liefde tot dees stadt,Ga naar voetnoot962
Noch zagen d'oogen zich aen dit gezicht niet zadt.
Adam:
Van welcke zijde zou het oogh 't gezicht ontginnen?Ga naar voetnoot964
Eva:
965[regelnummer]
d'Aertsengel most zich op die rede eerst zelf bezinnen.Ga naar voetnoot965
Adam:
Men kan niet bouwen eer de grontslagh is geleit.Ga naar voetnoot966
Eva:
't Gesteente geeft den gront een grooter heerlijckheit.Ga naar voetnoot967
De jaspis, de safier, smaragden, en berillen,Ga naar voetnoot968
Sardonix, sardius, en ametisten willen
970[regelnummer]
Chalcedon, chrizolyt, noch geenen chrizofraes,Ga naar voetnoot970
Noch hiacinten, noch den moedigen topaesGa naar voetnoot971
In 't praelen wijcken. elck is moediger in 't proncken.Ga naar voetnoot972
Adam:
De muuren steigren hoogh, en dicht aen een gekloncken
Uit louter jaspis, net op een vierkante maet.Ga naar voetnoot974
Eva:
975[regelnummer]
De poorten, elck een perle, en elcke schoone straet
Met klinckklaer gout gevloert, gewilligh doorgang geven
Aen alle geesten, die hier heene en weder zweven.Ga naar voetnoot975-77
| |
[pagina 145]
| |
Adam:
Hier rijst geen tempel, noch gewelleft tempelwerck:Ga naar voetnoot978
Want d'onbepaeltheit van Godts wezen is de kerck,Ga naar voetnoot979
980[regelnummer]
Waerin hy wort gedient van nimmertelbre geesten,
Die hem aleluia op endelooze feestenGa naar voetnoot981
Toezwaeien, en den lof voortwentelen, zoo lang
De juichende englegalm beantwoort het gezang.
Eva:
Hier rolt geen zonnekloot ten ende van haer baene,
985[regelnummer]
Noch 't ongestadigh licht der wisselbaere maene
Verlicht dees groote stadt, daer 't eeuwigh schijnend lichtGa naar voetnoot984-86
Van 't alvernoegende en verzadende aengezichtGa naar voetnoot987
Den schoonsten dagh verleent, een' dag, waernaer wy menschen,Ga naar voetnoot988
(Och of die dagh verscheen) uit al ons harte wenschen.
Adam:
990[regelnummer]
Hoe lieflijck ruischtme in 't oor de versche waterval,
Die uit den hooghsten troon, noch klaerder dan kristal,
In 't midden door de straet, zoo helder henevloeide,
En 't hout des levens, dat in 't midden wast, besproeide!Ga naar voetnoot993
Wat gaf dees boom al 't jaer, in een gezonder lucht,
995[regelnummer]
Van d'eene in d'andre maent, een kostelijcke vrucht!Ga naar voetnoot990-95
Eva:
d'Aertsengel onderhiel ons met die bruiloftswijzen,Ga naar voetnoot996
En hoopte 't menschdom eens in 's hemels paradijzen
Te wellekomen, op een blijder bruiloftsfeest.
Adam:
Terwijlwe hier beneên, van eenen zelven geestGa naar voetnoot999
1000[regelnummer]
Gedreven, onderling elckandere beminnen,
Laet ons, van dagh tot dagh, een' trap ten hemel winnen,
En steigeren van 't laeghste in 't opperste geluck.
Eva:
Gebieme wat u lust. ick reken het geen juckGa naar voetnoot1003
Mijn lusten onder uw geboôn van zelf te buigen.Ga naar voetnoot1004
Adam:
1005[regelnummer]
Laet onze afzetsels jaer op jaer ons trou getuigen.Ga naar voetnoot1005
| |
[pagina 146]
| |
De liefde wort door liefde ontvonckt en opgeweckt.
Gy ziet hoe minzaem duif en doffer treckebeckt.Ga naar voetnoot1007
De zwaen bekoort de zwaen, die bruizende aen komt zwemmen.
De stercke leeu laet zich van zijn leeuwinne temmen.
1010[regelnummer]
Het veil omhelst den olm. men ent de plant op plant.Ga naar voetnoot1010
Een treck van liefde zet het al naer zijne hant.Ga naar voetnoot1011
Wat leven voelt wil zich met eene weêrga mengen.
Natuur schept lust in haers gelijcken voort te brengen,
d'Aenstaende weerelt wort uit uwen schoot verwacht.
1015[regelnummer]
Gy zult, als moeder van het menschelijck geslacht,Ga naar voetnoot1015
Aertsvaders, koningen, wetgevers, helden baeren,
Heldinnen, dochters en schoondochters eerlijck paeren
Met uwe neven. 'k zie uw' naem alree ge-eert,Ga naar voetnoot1018
Waer gy de ledigheit der aerde alom stoffeertGa naar voetnoot1019
1020[regelnummer]
Met zoo veel zielen, als de velden bloemen draegen.Ga naar voetnoot1020
Ay laet, op zulck een hoop, mijn' wensch uw ziel behaegen.
Eva:
Zoo lang het aerdtrijck in den arm des hemels hangt,
En d'aerde; zijne bruit, haer vruchtbaerheit ontfangt
Van zulck een' bruidegom, die haer met duizent oogen
1025[regelnummer]
Van starren aenlonckt, en bestraelt uit 's hemels boogen,Ga naar voetnoot1022-25
Zoo lang zal mijne min met d'uwe gaen gepaert,
En elcke dienst en kus blijft my een' weêrkus waert.
Adam:
Het zy met uw verlof, dat ick in deze streecke,
Aen d'eene zijde, een poos met Godt den schepper spreecke,Ga naar voetnoot1029
1030[regelnummer]
En in mijne eenzaemheit bedanck' voor uw genot.
Verschoonme een' oogenblick.
Eva:
mijn liefste, ga met Godt.
BELIAL. EVA.
Belial:
Geluck, ô bruit, aenstaende moederGa naar voetnoot1032-33
Der eeuwen: heil in d'echte staet.
1035[regelnummer]
De hemel zy en blijve uw hoeder,
De bruidegom uw toeverlaet.
| |
[pagina 147]
| |
De roos en leli luicken onder
Uw voeten schooner op. ô bloem
Der schoonste bloemen, weereltswonder
Van alle schoonheên, die haer' roem
1040[regelnummer]
En vlag voor uwe schoonheit strijcken,
Noch schooner moetge namaels prijcken.Ga naar voetnoot1041
Eva:
Wat stem genaecktme uit dichte bladeren
En schaduwen? wie komtme hier
Met zulck een' gloet van liefde naderen?
1045[regelnummer]
Zoo gy een geest zijt, of een dier,
Ontmom, vertoon u. laetme kennenGa naar voetnoot1046
Wie my dus minnelijck begroet.Ga naar voetnoot1047
Het zy gy zweeft op lucht en pennen,
Of d'aerde treet met uwen voet;Ga naar voetnoot1048-49
1050[regelnummer]
Ontwolck u, dat de zon hier doorschijn.Ga naar voetnoot1050
Of zijtge mensch, koom vry te voorschijn.
Belial:
Ick ben een schepsel, schoone jongeGa naar voetnoot1052
Genootschapt van uw' bruidegom,Ga naar voetnoot1053
Begaeft met eene menschetonge
1055[regelnummer]
En spraecke. alle anderen staen stom,Ga naar voetnoot1055
Misdeelt van uwe heldre reden.Ga naar voetnoot1056
'k Beken mijn kleenheit onder u.Ga naar voetnoot1057
Al zitge hooger, ick beneden
Aen uwe voeten, blijf niet schu:Ga naar voetnoot1058-59
1060[regelnummer]
Misgun geen' slange u heil te wenschen.
'k Bemin den ommegang der menschen.
Zoo nestlen minzaeme oyevaerenGa naar voetnoot1062
Rondom u, in geboomte en lucht.
De dolfijn steeckt uit zoute baerenGa naar voetnoot1064
1065[regelnummer]
Het hooft, door een verborge zucht
En heimelijcken treck gedreven
| |
[pagina 148]
| |
Naer menschen, en het vrouwebeelt.Ga naar voetnoot1067
Gy ziet dees vogels om u zweven,Ga naar voetnoot1068
En hoe de dolfijn d'oevers streelt
1070[regelnummer]
En strijckt met zijnen staert, en vinnen,
Uit liefde om 's menschen hart te winnen.
Het zou den wilde' eenhoren lustenGa naar voetnoot1072
In uwen zuivren maeghdeschoot
Noch van geen hant gerept, te rusten,
1075[regelnummer]
Gaeft gy uw aenschijn voor hem bloot.Ga naar voetnoot1075
Die snelvoet geeft zich niet gevangenGa naar voetnoot1076
Dan aen een maeght, en smilt en schreit,Ga naar voetnoot1077
Als hy u ziet, van groot verlangen,
Om zulck een schoone, hem ontzeit,Ga naar voetnoot1079
1080[regelnummer]
Zoo prickelt min zijn maeghdedriften.Ga naar voetnoot1080
Zijn hooren kan venynen schiften.Ga naar voetnoot1081
Eva:
Waer toe de dieren dus geprezen?
Belial:
Op datge niet, dus byster schuw,Ga naar voetnoot1083
Van menschbeminners, hoeft te vreezen.Ga naar voetnoot1084
1085[regelnummer]
Ick zoecke geen genot by u,
Maer loutre gunst. gy zijt het waerdigh,
Gezegende overschoone bruit.
Mijn maght is kleen, mijn hart dienstvaerdigh
Voor u ten beste. ick noode u uit
1090[regelnummer]
Op dezen boom, waerin de prijs leit
Van alle wetenschap en wijsheit.Ga naar voetnoot1091
Eva:
Zwijgh stil, en wacht u my te nooden
Op ooft, dat wetenschap belooft.
Dees appel wert mijn mont verboden,
1095[regelnummer]
Dies noodtme op geen' verboden ooft.
De Godtheit sprack: gy mooght wel eeten
Van alle boomen in den hof:
| |
[pagina 149]
| |
Maer schuw de kennisvrucht vermeetenGa naar voetnoot1098
Te plucken. schuw dees misdaet, of
1100[regelnummer]
Ghy zult de doot onfaelbaer sterven,Ga naar voetnoot1100
En u en al uw zaet bederven.Ga naar voetnoot1101
Belial:
Is 't waer? zou Godt, zoo hoogh gezeten,
Almaghtigh, goet, oneindigh wijs,
Wel spreecken: gy zult geensins eeten
1105[regelnummer]
Al wat'er groeit in 't paradijs?Ga naar voetnoot1105
Eva:
Wy plucken allerhande vruchten,
En eetenze oock; maer Godt geboodt
Dien boom in 't middenperck te vlughten,Ga naar voetnoot1108
Gelijck de pest, en baere doot.Ga naar voetnoot1109
1110[regelnummer]
Wat zoume lusten uit te spatten,
De doot met hant en tant te vatten!Ga naar voetnoot1111
Belial:
O simple duif, dees wet is strijdighGa naar voetnoot1112
Met recht en reden. geef gehoor.
Hoe, toont de Godtheit zich zoo nijdigh?Ga naar voetnoot1114
1115[regelnummer]
Ick bidde, ô simple, keer uw oor
Zoo schuw niet af van nutte raeden,Ga naar voetnoot1116
En dezen eedlen fenixboom.Ga naar voetnoot1117
De wijsheit schuilt in deze bladen.
Men moet een jonge vrou den toom
1120[regelnummer]
Niet korten. laetze weeligh weiden.Ga naar voetnoot1120
Haer lust en Godt zijn niet gescheiden.Ga naar voetnoot1121
Deze appels kennen geen venijnen.Ga naar voetnoot1122
Zy smilten lieflijck op de tong,Ga naar voetnoot1123
Verheugen 't hart, als hemelwijnen.Ga naar voetnoot1124
1125[regelnummer]
Zy houden 't menschdom eeuwigh jong:
En 't is nu bruiloft, daer Godts reien,
Uit lust om u te prijck te zien,
In uwe schoonheit zich vermeien.
| |
[pagina 150]
| |
Wat wellust zou men u verbiên!
1130[regelnummer]
Wat zou men u zoo naeu bestippen!Ga naar voetnoot1130
Dit ooft verlieft op uwe lippen.Ga naar voetnoot1131
Eva:
Men magh zich aen geen quaet vergaepen.Ga naar voetnoot1132
't Verboôn te smaecken is een smet.
Belial:
De schepper heeft niet quaets geschapen.Ga naar voetnoot1134
1135[regelnummer]
Hoe zijtge alree zoo naeu gezet?Ga naar voetnoot1135
Dit's bygeloof. waer wil dit heenen!
Geen spijs noch dranck besmetten 't lijf,Ga naar voetnoot1137
En minst de ziel. hou op van steenen.Ga naar voetnoot1138
Pluck stout, en nuttigh uw gerijf.Ga naar voetnoot1139
Eva:
1140[regelnummer]
Ay zeghme eerst, die my dus durft nooden,
Waerom is my dien boom verboden?
Waerom is aen dees vrucht te smaecken
De doot gehecht? waerom verbietGa naar voetnoot1141-43
De hovenier haer aen te raecken,Ga naar voetnoot1144
1145[regelnummer]
Op lijf- en zielstraf, schuilt'er nietGa naar voetnoot1145
Venijnighs, onder schoone verven?Ga naar voetnoot1146
Belial:
Ay simple duif, betrou mijn woort
Ick zweer het u, gy zult niet sterven.Ga naar voetnoot1148
Gebruick wat oogh en mont bekoort:
1150[regelnummer]
En wiltge u op mijn' eedt betrouwen,
'k Zal d'oirzaeck van 't verbodt ontvouwen.
Eva:
Het zoume lusten dit te hooren.
Ontvoume Godts geheimenis.
Belial:
Verkeerden al dees blaên in ooren
1155[regelnummer]
Zy moghten 't melden: want het is
Verboden Godts geheim te melden.
| |
[pagina 151]
| |
'k Zal 't evenwel, op mijn gevaer,Ga naar voetnoot1157
Al zoudtme zelf het leven gelden,Ga naar voetnoot1158
U openbaeren, magh het maer
1160[regelnummer]
By u berusten. schut mijn schade,Ga naar voetnoot1159-60Ga naar voetnoot1160
En houme buiten ongenade.Ga naar voetnoot1161
De nijdigheit wil niet gedoogenGa naar voetnoot1162
Dees leckre vrucht uw' mont te biên,
Op datge niet, uit andere oogen,
1165[regelnummer]
Met oogen des verstants zoudt zien,Ga naar voetnoot1164-65
Haer zelve in wetenschap gelijcken,
Veranderen in een Godin,
En Gode in geene wijsheit wijcken.
Die rijcke schatten schuilen in
1170[regelnummer]
Deze appels, die ter kennis leiden,
Om goet en quaet van een te scheiden.Ga naar voetnoot1171
Dits d'oirzaeck van het streng verbieden.
Deze appelschel beschaduwt Godt:Ga naar voetnoot1173
Tast toe, eer 't iemant koom' bespieden.
1175[regelnummer]
Ick schud den boom, om zulck een lot,
Een Godtheit, in uw' mont te storten.
Ay zucht niet. staeck dit droef gezucht.
Wat wiltge uw lust alree verkorten?Ga naar voetnoot1178
Bespiegel deze hemelvrucht,Ga naar voetnoot1179
1180[regelnummer]
Dien gouden appel, milt van sappen,
Hy schenckt u hemelsche eigenschappen.
Eva:
Och eedle boom, hoe durf ick waegen
Uw ooft te plucken! eedle boom,
Gezalight door het appeldraegen,
1185[regelnummer]
Hoe klopt mijn hart, uit schrick, en schroom!
O blozende appel, 'k zie u schieten
Een' strael van gout, en levend root.
Die zonder smet u moght genieten!
'k Genaecke u bevend. zou de doot,
1190[regelnummer]
Een worm zich in dien boezem bergen?Ga naar voetnoot1190
Hou op, hou op mijn lust te tergen.Ga naar voetnoot1191
| |
[pagina 152]
| |
Waerom mijn lust van ooft onthouden?
Wat schaet een beet? onnoosle schult,Ga naar voetnoot1193
Een snoeplust wort licht quijtgeschouden.Ga naar voetnoot1194
Ick pluck. gedoogh het met gedult,
1195[regelnummer]
O schepper, zoo 'k mijn hant bederve.Ga naar voetnoot1195
De halve misdaet is begaen.
O blozentheit! ô schoone verve!Ga naar voetnoot1198
Belial:
Nu schoone, zet den mont hier aen,
1200[regelnummer]
Ay proef eens. staetge noch verlegen?Ga naar voetnoot1200
Nu eet, dat u de hemel zegen.
Uw bruigom komt hier aengetreden,
En schijnt in zijnen geest verruckt.
Wort hy op dit bancket gebeden,Ga naar voetnoot1204
1205[regelnummer]
Dien rooden appel, versch gepluckt;
Hoe kan zijn mont de bruit ontzeggenGa naar voetnoot1206
Dees vrucht te proeven op haer woort?
Ick helpe uw rede zoo beleggen,Ga naar voetnoot1208
Dat, schoon het ooft hem niet bekoort,
1210[regelnummer]
Hy zal, om niet uw gunst te grieven,
U innevolgen, en believen.Ga naar voetnoot1211
ADAM. EVA.
Adam:
Hoe wel bekomt het my, gerust in eenzaemheit
En opgetogen, met de hooghste majesteit
Te spreecken mont aen mont, en een genadetekenGa naar voetnoot1214
1215[regelnummer]
Van haeren uitstrael op het voorhooft, onder 't spreecken,Ga naar voetnoot1214-15
t'Ontfangen, dat mijn ziel, in eenen andren staetGa naar voetnoot1216
Herschapen, uitroept: heer, hou op: ick ben verzaet
Van uwe goetheit, al te maghtigh, en miltdaedigh,
En uitgestort! hou op, en zijt uw' knecht genaedigh.Ga naar voetnoot1219
1220[regelnummer]
Nu keere ick weder naer mijn bruit, mijn halve ziel.
Waer maghze steecken? wat bespieglinge onderhielGa naar voetnoot1221
Haer midlerwijl? ick zieze in schaduwe gezeten
| |
[pagina 153]
| |
By dien verboden boom. wat 's dit? wie broght haer eeten?
Dit voorspoock spelt niet goets. ick zie my doof, en stom.Ga naar voetnoot1224
Eva:
1225[regelnummer]
Genaeck, mijn liefste. hoe? is nu de bruidegom
Afkeerigh van zijn bruit? ick wacht u met verlangen.
Adam:
Hoe staet het hier? hoe dus? wat lust heeft u bevangen?
Mijn lief, wie noodighde u ter feest op deze wijs?
Eva:
Godts appelboom verleent my schaduwen en spijs.
Adam:
1230[regelnummer]
Wat spijs? een spijs zoo hoogh van Godt geboôn te schuwen?
Eva:
En hierom luste 't my te min daer van te gruwen.
't Verbodt ontstack de lust. mijn bruidegom, mijn troost,
Bezie dien appel eens. ay zie hoe schoon hy bloost.
Indien de schel het oogh uitwendigh kan vermaecken,Ga naar voetnoot1234
1235[regelnummer]
Gedenck hoe liefelijck het binnenste moet smaecken.
Adam:
Och smaeck! een koude koorts rijdt over al mijn leên.
Mijn haer rijst overendt. och lief, waer wil dit heen!Ga naar voetnoot1237
Wat wort mijn hart beklemt! dat Godt dien appel schende,Ga naar voetnoot1238
Den boom uit d'aerde rucke. ô jammer, ô elende!
1240[regelnummer]
Is dit alree de vrucht, de vreught van 't bruiloftsbedt?Ga naar voetnoot1240
Ontheilightge zoo snoot des allerhooghsten wet?
Eva:
Nu bruigom, zijt gerust. 'k versta wel wat de wet zeit,
En beter dan gy meent. wat steurt uw naeugezetheit
Zich om een appelbeet? dit's louter bygeloof.Ga naar voetnoot1244
Adam:
1245[regelnummer]
Helaes, wat hoor ick nu! och waer ick stom, en doof,
En blint: ontbrack het my aen oogen, en aen ooren,
Zoo zoude ick in dien staet, 't is droef, u zien noch hooren.
Eva:
Niet hooger, bruidegom. hier is geen quaet begaen.Ga naar voetnoot1248
| |
[pagina 154]
| |
Ontfang mijne eerste gave, en tast dien appel aen.
1250[regelnummer]
Geloof en volgh uw bruit, en proef, en na het smaecken
Zoo oordeel met verstant en kennisse van zaecken.
Adam:
Zoude ick, u volgende, den oppersten versmaên?
De hemel hoede my voor zulck een stout bestaen.
Men kan niet straffeloos dees hofwet overtreden.Ga naar voetnoot1254
Eva:
1255[regelnummer]
Wat hofwet? deze wet is strijdigh tegens reden.Ga naar voetnoot1255
Adam:
Godts reden overtreft al 't menschelijck vernuft.
Eva:
Een die rechtschapen is wort niet zoo licht verbluft
Van ydle vreeze. ick smaeck wat kennis in dees spijs leit.
Adam:
Godt vreezen is 't begin van kennisse en van wijsheit.
1260[regelnummer]
Wie hem gehoorzaemt, en zich onder zijne wet
Gewilligh buight, is vry van zulck een lastersmet.Ga naar voetnoot1261
Ick mercke alreede hoe zich d'engelen dit belgen.Ga naar voetnoot1262
Eva:
'k Geloof een engel schudde een appel van dees telgen.
Ick ving dit boombancket in 't vallen met mijn hant,Ga naar voetnoot1264
1265[regelnummer]
Niet als een' gruwel, maer een heilgenadepant.Ga naar voetnoot1265
Wat laetge traenen langs uw kaecken nedervloeien?
Wilt gy de lust van uw beluste bruit besnoeien,Ga naar voetnoot1267
Haer nors bejegenen met eenen wederzin?Ga naar voetnoot1268
Dat's zeker noch te vroegh, dat brengt geen vrientschap in,
1270[regelnummer]
Dat hebtge oock niet belooft, toen gy my eerst aenschoude,
De huwlijxgodt mijn hant in d'uwe vlocht en troude,Ga naar voetnoot1271
En 't huwlijck zegende. ben ick uw vleesch en been,
Zoo draegh u, als een man, en laet ons lotgemeenGa naar voetnoot1273
Te gader leven. 'k noode u op Godts eige gaven.
1275[regelnummer]
Zoo zal u kennis trots tot aen de starren draven.
Zoo wortge in wetenschap en wijsheit Godt gelijck.
Gebruick uw' vryen wil, en toon my d'eerste blijck
| |
[pagina 155]
| |
Van liefde, in 't volgen van mijn allereerste bede.
Zy lijdt geen weigeren. gevolghzaemheit baert vrede.Ga naar voetnoot1279
Adam:
1280[regelnummer]
O welck een strijt? wat 's dit een wightigh hooftgeschil?Ga naar voetnoot1280
In wetenschap Godt zelf gelijcken, eigen wil
Te volgen, zonder op het ooftverbodt te letten:Ga naar voetnoot1282
Of onder Godt staen, en het juck van zijne wetten
Te draegen, als een slaef, uit vreeze voor de straf?
Eva:
1285[regelnummer]
Wat sammeltge? gebruick wat ons de hemel gaf,Ga naar voetnoot1285
Uw' vryen wil, en 't goet, u heden aengeboden.
De Godtheit heerscht om hoogh: hier heerschen aertsche Goden.Ga naar voetnoot1287
Adam:
O welck een strijt! hier staet het vrouwebeelt; daer Godt.Ga naar voetnoot1288
Hier vleitme haere bê: daer dreightme een streng verbodt.
1290[regelnummer]
Zal ick de liefde en gunst van mijne vrouwe ontbeeren,
Of d'opperste genade in ongena verkeeren?
Een onweêr barnt'er in mijn' geest. wat baert de keurGa naar voetnoot1292
In zulck een onderscheit al angst! wat stelle ick veur,Ga naar voetnoot1293
De vrientschap van mijn vrouwe, of 's hemels gunst te derven?
1295[regelnummer]
Durf ick in my het beelt, dat Godt gelijckt, misverven,Ga naar voetnoot1295
Mijn ziel ontluisteren, om zulck een snoot genot?Ga naar voetnoot1296
Neen, neen, van mijne vrou gescheiden, rustigh Godt,
Den oirsprong van mijn heil omhelst en aengehangen.
'k Heb van zijn milde hant alree te veel ontfangen,
1300[regelnummer]
En wachte oneindigh meer uit zijnen vollen schoot.
Ick kies het leven voor de baerelijcke doot.Ga naar voetnoot1301
Mevrou, wat verghtge my! ick laetme niet misleiden.Ga naar voetnoot1302
'k Getroostme niet van Godt, maer eer van u te scheiden:
Indien ick een van bey moet kiezen. dit sta vast.
Eva:
1305[regelnummer]
Zoo breecktge alree den bant des huwlijx, zonder last,Ga naar voetnoot1305
Ja tegens 's hemels wil, en durft het huwlijck schennen,Ga naar voetnoot1306
Om eenen appelbeet, en geeft uw' aert te kennen,Ga naar voetnoot1307
| |
[pagina 156]
| |
Dien trouweloozen aert, gelijck een jonge wulp.Ga naar voetnoot1308
Nu Adam, dat gaet wel. ga heen: gy hoeft geen hulpGa naar voetnoot1309
1310[regelnummer]
Noch vrouwetroost: gy kunt genoegh met dieren leven,
En kentze, hooft voor hooft, en kuntze naemen geven.Ga naar voetnoot1311
Gy keert u aen geen vrou, en achtze uw vleesch en beenGa naar voetnoot1312
Niet langer: want uw hart verkeert in ys en steen.
Welaen, ick ben 't getroost, maer komtge uw vrouw te zoecken,Ga naar voetnoot1314
1315[regelnummer]
En vintze niet: dan mooght gy huilen, schreien, vloecken,
Maer 'k zweere 't zal u niet gebeuren haer te zien,
Noch Eva acht u waert voortaen den mont te biên,
Ick neem den hof, en al de dieren tot getuigen
Van uwen wrevlen aert. de wreetste leeuwen buigenGa naar voetnoot1319
1320[regelnummer]
Zich onder hun leeuwin. de tiger brant van min,
En ziet niet lievers dan zijn lieve tigerin
Naer d'oogen en den mont. zy drincken uit eene ader,Ga naar voetnoot1322
En eeten eene spijs, en wandelen te gader:
Maer Adam acht zijn bruit, zijn jonge weêrga, niet.Ga naar voetnoot1324
1325[regelnummer]
Leef lang. gedenck dat gy uw vrou nu 't leste ziet.
Adam:
Och och, waer gaetze heene? och, woutge een luttel beiden!Ga naar voetnoot1326
Mijn liefste, hou noch stant.Ga naar voetnoot1327
Eva:
wy zijn alree gescheiden.
Wat houdtge my? laet los. zoo leeftge vranck en vry.Ga naar voetnoot1328
Bemin eene andre, die gy meer bemint dan my.Ga naar voetnoot1329
1330[regelnummer]
Gy quaemt al slaepende aen een bedtgenoote, en vrouwe,
En naemtze zonder liefde, en scheit nu zonder rouwe.
Wie zonder min vergaert, kan scheiden zonder smart.
Een andre ribbe leght u nader aen het hart.
Dat d'opperste u een vrou, naer uwen zin, bootseere.Ga naar voetnoot1334
1335[regelnummer]
Gebeurt dit, als ick 't wensch, beminze, en houze in eere:
Beliefze meer dan my: of zoo u dat bezwaert,
Blijf liever eenzaem, als voor heene, en ongepaert:Ga naar voetnoot1337
Zoo zultge een vrouwehart niet quetsen, en bedroeven.
Adam:
Och zwijg, mijn liefste, zwijg. gy nijpt mijn hart met schroeven.Ga naar voetnoot1339
1340[regelnummer]
Hoe kan ick Gode en u behaegen in dees zaeck!
| |
[pagina 157]
| |
De hooghste wijsheit vint in troubreuck geenen smaeck.Ga naar voetnoot1341
Zy voeghde ons t'zaemen. laet ons dan te zaemen leven.
O vader, kuntge uw' zoon een struickeling vergeven,
Dat ick een' oogenblick mijn wederga behaegh',
1345[regelnummer]
Zoo zie dit over. dit 's een overgaende vlaegh.Ga naar voetnoot1345
Men moet een zwacke zacht en minnelijck bejegenen,Ga naar voetnoot1346
Met alle eerbiedigheit. gy kunt den appel zegenen,Ga naar voetnoot1347
En scheiden het vergift, gesproten van 't verbodt.Ga naar voetnoot1348
Nu geef den appel hier, zoo deelen wy een lot.Ga naar voetnoot1349
Eva:
1350[regelnummer]
Zoo leert men goet en quaet met kennisse onderscheien.
Wel waerom schudtge 't hooft?
Adam:
ick hoor de bruilofts reien
Een klaght aenheffen, die den bruiloftsgalm verdooft.Ga naar voetnoot1352
Eva:
Mijn lief, hoe zietge dus bestorven om uw hooft?Ga naar voetnoot1353
Schep moet, mijn lief: gy hoeft te schricken noch te schroomen:
1355[regelnummer]
Ick hebbe alleen dien last op mijne ziel genomen.Ga naar voetnoot1355
I. Zang:
Helaes, wat baet een englewacht,
Zoo 't alziende oogh van bovenGa naar voetnoot1357
Den mensch niet gaslaet naer zijn maght!Ga naar voetnoot1358
Hoe leght de stamheer van 't geslachtGa naar voetnoot1359
1360[regelnummer]
Met al zijn zaet verschoven,Ga naar voetnoot1360
En in der eeuwigheit berooft
Van zulck een heilkroon, hem belooft!Ga naar voetnoot1362
O feest van weinige uuren!
De hemel zelf gevoelt dien krack.
1365[regelnummer]
De staet van dees natuurenGa naar voetnoot1365
Hadde eeuwigh kunnen duuren.
Maer och zy droegen zich te zwack
| |
[pagina 158]
| |
In Gode te behaegen.
O tijt van bitter klaegen!
I. Tegenzang:
1370[regelnummer]
Had Adam zich aen 't EngelsdomGa naar voetnoot1370
Gespiegelt, dat hoovaerdigh,
Terwijl 't in volle weelde zwom,
Noch hooger dan zijn staetpeil klom,Ga naar voetnoot1373
En, wrytende en quaetaerdigh,Ga naar voetnoot1374
1375[regelnummer]
Den milden leenheer trotsen wou,Ga naar voetnoot1375
Hy leefde vry van naberou.
Ten zy nu Godts genade
De hant reicke aen 't gevallen paer,Ga naar voetnoot1377-78
Dat, by de slang te raede,Ga naar voetnoot1379
1380[regelnummer]
Aen 't omzien quam te spade;Ga naar voetnoot1380
Wie ruckt het uit zijn jammer, daerGa naar voetnoot1381
Het leght in schande en schennis!Ga naar voetnoot1382
Hoe dier staet lust naer kennis!Ga naar voetnoot1383
II. Zang:
Men magh nochtans naer kennis staen.
1385[regelnummer]
Wy hemelgeesten dringen
Uit kenniszucht al hooger aen,
En volgen Godts verborge baen,Ga naar voetnoot1387
In ons bespiegelingen:
Want in den ronden spiegelkloot
1390[regelnummer]
Der Godtheit leght de weerelt bloot.Ga naar voetnoot1389-90
Wil d'opperste openbaeren
Aenstaende zaecken, in dien schijnGa naar voetnoot1392
Als ofze alreede waren
In wezen, voor het baeren;Ga naar voetnoot1394
1395[regelnummer]
Kon Adam dan een helsch venijnGa naar voetnoot1395
Uit zucht ter kennis trecken?
Dit staet u naeckt t'ontdecken.Ga naar voetnoot1397
II. Tegenzang:
De Godtheit kent zich zelve, en eerstGa naar voetnoot1398
| |
[pagina 159]
| |
De kennis is dan heerlijck,Ga naar voetnoot1399
1400[regelnummer]
En van de schultvleck allerveerst.Ga naar voetnoot1400
De Godtheit, die het al beheerst,
Zal niemant hierom deerlijckGa naar voetnoot1402
Van zijn gena verstooten: want
Hy heeft den kennisboom geplant:Ga naar voetnoot1404
1405[regelnummer]
Maer dieze uit trotsheit zoeckenGa naar voetnoot1405
Door middelen, van hem verboôn,
Dat zijn verkeerde kloecken.Ga naar voetnoot1407
Hoort Adam nu vast vloecken.Ga naar voetnoot1408
Nu spant vorst Lucifer de kroon.Ga naar voetnoot1409
1410[regelnummer]
Och Adam, hooge ceder,Ga naar voetnoot1410
Hoe ploftge dus ter neder!
|
|