De werken van Vondel. Deel 8. 1656-1660
(1935)–Joost van den Vondel– Auteursrecht onbekend
Regelnummers proza verbergen
| |
[pagina 769]
| |
[pagina 770]
| |
JepthaVAN 1659. AFGEDRUKT NAAR DE TEKST VAN DE eerste uitgave (t' Amsterdam, Voor de weduwe van Abraham de Wees, op den Middeldam, 1659), waarvan 't titelblad hiervóór typografies is nagevolgd. Unger Bibliographie, nr. 594. | |
[pagina 771]
| |
Aen Mevrouw Anna van Hooren, Gemaelin van den edelen Heere,
| |
[pagina 772]
| |
Schoon 't mansbeelt haer den offerpalm misgunne,Ga naar voetnoot19
20[regelnummer]
Noch staet het stom voor d'uitspraeck van haer daet.Ga naar voetnoot20
Als zy den eedt des vaders komt te hooren,
Verschricktze niet, maer antwoort offerreedt:Ga naar voetnoot22
Heeft vader dit belooft, en Godt gezworen:
Voltreck, voltreck uw woort, en hoogen eedt,Ga naar voetnoot24
25[regelnummer]
Dewijl u Godt aen Ammon quam te wreecken.Ga naar voetnoot25
Bezegel uw belofte: gunme alleen
Dat ick bedruckt mijn' maeghdom vier paer weecken
Met speelgenoots in eenzaemheit beween.Ga naar voetnoot27-28
Gehoorzaem komtze aldus in hooge brozenGa naar voetnoot29
30[regelnummer]
Ten heiligen tooneele, en outer treên.Ga naar voetnoot30
Graftjoffers, stroit nu lelien, stroit rozenGa naar voetnoot31
Voor 't morgenlicht, daer 't kruislicht op verscheen:Ga naar voetnoot32
En gy, Mevrouw, die Franschen, Italjaenen,
Als neêrduitsch dicht, in hunne spraeck verstaet,Ga naar voetnoot34
35[regelnummer]
En menighmael tooneelen zaeght in traenen,Ga naar voetnoot35
Gewaerdigh toe te luistren naer dees maet.Ga naar voetnoot36
Gy zult de zon van zege, hier betogenGa naar voetnoot37
Met eene wolck van druck, niet zonder gunst,Ga naar voetnoot38
Zien schilderen tapijt, en regenbogen
40[regelnummer]
Van beeldewerck, te schicken naer de kunst.Ga naar voetnoot39-40
Magh deze maeght op uw behaegen stappenGa naar voetnoot41
Ten offer, tot een' spiegel van de jeught,Ga naar voetnoot42
De Schouburgh zal in zijne handen klappen:Ga naar voetnoot43
De rouw des volcks verkeert in volle vreught.
| |
[pagina 773]
| |
Berecht
| |
[pagina 774]
| |
27 der treurspelen. Aristoteles heeft zijne leerlingen ingescherpt 28 hoe veel gelegen zy aen eene eenige schickelijcke stellinge, inGa naar voetnoot28 29 de voorbeelden der leeringen en kunsten, by overoude wijzen,Ga naar voetnoot29 30 ten hooghste waergenomen, en in zijn onderwijs van de dicht-Ga naar voetnoot30 31 kunst by den gemelden niet overgeslagen. Zoo plaghten de door-Ga naar voetnoot31 32 luchtighste Italiaensche schilders, in hunne historischilderyen, 33 byzonder op het wel schicken, de kroon van hunne wercken, teGa naar voetnoot33-34 34 passen. Het spel heeft zijne behoorlijcke hoegrootheit, en leden, 35 met de maete van evenredenheit gemeeten. De gansche handelGa naar voetnoot35 36 van Jeptha is een, en eenigh, en de verscheidenheit der bedrijven,Ga naar voetnoot36 37 en alle omstandigheden van tijt en plaetse en andersins worden 38 hier tot het uitvoeren en voltrecken van dezen eenigen handel ge- 39 geschickt: dewijl de schickelijcke t'zamenstellinge der bedrijvenGa naar voetnoot39 40 de ziel des treurspels genoemt wort, dat zonder deze niet recht-Ga naar voetnoot40 41 maetigh kan bestaen, schoon'er manhaftige uitspraeck, nochteGa naar voetnoot41 42 zeden, nochte spreucken ontbreecken. Ons tooneel staet hier door-Ga naar voetnoot42 43 gaens onverwrickt en vast, voor het hof te Masfe in Galaäd; eeneGa naar voetnoot43 44 uitsteeckende opmerckinge, waerop Euripides in zijne volwrochteGa naar voetnoot44 45 Fenisse zonderling gelet heeft. Het spel is niet eenverwigh, maerGa naar voetnoot45 46 geschakeert. zoo heeten wy het volkomener slagh van spel, datGa naar voetnoot46 47 niet altyt eenen zelven toon van droefheit of blyschap houdt, 48 maer van staet verandert, het zy van ongeluck in geluck, of vanGa naar voetnoot48 49 geluck in ongeluck: gelijck in Filopaie sterck, in Jeptha flaeuwer 50 gezien wort. Oock levert deze geschiedenis den rechtschapenGa naar voetnoot50 51 aert van een treurspel: want de zwaericheit en het haperen valtGa naar voetnoot51 52 niet simpelijck tusschen gemeene of verre bloetvrienden, maerGa naar voetnoot52 53 tusschen het naeste bloet, vader, moeder, en dochter, een eenige 54 dochter, en gemael, en gemaelin. Jeptha, de hooftpersonaedje, 55 uit den stamme van Manasse gesproten, en een doorluchtigh velt-Ga naar voetnoot55 | |
[pagina 775]
| |
56 overste, verschijnt hier nochte heel vroom, nochte onvroom,Ga naar voetnoot56 57 maer tusschen beide: want hy verliest door onweetenden yver,Ga naar voetnoot57 58 ongehoorzaemheit, en het overtreden der wet en zijnen vaderlijckenGa naar voetnoot58 59 plicht, den naem van eene volkome vromicheit, en staet hierom,Ga naar voetnoot59 60 voor zijne verzoeninge met Godt, en den aertspriester, [waer 61 na hy endelijck heilighlijck overlijdt, en namaels onder de Heiligen,Ga naar voetnoot61 62 als in triomfe, omgevoert wort,] tusschen vroom en onvroom,Ga naar voetnoot62 63 eene hoedanigheit eigentlijck in een personaedje van een volko-Ga naar voetnoot63 64 men treurspel vereischt. De beide hooftcieraden, hier by een ge- 65 voeght, by de Latijnen peripetia, en agnitio, of staetveranderinge,Ga naar voetnoot65 66 en herkennis genoemt, gaen in arbeit, om hunne kracht met eeneGa naar voetnoot66 67 maghtige beweeghenisse te baeren: want d'onmaetige blyschapGa naar voetnoot67 68 der moeder, [aldus te voorschijn gebrogt, om hier na het weelighGa naar voetnoot68 69 hart eenen zwaerder slagh te geven,] verandert in d'uiterste droef- 70 heit, gramschap, wraecklust, en zinneloosheit: gelijck 's vaders 71 reuckeloze offeryver in een schrickelijck en bykans mistroostighGa naar voetnoot71 72 naberouw: en zy komen beide te spade tot kennis, d'eene vanGa naar voetnoot72 73 haer dochters ongeluck, d'ander van zijne blintheit, in het godeloosGa naar voetnoot73 74 uitvoeren der dwaze offerbelofte. De uitbreitsels, by de LatijnistenGa naar voetnoot74 75 episodia geheeten, worden niet tegens de natuur ingedrongen,Ga naar voetnoot75 76 nochte te verre gehaelt, maer dienen ter zaecke, en zetten denGa naar voetnoot76 77 handel eenen heerlijcken luister by. Onder de trapswijze en langk- 78 saeme opsteigeringe wort'er by wijlen eenigh zaet van het toe-Ga naar voetnoot78 79 komende gezaeit, dat te zijner tijt opkomt, om opmerckende toe- 80 hoorders geduurigh t'onderhouden, in eene bespiegelinge van hetGa naar voetnoot80 81 navolgende. De rede is gezedevormt naer den staet en gesteltenisGa naar voetnoot81 82 der personaedje, zonder het welck goeden en quaeden onder eenGa naar voetnoot82 83 gemengt worden, en de schouwburgh, ten nadeele van het staet- 84 gezagh, eene school van gebreken, en niet van deughden streckt, 85 waerin zelfs aeloude tooneelmeesters van het rechte wit afdwael-Ga naar voetnoot85 | |
[pagina 776]
| |
86 den. Om dien misslagh te schuwen, zochten wy op de voeghlijck-Ga naar voetnoot86 87 heit te letten, en elcke personaedje naer zijne oude, staet, en ge- 88 legenheit uit te beelden, en de zeden, en spreucken naer de leestGa naar voetnoot88 89 van elcks lijf te passen. Men vint hier dryderhande oude, de 90 jeught der dochter, de middelbaere oude in vader, en moeder, 91 den ouderdom in den hofmeester, en eersten hofraet. De dochter 92 draeght zich godtvruchtigh, gehoorzaem, en eerbiedigh neffensGa naar voetnoot92 93 Godt, vader, en moeder, en den hofpriester. De moeder wort, 94 naer den tederen aert der vrouwen, ingevoert dertel, moedigh,Ga naar voetnoot94 95 en uitgespat in voorspoet, en liefde tot haere eenige dochter,Ga naar voetnoot95 96 en entlijck zoo veel te dieper in kleenmoedigheit, over hals enGa naar voetnoot96 97 hooft, gedompelt. Jeptha draeght zich manhaftigh, en gestreng 98 in den oorlogh, is reuckeloos yverigh in 't beloven, onverzetbaerGa naar voetnoot98 99 in 't beloofde te voltrecken, en wort ondertusschen in het vader- 100 lijck harte van weemoedigheit geschockt, en getroffen, en blijftGa naar voetnoot100 101 entlijck, tot naberouw en herkennis van zijn lasterstuck gekomen,Ga naar voetnoot101 102 niet wederhoorigh om dit te boeten, en zich met Godt, en denGa naar voetnoot102 103 aertspriester, Godts mont, en de levendige stem der wet, te ver-Ga naar voetnoot103 104 zoenen. De hofmeester toont zich, naer den eisch van een wee- 105 reltlijck raetsheer, en zijnen hoogen ouderdom, nadachtigh, enGa naar voetnoot105 106 omzichtigh in beleit, en raetgeven. De hofpriester, en wetgeleerde 107 yveren voor de wet, en waerachtigen godtsdienst, hanthaven het 108 hooftgezagh des aertspriesters, poogen alle schandaelen, naerGa naar voetnoot108 109 hun vermogen, te weeren, en ondertusschen den lantvooght met 110 alle bescheidenheit, den staet en vaderlande ten beste, in teGa naar voetnoot110 111 volgen, zoo veel hun heiligh ampt en wijdinge eenighzins lijden 112 kan. De hofpriester laet ten leste Jeptha in zijne verlegenheit nietGa naar voetnoot112 113 steecken, nochte de misdaet onbestraft, maer wijst hem naer denGa naar voetnoot113 114 aertspriester, om eene uitkomste te vinden, en alle steurnis, tegensGa naar voetnoot114 115 d'aenkomste der bedgenoote, te minderen. Hy bejegent de weder-Ga naar voetnoot115 116 keerende moeder naer heure kranckheit, zetze allengs neder, ver-Ga naar voetnoot116 117 troostze, en voorspelt, door eene heimelijcke openbaeringe, Jep-Ga naar voetnoot117 118 thaes geluckzaligheit, en heiligheit, namaels, onder de gelovige | |
[pagina 777]
| |
119 helden en heiligen, ten toon te voeren. De reien der maeghdenGa naar voetnoot119 120 blijven middelerwijl zedigh, in het heelen der geheimenisse, haerGa naar voetnoot120 121 toebetrouwt, getrouw in het vertroosten en stercken der godtvruch- 122 tige dochter, begunstigen de billijckheit, keeren het onheil, naerGa naar voetnoot122 123 heur vermogen, en verheffen de gehoorzaemheit. Aldus woelen,Ga naar voetnoot123 124 tuimelen, en barnen hier verscheide hartstoghten, door geduurigeGa naar voetnoot124 125 veranderingen van den beginne tot het ende. De slagh, voorheene 126 tegens Ammon geslagen, wort in 't voorbygaen slechts beknopt 127 en kort aengeroert; de strijt, sedert tegens Efraim gestreden, 128 breet verhaelt, dewijl dit niet kon vertoont worden, oock buitenGa naar voetnoot128-129 129 tijts was. De maeght sterft niet voor d'oogen des aenschouwers, 130 gelijck Horatius in zijne dichtkunste leert, om ongeloofwaerdig-Ga naar voetnoot130 131 heit te schuwen. Ondertusschen wort de voorbereidinge ter 132 doot den oogen niet onttrocken: dewijl het zien meer de hartenGa naar voetnoot132 133 beweeght dan het aenhooren en verhael van het gebeurde: schoon 134 de toestel des treurhandels zoodaenigh behoorde te wezen, datGa naar voetnoot134 135 die, zonder eenige kunstenary, of hulp der lijdende personaedje,Ga naar voetnoot135 136 maghtigh ware alleen door het aenhooren en lezen der treur-Ga naar voetnoot136 137 rolle, [zonder wanschape en gruwzaeme wreetheden te vertoonen,Ga naar voetnoot137 138 en misgeboorten, en wanschepsels, door het ontstellen van zwan-Ga naar voetnoot138-139 139 gere vrouwen, te baeren,] medoogen en schrick uit te wercken 140 op dat het treurspel zijn einde en ooghmerck moght treffen, hetGa naar voetnoot140 141 welck is deze beide hartstoghten in het gemoedt der menschenGa naar voetnoot141 142 maetigen, en manieren, d'aenschouwers van gebreken zuiveren,Ga naar voetnoot142 143 en leeren de rampen der weerelt zachtzinniger en gelijckmoediger 144 verduuren. Wy zochten oock te bereicken de dry deughden des 145 tooneelstijls, klaerheit, en geloofwaerdigheit doorgaens, en kortheitGa naar voetnoot145 146 ter behoorlijcke plaetse. Dit treurspel treet voort op vaerzen van 147 tien en elf lettergreepen: naerdien de edele heer Ronsard, deGa naar voetnoot147 148 vorst der Fransche dichteren, deze dichtmaet hooghdravenderGa naar voetnoot148 | |
[pagina 778]
| |
149 oordeelt, en beter van zenuwen voorzien, en gesteven dan d'Alexan-Ga naar voetnoot149 150 drijnsche, van twalef en dertien lettergreepen, die, zoo veel langer, 151 naer zijn oordeel, flaeuwer vallen, en meer op ongebonde redeGa naar voetnoot151 152 trecken, ten zy deze, uit eenen uitnemenden meesters koker ko- 153 mende, zich verheffen, gelijck uitheffende schilderyen, en, rijckGa naar voetnoot153Ga naar voetnoot153-154 154 gestoffeert, en doorwrocht, van gemeenen kout en ommegangk 155 verre afgescheiden zijn; een uitsteeckentheit boven al in treur-Ga naar voetnoot155 156 spelen vereischt, gelijck Ovidius, wiens Medea, helaes, verlorenGa naar voetnoot156 157 blijft, in dit vaers opzong:Ga naar voetnoot157
Hoe hoogh men drave in stijl en toon,
Het treurspel spant alleen de kroon.
160 Om in dezen treurhandel nergens het leven, zijn voorbeelt, teGa naar voetnoot160 161 bezwijcken, ververschten wy onze geheughenis met overlezen, 162 en herlezen van Aristoteles en Horatius dichtkunst, en hunneGa naar voetnoot162 163 uitleggers over de zelve stof, naemelijck, Robertellus, Madius,Ga naar voetnoot163 164 Lombardus, Scaliger, Heinsius, en de voorrede van Huigh de 165 Groot, op Euripides vertaelde Fenisse, Castelvetro, Delrius, 166 en Strada, oock Vossius, en Menardieres, die beide, elck om het 167 wackerste, d'een in Latijn, d'ander in Fransch, den Schouburgh,Ga naar voetnoot167 168 het worsteíperck der menschelijcke hartstoghten, helpen opbouwen. 169 Maer gelijck den Griecken d'eer van den heerlijcken vont derGa naar voetnoot169 170 tooneelspelen, allengs by trappen in top gesteigert, niet kanGa naar voetnoot170 171 gelochent worden, zoo vereischt een gewijt treurspel, op hunnen 172 leest geschoeit, tot het uitvoeren, keur van bequame personaedjen, 173 en toestel van tooneel, en maetgezang van reien, geoefent door eenenGa naar voetnoot173 174 grooten Orlando, om onder het speelen d'aenschouwers te laetenGa naar voetnoot174 175 hooren eene hemelsche gelijckluidentheit van heilige galmen, dieGa naar voetnoot175 176 alle deelen der goddelijcke zangkunste in hunne volkomenheitGa naar voetnoot176 177 zodanigh bereickt, datze de zielen buiten zich zelve, als uit den 178 lichame, verruckt, en ten volle met eenen voorsmaek van deGa naar voetnoot178 179 gelukzaligheit der engelen vergenoegt.Ga naar voetnoot179 | |
[pagina 779]
| |
180 Wy oordeelden niet ondienstigh dit treurspel, en zijne om-Ga naar voetnoot180 181 standigheden t'ontleden, of het opwassende en leergeerige Ne-Ga naar voetnoot181 182 derduitschen leerde opmercken om zich, als van een toneel- 183 kompas, hier van op deze holle dijningen, te dienen, alle klippenGa naar voetnoot183 184 en zantplaeten van doolinge, en schipbreuck van onwettige schic-Ga naar voetnoot184 185 kinge te mijden, en entlijck, beter gemaniert de gewenschte havenGa naar voetnoot185 186 van de volkomenheit der tooneelkunste in te zeilen. Behaeght het 187 hun, laetze eens lustigh en rustigh in de handen klappen, en myGa naar voetnoot187 188 helpen hooge en laege staeten met spel en zang stichten en verheu-Ga naar voetnoot188 189 gen. | |
[pagina 780]
| |
Inhoudt.1 Jeptha, Galaäds natuurlijcke zoon, wert, na zijn vaders doot, 2 van zijne broederen, als onwettigh, uit het erfdeel gestooten.Ga naar voetnoot2 3 Hy, van nootdruftigheit aengeperst, geneerde zich by Heiden-Ga naar voetnoot3 4 schen roof, en gaf treflijcke proeven van dapperheit, dies hemGa naar voetnoot4 5 de bloetvrienden, en Hebreen, van d'Ammonners beoorloght,Ga naar voetnoot5 6 uit noot ten veltheere, lantvooght, en rechter kozen, om zich 7 t'ontlasten van het afgodische juck der slavernye, achtien jaeren 8 lang gedraegen. Hy hierop te velde treckende, beloofde Gode, 9 indien het heir d'overhant behielt, op te offeren wat hem eerst 10 uit zijne poorte zoude bejegenen. Hier na zeeghaftigh wederge-Ga naar voetnoot10 11 keert, gemoete hem zijne eenige dochter, die zich gehoorzaem en 12 gewilligh ten offer instelde, behoudens datze twee maenden haerenGa naar voetnoot12 13 maeghdelijcken staet op de bergen moght beschreien, het welck 14 de vader haer toestont. Middelerwijl stonden d'Efraïmmers uit 15 haet en nijt tegens hem op, die hy in eenen veltslagh verdelghde: 16 waer na de dochter van de bergen, de vader uit den slagh weder-Ga naar voetnoot16 17 gekeert, haer Gode ten brantoffer opofferde. Het tooneel is voor het 18 hof te Masfa. Het treurspel begint voor den opgang, en eindightGa naar voetnoot18 19 met den ondergang der zonne. De stof is genomen uit het boeck 20 der Rechteren.Ga naar voetnoot20 |
|