De werken van Vondel. Deel 4. 1640-1645
(1930)–Joost van den Vondel– Auteursrecht onbekend
[pagina 641]
| |
Altaer-Geheimenissen
| |
[pagina 642]
| |
DE BEWERKING VAN DE HIER AFGEDRUKTE ‘ALTAERGEHEIMENISSEN’ IS GESCHIED DOOR LECTOR B.H. MOLKENBOER O.P. Van 1645. Afgedrukt naar den tekst van de eerste uitgave (Te Keulen In de Nieuwe Druckerye. MDCXLV), waarvan titelblad en prent hier typografisch zijn nagevolgd en gereproduceerd. (Unger: Bibliographie, nr. 410). Al schijnt het woord Altaargeheimenissen een vertaling van Augustinus' ‘Altaris Sacramenta’ (Sermo XCV Migne P.L. 5a, kol. 584), toch is het van Vondels eigen vinding, evenals ‘Kristgeheimenissen’ in Eeuwgetij der H. Stede, vs. 41 en ‘Staetgeheimenissen’ in Zegevier der Vrije Nederlanden, vs. 4. ‘Altaergeheimenis’ in heidensche beteekenis heeft P. Ovidius Nazoos Herscheppingen, X, 616. Klaarblijkelijk verstaat de dichter den term ‘geheimenissen’ voornamelijk met betrekking tot de niet-katholieken, zooals hij zelf was, aan wie het voor hen duistere in drie Boeken ontvouwen, ontvouwd, zoo veel mogelijk uitgelegd en bewezen wordt door de drie hemelsche verklaarders: Sint Joannes den Evangelist, Aartsengel Godvruchtigheid en Sint Paulus. De titel is dan misschien een terugslag op het boekje van Walich Syvaertz. tegen de Eucharistie en het Mirakel van Amsterdam: Roomsche Mysterien ontdeckt (A'dam, 1604), waar Vondel in dit leerdicht meer dan eens tegen ingaat, gelijk ik aantoonde in ‘De bronnen der Altaergeheimenissen’, De Katholiek, 1907, II, blz. 141. In de initialen J.V.V. (Joost Van Vondel) heeft de pas bekeerde dichter een zeker parallelisme willen leggen met de beginletters van den tekst ‘Justus Fide Vivit', uit Gal. III. II, het opvallend gekozen en merkwaardig geïllustreerd motto van dit gedicht. Niet enkel omdat die woorden het randschrift waren van Maria Stuarts eerste gouden munt, maar ook om de beteekenis, die hij er in stak, lag Vondel deze door den Bijbel zelf weerkaatste (vgl. Habac. II, 4; Rom. I, 17 en Hebr. X, 38) en door den bekeerling Sint Augustinus als verweer gebruikte (Enchiridion, Cap. XX) tekst bizonder aan het hart. Onder het symbolisch vignet van den aangesisten, maar juichenden David liet hij de spreuk niet minder op zich zelf dan op zijn voorbeeld slaan. De tweezinnigheid van ‘fides’ laat de vertaling toe: ‘De rechtvaardige leeft uit zijn geloof’ en ‘in zijn dichtkunst’, dit laatste geaccentueerd door ‘Justus’, dat ook Joost wil zeggen, zoodat te gelijkertijd de verzekering beteekend wordt, dat de bekeerling zich gerechtvaardigd voelt, én de belofte dat zijn geloof en zijn kunst van nu af samenvallen, m.a.w. dat Vondel de dichter van het Katholicisme zal zijn. Beide belijdenissen houden de vreugde over de overwinning van de dwaling in en de verwachting van bitse tegenspraak. De overwinning (bekeering) is voorgesteld door het vertrappen van den trotschen, sterken leeuw, terwijl de omringende gifspuwende kruipdieren de in- en uitwendige geloofsvijanden beduiden - een en ander als verwerkelijking in Vondel van Gods geruststelling aan David: ‘Over [hier: tusschen] adder en slang zult ge wandelen, en leeuw en draak vertreden’, Ps. XC, 13. Vereenzelvigingen van zijn persoon met David beproeft de katholieke Vondel van nu af herhaaldelijk. En al is een bijgedachte aan Orpheus tusschen de dieren, gelijk Zeij meent, niet uitgesloten, te minder wijl ook de bestreden Lucifer-dichter zich als Davids mythologischen dubbelganger zal voorstellen in Uitvaert van Orpheus: toch legt Vondel het zwaartepunt op David, die niet alleen als profeet van het H. Sakrament geldt | |
[pagina 643]
| |
(o.a. in II, 473-v.v.), maar ook, eer hij voor de Ark danste, den reus Goliath versloeg, door den Psalmist zelf met een leeuw vergeleken (I Kon. IV, 34-37). De Filistijn Goliath nu en Goliathisme waren in Vondels tijd gangbare aanduidingen voor ketterij. Coornhert o.a. werd door Kalvijn, tegen wien hij de ‘Roomsche afgoderye’ beschermd had, een ‘onbesneden Goliath’ genoemd, zooals Jan Aertsen Colom in de voorrede van het 2de deel van Coornherts Verzamelde Werken (Amsterdam, 1630) meedeelt. Vondel vernoemt Goliath o.a. in Boek I, 1151, en dat Kalvijn zelf daarmee bedoeld is, blijkt behalve uit de kantteekening uit de samenvatting van zijn Avondmaalsleer en haar bestrijding, alles naar Bellarminus, die terstond volgen (1153-1176). De Altaergeheimenissen zijn dus voornamelijk tegen het Kalvinisme gericht, dat de katholieke eucharistische leer dan ook het felst bestreden heeft. Wellicht heeft den dichter bij het ontwerpen van het vignet de ontboezeming van de Navolging van Christus, in het begin van het vierde, d.i. het eucharistische Boek, voor den geest gestaan: ‘De vrome koning David danste voor de Godsark met alle kracht, de weldaden aan zijn voorvaderen herdenkend. Hij liet velerlei speeltuig maken, dichtte psalmen, die hij liet zingen met blijdschap, en zong zelf dikwijls bij de harp, bezield door de genade van den H. Geest...’ enz. (Im. Christi IV, I.), en zeker heeft Vondel de bedoeling van het titelblad toegelicht door de vele toespelingen daarop: I, 665-68; II, 391-93; 1361-64 en 1466-69. Wat de drukplaats betreft, de opgave: ‘Te Keulen In de Nieuwe Druckerye’ is zeker een pseudoniem, wellicht alleen door drukker en uitgever gewild, omdat Vondel zijn eigen naam duidelijk genoeg te lezen gaf. Ungers meening, dat Dominicus vander Stichel de drukker, en dus Abraham de Wees (samen genoemd op Sophompaneas van 1640) de uitgever was, is door latere inzichten ten gunste van Blaeu aan het wankelen gebracht; zie nader Vondelkroniek, no. 3. Evenals het vignet naar Vondels eigen aanwijzingen, werd de titelprent (de vijf zinnen) door zijn katholieken vriend, ten minste van nabij bekenden Theodoor (of Dirck) Matham gesneden naar een prent van Cornelis Galle. Het origineel is een schilderij van den Antwerpschen Erasmus Quellinus (1607-78) op de verzen van H. Thomas: ‘Visus, gustus, tactus’ enz. De hoofdbron voor het theologisch leerdicht waren de Disputationes van den hl. kardinaal Robertus Bellarminus S.J., met name zijn uitvoerig traktaat Controversia de Sacramento Eucharistiae sex libris explicata, tom. III (Coloniae Agrip. MDCXIX), blz. 373-964, waardoor Vondel met allerlei andere, vooral patristische schrijvers in aanraking kwam. Zie mijn artikelen in De Katholiek van 1907. Daarnaast gebruikte hij voor de historische gedeelten veel Amstelredams Eer ende Opcomen van Leonardus Marius (Amsterdam, 1639), zooals Gerard Brom in Van Onzen Tijd, 1906, blz. 128 aantoonde, hoewel vele van de opgegeven overeenkomsten ook bij Bellarminus te vinden zijn. Een derde bron wees pater Jac. J. Zeij S.J. aan in een aantal tijdgelijke schilderijen en grafische voorstellingen (Vondel's Altaergeheimenissen, 's Bosch, [1924]). Voor 't goed begrip van het leerdicht dient er nog op gewezen, dat Vondel hierin het innerlijk proces van zijn bekeering beschrijft, gelijk ik aantoonde op het zevende Philologenkongres te Groningen: ‘Het Begrip der Altaergeheimenissen’ (Handelingen, Groningen, 1913) blz. 64 en in Outergeuren (Amsterdam, MCMXXIV) blz. 3-8. | |
[pagina 644]
| |
Titelprent der Altaergeheimenissen, naar de copy door Theod. Matham.
| |
[pagina 645]
| |
Het origineel van de titelprent der Altaergeheimenissen, door Cornelis Galle, Antwerpen 1638.
Museum Plantijn-Moretus te Antwerpen. | |
[pagina 646]
| |
DE TITELPRENT DER ALTAERGEHEIMENISSEN, die ongesigneerd bleef, wordt op gezag van Unger (Bibliographie, blz. 410) algemeen toegeschreven aan Dirk of Theodoor Matham, den bekendste van een uitgebreid, uit Haarlem afkomstig katholiek kunstenaarsgeslacht. Hij werd geboren in 1605 en stierf te Amsterdam in 1676. De prent graveerde hij naar een andere prent, van den Antwerpschen plaatsnijder Cornelis Galle (1576-1656), die op zijn beurt gewerkt had naar een schilderij van zijn stadgenoot Erasmus Quellinus (1607-1678): uitbeelding van de grondgedachte van S. Thomas Aquinas' Adoro te, nl. dat het Geloof aanvult wat voor de zintuigen ontbreekt. Ik kon niet achterhalen, of dat schilderij, een altaarstuk allicht, nog bestaat. Maar de prent van Galle, in 1638 door M. van den Enden te Antwerpen uitgegeven en opgedragen aan den Prins-Kardinaal Ferdinand, draagt de onderteekening van And. Aloysius de Zamora uit het Jezuïeten-kollege te Leuven, zoodat in deze richting misschien iets te vinden is. De nauwkeurige vergelijking van Vondels begeleidend gedicht met de titelprent van Matham leidde tot het vermoeden, dat de dichter zijn uitleg niet op die kopie geschreven had maar op het origineel, de prent van Galle. Men zie bijv. de vss. 5, 13-14, 21, 35-36, 40, 45, die òf twijfelachtig of in 't geheel niet door het werk van Matham gedekt worden. Een vraag aan Prof. Dr. Maurits Sabbe, Conservator van het Museum Plantijn-Moretus te Antwerpen, bracht terstond het gewenschte licht. Een prachtig exemplaar van de prent van Galle was onder zijn kollektie aanwezig en doordat hij ze vriendelijk op mijn verzoek liet fotografeeren, zijn we in staat, alle belangstellenden nu zelf de titelprent van Matham met haar origineel te laten vergelijken. Evenals in zijn gravure van pastoor Marius' portret naar de in dit deel gereproduceerde schilderij van Nic. Moyaert heeft Matham zich in de weergave van Galle's prent nogal wat vrijheden veroorloofd. Den stralenbundel van het toonstuk heeft hij verlegd, de altaarengeltjes gewijzigd, den valk van het Gevoel verplaatst, den spiegel van het Gezicht bijna onvindbaar gemaakt, den korenaar van de Smaak weggelaten, de druiventrossen anders geschikt, en het Gehoor, dat in kleed en houding volkomen afwijkt, van nieuwe muziekinstrumenten omringd. Ook zijn de engelenkopjes ter weerszij van de cartouche door een aar en een tros vervangen, terwijl het verklarend opschrift: Praestet fides supplementum sensuum defectui voor den titel van het leerdicht heeft plaats gemaakt. De laatste regel van Vondels gedicht (vs. 50), die een vertaling van het Latijnsche hymne-vers is, geeft ten overvloede duidelijk te verstaan, dat Vondel de prent van Galle en niet de eigenwijze kopie van Matham voor oogen had. Denkelijk sneed Matham naar Vondels aanwijzing ook het titelvignet met den harpspelenden David. | |
[pagina 647]
| |
Op de Tittelprint van d'Altaer-Geheimenissen.Ga naar voetnoot*De schoone Tittelprint den geest vermaeckt en sticht,
Daer 't Katholijck Geloof, omstraelt van hemelsch licht,
Ten offer aenmaent vijf gezusters, de Vijf Zinnen,Ga naar voetnootvs. 3
Die noch aen 't aertsch gehecht, zy Gode pooght te winnen.Ga naar voetnoot4
5[regelnummer]
't Geloof is kennelijck door 't oude en nieuwe boeck,Ga naar voetnoot5
By 't Kruis, des Ketters haet en der Rabbijnen vloeck.Ga naar voetnoot6
Haer blijde rustigheyt schijnt door een leerzaem wezenGa naar voetnoot7
De zusters met den mont der Waerheit te belezen,
Te wijzen met der hant d'Altaergeheimenis,Ga naar voetnoot9
10[regelnummer]
Van Engelen ontdeckt. De Vijf staen ongewis,Ga naar voetnoot10
Vertwijfelt en verbaest, terwijl die hemelduiven,Ga naar voetnoot11
Drie vliegers hoogh in top, d'altaergordijn verschuiven;Ga naar voetnoot12
Dies 't goddelijcke licht van 't Roomsche HeilighdomGa naar voetnoot13
Zijn stralen in 't gewelf der Kercke worpt rontom,Ga naar voetnoot14
15[regelnummer]
En flickert door kristal in gout en diamanten
Des toonstucks, rijck gewrocht en schoon aen alle kanten.Ga naar voetnoot16
Het heiligh outer draeght het toonstuck, hoogh van prijs,
En dier om kunst en stof, noch dierder om dees spijs,Ga naar voetnoot18
| |
[pagina 648]
| |
Het rechte Manna, dat de schaduwen beloofden.Ga naar voetnoot19
20[regelnummer]
Het goude toonstuck rust op Cherubinnehoofden.Ga naar voetnoot20
De gloende Serafijn aenbidt, by 't eeuwigh Ront.Ga naar voetnoot21
De Pellikaen, uit liefde, om hoogh zijn' boezem wont,Ga naar voetnoot22
Om met zijn hartebloet zijn eigen vleesch te laven.Ga naar voetnoot23
Twee Hooftapostels staen, ter eere van Godts gaven,Ga naar voetnoot24
25[regelnummer]
Met sleutelen en zwaert, en glinstren op den trans,Ga naar voetnoot25
Verlicht van fackelen, doch meer van JESUS glans.Ga naar voetnoot26
De wijngert schijnt beneên te krunckelen, te groenen,Ga naar voetnoot27
En ciert het reine altaer met edele festoenen,Ga naar voetnoot28
Gevlochten van zijn vrucht en hartverquickend loof,
30[regelnummer]
Met kunst en geest gehuwt aen eene korenschoof,
Zoo levende, als een hant die kunstigh weet te strengelen.Ga naar voetnoot31
Men ziet, by deze schoof, een drietal dienstbaere Engelen
Vast bezigh, eer de vrucht en 't vrolijck loof verwelck'.Ga naar voetnoot33
Dit wichtje perst de druif: het tweede houdt den kelck:
35[regelnummer]
Het derde draeght den tors, en andren planten wijnen,Ga naar voetnoot35
Of binden rancken op, daerze om 't altaer verdwijnen.
De Vijf Gezusters op zich zelve blijven staen.Ga naar voetnoot37
Het grof Gevoelen, met haer' stouten valck vooraen,Ga naar voetnoot38
Begeert, als Thomas, dees Geheimnis eerst te tasten.Ga naar voetnoot39
40[regelnummer]
De Smaeck, met druif en air, wil proeven, als de gasten
Van Kapernäum, hoe de tong dit vonnis veldt.Ga naar voetnoot40-41
De Reuck wort by den neus vast omgeleit, en stelt
De bloem en druif op prijs, naer waerde van de geuren.Ga naar voetnoot42-43
| |
[pagina 649]
| |
't Gezicht betrouwt haer oogh, dat vangt alleen de kleuren,Ga naar voetnoot44
45[regelnummer]
Gelijck haer spiegel doet: 't nieusgierige Gehoor
Verlochent Kristus hier, en luistert naer het oor.Ga naar voetnoot45-46
Het yverigh Geloof, om 't vijftal vast verlegen,Ga naar voetnoot47
Houdt aen, tot dat zich elck ten leste laet bewegen,
Zoo ras als Sint Aquijns Orakel door haer spreeckt:Ga naar voetnoot49
50[regelnummer]
't Geloof alleen voltreck' wat uw Verstandt ontbreeckt.Ga naar voetnoot50
| |
[pagina 650]
| |
Koorzang.Ga naar voetnoot*
Verlichte ziel! het wonderheiligdom
Verspreit alsins zijn heldre stralenGa naar voetnootvs. 2.
En nodigt u: versuim niet, stil en stom,
Vw heil eerbiedelijk t'onthalenGa naar voetnoot4
5[regelnummer]
Aen 't hoogh Altaer; daer God zijn waerdste pantGa naar voetnoot5
V schenkt tot een verzoenende Offerhant,Ga naar voetnoot6
En Offerspijs; het zalig tegengiftGa naar voetnoot7
Van 't doodlijk ooft en errefzonde,Ga naar voetnoot8
En prikkel van ongoddelijke drift.Ga naar voetnoot9
10[regelnummer]
Die artzeny geneest de wonde
Die 't helsch Serpent u beet in dees woestijn,Ga naar voetnoot11
Daer 't leven hangt aen sulk een medecijn.
De hemel, die u hier met Manne voedt,Ga naar voetnoot13
En uyt de waere rots komt laven,Ga naar voetnoot14
15[regelnummer]
Verquikt en sterkt 't gewillige gemoet,
Dat naer 't beloofde lant, de haven
Der zaligheit, door strijt en kommer spoeit,Ga naar voetnoot16-17
En by die bron des levens groeit en bloeit.
Laet smaek van tarwebloem noch geur van wijn
20[regelnummer]
Vw' God, de Waerheit zelf, niet laken.Ga naar voetnoot19-20
De rechte wijsheit acht geen slechte schijn.Ga naar voetnoot21
't Geloof ziet op onzichtb're zaken,
En boven d'elementen opgevoert,Ga naar voetnoot23
Onfeilbaer alle stoute tongen snoert.Ga naar voetnoot24
25[regelnummer]
Wel op, en gort uw lijf in 't witte kleet,
En doe den brand der liefde schijnen:
Braveer nu Michol, daer gy speelt en treetGa naar voetnoot25-27Ga naar voetnoot27
| |
[pagina 651]
| |
In 't midden van de Cherubijnen,Ga naar voetnoot28
Die 't Manne, in d'Ark bedekt, zijn eere biên,
30[regelnummer]
En 't Lam op Godes troon verheven zien;Ga naar voetnoot30
Alwaer zijn uitgestorte dierbaer bloet
Rantzoen is voor zijn ledematen,Ga naar voetnoot32
Dat hun gebrek altijt vervullen moet,Ga naar voetnoot33
En noch ten offer nagelaten,Ga naar voetnoot34
35[regelnummer]
Ootmoedig wert met lof en dank erkent,
Om 't lijden, dat u vrijt van alle elend.Ga naar voetnoot36
Hier derft Melchisedech zijn offerspijs,
En Kristus komt zijn ampt bekleden.Ga naar voetnoot37-38
Ierusalems altaer verleert zijn wijs:Ga naar voetnoot39
40[regelnummer]
't Heel aertrijk door wort aengebeden
Dit zuiver Offer, welcks geheimenis
't Oprechte merk van waren Godsdienst is.Ga naar voetnoot42
Waer bergh ik u dan best in ballingschap?Ga naar voetnoot43
Zit in de schaduw des beminden
45[regelnummer]
Te Bethel, daer voor Israël de trapGa naar voetnoot44-45
Tot God, vol Englen, is te vinden,
En gy, vermoeit den swaren weg te gaen,Ga naar voetnoot47
Emanuel, uw troost en hulp, ziet staen.Ga naar voetnoot48
| |
Keur Van het navolgende Werck.Ga naar voetnoot*Dit navolgende Rhijmwerck van het Heiligh en Hooghwaerdigh Sacrament des Altaers, verdeelt in drie boecken, doch begrepen onder eenen naem Altaergeheimnissen, is vol Katholijcke en deughdelijcke leeringen, waerdigh daerom, tot gemeene leeringe stichtinge en heiligh gebruik, gedruckt te worden. Gegeven te Keulen, den thienden van Wijnmaent, 1645. HENRICVS FRANCKEN SEIRSTORPFFIVS, Doctoor in de Godtheit, en by zijn Keurvorstelijcke Doorluchtigheit van Keulen ingestelt Keurmeester van boecken. |
|