De werken van Vondel. Deel 4. 1640-1645
(1930)–Joost van den Vondel– Auteursrecht onbekend
[pagina 268]
| |
Het derde bedryf.Ga naar voetnoot*
Petronel:
Nu springt van vreugt mijn hart, ontboeit van duizent zorgen.
Ick heb, ter goeder uur, d'Apostels juist geborgen,
Toen hun die donckre wolck des doots hing over 't hooft.
O Engel, die hen leide, o leitsman, zij gelooft.Ga naar voetnootvs. 994
995[regelnummer]
Ick zagh al bevende van achter, hoe zy traden
Ter poorte uit, door de wacht. hoe was mijn geest beladen!
Hoe hing aen yeder hair, van angst, een druppel zweet!
Al wat my voorquam green afgrijslijck, wreêr dan wreet.Ga naar voetnoot998
'k Geloof dat Engelen des wakers oogh misleidden;Ga naar voetnoot999-1000
1000[regelnummer]
Of sluiers, dun van mist, om 't hooft der Helden spreidden.
Zy raeckten veiligh uit. hun uytgangk viel my zuur,
Die, al beklemt om 't hart, liep kijcken op stats muur,Ga naar voetnoot1002
Zoo veer het oogh, op 't spoor van Appius, kon reicken.Ga naar voetnoot1003
'k Vernam geen onraet meer, noch eenigh droevigh teicken,
1005[regelnummer]
Tot datze uit mijn gezicht, met druppelen bedouwt,Ga naar voetnoot1005
Verdwenen, daer de steen des mijlpaels schiltwacht houdt.Ga naar voetnoot1006
Hoe zwaerlick kon men hen tot deze vlught bewegen!
Wat dronck de dorstige aerde een' al te bittren regen
Van tranen, eer de drang der vromen hun gemoedt
1010[regelnummer]
Kon scheuren, van die schaer; by wie zy ziel en bloet,Ga naar voetnoot1010
En lijf en leven zich getroostten op te zetten;Ga naar voetnoot1011
Te vliegen, zonder schrick, in d'uitgespanne netten.
Hoe queet zich Aquila, Marcel, Lucijn, Priscil;Ga naar voetnoot1013
Hier Titus, Lukas; daer d'aenhoudende Plautil.Ga naar voetnoot1014
1015[regelnummer]
Wat zocht hun Cletus niet, wat Clemens in te scherpen.Ga naar voetnoot1015
Hoe pooghde Linus daer hen over stagh te werpen.Ga naar voetnoot1007-16Ga naar voetnoot1016
| |
[pagina 269]
| |
Nu springt mijn hart van vreugt. wat moeite en zweet het kost,
Zy zijn, ter rechte tijdt, uit dootsgevaer verlost,
Kan ick mijn blyschap wel verzwelgen, ofte heelen?Ga naar voetnoot1019
1020[regelnummer]
Wiens trouwe zal mijn mont zijn blyschap mededeelen?
PETER. PAUWELS. PETRONEL.
Peter:
Hier zijn wy wederom.
Pauwels:
Dat geldt zo recht naer 't hof.Ga naar voetnoot1021
Petronel:
O Jesus, wat komt hier? wie geeft my weder stof
Tot schricken? zijt ghy 't zelf? of is 't uw geest, mijn Vader?
O Vaders, zijt ghy 't zelfs?
Pauwels:
Verschrick niet: tre vry nader.
Petronel:
1025[regelnummer]
Wat reuckeloosheit voert u in den jongsten noodt?Ga naar voetnoot1025
Och gaet niet voort: ghy gaet in een gewisse doot.
Pauwels:
Die zoecken wy.
Petronel:
Ick sterf. ghy hoeft haer niet te zoeken,
Zy komt u t'huis van zelf, en loert uit alle hoecken
Der stede. och Vaders, och, wat jaeght u stewaert aen?Ga naar voetnoot1029
1030[regelnummer]
De krijghsliên zoecken u: want Caesar had verstaen,
Hoe ghy, ter sluick, by nacht, met list waert uitgebroken.Ga naar voetnoot1031
De wakers lyden last, indien het wort geroken,Ga naar voetnoot1032
Wie uwe boeien heb door zyne trouw geslaeckt.
De Hel heeft heiligh en onheiligh opgemaeckt,Ga naar voetnoot1034
1035[regelnummer]
Om Neroos gramschap, die gedooft scheen, weer t'ontsteken;
En houdt het voor gewis uw vonnis leit gestreken.
Proces, Martiniaen zijn (zoo men zeit) alree,Ga naar voetnoot1037
Ontboden voor Agrip, op 't missen van u twee.
't En zy die beide van uw uitkomst reden geven,Ga naar voetnoot1039
1040[regelnummer]
En klaer bescheit; 't is omgekomen met hun leven.Ga naar voetnoot1040
Peter:
Zoo stellen wy ons best voor hunliên in, als borgh.
| |
[pagina 270]
| |
Petronel:
Och Vaders, duickt terstont. verlost mijn hart van zorgh.Ga naar voetnoot1042
Het uiterste gevaer leerde u mijn trouw beproeven;
En komt ghy my daer voor zoo hartelijck bedroeven?Ga naar voetnoot1044
1045[regelnummer]
Wee my! wat ga ick aen? och mannen, vlught van hier.
Pauwels:
Rechtschape hopliên past te volgen de banier
En standert, dien zy trouw, in 't heiligh water zwoeren;Ga naar voetnoot1046-47
Te vechten, daer het hooft des heirs hen aen wil voeren.Ga naar voetnoot1048
Wy keeren in den strijt, door Christus eigen last.
Petronel:
1050[regelnummer]
Wat tael is dat? hier zijn verborgentheên aen vast.
Pauwels:
De Hertogh van Godts heir gemoete ons beide weder.Ga naar voetnoot1051
Petronel:
Mijn hart wort koudt. ick zwijm: och zet my hier wat neder.
Peter:
Nu dochter, zijt gerust. 't is nu geen treurens tijdt.
Petronel:
Wie jaeght u wederom in 't bangste van den strijt?
Pauwels:
1055[regelnummer]
Wy zeggen Christus stuurt zijn boden herwaert henen.Ga naar voetnoot1055
Wy hoorden Jesus stem. hy is ons zelf verschenen.
Petronel:
Verhaelt dan waer, en hoe de Heilant u ontmoet.
Beschryft my zijn gedaente, en geef mijn hoop wat voet.
Peter:
Zoo ras wy beide ontrent den eersten mijlpael quamen,Ga naar voetnoot1059
1060[regelnummer]
En voor noch achter ons yet zorghelijx vernamen;Ga naar voetnoot1060
Begon een zwarte wolck, een dicke donkre lucht,
Te daelen op den wegh; van waer een zwaere zucht,
Gelijck van een ter doot bedroefde, zich liet hooren.
Toen quam ons een gesteen tot driemael toe ter ooren.
| |
[pagina 271]
| |
1065[regelnummer]
Wy hielden, op 't gesteen en zuchten, t'zamen stant,
En vatten, wat beducht, malkandren hant aen hant.
Terwijl de zinnen dus vast opgespannen waren,Ga naar voetnoot1067
Begon die bruine wolck allengskens op te klaren,Ga naar voetnoot1068
(Gelijck de hemel in het kriecken van den dagh)
1070[regelnummer]
Tot datm'er in en door, en yet in roeren zagh,Ga naar voetnoot1070
't Geen naer yet menschlijx zweemde; en wy, die vierigh baden,
Vernamen, na een poos, den Kruisvorst, overladenGa naar voetnoot1072
Met zijn altaer, het kruis, dat van de schouder hing;
Een last, waer onder hy gekromt en buckend ging,
1075[regelnummer]
En hijghde al ademloos; terwijl de dorens pramenGa naar voetnoot1075
't Gekroont en hangend hooft; de pijnelijcke stramenGa naar voetnoot1076
Der doorgeslage borst vast leken, en het zweetGa naar voetnoot1077
Vermengen met zijn bloet; dat in den zoom van 't kleet
Komt vloeien, langs den hals, door 't hair, door al de leden;
1080[regelnummer]
En sleept al zijpende de geesten naer beneden.Ga naar voetnoot1080
De mont stont op van pijn. de lippen zwollen dick,Ga naar voetnoot1081
En paers, en blaeuw. 't gezicht gaf glinsterende een' blick
Van water, hier en daer noch drupplende op de wangen.
De winckbraeuw zackte op 't oogh, en scheen verslenst van 't hangen.
1085[regelnummer]
Men zagh gedult, gemengt met pijn en moedt, in hem.
In 't kort hy kroop, gelijck weleer Jerusalem,
En drie Marien, en wat noch zijn' kruisgangk deerdeGa naar voetnoot1087
Hem zagen, in dien schijn, toen hy zich ommekeerde,Ga naar voetnoot1088
En aen dien vrouwesleep, een dun een teer getal,Ga naar voetnoot1089
1090[regelnummer]
d' Aenstaende straf voorzey, en stats gedreighden val.Ga naar voetnoot1090
Petronel:
O Jesus, gaet uw geest in die gestalte waeren?
d' Olijfbergh zagh u zoo niet op de wolcken varen.Ga naar voetnoot1092
Peter:
Noch zoo verkeerde hy, op Thabor, in een zon,Ga naar voetnoot1093
Waer tegens mijn gezicht en oogh niet opzien kon.
Pauwels:
1095[regelnummer]
Noch zoo verscheen hy my, die kerckers klingen koordenGa naar voetnoot1095
Gereet had, om zijn volck te martelen, te moorden.
| |
[pagina 272]
| |
Peter:
Zoo scheen zijn staet verkeert, op een bedruckte wijs.
Mijn hairen staen te bergh, ick stockstijf, koudt als ijs.
'k Vermanme in 't einde, en vraegh: mijn heer, mijn Godt, waer henen?Ga naar voetnoot1099
1100[regelnummer]
Waer leit uw reis, mijn troost? hy antwoorde eerst met stenen,Ga naar voetnoot1100
Geborsten uit een hart, dat van benaeutheit sluit.Ga naar voetnoot1101
Ten leste borst zijn stem, doch flaeuw en heesch, dus uit:Ga naar voetnoot1102
Dat gaet naer Rome, om my noch eens te laten kruissen.Ga naar voetnoot1103
Strax hoorde ick, in de lucht, gesnor van vleuglen ruisschen;Ga naar voetnoot1104
1105[regelnummer]
En al 't gezicht verstoof verdween, voor mijn gezicht,
Door Jesus aenzicht dus geheldert, en verlicht.Ga naar voetnoot1105-06
Dat moedight my ter doot. men keert daer op te stouterGa naar voetnoot1107
Naer stadt, daer Godt ons eischt ten offer, en ten outer.Ga naar voetnoot1059-1108
Petronel:
Och anders schickt de mensch, en anders schickt het Godt.Ga naar voetnoot1109
Peter:
1110[regelnummer]
d' Alziende spelde my dit kruis, dit martellot,
Al overlang, niet lang na dat, aen 't hout ontslapen,Ga naar voetnoot1111
En 't nare graf ontruckt, zijn koy, zijn kudde schapen,
Niet eens, maer driewerf, bleef bevolen mijnen staf;
Toen hy my liefde verghde, en ick hem antwoort gaf.
1115[regelnummer]
Mijn trouwste leerling, sprack de Meester, die noit ruste,
Ghy gorde u, in uw jeught, en gingt, waer 't u geluste;Ga naar voetnoot1116
Maer in uw' ouderdom zult ghy, dees handen langk
Uitstreckende, en gegort van andren, uwen gangk
Eens zetten derwaert, daer 't hun lust u heen te leien.Ga naar voetnoot1110-19
1120[regelnummer]
Nu wort dit rijp. die kelck was my van toen bescheien.Ga naar voetnoot1120
't Wil tijdt zijn, dat ick eens verhuize uit 's lichaems tent.Ga naar voetnoot1121
Godt roept my tot dit kruis. mijn baen is afgerent.
Pauwels:
En ick voorzagh al lang mijn offerhand genaken.Ga naar voetnoot1123
Mijn loopstrijt zal terstont het vrolijck einde raecken.Ga naar voetnoot1124
1125[regelnummer]
My dunckt 'k verander al in goddelijck gestalt.Ga naar voetnoot1125
| |
[pagina 273]
| |
Petronel:
En ick gevoel, helaes! hoe bitter 't scheiden valt.
Peter:
Nu dochter, staeck dien rouw, en vollegh ons niet verder.
Gehoorzaem Linus nu, verwillight tot een' herder,Ga naar voetnoot1128
Nadien hem Clemens 't lot van mijnen zetel gunt.Ga naar voetnoot1129
1130[regelnummer]
Verquickt u onderling, ten beste dat ghy kunt.Ga naar voetnoot1130
d' Alziende waeckt met troost voor zijne schare, in 't midden
Van allerley verdriet. wy zullen voor haer bidden.
't Is noodigh dat wy gaen, daer Godt ons henen zent.Ga naar voetnoot1133
Petronel:
Ick hoop u evenwel te spreken, voor het endt,
1135[regelnummer]
En scheide, maer met smert. och Vaders, ghy gaet sterven.
Och och, wat valt het zwaer uw aengezicht te derven!
Doch nietemin, nadien 't mijn Koningk zelf gebiet;
Volbrengt zijn noodtgebodt, gaet heene, ick houde u niet.
Ick hindert niet. gaet heen, 't gedy tot Jesus eere.Ga naar voetnoot1139
1140[regelnummer]
't Zy verre dat men u in 't heiligh opzet keere.
De wettige eigenaer van lijf en ziel alleen
Is Godt; die eischtze beide, o Vaders, gaet dan heen,
Als offerlammers; naer die slaghtbanck, u beschoren.Ga naar voetnoot1143
Wy zijn tot zulck een kroon niet altemael geboren.
AGRIPPA. PROCES. MARTINIAEN.Ga naar voetnoot+
Agrippa:
1145[regelnummer]
Men vont geen breuck, aen muur noch poort, noch eenigh slot
Des kerckers. o wat hoon! dit schijnt in ernst gespot
Met Caesar, dat men durf zijn halsgevangens slaken,Ga naar voetnoot1147
In spijt van 't wachthuis zelf, daer zoo veel oogen waken.Ga naar voetnoot1148
Ick heb Proces gedaeght, en oock Martiniaen,Ga naar voetnoot1149
1150[regelnummer]
De hoofden van de wacht. hoe euvel wil 't vergaen,Ga naar voetnoot1150
Indienze beide niet van 't onheil reden geven?
Ick zweer gansch Rome wil van zulck een straffe beven;
| |
[pagina 274]
| |
Wanneer ick 't al, wat hier om heind was of ontrent,Ga naar voetnoot1153
Ten nutten spiegel stel: gelijck men is gewent
1155[regelnummer]
Te straffen, al de geen, die zoo meineedigh handelen,Ga naar voetnoot1155
En, eerloos in den aert, voor trouwe dienaers wandelen.Ga naar voetnoot1156
Daer komenze. 'k zal eerst, uitvarende al gestoort,Ga naar voetnoot1157
En gaslaende elx gebaer, hen vatten woort voor woort;Ga naar voetnoot1158
Of ickze listigh kon verbluffen, of verstricken.
1160[regelnummer]
Meineedigen, durft ghy, en zonder eens te schricken,
Verschijnen voor Agrip, dien ghy te leure stelt?Ga naar voetnoot1161
Wanneer ghy, omgezet, en omgekocht met gelt,Ga naar voetnoot1162
Of errefvyanden des Roomschen keizers gunstigh,Ga naar voetnoot1163
By nacht gevangens slaeckt, zoo meesterlijck en kunstigh:Ga naar voetnoot1164
1165[regelnummer]
Terwijl de meester slaept, op uw gezwore trouw,Ga naar voetnoot1165
Veel vaster dan op muur, of slotwerck, of gebouw.
Dat stuck zou menschen min dan logge honden passen;Ga naar voetnoot1167
Die wecken, in gevaer, den meester noch met bassen,
En jancken; daer ghy zwijght, als in den wijn versmoort.
1170[regelnummer]
Ick zweer.
Proces:
Noch heeft mijn heer onze onschult niet gehoort.Ga naar voetnoot1170
Agrippa:
Wat onschult grijpt hier plaets?Ga naar voetnoot1171
Martiniaen:
Ten minste hoor ons spreken.
Agrippa:
Wat spreken? zeght my flux, wie heeft dit stuck besteken?Ga naar voetnoot1172
PETER. PAUWELS. AGRIPPA.
Peter:
Myn heer, ick ben die man, om wien ghy u zoo steurt.Ga naar voetnoot1173
Pauwels:
Men schuif de schult op my, indien hier is verbeurt.
Agrippa:
1175[regelnummer]
Zeght op, hoe hebt ghy 't lijf des kerkers klaeuw ontwrongen.
Peter:
Ick vondt den kercker op, en ben zoo uitgesprongen.Ga naar voetnoot1176
| |
[pagina 275]
| |
Agrippa:
Wie bootst de sleutels na van 't naeuw ontsluitbre slot?
Peter:
Wat sluitbaar is, ontsluit d' almogentheit van Godt.Ga naar voetnoot1178
Agrippa:
Zijt ghy ons Goden dan en 't heiligh Recht ontwossen?Ga naar voetnoot1179
Pauwels:
1180[regelnummer]
't Valt mijn' Verlosser licht zijn dienaers te verlossen.Ga naar voetnoot1180
Peter:
't Is om de streeck van zes en twintigh jaer geleên,Ga naar voetnoot1181
Dat Cesar Claudius den scepter van Judeen
En heel Samarien Herodes gaf te dragen;
Die, om den blinden haet der Joden te behagen,Ga naar voetnoot1184
1185[regelnummer]
Het hooft van Godts gezant dorst rollen in het stof;Ga naar voetnoot1185
En my, een' slechten roof, den toren van zijn hof,Ga naar voetnoot1186
En acht paer wakers, gaeuw als afgerechte valcken,
Vertroude, op dat men hem zou mompen noch verschalcken.Ga naar voetnoot1188
Jerusalem hiel feest. mijn kudde vaste, en badtGa naar voetnoot1189
1190[regelnummer]
Den Heilant aen, om hulp, toen ick gevangen zat.
De nacht gaet voor den dagh, die my ten toon wil stellen.Ga naar voetnoot1191
Veel vege teeckens niet dan dootse rampen spellen.Ga naar voetnoot1192
Twee ketens binden 't lijf wel vast; de geest blijft vry.
De wacht bewaert de poort; een krijghsman elcke zy:
1195[regelnummer]
Wanneer het duistre hol des kerckers wordt beschenen
Van 't licht des Engels, die my weckt, en roept: ga henen.
Schiet aen, omgort uw kleet: treckt ras de schoenen aen.Ga naar voetnoot1197
Ick strijck de kluisters af, en stel my om te gaen,
Als in een' zoeten droom, door d' eerste en tweede wachter.
1200[regelnummer]
Mijn leitstar stapt vooruit; ick volgh haer' glans van achter,Ga naar voetnoot1200
En koom aen d'ysre poort, die opspringht voor mijn oogh.Ga naar voetnoot1201
Ick kies de stat. de Geest verdwijnt, en vlieght zoo hoogh,
Als d'offerhande stijght van myne danckbre lippen.Ga naar voetnoot1181-1203Ga naar voetnoot1203
| |
[pagina 276]
| |
Pauwels:
Ick raeckte in hechtenis, in 't Macedoonsche Phlippen,
1205[regelnummer]
Om een waerzeggeres, by den gebedestroom,Ga naar voetnoot1205
Door Jesus grooten naem, verlost van 's afgodts toom;Ga naar voetnoot1206
Waer by haer heeren lang geen magre winst genoten.
Ick zat'er in den stock met Silas 's nachts gesloten.Ga naar voetnoot1208
Het bloet droop langs het streng gegeesselt lichaem af.
1210[regelnummer]
De lippen roerden vast, en zongen; 't zingen gafGa naar voetnoot1210
Een' goddelijcken galm, die boven uit den toren,
Recht opsteegh door de lucht, door zoo veel hemelkooren,Ga naar voetnoot1212
In 't juichend Paradijs; daer ick met lijf en geest,
Of, buiten 't lijf, met geest of zinnen ben geweest.Ga naar voetnoot1213-14
1215[regelnummer]
Terstont begon de gront, op d'aendacht der twee bidderen,Ga naar voetnoot1215
Gelijck van schrick geraeckt, te daveren, te tsidderen:
Toen volghde 't rammelen van koper yzer stael.
De deuren knarsten eerst op tanden van metael,
En sprongen echter op: cipier en wakers wacker.Ga naar voetnoot1219
1220[regelnummer]
De stockbewaerder, bang voor my, voor mynen macker;Ga naar voetnoot1220
Stack op; en, wanende dat al de kercker vloodt,Ga naar voetnoot1221
Greep 't uitgeruckte zwaert, en dreighde zich de doot.
Ick riep: verschoon uw ziel: wy zitten hier te zamen.Ga naar voetnoot1223
Hy vloogh met licht'er in, en wiesch ons roode stramen,Ga naar voetnoot1224
1225[regelnummer]
En viel ons bey te voet, met zijn herboren huis;Ga naar voetnoot1225
Het welck, vol blyschap, roemde in Christus doot, en kruis.Ga naar voetnoot1204-1226
Agrippa:
Ghy trouweloozen, zoeckt uw' moetwil te verbloemen,
Maer zult vergeefs op kruis en doode Goden roemen.Ga naar voetnoot1228
Trauwanten, boeit Proces, en boeit Martiniaen,Ga naar voetnoot1229
1230[regelnummer]
Op dat men boezem zulck een lasterlijck bestaen.Ga naar voetnoot1230
Verleert dit vlughtigh paer zijn vlught met scherpe roeden,Ga naar voetnoot1231
En leit het dan voor ons. men koelt die koorts met bloeden.Ga naar voetnoot1232
| |
[pagina 277]
| |
Zang:
Hoe menigh Christen zagen wy
Aen 't kruis al levend hangen,
1235[regelnummer]
En d'oogen met verlangen
Naer Christus slaen, getroost en bly?
Hoe menigh in een hartevelGa naar voetnoot1237
Of borstelen gesteken,Ga naar voetnoot1238
En by een wildt geleken,
1240[regelnummer]
Verstrecken voor een guichelspelGa naar voetnoot1240
Der wreetheit, zoet op Christenjaght,Ga naar voetnoot1241
Met losgelate honden;
Te godtloos aengeschondenGa naar voetnoot1243
Op Godts geduldighste geslacht?Ga naar voetnoot1244
1245[regelnummer]
Hoe menigh wert in 't diereperck
Den luypert voorgeworpen,Ga naar voetnoot1246
Verhit om bloet te slorpen?
Aldus voltrock de dagh zijn werck.
Tegenzang:
Maer 's avonts gaet het vieren aenGa naar voetnoot1249
1250[regelnummer]
Met menschen, die, op staken
Gespit, als fackels blaken,
En in geteerde rocken braên,
Of flackeren in wasseklêen.
Hoe gloeien 's Vorsten hovenGa naar voetnoot1254
1255[regelnummer]
Van vier, gelijck een oven!Ga naar voetnoot1233-55
Was 't Heidensch hart toen stael of steen,
Dat het niet smolt in zulck een' gloet?
Ons docht, wy zagen Engelen
Zich in die vlamme mengelen.
1260[regelnummer]
Wat schael vol geuren rieckt zoo zoet
Voor Jesus, als die bittre smoock
Van zijne liefste panden:Ga naar voetnoot1262
| |
[pagina 278]
| |
O zalige offerhanden!
O Godtbehaeghelijcke roock!Ga naar voetnoot1264
Toezang:
1265[regelnummer]
Nu geven willigh zich ten roof
De standertdragers van 't beproeft geloof;
Niet als ons Decien, om eigen roem,Ga naar voetnoot1267
Van korten duur, gelijck een bloem;
Maer om Godts eer. wat klinckt'er beter?
1270[regelnummer]
En niet te min de FaemGa naar voetnoot1270
Met haer bazuin zal zwellen op hun' naem,
|
|