De werken van Vondel. Deel 3. 1627-1640
(1929)–Joost van den Vondel– Auteursrecht onbekendVitvaert van mijn Dochterken.aant.Ga naar voetnoot*De felle Doot, die nu geen wit magh zien,Ga naar voetnoot1
Verschoont de grijze liên.
Zy zit om hoogh, en mickt met haren schicht
Op het onnozel wicht,Ga naar voetnoot4
5[regelnummer]
En lacht, wanneer, in 't scheien,
De droeve moeders schreien.
Zy zagh'er een, dat, wuft en onbestuurt,Ga naar voetnoot7
De vreught was van de buurt,
En, vlugh te voet, in 't slingertouwtje sprong;
10[regelnummer]
Of zoet Fiane zong,Ga naar voetnoot10
En huppelde, in het reitje,
| |
[pagina 397]
| |
Om 't lieve lodderaitje:Ga naar voetnoot12
Of dreef, gevolght van eenen wackren troep,
Den rinckelenden hoep
15[regelnummer]
De straten door: of schaterde op een schop:Ga naar voetnoot15
Of speelde met de pop,Ga naar voetnoot16-vlgg.
Het voorspel van de dagen,
Die d'eerste vreught verjagen:
Of onderhiel, met bickel en boncket,Ga naar voetnoot19
20[regelnummer]
De kinderlijcke wet,
En rolde en greep, op 't springend elpenbeen,
De beentjes van den steen;
En had dat zoete leven
Om gelt noch goet gegeven:
25[regelnummer]
Maar wat gebeurt? terwijl het zich vermaackt,Ga naar voetnoot25
Zoo wort het hart geraackt,
(Dat speelzieck hart) van eenen scharpen flits,
Te dootlick en te bits.Ga naar voetnoot28
De Doot quam op de lippen,Ga naar voetnoot29
30[regelnummer]
En 't zieltje zelf ging glippen.
Toen stont helaas! de jammerende schaar
Met tranen om de baar,
En kermde noch op 't lijck van haar gespeel,Ga naar voetnoot33
En wenschte lot en deelGa naar voetnoot34
35[regelnummer]
Te hebben met haar kaartje,Ga naar voetnoot35
En doot te zijn als Saertje.
De speelnoot vlocht (toen 't anders niet moght zijn)Ga naar voetnoot37
Een krans van roosmarijn,Ga naar voetnoot38
Ter liefde van heur beste kameraat.
40[regelnummer]
O krancke troost! wat baatGa naar voetnoot40
De groene en goude lover?
Die staatsi gaat haast over.Ga naar voetnoot42
|
|