De werken van Vondel. Deel 3. 1627-1640
(1929)–Joost van den Vondel– Auteursrecht onbekend
[pagina 300]
| |
Roskam
| |
[pagina 301]
| |
20[regelnummer]
Ten top; doen d'ackerbou in achting was en waerde:
Doen deege deeglijckheyd niet speelde, raep en schraep;Ga naar voetnoot21
En 's vyands goud min gold dan een' gebrade raep.Ga naar voetnoot22
Hoe heeft hem Amsteldam ervaeren wiis en simpel:
Een hoofd vol kreucken, een geweten sonder rimpel.Ga naar voetnoot24
25[regelnummer]
O beste bestevaêr! wat waert ghy Holland nut,Ga naar voetnoot25
Een styl des raeds, doen 't lijf van 't stocxken werd gestut:Ga naar voetnoot26
Op dat ick ga voorby ons Catilinaes tyen:Ga naar voetnoot27
Doen 't vaderland in last, door twist der burgeryen,Ga naar voetnoot28
Ghy 't leven waert getroost te heyligen den staet:
30[regelnummer]
En doen, uw hoofd gedoemt, door 't hoofd van eygebaet,Ga naar voetnoot30
Ghy geen' gedachten had van wijcken of van wancken.
De wees en weduwe u, de ballingen u dancken:Ga naar voetnoot32
Hoewelghe noyt om danck hebt, sonder onderscheyd,Ga naar voetnoot33
Bescheenen met den glans van uw' goedaerdigheyd,Ga naar voetnoot34
35[regelnummer]
Ondanckbre en danckbre, dienghe kont ten oorbaer strecken.Ga naar voetnoot35
O spiegel van de deughd! ô voorbeeld sonder vlecken!
Noyt sooptghe 't bloet en mergh der schamele gemeent:Ga naar voetnoot37
Nocht stopte d'ooren voor haer rammelend gebeent.Ga naar voetnoot38
Wat lietghe uw' soonen na, doen 's levens licht wou neygen?Ga naar voetnoot39
40[regelnummer]
Indien 't gemeen u roept, besorgt het als uw eygen.Ga naar voetnoot40
Soo was uw wterste aêm slechs waere klaere deughd;Ga naar voetnoot41
Daer ghy, vermaerde stad, uw' kroon meed cieren meught.Ga naar voetnoot42
Soo 't land uw vaders deughd soo wel had erven mogen,
Als sijn' gedachtenis, s' had swaerder ruym gewogenGa naar voetnoot44
45[regelnummer]
Dan duysend tonnen schats, en duysend, en noch bet:Ga naar voetnoot45
En 'k sagh de swaerigheên van onsen staet gered.
Indien de Spanjaerd sagh het land van Hoofden blincken,Ga naar voetnoot47
| |
[pagina 302]
| |
Hoe sou sijn fiere moed hem in de schoenen sincken:Ga naar voetnoot48
Hoe sou hy vader Ney opwecken, door gebeên,Ga naar voetnoot49
50[regelnummer]
Om met sijn' tong dees' scheur te neyen hecht aen een.Ga naar voetnoot50
Geen Duynkerck sou de zee met vlooten overheeren.Ga naar voetnoot51
Maetroos die roovers ras sou aersling klimmen leeren;Ga naar voetnoot52
En 't laege Waterland doen kijcken door een' koord,Ga naar voetnoot53
Dien, die nu blindeling ons slingert over boord,
55[regelnummer]
En visschers vangt en spant, verwt zeeluy doods van vreesen:Ga naar voetnoot55
Soo datter een geschrey van weduwen en weesen
Ten hoogen hemel rijst, wt dorpen en wt steên.
Wat's d'oorsaeck? vraeghtmen, wat? de gierigheyd alleen,Ga naar voetnoot58
Die 't algemeen versuymt, en vordert slechs haer eygen:Ga naar voetnoot59
Ga naar voetnoot59
60[regelnummer]
En sprack ick klaerdre spraeck, ick sorg sy soume dreygenGa naar voetnoot60
Met breuck en boeten, of te levren aen den beul.Ga naar voetnoot61
Want waerheyd (dat's al oud) vind nergens heyl nocht heul:Ga naar voetnoot62
Dies roemtmen hem voor wijs, die vinger op den mond leyd.
O kon ick oock die kunst: maer wat op 's harten grond leyd
65[regelnummer]
Dat weltme na de keel: ick word te stijf geparst,
En 't werckt als nieuwe wijn, die tot de spon wtbarst.Ga naar voetnoot66
Soo 't onvolmaecktheyd is, 't magh tot volmaecktheyd dyenGa naar voetnoot67
Van dees' rampsalige en beroerelijcke tyen;Ga naar voetnoot68
Waer in elck grabbelt, tot sijns naesten achterdeel,Ga naar voetnoot69
70[regelnummer]
Schrijft andren toe, en schuyft op hen de schuld van't scheel.Ga naar voetnoot70
Waer Cato levend, die gestrenge Cato, trouwen,Ga naar voetnoot71
Hoe doncker sou hy, met een doncker paer winckbrouwen,
Begrimmen oversijds de feylen onser eeu,Ga naar voetnoot73
En ringelooren den geringeloorden leeu;Ga naar voetnoot74
75[regelnummer]
Die sich soo schendigh nu van rekels laet verbaffen.Ga naar voetnoot75
Hoe sou hy graeuwen: flux en past dit af te schaffen:Ga naar voetnoot76
| |
[pagina 303]
| |
Dat weder ingeset. Hier stuurman waer het roer,Ga naar voetnoot77
En let op 't oud compas. Voort voort met desen loer,Ga naar voetnoot78
Die noyt te water ging: hy sal ons 't spel verbrodden.Ga naar voetnoot79
80[regelnummer]
En ghy, hou oogh in 't seyl. Waer heen met dese vodden,Ga naar voetnoot80
Ghy lompe plompe dief, die 't scheepsvolck streckt tot last?Ga naar voetnoot81
t'Hans grijp ick u by 't oor, en spijcker 't aen den mast.Ga naar voetnoot82
Waer Cato levend, wis, daer sou geen haer aen feylen,Ga naar voetnoot83
Of't ging als 't plagh te gaen. Wat soumen lands beseylen:Ga naar voetnoot84
85[regelnummer]
Daer nu de norsse nyd ons slapend seylt voorby,Ga naar voetnoot85
De loef afsteeckt, terwijlwe leggen in de ly,Ga naar voetnoot86
In vaer van schipbreuck, schier aen laeger wal vervallen.Ga naar voetnoot87
Het roer den meester mist, en daerom is 't van 't mallen:Ga naar voetnoot88
En wilme' op 't dreygement niet letten van den nood,
90[regelnummer]
Soo bergh aen 't naeste land uw leven in den boot.Ga naar voetnoot89-90
Doch 'k hoop een beter, van die gaerne 't beste saegen,Ga naar voetnoot91
En sucht tot't vaderland in vroomen boesem draegen.Ga naar voetnoot92
De sulcke vindmen noch als parrelen aen strand.
De schaersheyd maecktse dier. Indien maer 't onverstandGa naar voetnoot94
95[regelnummer]
Soo weynige alsser sijn erkende in hunn' waerdye,
En wysere heeren liet begaen met heerschappye,
Men vondter noch genoeg; die niet soo seer en staen
Na heerschen, danse met 's lands welstand sijn begaen,Ga naar voetnoot98
En wenschen tyd en sorg en moeyte hier in te schieten,Ga naar voetnoot99
100[regelnummer]
En niet een' penning voor hunn' diensten te genieten:
Dat sijn niet sulcke, daer ick eerst van heb geseyd,
Wiens Godsdienst op de tong en op de lippen leyd:Ga naar voetnoot102
Maer in een vroom gemoed; waer uyt die deughden groeyen,Ga naar voetnoot103
Die Hollands welvaert eer soo heerlijck deeden bloeyen,
105[regelnummer]
In spijt des dwingelands. Wel wilmer noch niet aen?Ga naar voetnoot105
Of rijm ick, dat een boer dit Duytsch niet kan verstaen?Ga naar voetnoot106
| |
[pagina 304]
| |
Neen seker, 't is dat niet. 't Sijn kostelijcke tyen.Ga naar voetnoot107
Het paerd vreet nacht en dagh. In een' karros te ryen.Ga naar voetnoot108
Een' Iuffer met haer' sleep. De kinders worden groot:Ga naar voetnoot109
110[regelnummer]
Sy worden op bancket en bruyloften genood.
Een nieuwe snof komt op met elcke nieuwe maene.Ga naar voetnoot111
De sluyers waeyen weyts, gelijck een ruytervaene.Ga naar voetnoot112
En eyschtmen meer bescheyds, men vraegh het Huygens soon,Ga naar voetnoot113
In 't kostelijcke mal: die weet van top tot toon
115[regelnummer]
De pracht en sotte prael tot op een hayr t' ontleden.
Hier schort het. Overdaed stopt d'ooren voor de reden:Ga naar voetnoot116
En kromt des vromen recht: deelt ampten wt om loon:Ga naar voetnoot117
En stiert den vyand 't geen op halsstraf is verboôn:Ga naar voetnoot118
Luyckt 't oogh voor sluyckerye, en onderkruypt de pachten:Ga naar voetnoot119
120[regelnummer]
Besteelt het land aen waere, aen scheepstuygh, en aen vrachten:Ga naar voetnoot120
Neemt giften voor octroy: of maeckt den geldsack t'soeck:Ga naar voetnoot121
En eyschtmen rekening, men mist den sack en 't boeck.
Hoewel het menschlijck is dat sulcke saecken beuren:Ga naar voetnoot123
'tHeeft dickmael oock sijn' reên. Dick' raeckter meed te veuren,Ga naar voetnoot124
125[regelnummer]
Die verr' ten achtren was. Kort om dit's onse plaegh.Ga naar voetnoot125
t Is, drijft den esel voort: gemeentenesel draegh:Ga naar voetnoot126
Het land heeft meel gebreck: dus breng den sack te molen.
Het drijven is ons ampt: het pack is u bevolen.Ga naar voetnoot128
Vernoegh u, datghe sijt een vrygevochten beest:Ga naar voetnoot129
130[regelnummer]
Is 't na het lichaem niet, soo is het na den geest.
Tot 's lichaems lasten heeft de hemel u beschoren,Ga naar voetnoot131
Dit past u bet dan ons. Ghy sijt een slaef geboren.Ga naar voetnoot132
Best doet ghy 't willighlijck van selven, dan door dwang.Ga naar voetnoot133
Dus raeckt het slaefsche dier, al hygende, op den gang,
135[regelnummer]
En sweet, en sucht, en kucht. De beenen hem begeven.
| |
[pagina 305]
| |
Hy valt op beyde knien, als bad hy: laetme leven;
En gigaeght heesch en schor. De drijvers stock is doof,Ga naar voetnoot137
En tout des esels huyd, en swetst vast van 't geloof.Ga naar voetnoot138
Hoe kan een Christenhart dees' tiranny verkroppen!
140[regelnummer]
Ick raes van ongeduld. En sijnder dan geen' stroppenGa naar voetnoot140
Voor geld te krijgen, datmen 't quaed niet af en schaft?
En dat landsdievery tot noch blijft ongestraft?
Of isser niet een beul in't gantsche land te vinden?
Men vondter eer wel drie, doen bittre beulsgesinden. &c.Ga naar voetnoot144
145[regelnummer]
En vraeghtmen wat ick seg? dat seg ick, en 't is waer:
Die 't willens wederspreeckt, dat is een logenaer.Ga naar voetnoot146
Dus klaeght de galge, die lang ledigh heeft staen prijcken:Ga naar voetnoot147
Die lang geen' krayen 't oogh van groote dievelijcken
Wtpicken sagh, en fel van raeven werd begraeut,Ga naar voetnoot149
150[regelnummer]
Die heen en weêr om aes wtvlogen heel benaeut.Ga naar voetnoot150
Of nu een' snoode Harpy dit averechts wou duyen:Ga naar voetnoot151
Dat tegens d'Overheên ick 't volleck op wil ruyen,
Om tol en schot en lot te weygren aen den heer:Ga naar voetnoot153
So lochen ick 't plat wt. Neen seker, dat sy veer.Ga naar voetnoot154
155[regelnummer]
Gehoorsaemheyd die past een' oprecht' ingeseten:Ga naar voetnoot155
Den heer t' ontfangen weêr rechtvaerdigh wt te meeten;Ga naar voetnoot156
Gelijck die Haegsche Bie vereert is met dien lof,Ga naar voetnoot157
Dat sy noyt honigh soogh wt ander lieden hof;
Maer na haer' eygen beemd, op onbesproke bloemen,
160[regelnummer]
Om nectar vloogh, wiens geur oprechte tongen roemen.Ga naar voetnoot160
Waer yeder soo van aerd, wat soumen met ter tyd
Het arrem eselkijn al lasten maecken quijt?
Hoe sou 't aenwassend juck ontwassen met den jaeren?Ga naar voetnoot163
Wat wordter nu gespilt? wat soumen dan bespaeren?
165[regelnummer]
Men had, in tijd van nood, een' schatkist sonder tal.
| |
[pagina 306]
| |
Maer nu is 't Muysevreughd, de kat sit in de val.Ga naar voetnoot166
'k Heb, ô doorluchtigh Hoofd der Hollandsche Poëten,
Een' kneppel onder een' hoop hoenderen gesmeeten:Ga naar voetnoot168
'k Heb weetens niemand in 't bysonder aengerand;
170[regelnummer]
Misschien wie 'k trof, tot nut van ons belegert land:Ga naar voetnoot170
'k Heb aen uw vaders krans al meede een blad gevlochten,
En noch een' siel geroemt, wiens deughden elck verknochten.Ga naar voetnoot172
Dit nam sijn' oirsprong niet wt vleylusts ydelheên,Ga naar voetnoot173
Der dichtren erfgebreck; maer wt een' rype reên.Ga naar voetnoot174
175[regelnummer]
Ick wenschte mijn' copy niet scheelde van het leven:
Soo sou, als 't aenschijn u de schilder heeft gegeven,Ga naar voetnoot176
's Mans deughdige ommetreck hier sweven in de siel;Ga naar voetnoot177
Die stand hiel ongebuckt, doen 't dor gebeente viel.Ga naar voetnoot178
EYNDE. |
|