De werken van Vondel. Deel 3. 1627-1640
(1929)–Joost van den Vondel– Auteursrecht onbekend
[pagina 124]
| |
I.V. Vondelens
| |
[pagina 125]
| |
VAN 1627. AFGEDRUKT NAAR DE TEKST VAN DE eerste uitgave (T'Amsterdam, Ghedruckt by VVillem Iansz Blaeu, op 't Water in den gulden Sonnewijser), waarvan de titel hiervoor typografies is nagevolgd. Unger: Bibliographie, nr. 155. Blz. 1-23 worden ingenomen door Vondel's gedicht, blz. 24-36 door ‘Sommiger gedichten voor en op Grol gemaeckt’. | |
[pagina 126]
| |
Klinckdicht.aant.Philips had korts ghedroomt, hy sou heel Holland dwingen,Ga naar voetnootvs. 1
En Zeeland op een' sprong: maer Henrick veel te gaeu,Ga naar voetnoot2
En 'tminste niet verschrickt voor Spaensche tigerklaeu,Ga naar voetnoot3
Bestond, met maght en moed, de stad van Grol t'omringen.Ga naar voetnoot4
5[regelnummer]
De posten inder ijl met dese tijding gingen
Na Spanjen: d'avondvorst riep eerst, dat luyd te blaeu:Ga naar voetnoot6
Maer seker onderricht, besweeck hy en werd flaeu,Ga naar voetnoot7
En sprack: verlies ick Grol, adieu mijn graefschap Lingen.
Terwijl was Spinola om geld belaên te hoof:Ga naar voetnoot9
10[regelnummer]
Hy leende't hier op borg, en daer op goed geloof;Ga naar voetnoot10
Maer al vergeefs helaes! hy bleef een ydel hoper:
Want doen Philippes socht na Phlippen in sijn' kas,Ga naar voetnoot12
Bevond hy dat sijn' munt van stof verandert was,
Het goud in lood verkeert, het silvergeld in koper.Ga naar voetnoot13-14
| |
[pagina 127]
| |
Aen de vrye Nederlanden.aant.Doen Cacus berghgedroght, en vee en menschenschaecker,
En boer en burgerplaegh, en vier en vonckenbraecker,
Voor Hercles voeten lagh, verwonnen in sijn' rots;
Liep al het Tybervolck den soon des Dondergods
5[regelnummer]
Met lofsang te ghemoet, en d'Aventijnsche landen
Hem eerden met autaer, en pleghtige offerhanden,
Met bekren, facklen, en ghewijden populier;Ga naar voetnootvs. 1-7
En prenten sijnen Naem, die Thebe maeckt so fier,Ga naar voetnoot8
Op goud en marmor niet alleen, maer in een harte
10[regelnummer]
Dat, vol erkentenis, den heyland hunner smarteGa naar voetnoot10
Tot aen de starren droegh: maer wat voor offerwijn
En eer bereyd uw' siel, ghy volcken die den Rijn,
En Wael, en Ysselstroom uwe ackeren siet schuuren?
Wat eere reedge toe, met alle uw' bondgebuuren,Ga naar voetnoot14
15[regelnummer]
Voor Welhems dappren soon, die heldere heldenbaeck?
Die 't land niet heeft gheveeght van ondier, reus, of draeck;Ga naar voetnoot16
Maer't landbederflijck Grol van 's Dwingelands besetting;Ga naar voetnoot17
Die beeck en beemden, met de giftige besmetting
Haers adems t'onbruyck maeckte, en doodlijck quijnen dee,Ga naar voetnoot19
20[regelnummer]
Op ackers en in steên, de menschen en het vee.
Komt heerlijckheen, verknocht met gravenbanden, myter,Ga naar voetnoot21
En Hartoghscepter, komt, ick heffe, met mijn' cyter,
Aldus de reyen aen, en ga de schaeren voor:
Volght hand aen hand, en gheeft myne oorloogsmaet ghehoor.Ga naar voetnoot24
| |
[pagina 128]
| |
I.V. Vondelens
| |
[pagina 129]
| |
En sorregen ontlast, mijn ruw gedicht hoort singen;Ga naar voetnoot18
Soo oordeel heusch van hem, die door uw' deughd gewinckt,Ga naar voetnoot19
20[regelnummer]
Geen' leydstar kent, als 't licht dat op uw' helmtop blinckt.Ga naar voetnoot20
De kansse (zedert dat de Witte bergh voor Prage
Verstreckte een treurtoonneel van Bemens nederlage,Ga naar voetnoot21-22
En dat de Bayervorst, uytvoerder vanden nood,Ga naar voetnoot23
Stads eene zyde won, doen d'andre zyde vlood)
25[regelnummer]
Scheen heel end' al ghekeert. de jongst gekroonde koning
Werd balling, met den hoofdhandhavren sijner krooning:Ga naar voetnoot26
En Gabor, die een' wijl 't Bucquoysche leger stuyt,Ga naar voetnoot27
Most Presburgh, en op 't lest gansch Hongaryen uyt.
De Vorsten vielen af, en soenden 's Keysers tooren:Ga naar voetnoot29
30[regelnummer]
Elck swoer by Ferdinand: de Palts die ging verlooren.Ga naar voetnoot30
De koning Christiaen hiel 't ros noch by den toom,Ga naar voetnoot31
En sloot Tilli den pas van Elve en Wezerstroom.Ga naar voetnoot32
Self Maurits sagh sijn' kroon ontluystert van twee steden;Ga naar voetnoot33
En, sweetende om 't ontset van d'een', was overleden;Ga naar voetnoot34
35[regelnummer]
Sijn' broeder ruymende in de lang bekleede plaets,Ga naar voetnoot35
Tot heyl der burgerye, en eere des soldaets.
Orangie was verheugd met desen nieuwen Heere:
En 't vrye Nederland, op sijn' ghevelde speere,Ga naar voetnoot38
En uytgetoge kling, het hoofd beurde in de lucht,
40[regelnummer]
En schepte nieuwen moed, in tegenspoeds gerucht.Ga naar voetnoot40
De princelijcke vrucht des huwelijcx, en 't slechtenGa naar voetnoot41
Der Oldenzeesche wal, na'et kloeck en manlijck vechten,
Sagh 't vaderland, vol hoops, ghelyck een voorspel aen,Ga naar voetnoot43
Dat alles onder hem ten besten sou vergaen.Ga naar voetnoot44
45[regelnummer]
'Twas duyster, en het hof na'et woelen overrompelt
Van vaeck, gerust lagh in vergetelheyd gedompelt;
| |
[pagina 130]
| |
En vee en vogel sweegh in't midden van den nacht;
Door eenen diepen slaep betoovert en verkracht:Ga naar voetnoot48
Wanneer Prins HENRICK docht, dat voor sijn' bedste nader
50[regelnummer]
En nader quam de geest van wylen sijnen Vader,
Met slependen gewade en tabberd van satyn:
Van wesen en gebaer, juyst in dien selven schijnGa naar voetnoot52
Men van hem tuyght, dat hy na'et jongste middagheten
Van sijnen disch opstond, en, sonder yets te weten
55[regelnummer]
Van laegen of bedrogh, trad buyten sijne sael.
Soon, sprack hy, waerde soon, verschrick niet voor mijn' tael.
Ick ben uw vader self: 'k ben Welhem, wiens gebeente
En asch noch waeckt om u, en over dees' gemeente:Ga naar voetnoot58
Schoon ofwe u sijn ontruckt door een' onrype dood;Ga naar voetnoot59
60[regelnummer]
Doen 't wondenbloed besprengde, in voesters lieven schoot,
Vw' teere onnooselheyd, hierinne noch geluckigh,Ga naar voetnoot61
Dat haer begrijp 't verlies niet kon bekennen druckigh.Ga naar voetnoot62
Wat leghtghe log en traegh, verslenst, en slap van moed,Ga naar voetnoot63
En druckt de pluymen, soon? die passen op den hoed.Ga naar voetnoot64
65[regelnummer]
Of seyde u oyt mijn' faem, of leerde u mijn' histori:
Dat ick dus heb geleyd de grondvest onser glori,Ga naar voetnoot66
Die sonder weerga bralt de gansche weereld door?Ga naar voetnoot67
Op op dan in't geweer, en volgh het heldenspoor
Van keys'ren, hartogen, van princen, en van graeven,
70[regelnummer]
Die alle uyt ons geslaght steyl na de starren draven.Ga naar voetnoot70
Of sluytghe vrede met den wreeden avondvorst?Ga naar voetnoot71
Soo spreeckt hy, en ruckt op vergramt sijn' bloote borst,
En toont het gaepen van een' eeuwig bloende wonde,
En dwijnt voor 't sluymeroogh in 't duyster, voor de sponde.Ga naar voetnoot74
75[regelnummer]
Maer 's Princen hevigheyd gaf voort den slaep de schop.Ga naar voetnoot75
Hy grypt na 's vaders schim, en vlieght vertoorent op,
En roept om wapenen, en daghvaert d'oorloogsbende.Ga naar voetnoot77
Sijn' gemaelin ontwaeckt, en't hof raeckt overende.Ga naar voetnoot78
Och, seydse, lief hoe is't? wat schiet u in den droom?Ga naar voetnoot79
80[regelnummer]
Wat spoock of u vervaert, die veyligh zyt van schroom?Ga naar voetnoot80
| |
[pagina 131]
| |
Geen edelmoedigh paerd sich tweemael en laet nopen,Ga naar voetnoot81
Soo doet geen heldenhart; dat alles voor sich open
En niets gesloten siet. vergeefs wort aenghesocht
Door staeten, hy die self belust is tot den toght.Ga naar voetnoot84
85[regelnummer]
Doch tot het Grolsch beleg wat traegh is te bewegen,Ga naar voetnoot85
Die wickt eer dat hy waeght. een' stercke stad gelegen
Vyf uuren van de grens, op 't vlack en ruyme, wienGa naar voetnoot87
Des vyands ruyters staen van allesins t'ontsien:
Daer 't swaer en kostlijck valt om voorraed te bekomen:Ga naar voetnoot89
90[regelnummer]
Daer nergens voordeel is van landweer of van stroomen:Ga naar voetnoot90
Dies sluyt hy 't ongeraen te wagen onsen staetGa naar voetnoot91
Om 't voordeel eener stadt: sijn' broeder quam te baetGa naar voetnoot92
Als hyse dwong, dat doen de Spaenjaerd had te stryenGa naar voetnoot93
Met Fransche dapperheên, en Turck in Hongaryen:
95[regelnummer]
Nu heeft de Vorst des Taegs op ons het oogh alleen.Ga naar voetnoot95
Self Maurits aengeport vond onlangs swaerigheênGa naar voetnoot96
In dees' belegering, en streeck hier over 't oordeel,Ga naar voetnoot97
Dat hy sijn erf Breda sou winnen met meer voordeel.Ga naar voetnoot98
Noch kan sich Welhems soon niet van ghebeên ontslaen:Ga naar voetnoot99
100[regelnummer]
Wie Grol tot scha gedijt die houden 'er op aen:Ga naar voetnoot100
Dat 's vyands krijgsvolck klaeght oproerigh om betaeling,Ga naar voetnoot101
En 't flaeu Madril meer tijds behoeft tot ademhaling:Ga naar voetnoot102
Dat, soo het brengen dar de benden in het veld,Ga naar voetnoot103
Elck muyten sal om 't seerst, om 't achterstalligh geld,
105[regelnummer]
'Theeft schijn van reên, doch 't kan de Vorst niet heel vernoegen,Ga naar voetnoot105
In 't overwegen, of de saecken av'rechts sloegenGa naar voetnoot106
Tot quetsing van het land: sy smeecken even graegh,Ga naar voetnoot107
En smijten end'lijck hem geseglijck over staegh.Ga naar voetnoot108
Flucx slaet de trommel, men bevracht platboômde ponten
110[regelnummer]
En schepen met geschut, met krijghtuygh, kruyt en lonten:
Men prest de ruytery en wagens over al,
| |
[pagina 132]
| |
En vlooten swanger van soldaten sonder tal.
Maes, Yssel, Wael, en Leck van witte seylen krielen:
De vlietgodinnen sijn verwondert om de kielen
115[regelnummer]
En 't grimmelende volck, en onderschooren 't vlot,Ga naar voetnoot115
En duwen 't tegens stroom; begunstigende 't lot
Dat hun te beurte viel, die voor de vryheyd stryen,
En witte vlieten, die geen' swarte Spanjaerds lyen.Ga naar voetnoot118
Een' schansse leydt'er op de drooghte, 's Graevenwaerd
120[regelnummer]
Gheheeten, daermen om van alle sijen vaert:
Hier vloeyt de Wael, en daer de Rijnstroom, neffens weyland
En ackers; en geklooft, bespoelt en schuurt het eyland,Ga naar voetnoot122
Daer Burgerhart wel eer, van koninglijcken struyck,Ga naar voetnoot123
Als hoofd van 't eedgespan, voor 't wettige gebruyck
125[regelnummer]
Des gouden vrydoms, Roome in haeren schild dorst vaeren;Ga naar voetnoot125
Gesterckt met wapens, moed, en soete en soute baeren.
Dees' vesting streckt nu 't hoofd, waer op, soo woest en wild,Ga naar voetnoot127
De Dwingeland van 't west sijn' dreygementen spilt,Ga naar voetnoot128
En schuymbeckt, knarssetand, met poffen blaesen snorcken,Ga naar voetnoot129
130[regelnummer]
Gelijck een everswijn, 't welck woed op boerevorckenGa naar voetnoot130
Gansch ydel en vergeefs; wanneer 't alom benart
Den jongsten moordsteeck krijght, en voelt de dood in't hart.
Hier was 't bestemde veld, daer 's Princen maght versaemde,Ga naar voetnoot133
Met allen nooddruft, die tot soo een' toght betaemde.Ga naar voetnoot134
135[regelnummer]
't Iaer neyghde sich ten oegst, de koorenayr die swol,Ga naar voetnoot135
Doen 't leger langs Brevoort trock schielijck op na Grol.
In Zutphens graeflyckheyd is dese stad gelegen,
Door Neerlands oorlogh in vermaertheyd opgestegen;
Om haer' gelegentheyd van Karel, d'eer van Gent,Ga naar voetnoot139
140[regelnummer]
Wel eertijds waerd geschat, voor uytheemsch dreygement
En inbreuck, op de grens tot beuckelaer te strecken.Ga naar voetnoot141
De Slinck aen d'eene sij' gaet kruyd en oever lecken,Ga naar voetnoot142
En dobbeleert de graft. ses bollewercken, hooghGa naar voetnoot143
En log van aerde, met een nimmer sluym'rend' oogh,
| |
[pagina 133]
| |
145[regelnummer]
Der vesten veyligheyd vertrout is te behoeden;
Gelyck deGa naar margenoot* walscherm grimt ten tijde van vermoeden.Ga naar voetnoot146
De Stadvooghd, wien de wacht en toesicht was belast,Ga naar voetnoot147
Vol achterdenckens, had sijne oversten te gast,Ga naar voetnoot148
En toefdese soo spa, dat ree de starren daelden.Ga naar voetnoot149
150[regelnummer]
De Rijnsche muscadel 't breyn geest gaf, daerse smaeldenGa naar voetnoot150
Op FREDERICK, noch jong in land en krygsbestier,
En die sich sengen sou quam hy te na by 't vier.
Om bet op eer en eed sijne hoplien te doen dencken,Ga naar voetnoot153
Deed Dulcken schuymens vol den grooten roomer schencken,Ga naar voetnoot154
155[regelnummer]
Die Bacchus op sijn' feest sou voegen, daer de hand
Eens kunstenaers op had, met stift van diamant,
De wapenen gesneên van all' de koningkrijcken,Ga naar voetnoot157
Daer in triomf Philips mede is ghewoon te prijcken:
Den schild van Portugal, Castiljen, en Leon,
160[regelnummer]
Siciljen, Murcia, Granade, en Arragon,
Met d'overige prael. Spitsbroeders wien de wallenGa naar voetnoot161
(Soo spreeckt hy ongedeckt, sij luystren met hun allen)Ga naar voetnoot162
Vertrout sijn, die wel eer graef Maurits niet en kon
Verovren, doen sijn moed besweeck voor Mondragon,
165[regelnummer]
Noch eens voor Spinola; ick maen uw' dapperhedenGa naar voetnoot165
Tot quyting uwer trou, want 't leyd my op de ledenGa naar voetnoot166
Dat Hollands leeu ons dreyght. sij morden met den mond,Ga naar voetnoot167
En wachten 't rustigh elck voor sich, wanneer terstondGa naar voetnoot168
De Faem hun tyding brengt, op 't gieren haerer pennen,Ga naar voetnoot169
170[regelnummer]
Hoe Staeten ruyters vast de stad met kracht berennen.Ga naar voetnoot170
De maeltijd is gesteurt, men scheydt'er, en elck pastGa naar voetnoot171
Te volgen, 'tgeen hem word van hoogere hand belast.
Doen nu het morgenrood, met toyen en blanckettenGa naar voetnoot173
Ophelderende, hun toont de vliegende kornetten,Ga naar voetnoot174
175[regelnummer]
En dat de wachter niet dan krijgh en oorlogh kraeyt,Ga naar voetnoot175
'Tontvouwen vendel flucx ter hooge vest afwaeyt:
De krijgsraed gaet belaên in arbeyd, om met eereGa naar voetnoot177
'Tbelegh te wederstaen, ten dienst van hunnen heere.
| |
[pagina 134]
| |
Maer 't volgsaem heyr genaeckt soo ras niet 'tvolck te paerd,
180[regelnummer]
Of op 's veldheeren woord soo steeckt de schup in d'aerd:
Men sterckt sich tegens ramp van binnen en van buyten:
Men ryght den ommekreyts met schanssen en reduyten:Ga naar voetnoot182
Al 't leger word in drie hoofdlegers afgesneên:Ga naar voetnoot183
Men sluyt d'omringde stad als met drie nieuwe steên.
185[regelnummer]
De Veldheer, Maerschalck Ernst, en d'Amirael der baerenGa naar voetnoot185
Elck hunnen oord hier op 't sorgvuldigste bewaeren.Ga naar voetnoot186
Gelijck d'ervarenheyd beschrijft den Russen beer,Ga naar voetnoot187
Die, siende te gemoet het strenge winterweer,
Niet sloft, maer van den nood een schrander overweger,Ga naar voetnoot189
190[regelnummer]
By tyde voorraed sleept van honigh in sijn leger:
Soo mede op 't overlegh des Princen nimmer moe,
Voert Zutphen dagh aen dagh hem allen nooddruft toe:
Het isser drock, de baen die roockt van wagenwielen:Ga naar voetnoot193
Dus sietmen in den herbst vernuftle mieren krielen,Ga naar voetnoot194
195[regelnummer]
Die 't versch geplondert graen opleggen onder 't dack:Ga naar voetnoot195
Men schroomt hier wind nocht weer, nocht regens ongemack,
Die heele dagen druypt, en 't spoor verdrenckt door 't lecken,
En 't hygend ros ten buyck in't slick verbied te trecken.Ga naar voetnoot198
De ruyters mylen verre in't ronde maeyen 't voêr,
200[regelnummer]
En segenen hun paerd door 'tvloecken van den boer.Ga naar voetnoot200
Waer dolheyds lemmer blinckt, daer moet 't ploegyser roestenGa naar voetnoot201
De landman bout en saeyt, de krygslie komen 't oesten.Ga naar voetnoot202
Maer d'Inquisiti barst terwijle dit gebeurt
Met kracht ten afgrond uyt, daer 't aerdrijck voor haer scheurt,Ga naar voetnoot203-204
205[regelnummer]
'Twanschapenste gedroght, geen' duyvels uytgesondert,Ga naar voetnoot205
Geweckt door 't grof geschut daer FREDERICK me dondert:
Sij komt in onsen nacht, uyt d'eeuwge duisternis
('Thayr rijst te bergh, my gruwt) soo gruwelijck als s'is,
De vierde suster van de doodse Rasernyen,Ga naar voetnoot209
210[regelnummer]
Die swanger gaet van moord, en snoodste schelmeryen:
| |
[pagina 135]
| |
Gifmengster, stokebrand, die strick en stroppen draeyt:Ga naar voetnoot211
Bloedvrienden ophist, krijgh en vyandschappen saeyt,Ga naar voetnoot212
Onnoosle brandmerckt, en verheerlijckt den verrader.Ga naar voetnoot213
De susters haeten haer; self Luycifer de vader
215[regelnummer]
Begrimtse van ter sij': op 't backes kleeft een' korst
Van etter en vuyl bloed: de pruyck is vuyl bemorstGa naar voetnoot216
Van swarte slangen, die vocht uytslaen en beschimmelen;
Men hoortse biesen, en men sietse yslijck grimmelen:Ga naar voetnoot218
Een moorshuyd levend afgestroopt haer' middel kleed:
220[regelnummer]
Een wolfs en beereklaeu druckt d'aerde, waerse treed:
De vuysten klaeuwen sijn in bloed geverwt; soo vatse
Een' menschenongeltoorts al brandend: sij bekladse,Ga naar voetnoot222
Sij sweytse gins en hier, het vet bedruypt het stof:Ga naar voetnoot223
Ontsinnigh staptse soo na Brussel in het hof.Ga naar voetnoot224
225[regelnummer]
D'Albaensche Kardinael Toledo, min geslepen
Op 't kerckelijck, maer bet op weereldlijcke greepen,Ga naar voetnoot225-226
Hier droomde onrustigh dat, daer d'avondstar opklaert,Ga naar voetnoot227
De goude en silvere eeu in koper was veraerd:Ga naar voetnoot228
Dat Phlippes, uytgeput door woeckeraers en paepenGa naar voetnoot229
230[regelnummer]
En oorlogen, het goud om geld benood most schraepenGa naar voetnoot230
Van sijnen scepterstock, en 't dierbaerst van de kroon
Te pande setten, en met bedelschat sijn' troonGa naar voetnoot232
In Neerland stutten, daer hy ruyters nocht soldaeten
Moght bruycken, tegens 't heyr der t'saemgespanne Staeten;Ga naar voetnoot234
235[regelnummer]
Beducht voor muyten en gestijft met luttel moeds.
In desen droom verschijnt die gruwel voor sijn' koets:Ga naar voetnoot236
Hy sietse in't end, en spreeckt dus tot haere ongenade:Ga naar voetnoot237
Wel kettervlegel wel, ghy komt verwacht, maer spade,Ga naar voetnoot238
Monarchenpyler, slot en sorgh van't heylighdom,Ga naar voetnoot239
240[regelnummer]
'Tis tyd en meer dan tijd, eer 'tword onveyligh, om
| |
[pagina 136]
| |
T'ontwaecken in den nood. de graeven van Nassouwen
Te velde ons daegen met vlambraeckende kartouwen:Ga naar voetnoot242
Op Henricx harnasch barst d'alsloopende Fortuyn,Ga naar voetnoot243
Als siedend zeeschuym breeckt op steenrots en op duyn:
245[regelnummer]
Wy suffen, en hy sweyt den schitterenden degen,Ga naar voetnoot245
En houd de stad van Grol, in 's konings spijt, belegen:Ga naar voetnoot246
Men troost ons post aen post op't geld van Genua:Ga naar voetnoot247
'Tverlangen d'uuren reckt, en och, wat volght 'er na?Ga naar voetnoot248
Zy antwoord: trouste soon van't fier ghemytert Roome,
250[regelnummer]
En prat gekroont Madril, steeds overwellekoomeGa naar voetnoot250
By Phlippes en Vrbaen, ghy draeght met my den lastGa naar voetnoot251
Van't scheldende ongeduld, dat door dit marren wast:Ga naar voetnoot252
'K heb lang de tijding wech: op sacht gepluymde beddenGa naar voetnoot253
Nocht gulde ledekant is onse saeck te redden
255[regelnummer]
Met ydle suffery; van elders wacht geen geld,Ga naar voetnoot255
Maer tegens Neerlands maght de Nederlanden stelt
In overwight, op op, de benden help aen't steygeren,Ga naar voetnoot256-257Ga naar voetnoot257
Schaf middelen door dwang, en strafse die het weygeren:Ga naar voetnoot258
Men vorder tot ontset het heyr in volle krits:Ga naar voetnoot259
260[regelnummer]
Aenvoerster sal ick sijn, en woeden voor in't spits.Ga naar voetnoot260
Vyt had sij, en verstack sich voorts in't schemerdoncker.Ga naar voetnoot261
De Kardinael rijst op, en noch by stargefloncker
Graef Henderick, d'Infante, en Spinola vergaert,
En sijn' bekomring hun op dese wijs verklaert:
265[regelnummer]
Indien 't voornemen is den toom te laeten glyen,
En Hollands landvooghd, 't hoofd van alle ketteryen
En t'saemenrottingen, te kranssen met dese eer,
Dat hy vermeester, door gebreck van tegenweer,
Ons' dier verworve grens, en allersterckste steden,
270[regelnummer]
Soo heeft Bourgonjen schier eene eeu te lang gestreden:
Men draegh hem liever op 't gespouwen Nederland,Ga naar voetnoot271
Eer hy een stuck geschuts voor slot of vesting plant;
Eer hy weêr 't platte land om Brussel blaecke en brande;
| |
[pagina 137]
| |
Soo pronckt hy met min roems, en ons beklad min schande:Ga naar voetnoot274
275[regelnummer]
Maer sijtghe eenmoedigh tot het tegendeel gesint,Ga naar voetnoot275
En 't lesschen deser vlamme, eer sij meer krachts gewint,Ga naar voetnoot276
En slaet in Vlaenderens en Brabants hooge daecken;
Soo red sijn' Majesteyt in dit verloop der saecken:
Perst boer en edelman en burger, dat elck schafGa naar voetnoot279
280[regelnummer]
Hetgeen de nood vereyscht, op peen van hooghste straf.Ga naar voetnoot280
Hier tegens de Marquis: 't valt lichter aen te raedenGa naar voetnoot281
Dan uyt te voeren, en op 's vollecx neck te laeden
Een' last te lastigh voor hun rammelend gebeent,Ga naar voetnoot283
En dien de geestlijckheyd noyt dulde: de gemeentGa naar voetnoot284
285[regelnummer]
Heeft u te dancken, dat de dorpen staen verlaeten,
De beste steden doods, daer 't gras begroeyt de straeten:
Dit wintghe, wanghe blaest den katholycken vorstGa naar voetnoot287
Soo reuckeloos in't oor, dat hy den handel schorst,Ga naar voetnoot288
De stroomen sluyt, en uw gesegh soo veel doet gelden,Ga naar voetnoot289
290[regelnummer]
Datwe all' met ondanck ons vergeefs daer tegens stelden:Ga naar voetnoot290
Soo woudghe'r oock me door (want eer en was geen' rust)Ga naar voetnoot291
Doen 't leger over ys besloegh de Veluwkust;Ga naar voetnoot292
Doen staecktghe na het hart van Hollands fieren leeu al,
En Aernhem kreegh een' bres van uw' gewrongen sneeubal.Ga naar voetnoot294
295[regelnummer]
De Berghsche graef die loegh, soo kittelde hem 't verwijt:Ga naar voetnoot295
Dies 't Spaensch gemoed te meer, door d'Italiaensche spijt,Ga naar voetnoot296
Tot barstens toe verkropt, werp voncken op door d'oogen;Ga naar voetnoot297
En had d'Aertshartogin niet tusschen tween gevlogen,Ga naar voetnoot298
De Genuees waar ree geteeckent met der vuyst;Ga naar voetnoot299
300[regelnummer]
Want paepenyver is in't raedslaen onbesuyst:Ga naar voetnoot300
Maer 't slaen gemist, ontbrack 't den wraeclust aen geen vloecken:Ga naar voetnoot301
Dat hy haere hoogheyd na haer aensicht wist te doecken:Ga naar voetnoot302
Dat d'oorloogskosten verre opwoegen sijn' tropheen:Ga naar voetnoot303
Dat hy een vreemdling was in Spanjen, die alleen
| |
[pagina 138]
| |
305[regelnummer]
Sijn eer bevordrend dar den ingeboren tergen,Ga naar voetnoot305
Een bloodaerd, onlangs noch met schand gejaeght van Bergen,
En duysend dingen meer van diergelycke stof.
Vrou Isabel hier op: genoegh, dit luyd te grof,Ga naar voetnoot308
De tijd wat anders eyscht als lasteren en kyven,
310[regelnummer]
Munt salmen slaen, en 't volck betaelt het heyr beschrijven:Ga naar voetnoot310
Maer wie van beyden voert 't gelichte krijghsvolck aen?
Ambrosius, die, daer hy sich mistrout te gaen,Ga naar voetnoot312
Graef Henrick gaerne send, op mislijckheyd van hopen,Ga naar voetnoot313
Schoof desen last op hem, die sich misschien liet nopenGa naar voetnoot314
315[regelnummer]
Door eeuwigh wrockend leet, ontfangen t' Erkelens;Ga naar voetnoot315
Of hy 't den Prins weer moght inschencken na sijn' wensch.Ga naar voetnoot316
Maer eer Castiljen deed de ruyterbenden draeven,
Lagh ondertusschen 't heyr der Staeten vast begraeven,Ga naar voetnoot318
En 't werck, dat onlangs noch ontworpen was en leegh,Ga naar voetnoot319
320[regelnummer]
In't kort tot het besteck van sijn' volmaecktheyd steegh:Ga naar voetnoot320
Gelijck het beerjong ruw geworpen, door 't gekoesterGa naar voetnoot321
En 't licken, sijn' gestalt allencx toont aen sijn voester:
Het maecxsel doet sich op door ommetreck der leên:Ga naar voetnoot323
Nu kan men kop en rug en pooten onderscheên.
325[regelnummer]
'Twiskunstige vernuft des wackren legerbouwers
Den Prins tot roem dijt, in't verwondren des beschouwers;Ga naar voetnoot326
Die nauwelijcx gelooft 't geen hy met oogen siet,
'T geweld dat soo geswint is opgehaelt uyt niet.Ga naar voetnoot328
Van buyten wel versorgt had eerst de stad te lyen,Ga naar voetnoot329
330[regelnummer]
Die op drie oorden werd genaeckt met gaelderyen,Ga naar voetnoot330
En fel gemorselt met kartouwen en mortiers.Ga naar voetnoot331
Prins HENRICK schijnt een God in't blixemen des viers,
Die uyt den hoogen woed, tot heyl der heeren Staeten,
Met donderklooten, en bars barstende granaeten,Ga naar voetnoot334
335[regelnummer]
Op poort, op toorenspits, en burgerhuysen, selfGa naar voetnoot335
Op 't heyligh kloosterdack, en kerckelijck gewelf;
| |
[pagina 139]
| |
Dat honden jancken en half doode menschen huylen,
En sich versteken bang in kelders en in kuylen:
Gelijck wanneer Iupijn in't droefste van den nacht,Ga naar voetnoot339
340[regelnummer]
Slaghregenwolcken breeckt, en wringt met volle kracht,
Op wederspannigh volck en hemelhooge sloten,Ga naar voetnoot341
Den schitterenden gloed; waer van met verw verschotenGa naar voetnoot342
Het aerdrijck ziddert, en onsteltheyd maeckt gedweeGa naar voetnoot343
En t' effens krimpen doet de sondaers en het vee.Ga naar voetnoot344
345[regelnummer]
De Vader beuckt en breeckt bergtoppen, langs hoe grammer,Ga naar voetnoot345
En waer de brand opgaet, daer stijght tot hem het jammer.
De walscherm wil vergeefs het dempen van de grachtGa naar voetnoot347
Beletten, 'twerreck spoeyt, al schietmen dagh en nacht.
De Veldheer is soldaet, hy onderkruypt de wallen,Ga naar voetnoot349
350[regelnummer]
Daer in de gaeldery de dooden om hem vallen;
En ruyter daer musket noch slang sijn' moed vervaert,Ga naar voetnoot351
Schoon kloot en koegel huylt van onder 't briesschend paerd,
Of snort hem over 't hoofd: hy dar de buyen doorstaen.
De krijgslie volgen braefst, daer brave vorsten voorgaen.Ga naar voetnoot354
355[regelnummer]
Ten lesten all' de maght des Ibers, opgeprestGa naar voetnoot355
Van over Maes en Rijn, na'et Zutphensche gewest,
Komt legren in't gesicht van 's Princen legertenten:
Men sey graef Henrick had, met dolle dreygementen,
Gesworen voor 't autaer, daer hy den offer at,Ga naar voetnoot359
360[regelnummer]
T'ontsetten door sijn' deughd d'omringde koningsstad,Ga naar voetnoot360
Al sou sijn graeuwe kop, van't lijf gekloncken, springenGa naar voetnoot361
Fel over 't schittren heen der bloedverwantsche klingen.Ga naar voetnoot362
Met hem swoer 't Iersche bloed ons' neerlaegh voor altoos,Ga naar voetnoot363
En wat verbasterd is van Lelie en van Roos:Ga naar voetnoot364
365[regelnummer]
Het Lotharinger volck, besloten van drie vlieten,Ga naar voetnoot365
En die tot laevenis het Rijnsche vocht genieten:Ga naar voetnoot366
De Zwitserlandsche bund, die 't Spaensche vendel swaeyt,Ga naar voetnoot367
En tegens ons gekant, met breede swaerden maeyt:
En watter word bespoelt van Arno, van den Tiber:
370[regelnummer]
De bitse Bourgonjon, met den gebraden Iber:Ga naar voetnoot370
| |
[pagina 140]
| |
De krabbende Krabat, voor duyvel uytgepickt,Ga naar voetnoot371
Wiens scharpe sabel hackt, wiens naere kreet verschrickt:Ga naar voetnoot372
De Gulicker die fier en trots sit in den sadel,
En meer op vroomheyd stoft, als onverdienden adel:Ga naar voetnoot374
375[regelnummer]
En die uyt Napels, mild van tong en vreck van hart,
Ons vloecken, neffens den meyneedigen Lombard.Ga naar voetnoot376
De Prins heeft op de komst des Graeven niet geslaepen,
Maer waeckte nacht op nacht, en hiel sich staegh in wapen:
Self ging hy ronde doen, en lager als sijn staet,
380[regelnummer]
Op sijne beurten sliep gelijck een slecht soldaet:
En Venus morgenstar, uyt 's hemels heldre plecken,
Met lust, by trommelslagh, den krijgsheld af sagh trecken,
Wanneer 't herboren licht bestreeck der bergen kruyn:
Daer sat hy rustigh op sijn' Amsterdamschen ruyn,Ga naar voetnoot384
385[regelnummer]
Een klepper, nimmer moe van briesschen steygren krabbelen,
En afgerecht, om met 't hoefyser fel te grabbelenGa naar voetnoot386
In Spaensche troepen, daer hy schrick en ruymte maeckt;Ga naar voetnoot387
Wanneer sijn meester, nu op 't strengste aen't woen geraeckt,
Pistolen los druckt, daer musket trompet nocht trommelGa naar voetnoot389
390[regelnummer]
Na wetten luystert, in het midden van't gedrommelGa naar voetnoot390
Der duysenden, bestuwt van graeffelijcken krits,Ga naar voetnoot391
Al edel Nassaus bloed; van 's legers wachter WitzGa naar voetnoot392
Des Vorsten oogh en hand, die staet na d'oude prijsen:Ga naar voetnoot393
Grenu, die t'Ysendijck gansch Vlaenderen doet ysen:
395[regelnummer]
Van Lokren, die besorgt het tuygh des blixemspels:Ga naar voetnoot395
En voorts van Fransche, Britsche, en Schotsche kolonels;
All' borsten afgerecht op het slaghordensloopen,Ga naar voetnoot397
Op Amirantenjaght, op 't Donnenharnaschstroopen.Ga naar voetnoot398
Ick sieder Schmelsing woên, des krijgsraeds tong en pit,Ga naar voetnoot399
400[regelnummer]
En Staeckenbroeck den toom, en Styrum het gebit,
En Bacx der ruytren spoor: Fama met Brederode,
Candale en Courtomé, met Harwood, nimmer bloode,
En Hauterive met sijn' macker Chastillon,
En Veer, der Britten helm, beschittert van de son:
| |
[pagina 141]
| |
405[regelnummer]
Brock, Cissel, Hendersum, die lof voor leven kiesen,
En Eusum, Eisinga, beyde oorloogsvierge Vriesen.
Hier onder munt hy uyt met Errenst Cazimir,
Wan d'een voeght sijn' kornet by 's anderen banier,Ga naar voetnoot408
Als waer een tweede Mars ten sadel uytgewossen,Ga naar voetnoot409
410[regelnummer]
Met harrenasch en helm, beswaeyt van vederbossen:
En twijffeltghe wie 't is, in't kluwenen van't stof,Ga naar voetnoot411
En midden in't gewoel, die van Bourgonjens hof
Gevreest word; merckt hem aen't veldteecken van oranjen,Ga naar voetnoot413
Geciert met gouden kant, en blaeuwe en silvre frangien;
415[regelnummer]
Dat 's FREDRICK HENRICK self, der vromen burgh en wijckGa naar voetnoot415
Die noch om 's grootvaers bloed, wrockt tegens Oostenrijck,Ga naar voetnoot416
En om sijn vaders moord op Spanjen is gebeten;
Beschermheer van 's lands recht, en 't ongekreuckt geweten.
Na dat de Bergsche graef nu Lingen heeft voorsien,Ga naar voetnoot419
420[regelnummer]
Hy 't Staetenleger met sijn leger komt bespien,
En tracht vergeefs om ons den toevoer te beletten;
Mids 's Princen toeversicht doet Lochem sterck besetten;Ga naar voetnoot422
Dies van de Borckel hy sich nederslaet in't oost
Der stad, daer Cazimir sijn' wapens is getroost;Ga naar voetnoot424
425[regelnummer]
En waermen vreest voor nood, daer spoeyt sich d'arbeyd dapper:Ga naar voetnoot425
Men delft en schanst, en set sich op sijn' aenkomst schrapper.Ga naar voetnoot426
Daer grimmen tegens een twee helden onser eeu,Ga naar voetnoot427
Als oude tiger grimt op jeughdelijcken leeu;
Wiens voordeel hy benijd, en heeft sijn' toorn geslepen,Ga naar voetnoot429
430[regelnummer]
En scharp gebit gewet, om 's vyands opgegrepen,Ga naar voetnoot430
En versch bebloeden roof, uyt klem van krommen klaeuGa naar voetnoot431
Te rucken met geweld: nu swelt hy paers, nu blaeu
Van gramschap; maer de staert des leeus begint te krullen,
De maen te rysen, en de muyl heel naer te brullen,Ga naar voetnoot434
435[regelnummer]
Van uyt den schuylhoeck, daer hy 's tigers aenval wacht.
Soo grimde Amilcars soon op d'onverschrocke maghtGa naar voetnoot436
Van Scipio; die om Carthago te beleggenGa naar voetnoot437
Wel d'Africanen door d'Europers dar ontseggen,Ga naar voetnoot438
| |
[pagina 142]
| |
En na een' swaren slagh, hem ruymen doet de stad,
440[regelnummer]
Die Roome in sijn gemoed noch korts verslonden had.Ga naar voetnoot440
Een eycken bosch, gemengt met populier en elsen,
Streckt legerwaert, waer in de Satyrs, met omhelsenGa naar voetnoot442
En snoepen besigh, sich versteken voor het licht,Ga naar voetnoot443
Min schoon voor hun als schaemt, die bloost in't aengesichtGa naar voetnoot444
445[regelnummer]
Der teere jonffren; die beknelt op 't onversiensteGa naar voetnoot445
Met traenen lyen, dat de Minne na verdienste,Ga naar voetnoot446
Haer' fiere spytigheen, den minnaers dick' betoont,Ga naar voetnoot447
Nu door verkrachten met een' lompen bocxvoet loont;Ga naar voetnoot448
Wiens adems stanck, wiens kin te scharp en borstelhayrigh,
450[regelnummer]
Haer handelt t'onbeschoft, te ruw en onmewaerigh.Ga naar voetnoot450
Dit woud was van den Graef verkoren tot een' laegh,Ga naar voetnoot451
Om den belegeraer, als met een' storremvlaegh,
Van hier op 't onvermoedst by doncker aen te rannen;Ga naar voetnoot453
En 't scheen als of de nacht was met hem aengespannen,Ga naar voetnoot454
455[regelnummer]
Op dat hy hebben moght in't vechten betre kans;
Vermids de maen ging schuyl, en alle starreglans
Gedooft was in haer kleed, en 't windeken de looverenGa naar voetnoot457
En bladen ruysschen dede, om beter te betooverenGa naar voetnoot458
Het opgesteken oor der schildwacht, op de puntGa naar voetnoot459
460[regelnummer]
Van 's legers hoorne, daer 't de list op heeft gemunt.Ga naar voetnoot460
Met dobble schaduw dan bedeckt daer aen komt ylen
De vyand, en bekruypt met schuppen spaên en bylen
Den legerwal, en ruckt de palissaden uyt,
En wacker hacktse om verr': mèt slaet de wacht geluyd,
465[regelnummer]
En schiet en weckt alarm. een deel der sloffe knechten,Ga naar voetnoot465
Dit perreck toevertrout, noch ongereed tot vechten,Ga naar voetnoot466
Van vaeck beschoten, en door 't waecken afgeslooft,Ga naar voetnoot467
'T gevaer komt wecken eer het yemand schier gelooft:
De wackerste en de flucxste al verr' sijn in getal min,Ga naar voetnoot469
470[regelnummer]
En staen soo haest niet schrap, de Spanjaerd heeft de wal in,Ga naar voetnoot470
En geeft van boven vier op d'onse by de gis.Ga naar voetnoot471
| |
[pagina 143]
| |
Schichtige vlam op vlam klieft dicke duysternis,
Met ysselijck gedreun van dreunende musketten,
Vermengt met veldgeschrey, gevolleght van trompetten
475[regelnummer]
En trommels, dat selfs moed in bloode borsten send:
Soo jaeght een oogenblick al 't leger overend.Ga naar voetnoot476
De Schotten in den oord van Errenst, juyst in 't trecken,
Om op d'alarremplaets hunn' waecke te volstrecken,Ga naar voetnoot478
Op 't princelijck bevel, vernemende den nood,
480[regelnummer]
Voort vliegen derwaert aen, en tarten selfs de dood.
De dolheyd woed om 't felst, en hier in 't eerst te konnenGa naar voetnoot481
Den aenval wederstaen, is half de strijd gewonnen.
Een vendrigh, om den staet te redden in gevaer,
Die Samsons kracht noch voert in 't grijse en silvren hayr,
485[regelnummer]
Tot Schotlands eeuwige eer, met klem van duym en vingeren
Beknelt de princevaen, en derfse rustigh slingerenGa naar voetnoot486
Tot over s'vyands hoofd, die naer hem steeckt en schiet:
Hy hoort de kogels wel, maer hy en vruchtse niet,Ga naar voetnoot488
Of min als leeuwenmoed 't gehuyl der wreede wolven;
490[regelnummer]
En houd hier stal, gelijck een' steenrots, tegens golvenGa naar voetnoot490
En storremwinden opgewassen hecht en vast,
Op 't bulderen der zee nocht drift nocht donder past.Ga naar voetnoot492
Een Bourgonjon van spijt schier bijt sijne eyge lip af:
Sijn' vuyst in 't vendel vlieght, maer scheurt 'er slechs een' slip af.
495[regelnummer]
De Busseschieter van graef Errensts halve maenGa naar voetnoot495
Ontwaeckt terwijl, en steeckt het logge koper aen;
Wiens buyck beswangert van salpeter, ysers, looden,
Baert blixems, donders, dreun, aerdbevingen, en dooden.
Geen AEtna, die den halfgebranden reuse parst,Ga naar voetnoot499
500[regelnummer]
Met meer geschals en slaghs en tiers en onweers barst,Ga naar voetnoot500
En braeckt in d'ope lucht vier vlammen roock en voncken;
En tot vergrooting van sijne holen en speloncken,
Steenrotsen afgeruckt van rotsen met geweld
Ten Hemel wentelt, die de gloed tot assche smelt:
505[regelnummer]
Geheel Trinacrien van schrick gedoodverwt davert.Ga naar voetnoot505
Self Iupiter die vraeght, wat aerdsch gebroed weer klavertGa naar voetnoot506
Ten berreghstapel op, door blixemsucht vervoert,Ga naar voetnoot507
| |
[pagina 144]
| |
Soo dick' Enceladus sijn' loove lenden roert.Ga naar voetnoot508
Des legers hoorne woed gelijck de stier te Londen;
510[regelnummer]
Die nu den aenval der op hem geschonnene hondenGa naar voetnoot510
Op 't spits der hoornen vangt, en luchtich opwaert licht,
Soo datse al janckende, door eygen lijfs ghewight,
In't nederboffen, rugh en neck en beenen breecken.Ga naar voetnoot513
Mars woelt hier in sijn' Oogst, met houwen schieten steecken;Ga naar voetnoot514
515[regelnummer]
De levende vervult al steeds des dooden plaets:Ga naar voetnoot515
De vyand storremt fel, al is't met luttel baets:
En langs hoe min; vermids door 't Princelijck beschickenGa naar voetnoot517
Ons krijgslie langs hoe meer door bystand sich verdicken:
Ghelijckmen daer de vloed felst aenslaet swaerder dijckt.
520[regelnummer]
Nu groeyt Prins HENRICX hart, Graef Henricx moed beswijct,
En aerselt boschwaert in, tot dat hy met sijn' krijgsraedGa naar voetnoot521
Houd stal, daer 't woud een' ruymte omgroeyt met ruygte en rijs laet,
Die als een schoutoonneel besloten in de blaên,Ga naar voetnoot523
By naere schemering, ten zuyden in een' laen
525[regelnummer]
Of dreve, wiens geboomt geplant staende op drie ryen,
'T oog met een vry gesicht laet weyen van ter sijen:
Van waer sij onvermoed (hier wesende versaemt,
Op 't raedslot van 't geen voort hunn' dapperheên betaemt)Ga naar voetnoot527-528
Een overyslijck spoock recht op hen aen sien stappen;
530[regelnummer]
Is 't in't verschiet geen droes, soo sijn 't sijn' eygenschappen,Ga naar voetnoot530
Die yemand hem ontleende, om uyt te gaen voor mom.Ga naar voetnoot531
Elck veynst sijn' vrees, elck gaept, al t'saemen sijnse stom,Ga naar voetnoot532
Verwondert watter naeckt tot Gods of menschen lachter.Ga naar voetnoot533
Een' fackel sparckt van voor, en worpt haer' schaduwe achterGa naar voetnoot534
535[regelnummer]
Het gruwelbeeld; en eer de twijffel yets besluyt
Soo nadert het, en 't komt op d'Inquisiti uyt;Ga naar voetnoot536
Die volgens haer' beloft, om 't krijgsvolck aen te hissen,
Rampsaligh hollen loopt door droeve duysternissen:Ga naar voetnoot538
In't midden houdse stal, elck bid haer' godheyd aen,
540[regelnummer]
Wiens keel, een' grove klock, aldus begint te slaen:Ga naar voetnoot540
Hy weeft voor God en ons een' ydele verschooning,Ga naar voetnoot541
Die waent, men hebbe sich voor godsdienst en den Koning
Gequeten; neen gewis, wat meer word hier vereyscht:
| |
[pagina 145]
| |
Men is, doen 't stormen was op 't schoonste, weer gedeyst,Ga naar voetnoot544
545[regelnummer]
En laet de stad in nood, gelijck haer' toorenvierenGa naar voetnoot545
Getuygen; en ghy sult de kettersche banieren
Eer lang ter poorten in sien trecken, soo't ontset
'T belegen krijgsvolck in verlegenheyd niet red:Ga naar voetnoot548
Weshalleven ick u vermaen, mijn' lieve soonen,
550[regelnummer]
Aen Roomsche myters, en aen Katholijcke kroonen
Verbonden door geloof, en dier gesworen eed,
Dat ghy u selve niet soo schandelijck vergeet.
'T verjaert op huyden, dat die hemelcier Marye,Ga naar voetnoot553
Die saelge moedermaeghd trad in haere heerschappye,
555[regelnummer]
Daer sij met son en maen sneeusuyvre soolen schraeght,Ga naar voetnoot555
En Gode en Godes soone en Engelen behaeght,
Van derwaert sal sij ons den zegepalm door bidden
Verwerven van haer kind, en stercken ons in't midden
Van allerley gevaer, dus geeft mijn woord gehoor,
560[regelnummer]
En ran den vyand aen met yver, dat 's u voor.Ga naar voetnoot560
Soo sprackse, en vloogh voor uyt: en teffens all' de slangen,
Die om haer hoofd beswalckt door een geslingert hangen,Ga naar voetnoot562
Sich rechten overend, en piepen, en de suchtGa naar voetnoot563
Van't doodelijck vergif vergiftight all' de lucht.
565[regelnummer]
Heer schut die Duyvelin! de pruyck lijckt een verbolgenGa naar voetnoot565
En yslijck brullend meyr: all' d'overste die volgenGa naar voetnoot566
Hunn' leydsvrou, die de voorst beklimt den legerwal,Ga naar voetnoot567
En geeft een' schreeu' op, dat de duyvels voort geschalGa naar voetnoot568
Tot in den laeghsten boôm des afgronds sich ontsetten,Ga naar voetnoot569
570[regelnummer]
En die 't geluyd verdooft van tromm'len en trompetten:
Al brandend smacktse soo haer' fackel in den troep
Der vyanden, en steeckt met overwinningroep
Een heldenhart tot in den boesem der soldaeten.
Hier vechtmen hand aen hand. de moord is uytgelaeten.Ga naar voetnoot574
575[regelnummer]
De loopgraefwachters sien den oord van Cazimir
Gelijck in lichten brand, en golvend swavelvier:
Sy twijfflen of de slaep 's volcx kracht en sin betoovert,
Waer door de vyand ons te lichter hebb' verovert,
En branden algelijck te streven derwaert aen;Ga naar voetnoot579
| |
[pagina 146]
| |
580[regelnummer]
Dat naulijcx d'overste dien yver wederstaen,Ga naar voetnoot580
Om 't ampt hun opgeleyd, hen trou te doen bekleeden.Ga naar voetnoot581
De stad leyd op haer' luym met waecken en gebeden;Ga naar voetnoot582
En wenscht vast, dat de schaer der vyanden doorboort,Ga naar voetnoot583
Sy haer' verlosser magh, door bly opgaende poort,Ga naar voetnoot584
585[regelnummer]
Onthaelen met triomf, langs overslaende brugge,Ga naar voetnoot585
En den belegeraer, op omgekeerden rugge,Ga naar voetnoot586
In aftoght lachen uyt, met spot en schimpgekrijsch;
Gelijckse ons eertijds, al verbaest voor den Marquijs,Ga naar voetnoot588
Opbreecken sagh en vlien van zegerijcke vesten,
590[regelnummer]
Doen soetelaer en tros den roof gedé ten besten.Ga naar voetnoot590
O bystersinnige hoop die in uw' sinnen viel!Ga naar voetnoot591
Wanneer prins HENRICK wijckt, soo sal hy met sijn' siel
En leven wijcken, door het sissen der quetsuuren,Ga naar voetnoot593
Van koegel kling of spies ontfangen voor stads muuren,
595[regelnummer]
En dese schandvlack reyn afwisschen met sijn bloed:
Heyduck, Krabat, nocht spoock nocht Spaenjaerd sal den moedGa naar voetnoot596
Van Hollands fieren Leeu verslenssen sien nocht flaeuwen,Ga naar voetnoot597
Soo lang hy nagels rept aen sijn' scheursiecke klaeuwen,
En tanden in den muyl, van bloed begaet van ouds.Ga naar voetnoot599
600[regelnummer]
Castiljen stoft te prat en ydel op veel goudsGa naar voetnoot600
En silvers; oorloogsdeughd kan dwingelanden dwingen.Ga naar voetnoot601
Tyran laet Potozij, en alle uw' mijnen springen,Ga naar voetnoot602
En set uw' schatten vry al t'effens in de schael;Ga naar voetnoot603
De deughd veel swaerder weeght dan 't wightighste metael,
605[regelnummer]
En hebtghe 't noyt gelooft, nu geeftse het u te voelen;
Daer vast op moordgeschrey, op klincken en krioelen,Ga naar voetnoot606
Op ysren, staelen, loôn, en kopren harnaschklanck,
Belloon haer' krijgslie voert ten reye sonder dwanck.Ga naar voetnoot608
De vuysten sijn verwart, wie sal de tweedraght temmen?
610[regelnummer]
'T vergoten bloed dat sist en schuymt, en wil niet stremmen.
Dees heeft nu kans, nu die, nu kentmen naulijcx 't scheel.Ga naar voetnoot611
| |
[pagina 147]
| |
D'aenvoerster endelijck, met schorre en heesche keel,
Haer' troepen maent te rugh, die al te noode wijcken,
En sleepen wagens me verlaên met versche lijcken.Ga naar voetnoot614
615[regelnummer]
Prins HENDERICX trompet Graef Henrick schenct 't geley,Ga naar voetnoot615
En nood hem soo 't hem lust ten derdemael ten rey.
Hy komt den naesten nacht: de Veldheer sietmen rucken
In ernst na Errensts oord, met acht metaelen stucken,Ga naar voetnoot618
Met soo veel' wagenen van kruyd en lood vermast,Ga naar voetnoot619
620[regelnummer]
En duysend muskettiers tot welkomst van sijn' gast;Ga naar voetnoot620
Die walleght van 't bancket, en om ons te doen schroomen,Ga naar voetnoot621
Hangt lonten op een rye al brandend in de boomen,
Recht of hy quam soo breed en weyts aentrecken; dochGa naar voetnoot623
Flucx mercktmen, en belacht 't gevonden krijgsbedrogh.
625[regelnummer]
De Satyrs al verlieft nieusgierigh 't lontvyer kussen,Ga naar voetnoot625
En sengen baerd en kin, in ste van brand te blussen,Ga naar voetnoot626
En vlieden janckend weer van pijne boschwaert in:
Hoe kort volgt smart den lust van reuckeloose min.
De Britsche gaeldery raeckt nu de punt van 't bolwerck.Ga naar voetnoot629
630[regelnummer]
Men mijnt van wedersijds, men wroet gelijck de mol sterck.Ga naar voetnoot630
De walscherm springt in't end, door kracht van't monnicxkruyd:Ga naar voetnoot631
Het aerdrijck beeft en barst, en slaet een dof geluyd,
En mengelt lucht en aerde, en vlam en roock en dampen;
Die wellen opwaert, en beswalcken 's hemels lampen:Ga naar voetnoot634
635[regelnummer]
Een dicke waessem drijft van onder uyt den grond,
En 't schijnt als of de Hel hier opent haeren mond.
De stad gaet schuyl, het oogh kan nauwelijcx bemercken
Gelijckenis van wal, van toornen, of van kercken.Ga naar voetnoot638
De son der overhand stond nu in haer' geboort,Ga naar voetnoot639
640[regelnummer]
Iuyst onder aen de kim; maer 't lot, gelijck verstoort
En nijdigh, om ons' vreughd te matigen met evel,Ga naar voetnoot641
Dat heerlijck schijnssel wou vertoonen door een' nevel;
Dies sij 't, met 't leste lood, op Hollands AmiraelGa naar voetnoot643
Gemunt had: hy te na, met sijn' ooghappelstrael,Ga naar voetnoot644
645[regelnummer]
Besichtighde wat vry, op 't uyterste der loopgraef,Ga naar voetnoot645
| |
[pagina 148]
| |
Daer flus Prins HENRICK stond, wat hem de mijn voor hoop gaef:Ga naar voetnoot646
Duyck, duyck, Nassausche bloem, duyck neer op uwen steel,Ga naar voetnoot647
Roept Venus naulijcx, of de Prins hoort 't beckeneel,
Beklaeghlijck ongheluck, helaes! van Willem kraecken:
650[regelnummer]
Mèt geeft de Stad sich op; en op den vorst der daeckenGa naar voetnoot650
Schijnt d'overhand, gelijck een' son, die eerse sterft
Met purper en swart bloed haer' goude glanssen verft.
Vorst FREDERICK die worpt sijn hellemet ter aerde,Ga naar voetnoot653
En eert met dese klaght het heldenlijck na waerde:
655[regelnummer]
Was't om dit noodlot dan, o Dochter Vander Nood!Ga naar voetnoot655
Dat ick uw' Bruydegom most rucken uyt uw' schoot;
Daer ghy hem onderhielt, met uytgelese weelde:Ga naar voetnoot657
Daer hy u sijne siel, en ghy hem d'uwe deelde:
Daer ghy, met ketens van fijn goud en sacht albast,Ga naar voetnoot659
660[regelnummer]
Hem strengelde aen't korael van uwen mond soo vast,
Als eertijds Andromaech haer' Hector hiel gegrepen,
Doen sy hem in den droom om Troiens vest sagh slepen:
Soo leg op my de schuld. Had eer hem lood of stael,
Doen op den Spaenschen boôm hy stal hiel by Reael,Ga naar voetnoot664
665[regelnummer]
Getroffen verr' van my, soo soud 't my sachter treffen:
Doch graf nocht uytvaert sal uw' naem soo hoogh verheffen,
Manhafte Iongeling, als uw' manhaftigheyd,
Navolgeres der siel, die uyt het lichaem scheyd.Ga naar voetnoot668
Maer hoe, mijn' Kallioop, ghy had bykans vergetenGa naar voetnoot669
670[regelnummer]
Ons' treurende Princes, die t'elckens siet bekreten,
Wanneer de hemel schreyt, geduurende 't belegh.
De regen duchtse worpt veel hinders in den wegh,
Dien Hollands schermheer tot 's volcx zege pooght te baenen;
Weshalleven haer hart, haer edel, hart in traenen
675[regelnummer]
Verdrenckt, soo dickmael 't land met plassen onder loopt.Ga naar voetnoot675
De liefde vreest eer 't swaerst, dan sij ten besten hoopt:
Indien het weêr bestaet een weynigh op te klaeren,Ga naar voetnoot677
Sy lijckt een herrefstson bedruppelt van de baeren,Ga naar voetnoot678
En 't rood, dat door het vocht van haere kaecken gloeyt,
680[regelnummer]
Luyckt op als purper van een' roos met dau besproeyt.
| |
[pagina 149]
| |
Geen lachen lust haer, schoonse wat verquickt na'et quynen.Ga naar voetnoot681
Vindse yet behaeghelijcx, soo moetse sich verpynen:Ga naar voetnoot682
Sy reckt de tijdt, sij sucht, 't verlangen is te groot:Ga naar voetnoot683
Dan neemtse Willem eens op haeren swangren schoot,
685[regelnummer]
En om den vader, die te velde leyd, beladen,Ga naar voetnoot685
Soo soeckt sij in den soon haer' minne te versaden,
En klaeght: onnoosel wicht, hoe luttel dencktghe het naer:Ga naar voetnoot687
Och die eens weten moght hoe 't met uw' vader waer:
'K heb jonge tyding, dan de jongste is niet geboren:Ga naar voetnoot689
690[regelnummer]
Een bood ten achteren, en nimmermeer te voren:Ga naar voetnoot690
In oorloogh keert een' uur triomf in nederlaegh.Ga naar voetnoot691
Hoe saligh souse sijn die hem eens weder saegh,
Soo frisch en soo vol moeds, gelijck hy van my scheyde
Na'et kussen, doen mijn oogh en gunst sijn' koets geleyde,Ga naar voetnoot694
695[regelnummer]
En omsagh duysendmael. myn uytverkoren held,
Wat isser menigh spits op uwe borst gevelt?
Wat isser schuts gelost? wat snorren 'er al looden,
Om u te leveren aen't koningkrijck der dooden?
Noch was mijn God uw schild, tot 's haeters ongeluck:Ga naar voetnoot699
700[regelnummer]
Maer dat 's lands yver niet te reuckloos u verruck,Ga naar voetnoot700
En dieper in't gevaer, dan 't wel uw plicht voeght, dompel:
My dunckt al onder 't volck mort eenigh vremd gemompel.
Soo steentse, en d'oogen staen vol waters t'elckemael;
En door het vocht kristal blickt hier en daer een' straelGa naar voetnoot704
705[regelnummer]
Van't schemerend gesicht: ja satse in Venus wagen,Ga naar voetnoot705
Sy waer niet ongelijck die dochter Gods, om 't jagenGa naar voetnoot706
Bekommert van Adoon: wie yeder ritslend bladGa naar voetnoot707
Ten boesem uytparst: och doods muyl heeft hem gevat!
In dese parssing komt de blye bood geronnen;Ga naar voetnoot709
710[regelnummer]
Lang leef de Prins, mevrou, de stad die is gewonnen.
Mèt gaen de schroeven los, daer 't hart mede is beknelt,
En alle droefheyd vlught, de blyschap wint het veld:
Sy valt op haere knien, en streckt, om God te loven,Ga naar voetnoot713
Haere handen en 't gemoed vol lofs aldus na boven.
| |
[pagina 150]
| |
715[regelnummer]
God die mijn smeecken hoort van 'shemels hoogen troon,
En op den wagen van triomf ons set ten toon,
In't aensicht van de nijd, doorhackelt met quetsuuren,Ga naar voetnoot717
Ontfangen, doen sij Grols met wal omtrocke muurenGa naar voetnoot718
T'ontsetten sich vermat: God, die op mijn' gebeên,
720[regelnummer]
Dees' stad geschoncken hebt de vry vereende steên;Ga naar voetnoot720
De krijgslien en hun hoofd bewaert in 's oorloogs stormen;
Wat offer schencken wy uwe hoogheyd, die doch wormenGa naar voetnoot722
En stof en assche sijn voor uwe maiesteyt?
Ontfang, voor wieroock, myrrhe, en goud, ons' danckbaerheyd,Ga naar voetnoot724
725[regelnummer]
Die 't hart te kennen geeft met 't roeren van de lippen,
Bergh Hollands stuurman, heer, die driftigh tusschen klippen,Ga naar voetnoot726
De goedige gemeent na veylige haven stuurt,Ga naar voetnoot727
En Spanjens boosheyd tem soo lang uw' goedheyd duurt.Ga naar voetnoot728
Doen klonck de blyschap op met zegeklocken helder,
730[regelnummer]
Vyt vruchtbre Betuwe, en het strijdbre land van Gelder,
Vyt Zutphen, Deventer, uyt Doesburgh, Kampen, Zwol,
En alle plecken; wie 't veroveren van GrolGa naar voetnoot732
Tot rust streckt: Vries en Zeeu, en Stift en Holland schateren:Ga naar voetnoot733
Vlietnymphen haer' perruyck, ten vrygevochten wateren
735[regelnummer]
Vytbeuren met haer' stem, en danssen op den vloed,
En Zephyr voert den Vorst dien zegegalm te moet:Ga naar voetnoot736
Keer Melcker, dien de schrick gejaeght heeft in de bossen:Ga naar voetnoot737
Besoeck uwe oude buurt: vermast met vet uwe ossen,Ga naar voetnoot738
In't vette Mastebroeck of Betuw sonder schroom,Ga naar voetnoot739
740[regelnummer]
En drenck u weeligh vee aen Schmelsings Ysselstroom.Ga naar voetnoot740
Ghy mooght, gelijckghe pleeght, met Elsken veyligh slapen,
In haselaere schaeu, terwijl uw' macke schaepenGa naar voetnoot742
Afscheeren 't Veluwgroen, gedost met witte wol:
Keer Melckerbuur, ay keer, Prins FREDERICK heeft Grol.
745[regelnummer]
Keer Melckerbuur, dien schrick gejaeght heeft in de bossen:
Ghy sult 't geroofde lam meer van geen' stroopers lossen:Ga naar voetnoot746
De Spanjaerd is geen wolf die sonder tanden byt:
| |
[pagina 151]
| |
Prins HENRICK temt sijn' aerd, en maeckt hem kiesen quyt.
Ghy sult bedruckt niet sien voortstuwen uwe koeyen,
750[regelnummer]
Die, van 't gewoone voêr versteken, deerlijck loeyen:Ga naar voetnoot750
Geen Dulcken sal u meer afparssen barrentol.Ga naar voetnoot751
Keer Melckerbuur, ay keer, Prins FREDERICK heeft Grol.
De burgers steeds beducht voor vangen en voor spannen,Ga naar voetnoot753
En in de stad dus lang uyt 't open veld gebannen,
755[regelnummer]
Verlangen na uw' pyp, al is graef Henrick dol:Ga naar voetnoot755
Daer antwoord Melckers fluyt: Prins FREDERICK heeft Grol.
Dus songense als Euroop, die al van ouds een' star was,Ga naar voetnoot757
Sagh van den hemel alle haer' koningen in't harnasch:
Hier 't leger van Gustaef en Segemond om 't rijck:Ga naar voetnoot759
760[regelnummer]
Daer d'oorlooghsvloot vermengt van Kaerle en Luydewijck:Ga naar voetnoot760
Gins Duytsland over d'Elf bestoken Denemarcken.Ga naar voetnoot761
God vader, badse, wil dien IONGELING doch starcken,Ga naar voetnoot762
Die eenigh is gelieft van al wat Spanjen haet;Ga naar voetnoot763
En onderschoor door hem den vrygevochten staet.
765[regelnummer]
Gebruyck wat vaderlijck de strengheyd uwer roede.
Mijn Nederland heeft lang gedropen van den bloede.
De vryheyd is geleyd in't kostelijck ciment
Van dierbaer burgerbloed; en soudghe nu in't end
Gedoogen, goede God, dat woeste en woedende handen,
770[regelnummer]
Dien pylaer, opgerecht in zee en waterlanden,Ga naar voetnoot770
Met yser stael en vier, verdelgen van den grond,
En wraeck met schimp de plaets sou toonen daer hy stond.Ga naar voetnoot772
Ach, nimmer moet het schiên, dat Spaensche slavernyeGa naar voetnoot773
De vrome necken druck' van Hollands burgerye:Ga naar voetnoot774
775[regelnummer]
Geef liever dat de held, handhaver van den leeu,
Der volcken heyland strecke, in dees' bekommerde eeu:Ga naar voetnoot776
Dat hy die vrouwen wenscht en maeghden te misbruycken
Door schennis, 't puyck der jeughd tot heylloos parleduycken,Ga naar voetnoot778
En 't graeven in de myn, met godloos goudgeschrey;Ga naar voetnoot779
780[regelnummer]
En all' de mannen heeft verwesen op de gley;Ga naar voetnoot780
| |
[pagina 152]
| |
Bedaere, en wete, dat de hemel heeft besloten
Der mindre vorsten groey, tot tuchtiging der grooten.
EYNDE.
Aeneidos X.Ga naar voetnoot[*]
Concurrunt Tyrrhenae acies, atque omnibus uni,
Vni odiisque viro, telisque frequentibus instant.
Ille, velut rupes, vastum quae prodit in aequor
Obvia ventorum Furiis, expostaque Ponto,
Vim cunctam, atque minas perfert caelique marisque,
Ipsa immota manens.
|
|