De werken van Vondel. Deel 2. 1620-1627
(1929)–Joost van den Vondel– Auteursrecht onbekend
[pagina 392]
| |
[Gedichten]Ode op de gheboorte van onse Hollandtsche Sappho Anna Roemers.aant.aant.Ga naar voetnoot*I.
Als 't heiligh Noodgeheym wat zeldzaems ons wou jonnen,Ga naar voetnoot1
En zaligen onze eeuw, doen quam in't licht der zonnenGa naar voetnoot2
Dees kunstrijcke Anna wien den hemel had bezint.Ga naar voetnoot3
Zoo haast de Goden en Godinnen dit vernamen,
5[regelnummer]
Zy met de Musen uyt haer hooghe zetels quamenGa naar voetnoot5
Om te begroeten, en te zegenen het kint.
II.
Zy lagh in 's Voesters schoot, en sloegh de ted're lichtenGa naar voetnoot7
Op d'ommestaanden Rey van blinckende aenghezichten:
Een heyl'ge glans, zoo 't scheen, zweefde om haer edel breyn.
10[regelnummer]
De Rey der Hemellien schiep een te zonderlinghenGa naar voetnoot10
Genoeghen, en bestond eenstemmighlijck te zinghen,Ga naar voetnoot11
En heyl te wenschen 't kind dat meer was als ghemeyn.Ga naar voetnoot12
| |
[pagina 393]
| |
III.
Groeyt, zonghen zy, en bloeyt, ontluyckt, o bloem der bloemen!Ga naar voetnoot13-vlgg.
O roem van uwe tijd, daer Roemer op magh roemen!
15[regelnummer]
Eer van uws Vaders huis! en pronck van uwe stadt!
Gedurende de lent van uwe onnoosle jarenGa naar voetnoot16
Moet u noch leet, noch ramp, noch onspoed wedervaren,Ga naar voetnoot17
Dien d'hemel opgheleyd heeft als een weerde schat.Ga naar voetnoot18
IIII.
De tijdt ghenaeckt, dat om den lofkrans te bejaghen,
20[regelnummer]
Ghy noch Arachne met u naeldwerck uyt zult daghen:Ga naar voetnoot20
Nature met't Pinceel, Graefyzer, kole, en krijt:Ga naar voetnoot21
Polymnia met zangh: Erato met uw snaren:Ga naar voetnoot22
De Schryvers met uw pen, die in elck een zal barenGa naar voetnoot23
Verwonderingh, als ghy der Schryv'ren Phoenix zijt.Ga naar voetnoot24
V.
25[regelnummer]
Der kunst-bemind'ren oogh zal gaen de muren vryen,Ga naar voetnoot25
Die rijck'lijck zijn bekleed met uwe schilderyen:
De Spiegelglazen die te cierlijck zijn vermaelt:Ga naar voetnoot27
De Boecken ghestoffeert met duyzenderley dinghen,Ga naar voetnoot28
Vol kunst, vol Printen, en verscheyden teeckeninghen:
30[regelnummer]
De zyde stoffen die ghezielt zijn van uw naeld.Ga naar voetnoot30
| |
[pagina 394]
| |
VI.
Maer dit zal 't minste zijn, wanneer de Faem zal loven
Vw rijm, en Proze, dat zijn ziel ontfingh van boven,
Als Grotius verstomt: als Cats zoo bril toekijckt:Ga naar voetnoot33
Als Hooft verwondert staet: als Heyns met zijnen SchryverGa naar voetnoot34
35[regelnummer]
Uw gulde Veerzen leest, en d'een uyt grooten yver
By Pallas, d'ander u by Sappho verghelijckt:Ga naar voetnoot36
VII.
Wanneer ghy met uw dicht verdient de lauwerbladers,
En ciert de Poppen, en uytbeeldingen uws Vaders,Ga naar voetnoot38
Die uw in wijsheyds School van jonghs heeft opghequeeckt.
40[regelnummer]
Wie dan uw Spreucken, en uw Rijmen komt t'erkouwenGa naar voetnoot40
Zal roepen: dit 's geen maeghd, noch van't gheslacht der Vrouwen,
'T is Maro die hier zinght, 't is Cato die hier spreeckt.Ga naar voetnoot42
VIII.
Wast op gheluckigh kind! wast op in goede zeden
Die van't verwond'ren noch zult worden aenghebeden,Ga naar voetnoot44
45[regelnummer]
Vermids uw oordeel, en uytsteeckende verstand.Ga naar voetnoot45
Wast op geluckigh kind! cieraet van uwe tijden!
Den Hemel u beschut voor al die u benijden.
Wast tot een wonder van het prachtigh Nederland.
IX.
Zoo eyndighde de groet, en zegheningh der Goden,
50[regelnummer]
Die haer gheschencken mild de jonghe vrucht aenboden,Ga naar voetnoot50
En met een hemelsch spoock verdwenen uyt 't gezicht.Ga naar voetnoot51
De spruyt nam toe, en hoe zy meer bestond te bloeyen,Ga naar voetnoot52
| |
[pagina 395]
| |
Te meer de wijsheyt met haer jaren scheen te groeyen,
En 't geen eerst minder was dat wierd een grooter licht.
X.
55[regelnummer]
Ten langhe lesten moet de nijd nu zelf belijen
Dat in haer zijn vervult der Goden prophecijen,
Dat 's Hemels schatten zijn te recht aen haer besteed.
Gheestrijcke Ionckvrouwe, O wat zullen wij u wyen!Ga naar voetnoot58
De Nymphen van ons Y haer in uwe eer verblyen,Ga naar voetnoot59
60[regelnummer]
En staen tot uwen dienst wilveerdigh en bereed.Ga naar voetnoot60
XI.
Maer uytghelezen Maeghd! vermids der grooten gunsten,
En 's levens ydelheyd verdwijnt met alle kunstenGa naar voetnoot62
Vergaept u niet aen 'tgeen dat schielick zal vergaen.
Wilt met uw schrand're geest niet hier beneden marren,Ga naar voetnoot64
65[regelnummer]
Maer altijt hoogher gaen, en zweven nae de starren.
En Hemelwaerts 'tgezicht als een Sibylla slaen.Ga naar voetnoot66
J.V. Vondelen.
|
|