De werken van Vondel. Deel 2. 1620-1627
(1929)–Joost van den Vondel– Auteursrecht onbekend
[pagina 903]
| |
IV. Nadere verklaringenzoals die in de aantekeningen onder de tekst beloofd zijn, of nog wenselik zijn gebleken.
Om dit boekdeel niet tot al te groten omvang te doen uitdijen, moet ik mij tot 't noodzakelike beperken.
AENDACHTIGE BETRACHTINGE, blz. 55: Opmerkelik is dat Vondel dit gedicht niet zelf uit 't Hoogduits heeft vertaald, maar de vertaling van 'n ander in rijm gebracht heeft. Waarschijnlik had Vondel de Duitse tekst niet, want hij kende toen toch zeker Duits. Vs. 143. De aant. wijs touwt naast de aanv. wijs drijf achter 't zelfde ten zy, juist als in 't Mndl., niet noodzakelik uit rijmdwang, anders had Vondel evengoed kunnen schrijven drijft.
HIERVSALEM VERWOEST, blz. 74: In de tietel: als op het tooneel voorgesteld (zie de verklaring op blz. 74). Dit verklarende als is in de 17d'eeuw nog heel gebruikelik. Bekend zijn de bezwaren die bij de eerste onderhandelingen over 't 12-jarig Bestand geuit werden over dat woordje als, in de aanbieding van de Aartshertogen door Pater Neyen gedaan, n.l. dat zij zouden onderhandelen met de Noordelike gewesten ‘in qualiteit ende als deselve houdende voor vrye landen, provinciën en steden, waarop sy niet en pretenderen’. Ook dit als is verklarend; als houdende betekende: omdat ze hielden. Maar de Franse gezant Jeannin, die erg achterdochtig was, zag er de betekenis in van quasi: alsof; dus niet 'n werkelike erkenning van de onafhankelikheid. (Zie Blok: Geschiedenis van het Ned. volk III, hfs. VI. De onderhandelingen over het Bestand). Die betekenis was op zich zelf mogelik, en daarom in 'n dergelijk stuk was 't woordje als, hoewel verklarend bedoeld, niet gelukkig. Zie ook vs. 70 en vs. 353. In de Opdracht, blz. 77 aant. In de tietel: de Roskam is van 1630, niet van 1626; blz. 81 bij r. 60 die mijn Heer.... niet ontaerd: die niet uit uw aard slaat, van u niet ontaard is; hier mijn Heer in de 3e n.v., verg.: Ick.... sal u niet ontaerden In vroomigheyd, in trou (Palamedes, vs. 160, 161). Aen den Leser, blz. 84, r. 35 de verschenen Zalighmaker, naar St. Paulus' brief aan Titus 3:4: ‘Maer na dat de goedertierenheydt Gods onses Salichmakers | ende de liefde tot den menschen gheopenbaert is: heeft hy ons saligh ghemaeckt:’ (Deux-aes, zie vlg. aant.; 't Lat. apparuit). Blz. 85 r. 42. In de Deux-aes bijbel (die Vondel in zijn protestantse tijd geregeld gebruikte) staat in Psalm 22, vs. 8: Alle die my sien | spotten mijner: sperren den mont op | ende schudden den cop (Uitg. Embden 1565). De Vulgaat heeft voor sperren den mont op eenvoudig locuti sunt labiis (21:8). Zie voor Vondel's Deux-aes bijbel: H. Moller: De Heerlijckheit der Kercke (1907) blz. XXIV-vlgg. Voor kleine verschillen in de teksten, blz. XXVIII. Blz. 88 r. 135-137. De aanhaling is uit Flavius Josephus' Joodse Oorlogen 6:43. Blz. 90 r. 176-vlgg. Deze aanhaling uit Cunaeus' De republica Hebraeorum, II:15 (1617). Blz. 92 r. 208 de Dochter Sion voor Sion, zie bijv. 4 Koningen 19:21: ‘Dat isset | dat de Heere tegen hem gesproken heeft: De maget de dochter Zion | verachtet u | ende bespot uwer | de dochter Ierusalem | schuddet u met haren hoofde na.’ (Deux-aes Con. II). Sion en Jeruzalem worden door de profeten dikwels als 'n persoon voorgesteld. Zie ook blz. 101, aant. op De dochter Sion. Blz. 93 r. 225-226. Deze verzen zijn 'n vertaling van Seneca's Troades vs. 4-6. (Vondel's Hecuba vs. 6-7). In 't treurspel vs. 39-vlgg. Over 't gebeurde in Iotápata, zie Flavius Josephus' Joodse Oorlogen III 24-26. Vs. 235 girst van le'er meer wschl. betekent dit: knerst van leer, knerst uit de schee. Vs. 1001 't zoute veldgewas is letterlik vertaald de salsae fruges van Vergilius' AEneïs, II, 133. Vs. 1383-84. Zie Fl. Jos, Joodse Oorlogen 6:8. Vs. 1428. Van Lennep en Unger verklaren medalien verkeerd als ‘glanzende ronde sterren’. | |
[pagina 904]
| |
Vs. 1435-36 Naar du Bartas: Premier jour de la sepmaine: Ce peuple ensorcelé de superbe et de rage,
A gaigné pour le moins sur nous cet avantage,
Qu'il scait combien l'Enfer est éloigné des Cieux
Dr. G. Kalff had hier al op gewezen in ‘Bronnen van Vondel's Werken’ Oud Holl. XII, blz. 30. Vs. 1577 Voor deze eigenaardige betekenis van staan: schatten, op prijs stellen; verg. nog Hooft: ‘Alsoo schijnt hy oock in de requeste sijne misdaedt licht te staen, deselve doorgaens noemende een misuis.’ Brieven (uitg. Van Vloten) I, 57 (van 1612); (misuis = vergrijp; zoals in 't Mndl.).
DE HEERLYCKHEYD VAN SALOMON, blz. 223: Het Inhoud, blz. 233, r. 54. Zoals bekend, is 't Hooglied waarschijnlik niet door Salomon geschreven. De aanhalingen uit du Bartas zijn hier genomen uit dezelfde uitgave als in Dl. 1 (zie Nad. Verkl. blz. 822, Warande der Dieren) nml. Commentaires sur la Sepmaine.... A Anvers Par Herman Mersmann, 1591, waarin telkens met nieuwe bladzijnummering, alle werken van du Bartas zijn opgenomen. Vs. 30 Dit met roozen getapijt letterlik naar du Bartas: de roses tapissez. Vs. 43-vlgg. Bij du Bartas: On ne recognoistroit les monts sans les vallées,
Et les tailles encor artistement meslees
En oeuure Musaique, ont pour plus grand beauté
Diuers prix, diuers teint, diuerse quantité.
Vs. 179 Vermael: schildering, van vermalen: schilderen, zoals bestuur van besturen, betoog van betogen enz. Vs. 242 Robynscherp verg. Diamantscherp in vs. 833. Vs. 255-vlgg. Deze vreemde regels zijn Vondel's vertaling van du Bartas' volgende verzen: Pour se guinder souuent aux choses eternelles,
Des Mamuques legers elle porte les aisles.
Vondel heeft ze blijkbaar niet goed begrepen. Met de voetelooze vog'len bedoelt hij waarschijnlik de engelen. Wat Mamuques betreft, Godefroy in zijn Dictionnaire de l'ancienne langue française et de tous ses dialectes du IXe au XVe siècle, zegt op Mammuque: oiseau légendaire sans ailes, qui ne se corrompt point après la mort. Verder haalt hij aan Cotgr.ed. 1611: A winglesse bird, ofGa naar voetnoot1) an unkwowne beginning and after death not corrumping. She hath feet a hand long and so light a body, so long feathers that she is continually carried in the ayre, whereon she feeds; some call her the bird of paradise; but erronously; for that hath wings and differs in other parts from this. Ik heb hierboven al gezegd, dat Vondel de twee verzen van du Bartas niet heeft begrepen. Maar 't allerzonderlingste is, dat Vondel spreekt van voetelooze vog'len, terwijl de beide gegeven aanhalingen zeggen, dat de vogel geen vleugels heeft, en de Engelse zelfs meedeelt, dat deze Mam(m)uque juist heel lange voeten heeft a hand long. Maar er blijkt in ieder geval (uit de Engelse aanhaling) dat de vogel altijd in de lucht zweeft, en zelfs leeft van de lucht. Waar du Bartas zegt van la Sapience: Des Mamuques legers elle porte les aisles, klopt dat wel met bovengegeven Engelse aanhaling, als men aisles niet te letterlik neemt. Vs. 258 oon: zonder; vooral Hollands-Friese bijvorm in de 17d'eeuw van ane, aan: zonder; ook vervormd tot om bijv. in: om 't leven brengen, enz. Vs. 289. Vormen als hertens bij manl. en onz. woorden zijn wel Nederlandse versmeltings-vormen van zwakke en sterke verbuiging en daarna ook bij vrouwel. ingedrongen. Van Helten Middelned. Spraakkunst verklaart ze ook aldus. Vgl. Dl. 1 Warande, blz. 573, vs. 11. Vs. 325 veyl: letterlik = te koop, dus: op de koop toe. 't Frans heeft: pour surcroist: tot overmaat, ten overvloede. | |
[pagina 905]
| |
Vs. 342. In de aant. in plaats van niet-verdwaalde beter: niet-verdwalende ronddwaling. Vergelijk verder voor dit vers Vondel's Bespiegelingen 3:853, 854: Het lustme hier den dans van vaste en losse starren,
Die nimmer onderling verdwaelen, noch verwarren,
t'Aenschouwen,...
Vs. 637 een vlaegh: 'n tijd. 't Frans heeft: assez longuement. Vs. 672 van 't naeste beecxkens oever; hoewel oever vroeger 'n het-woord was, kan hier 't niet bij oever horen. Immers die manier van zeggen, de 2e n.v. bepaling tussen 't lidwoord en 't zelfst. n.w., bestond al in 't vroegste middeleeuws niet meer, dan alleen in de verbinding met Gods. Vs. 833 Diamantscherp betekent hier ongetwijfeld: scherp, ruig van diamanten, dus: bezet met diamanten; 't Frans heeft: Poignant de Diamans, en vergelijk vs. 242 Robynscherp. 't Woordenboek III 2, kolom 2491 verklaart 't onjuist met: diamantgruis. Vs. 854 Berijl, ons woord bril is 't zelfde woord; vroeger werden de brilleglazen van beril gemaakt. Vs. 877-vlgg. Deze dans der hemellichamen heeft Vondel nagevolgd in Adam in Ballingschap, de 3e rei, vs. 833-vlgg. Vs. 878. De uitdrukking lot noch deel is 'n Hebreeuwse of bijbelse zegswijze, ontstaan bij de verdeling van 't beloofde land onder de Israëlieten door 't lot. Vs. 943 na Siloos bergh: hier kan niet bedoeld zijn de stad Silo op 't gebergte van Efraim, want die lag (op 30 K.M.) ten Noorden van Jeruzalem. Vs. 963-vlgg. Dit bruiloftslied is 'n vrije navolging van enkele verzen en strofen uit 't Hooglied. De voornaamste volgen hier: 963-966 I:15.16. Siet | mijn vriendinne | ghy zijt schoone | schoone zijt ghy: uwe oogen zijn als duyuen ooghen. 967-970 V:2. Ick slape | doch mijn herte waeckt: daer is de stemme mijns vriendts | die aencloppet | Doet my op | lieue vriendinne | mijn suster | mijn duyue | mijn vrome: want mijn hooft is vol daus | ende mijne hayren vol nachts druppelen. V:8. Ick besweere u | ghy dochteren Jerusalems | vindet ghy mijnen vriendt | soo segghet hem dat ick van liefde cranck ligghe. 971-974 IV:10, 11. Hoe schoone zijn uwe borsten | mijn suster lieue bruyt: uwe borsten zijn lieffelicker dan wijn | ende den rueck uwer salue | ouertreedt alle cruyden. Uwe lippen mijn bruyt | zijn als druppende honichseem | honich ende melck is onder uwer tongen | ende uwer cleederen rueck | is als den rueck Libanon. en IV:3 (eerste helft). Uwe lippen zijn als een roosenuerwich snoer ende uwe reden lieffelick.... 975-978 II:4-6. Hy voert my inden wijnkelder | ende de liefde is zijn baniere over my. Hy verquickt my met bloemen | ende laeft my met appelen: want ick ben cranck van liefde. Sijn slincke hant leyt onder mijnen hoofde | ende zijn rechterhandt omhelst my. V:13. Syne kinnebacken zijn als de wassende cruydthofkens der Apotekers: syne lippen zijn als Roosen | die met vlietender Myrrhen druypen. V:16. Sijn kele is soet | ende gantsch lieffelick | een sulcken | is mijn vriendt | mijn vriendt is een sulcken | ghy dochteren Jerusalems 979-982 II:1 en 2. Ick ben een *Bloeme te Saron | ende een Roose int dal. Als een Roose onder den doornen | so is mijn vriendinne onder den dochteren. Hierbij als kanttekening: *An. (d.i. Anderen) lelie inden velde. Vondel gebruikt dus beide vertalingen lelie en roos, zoals du Bartas. 983-986 II:3. Als eenen appelboom onder de wilde boomen | so is mijn vriendt onder den sonen: ick sitte onder de schaduwe diens ick beghere | ende sijne vrucht is mijner kelen soete. | |
[pagina 906]
| |
Vs. 975 hoe soet is my de reuck van uw geruchten; deze regel van Vondel kan wel niet anders betekenen als: hoe zoet is mij de geur van uw faam; deze betekenis van gerucht: de roep, de faam over iemand, komt herhaaldelik voor; zo bijv. Deux-aes, 1 Con. 10:1. Maar du Bartas heeft (blz. 61): que l'odeur de ta louange est douce: wat is de geur van uw lofprijzing zoet; bedoeld wordt uw lofprijzing over mij. Vs. 981. Deze regel luidt in 't Frans: Premier ie veux cueillir cette fleur de ma main; Vondel's d'eerste kan dus evengoed 'n Gallicisme zijn. Vs. 1008 't voorhoofd van 't gebouw; 't Frans: Marbres digne du front d'un Royal edifice; waarschijnlik wordt hier bedoeld de driehoekige gevelbekroning (frontispies), wat 't Frans front ook betekenen kan. Vs. 1009-1010. Letterlik staat er dus: Dees houwt 'n kop van 'n pijler, die (houwt) 'n voetring (bult) met z'n hand; dees' ('n ander) verzacht, werkt bij 'n holle lijst of gordel (tegenbult). Bij du Bartas staat (blz. 61): L'un coupe un chapiteau, l'autre taille un bossel,
L'un un Plynthe adoucit, l'autre un contre-bossel.
Vondel heeft met verzoet letterlik adoucit vertaald. Plynthe: de plint, 't voet-vierkant, en contre-bossel: tegenbult, gordel (holle lijst) heeft ie verwisseld. Bossel en contre-bossel zijn bouwkundige termen: voetring en gordel, aan 't voetstuk of basement van de pijlers in de bekende klassieke Ioniese en Korinthiese en natuurlik ook Renaissance-stijlen. Dat basement of voetstuk is 't gedeelte tussen de vierkante onderlaag of plint ('t voet-vierkant) en de schacht van de pijlers; 't bestond gewoonlik uit twee voetringen met bol profiel (bult) gescheiden door 'n gordel of holle lijst (tegenbult). Vs. 1045-1046. Volgens 1 Con. 6:15 was de vloer belegd ‘met Dennen berderen’ (planken) (et texit pavimentum domus tabulis abiegnis). Deux-aes heeft 1 Con. 6:15: Ende bouwede de wanden des huys | binnen aen de zijden van Cederen | van des huys vloer aen | tot aen het dack: Ende beschootet binnen met houte | ende solderde den vloer des huys met Dennen berderen. (De ceder is een der vele soorten dennebomen). Vs. 1047. Deux-aes heeft 1 Con. 6:18: Binnen was het huys enckel Cederen | met ghedraeyden knoopen ende bloemwerck. En 1 Con. 6:29: Ende aen allen wanden des huys alom liet hy gesneden werck maken | van wtgehoolden Cherubim | palmen ende bloemwerck | inwendich ende wtwendich. 30 Doe ouertooch hy den vloer des huys met gulden platen inwendich ende wtwendich. De twee eerste boeken van de 4 boeken der Koningen in de Vulgaat heten in de protestantse bijbels Samuel 1 en 2. Vs. 1074 Haer voedende kan niet anders betekenen dan zich voedende; 't Frans heeft: se paissans. Van Lennep en Unger verklaren fout: hen voedende. Vs. 1150. Voor dit dobbel testament verg. dobbel Euangelij in ‘Henricvs de Groote’ vs. 212 (Dl. 1 blz. 158, en zie hierachter Aanvullingen en Verbeteringen, blz. 921). Vs. 1200. 't Vers betekent: God is de zuivere werkelikheid, de zuivere volmaaktheid (zuyv're daed: pur acte: actus purus) van alle aanleg, van alle mogelikheden tot volmaaktheid (der machten: des puissances, van de potentiae) zoals die in de werkelike en mogelike schepselen kunnen zijn. De twede helft: der daden macht geprezen: de volprezen mogelikheid van de werkelikheden d.i. van de volmaaktheden in de schepselen. Dit zegt 't zelfde als de eerste helft, in omgekeerde orde: de mogelikheid (macht: puissance: potentia) van werkelikheden, van volmaaktheden (der daden: des actes: van de actus) in de werkelike en mogelike schepselen, ligt in God, in Gods volmaaktheid; in God, die uitsluitend volmaaktheid, werkelikheid is, in wie geen enkele aanleg (potentia) is. 't Frans heeft: Des puissances pur acte, et des actes puissance. De uitgave door mij overal aangehaald (zie blz. 904) heeft de zetfout pour acte in plaats van pur acte. Dat Vondel 't woord daet gebruikt in de betekenis van werkelikheid, blijkt bijv. uit | |
[pagina 907]
| |
Bespiegelingen II vs. 278: In alle schepslen zijn veel dingen onderscheên, Oock in der daet; d.i. ook in de werkelikheid ('t Latijnse realiter), d.i. niet alleen in de beschouwing van 't verstand (ratione). Evenzo aldaar daetlijkheit vs. 283. Vs. 1201-vlgg. Vergelijk Lucifer, de rei na 't eerste bedrijf. Vs. 1204 eenvormigh betekent een van wezen (vorm), een enkelvoudige wezenheid. Dit vorm is 'n weergave van 't Latijnse forma in de scholastiek-wijsgerige betekenis. Volgens de scholastieke wijsbegeerte bestaan alle stoffelike dingen uit stof (materia) en form (forma); de forma is dat waardoor 'n stoffelik ding of wezen die bepaalde wezenheid is, onderscheiden van alle andere wezenheden. In deze betekenis gebruikt Vondel later (vooral in Bespiegelingen) de spelling form. Van God kan dus in deze volkomen zelfde zin form of vorm niet gezegd worden, wel form (vorm) in de zin van wezen, wezenheid (essentia). In Bespiegelingen II vs. 289, 290 zegt Vondel: .... de Godtheit blijft altoos
Een louterheit, een geest, lichaeme- en stoffeloos,
Geensins aen een gegroeit,....
en 293, 294: noch bestaende uit onderscheit
Van toeval, form, en stoffe....
Dus niet uit form en stof. Toch gebruikt hij dat woord form van God in de betekenis van (zuivere) wezenheid (essentia); vs. 597-vlgg. Godts eigenschappen, wat vernuft hier tegens storm,
Om haer te monsteren door onderscheit van form,
Zijn niet dan loutre form, en wezen al te zamen.
En eenformigh gebruikt hij van God in vs. 182: Want niet eenvouwigers, niet zoo eenformighs dan
Godts wezen in zich zelf gelooft wort, en geprezen:
Zie ook Vondelstudiën II door J.J.G. Boelen S.J.: (Vondelstudie X, blz. 150-vlgg.). De regel (vs. 1204) hier luidt bij du Bartas: Va donnant uniforme á tant de formes estre. Vs. 1222. Vergelijk over Gods eigenschappen Vondel's Bespiegelingen II.
KLINCKERT (Op de aenkomste van de Koninginne van 't Zuiden) blz. 299: Vs. 6. de liefd die. Hier bedoelt Vondel mischien de verkorte vorm liefd van liefde en dan met d-klank (voór de d van die), niet de kortere bijvorm lieft, die naast liefde bestond; dan zou de klank zijn liefttie. Vs. 12. wy zwaer gejockt: zwaer beladen als we zijn, is 'n Latijnse zinsvorm (onafhankelik deelw. of bijv. n.w.; Abl. absol.) vergelijk Nadere Verklaringen: De Helden Godes, Tobias, blz. 909, op vs. 34.
DE HELDEN GODES, blz. 301: Opdracht, blz. 304. Over Dr. Johan Fonteyn zie Dr. J.A. Worp in Oud-Holland II, blz. 141 en 142 (In 'n opstel over diens zoon Dr. Bernard Fonteyn). Regel 23 eener: iemand, zoals meermalen bij Vondel en anderen (o.a. ook in de Staten-Bijbel); mogelik invloed van 't Hoogduits. Aenden Leser, blz. 309, r. 25, 26. De tekst uit St. Pauwels' brief aan de Hebreeuwen 10:1. Want omdat de wet maar 'n schaduw bevat van de toekomstige goederen, niet 't beeld der dingen zelf.... (Umbram enim habens lex futurorum bonorum, non ipsam imaginem rerum). De tegenstelling schaduw en beeld in de zin van afschaduwing en werkelikheid, op dezelfde wijze als schaduw en lichaam in Sint Pauwels' brief aan die van Kolossus 2:16, 17: Laat niemand u oordelen omtrent spijs of drank, omtrent (de viering van) 'n feestdag of nieuwe maan of sabbat dagen; deze dingen zijn 'n schaduw van de toekomende: maar 't lichaam is van Kristus: (quae sunt umbra futurorum: corpus autem Christi). Blz. 313 r. 136 verganghlijcke, waarschijnlik uit te spreken met ng niet met nk; hoewel | |
[pagina 908]
| |
de spelling in deze tijd bij Vondel dikwels meer naar de overeenkomst is met andere vormen (hier met gang enz.) dan volgens de klank. Alle teksten in de onderschriften van de prenten zijn uit de Deux-aes bijbel. Zie H. Moller: Vondel's Heerlyckheit der Kercke (1907) blz. XXVIII. Abel, blz. 318. In 't onderschrift uit Hebr. 11:4 slaat door de welcke hier duidelik op offerhande; de Latijnse tekst heeft: Fide plurimam hostiam Abel, quam Caïn, obtulit Deo, per quam testimonium consecutus est esse justus.... Dat per quam kan, omdat zowel fides als hostia vrouwelik is, op beide slaan. Andere vertalingen laten 't slaan op fides dus op 't geloof. (Zo de Statenbijbel, en Beelen uit de 19e eeuw), maar Moerentorf heeft ook door de welcke dus op offerhande. Ook 't Grieks heeft twee vrouwelike woorden πίστει en θυσίαν. Enoch, blz. 323 vs. 7 schier = heel en al; deze betekenis is ontstaan uit de vroegere van helder, zuiver; ook ons zuiver kan helemaal betekenen. De betekenis bijna zou hier ook passen. In 't middeleeuws komt schiere = heel en al, meermalen voor. Mogelik is 't 'n ander woord als schier: bijna (middeleeuws: snel spoedig, bijna). Noah, blz. 324 vs. 6 mars op mars: wordt eigenlik gezegd van de buitengewoon rijk getuigde schepen, vooral de Spaanse, die mars op mars d.i. de ene mars boven de andere voerden. 'n Mars is 'n houte kraag of rand, die gelegd is op de uiteinden van de dwarshouten (zalings) aan 't bovenstuk van de mast, en waar 't tuig aan bevestigd wordt; de mars is de looprand voor 't scheepsvolk. De veel eenvoudiger Hollandse schepen hadden meestal maar eén mars aan de masten. Verg. Lof der Zee-vaert vs. 106 (blz. 436). In 'tzelfde vers: met krauwels portefrazen: de krauwels zijn gebogen ijzere haken, die als steun dienden voor die brede kragen, zogenaamde ‘karkassen’ van ijzerdraad met een of andere stof omwoeld; en portefrazen is de eigenlike naam voor die karkassen. Vs. 7 achterswans: sleep; al in 't Mndl. betekende swans meestal sleep van 'n vrouwekleed. Vs. 27 Galioen hier voor de Ark, was in de 17 d'eeuw de naam van de bekende grote, vooral Spaanse, zeilschepen. Melchisedech, blz. 327 vs. 23, In boersche onordeningh: in lompe wanorde; de Dwingelanden van 't Groot Syrien waren dronken volgens Flavius Josephus' Joodse Geschiedenissen 1:11. Abraham overviel ze 's nachts. Moses, blz. 339, vs. 8, 9. Volgens Flavius Josephus' Joodse Geschiedenissen 2:3 vertrad Mozes in letterlike zin als kind de kroon van de Pharao. Vs. 9 betekent dan: zoals Mozes later deed (in figuurlike zin) toen hij de kroon van de Pharao verachtte, en zich een voelde met zijn broeders die onderdrukt werden. Vs. 10 mack: herderstaf, schaperschup. Deze bestaat uit 'n lange steel met 'n klein blad, en wordt elders mik geheten (zie Dl. 1 blz. 200 op vs. 542). Hiermee werpt de schaper of scheper 'n kluitje aarde naar 'n schaap, dat dreigt af te dwalen. Vs. 25 uytvaerd. Hier spelt Vondel met d, die ik heb laten staan. Kende Vondel nog de oorspronkelike verbogen vormen met d?, immers (uit)vaart heeft 'n t die vroeger uit de oorspronkelike d verscherpt was. Dat Mozes stierf en begraven werd op de berg Nebo in 't land van Moab in 't N.O. van de Dode Zee, blijkt uit Deuteronomium (Herhaling der Wet) 32:49-52 en 34:5, 6. Vs. 26, 27, 28. Zie hiervoor de brief van de apostel Judas vs. 9: ‘Michael de Archangel | als hy tegen den Duyuel street ende handelde van het lichaem Mosi | en derfte hem de schuldt der lasteringhe niet oplegghen | maer seyde: De Heere straffe u.’ De H. Joannes Chrysóstomus en vele andere Schriftverklaarders menen, dat de duivel 't lijk van Mozes op 'n bekende plaats wilde begraven; mischien om de Israëlieten te brengen tot afgodiese verering van Mozes' lichaam. Daarom verzette zich Michaël tegen hem, en zorgde dat Mozes (door de Engelen) op 'n onbekende plaats begraven werd (zie bovenaangehaalde plaats Deuteronomium 34:6). Aaron, blz. 341 vs. 2 als voor een God: de naam God wordt in de H. Schrift soms ook op mensen toegepast (zie bijv. Uittocht 7:1). Vs. 4 betekent: mijn haar is gezalfd (als hogepriester) en bedekt (gehuyft) met infijne zij. - Vs. 5-vlgg. Zie voor de beschrijving van | |
[pagina 909]
| |
Aaron's hogepriesterlike ‘myter’ of hoofdbedekking Deux-aes, Wttocht 28:36-38: Ghy sult ooc een voorhooftplate maken van louteren goude | ende daerin grauen | ghelijck men den segelen wtgraeft: De heylicheit des Heeren; (anderen vertalen: Geheiligd aan de Heer). Ende sult het hechten aen een gheel snoer voor aen den hoet op het voorhooft Aarons. Dat also Aaron drage de misdaet des heyligen | dat de kinderen Israels heyligen in allen gauen haer heyliginghe: ende het sal alle tijt aen zijn voorhooft zijn | dat hyse versoene voor den Heere. In vs. 5 zegt Vondel Waer op de myter blaeuwt; waarschijnlik betekent dit: Waarop de mijter zichtbaar is. Wel geven sommige vertalingen, dat de goude kroon met blauwe band bevestigd was, maer Deux-aes vertaalt (vs. 37): ‘aen een gheel snoer’ (hyacinthina). In dit hfst. 28 spreekt de Deux-aes overal van zyden; zo ook van zijn tulband. Vs. 39: Ghy sult oock eenen engen rock maken van witter zijden | ende eenen hoet van witter zijden maken. 't Woord huif wordt daar ook gebruikt. Vs. 40: Ende den soon Aarons sult ghy rocken | gordelen | ende huyuen maken | die heerlick ende schoon zijn. Van de kroon wordt gesproken 29:6: Ende den hoet op zijn hooft setten | ende de heylige croone aan den hoet. In 't Latijn staat hier voor croone, lamina dat plaat betekent (verg. voorhooftplate, 28:36); deze goude plaat was dan de goude kroon boven de hoofdbedekking (van 28:37), die'n soort van tulband was. Van 'n kroon met punten of ‘spitzen’ waar Vondel van spreekt, wordt in de Bijbel niets gezegd. Op de afbeelding (blz. 340) draagt Aäron niet de hogepriesterlike mijter d.i. de tulband met de kroon, maar alleen de gewone priesterlike tulband. Vs. 16: vergelijk hfst 28:42: Ende sult hen lijnen nedercleederen maken. Phineas, blz. 343 vs. 29, gewrongen van den bloede: stijf, gestremd van 't bloed, dus met gestold bloed bedekt. Ook in 't klinckdicht voór Hecuba vs. 3 (blz. 531) betekent gewrongen hayr mischien: haar stijf van 't bloed. Vergelijk gewrongen = gestremd in gewrongen kaas 'n bekende uitdrukking vroeger; en bij Huygens Korenbloemen 2e Dl. (2e druk) blz. 33: De jonge menschen zijn, gewrongen melck en Caes. Vergelijk ook wrongel: gestremde melk. Gedeon, blz. 349 vs. 1-3. Deze woorden ongeveer sprak Gedeon tot de engel, die hem de leiding in de oorlog opdroeg (Rechters 6:15). Samson, blz. 351 vs. 21, verfresschen in plaats van verfrisschen onder invloed van vers, en verversen; fris(ch) is uit 't Hoogduits. Samvel, blz. 353 vs. 32, op betekent, als meermalen, open. - vs. 33, Samuël had David tot koning gezalfd. David, blz. 354-355 vs. 4, star of ster = voorhoofd; vergelijk Aaron vs. 7 (blz. 341). - Vs. 6. Na deze overwinning op Goliath heeft Saül David niet toegejuicht; integendeel, Saül was zeer vertoornd, omdat de reien David toezongen: ‘Verslagen heeft Saul er duizend, en David tienduizend’ (1 Kon. 18:7. 8). Wel heeft Saül, David verwelkomd na 'n volgende overwinning. Ionas, blz. 365 vs. 13. Deux-aes heeft: Jona 2:1. Maer de Heere beschickede eenen grooten visch | Jona te verslinden. Nehemias, blz. 383 vs. 23, by de werck; de is heel vreemd; werk is altijd 'n het-woord. Over de inhoud van deze regels 20-24 zie 2 Esdras (of Nehemias) 4:17. In Deux-aes staat: Nehemia 4:17: met eener hant deden sy den arbeyt | ende met der anderen hande hielden sy de wapenen. Tobias, blz. 387 vs. 34, ick levens zat: toen ik levensmoe was; dit is 'n Latijnse zinsvorm (onafhankelik deelwoord of bijv.n.w., ablativus absolutus), vergelijk Klinckert, blz. 299 aant. op vs. 12 (zie blz. 907). Iudas Machabaeus, blz. 391 vs. 11, Bean, d'Indumeen: Bean of Bajan, de vorst der Idumeeën; in de Bijbel 1 Machabeeën 5:4 schijnt er 'n afzonderlike nomadenstam mee bedoeld te worden tussen de Idumeeën en Ammonieten (‘de kinderen Bean’). Volgens Flavius Josephus' Joodse Geschiedenissen XII:11 (aan 't eind) is Bean (bij hem Baän genoemd) de vorst der Idumeeën. | |
[pagina 910]
| |
OP DEN BURGHER-KRIJGH DER ROOMEREN, blz. 396: De schrijver van 't bezongen werk Heyndrick Storm was Raad en Advokaat Fiskaal (ambtenaar-lid met raadgevende stem) van de Admiraliteit te Amsterdam.
OP LAMBRECHT JACOBSZ., blz. 397: Dr. A. Bredius reproduceert tussen blz. 230-1 van Dl. VII van zijn ‘Künstler-Inventare’ (1921) een Paulus van Lambert Jacobsz, eigendom van Baron von Hardt te Lucino bij Lugano, en tekent daarbij aan onder meer: ‘Über Lambert Jacobsz, den Vater des Abraham van den Tempel, der ebenfalls schon Maler war, sind wir recht spärlich unterrichtet, und es sind nur wenige Bilder von ihm bekannt. Eines davon, das den Abschied des ungehorsamen Propheten (I Kön. 13, 14) in einer Landschaft darstellt und voll bezeichnet ist Lambert Jacobsz f 1629 wurde kürzlich durch das Rijksmuseum in Amsterdam erworben.’ Daarna wijst Dr. Bredius op ‘ein ähnliches’ werk des meesters, destijds [1921] in bezit van D. Komter, om een heel nieuw beeld van 's kunstenaars betekenis vast te houden in diens ‘Paulus’, óók van 1629. ‘Diesen Paulus muss Rembrandt in Leeuwarden gesehen haben, als er um 1632 seine Saskia dort besuchte; seine Apostelbilder aus den ersten dreissiger Jahren verraten diesen Einfluss deutlich. Auch Lievens hat dieses oder ähnliche Werke des Lambert Jacobsz vielleicht gekannt, als er seinen Paulus malte, der vor wenigen Jahren in Amsterdam als Rembrandt ausgestellt war und bei dem Rembrandt seinem Freund bei der Malerei des Bücherstillebens vielleicht wirklich geholfen haben mag.’ De aktueelste literatuur over Lambert Jacobsz biedt een noot in het Jaarboek van Amstelodamum 1928, behorende bij het artiekel van Mr. H.F. Wijsman over ‘Jan Theunisz alias Joannes Antonides (1569-1637)....’, een noot die verhaalt, dat de erfgenamen van Jacob Theunisz gevestigd waren op de Nieuwendijk ‘daer de rotgans in de gevel ende de rode Leeu in het bord uytsteeckt’ en die verder meedeelt: ‘De lakenkooper Jacob Theunisz (± 1569-± 1625), afkomstig uit Leer in Oost-Friesland, had den 29sten Oct. 1620 “wtlyeffden” erin bewilligd dienaar bij de Waterlandsche Gemeente te blijven in de plaats van Vondel; in 1592 gehuwd met Pietertge Lubbertsdr, een dochter van den leeraar Lubbert Gerritsz [zie zijn portret in Dl. 1, blz. 707], was hij o.a. de vader van Dr. Antonie Jacobsz Roscius (1593-1624),Ga naar voetnoot1) Lambert Jacobsz (± 1598-1637, schilder te Leeuwarden) en Isaac Jacobsz Rooleeuw.’ Vs. 14 't Hof der Vriesen voor de vergaderzaal der Friese staten, en verder de stad Leeuwarden zelf. - Verg. Vondel: Aenleidinge ter Nederduitsche Dichtkunste (1650) in 't begin: ‘'s Gravenhage, de Raetkamer der Heeren Staten, en het hof van hunnen Stedehouer,’ waar Den Haag genoemd wordt ‘de Raetkamer’ en ‘het hof.’ - Zie verder Het Stockske van Joan van Oldenbarnevelt (1658) vs. 13-15: Hoe dickwyl streckt ghy onder 't stappen
Naer 't hof der Staeten stadigh aen
Hem voor een derden voet in 't gaen.
En Op de Ionghste Hollantsche Transformatie (1619), Dl. 1, blz. 790 vs. 1: te hoof: bij de Staten.
OP KASSANDRAS TREURSPEL, blz. 404: Vergelijk over Rodenburg's verhouding tot Vondel Dl. 1, blz. 821, op De Vaderen.
OP HENDRICK DE KEYSER, blz. 411: Deze prent is aanwezig op 't Rijksprentekabinet in 't Rijksmuseum te Amsterdam.
GEDACHTENIS VAN DESIDEER ERASMVS, blz. 414: Deze plano is aanwezig op 't Vondel-museum in de Universit.bib. te Amsterdam. Erasmus' geboortejaar is in de aant. opgegeven als 1467, dit is echter niet zeker, 't kan ook 1466 zijn.
OP ST. AGNES, blz. 420: Vs. 98. De zinspelingen op Agnes' naam naar de Griekse en Latijnse woorden, zoals Sint Augustijn die had aangewezen, geeft Stalpaert in zijn boek onder de ‘Eersprevckken Der | |
[pagina 911]
| |
Oudvaderen van S. Agnes. Hij vertaalt van Augustinus (blz. 45-46) uit Serm. 101. De Diversis. cap. 6. Op blz. 67 geeft Stalpaert boven zijn gedicht ‘Tot Symphronium’ uit Augustinus deze aanhaling (Serm. 101 De Diversis): ‘Agnes, latine Agnam significat; graece Castam. Virgo erat quod vocabatur, et ideo merito coronabatur. Dat is Agnes, beduidt int Latiin een Lam: int Griecks Reinig. De Maegd was het geen datze hiette; ende daerom wierdtze te recht gecroondt.’ Vs. 100. De feestdag van St. Agnes wordt twee maal gevierd, op 21 en op 28 Januarie; op 21 Januarie haar marteldood, en op 28 Januarie haar verschijning aan haar ouders. Vs. 112. Kan ook betekenen: (de ouderdom) de ouderen bewonderen uw jeugd; verwonderen = bewonderen, zoals ook in 't Mndl.
LYCK-DICHT, OP 'T OVERLIJDEN VAN D. COENRADUS VORSTIUS, blz. 426: Vs. 2. aant. 'T daar aangewezen werkje wordt genoemd in de Amersfoortse uitgave van Vondel's Hekeldichten (1707, blz. 125) in de aantekening.
KLINCKERT OP SNELLIUS, blz. 428: Willebrord Snellius is de eerste en beroemde vertegenwoordiger van de wis- en natuurkundige wetenschap aan de Leidse hogeschool.
OP DE VERTALINGE VAN.... BARTAS, blz. 429: Rutger Wessel van Boetselaer, heer van Asperen heeft met Jan van Beieren, heer van Schagen, de bekende poging gedaan om Oldenbarneveld te bevrijden (zie Palamedes op vs. 826 en 1485). Vs. 3 Wenzzel; Wessel is 'n afleiding van Waso (Latijn: Vasius), met 't bekende verkleiningsachtervoegsel il-. Zowel de naam Waso (Vasius) als Wessel komt in verschillende vormen voor in de oudste tijden: Vazo, Wezo, waarvan de afleidingen Wassing in 't Frankies en Wassink in 't Saksies; Wazili, Wezil, Wezelo, waaruit Wessel; van Wessel afgeleid zijn Wessels, en Wesseling: Sint Waso martelaar, is gemarteld in de 5e eeuw, zie bij de Bollandisten 16 April II, 423. (Verg. Nederlandsche Doopnamen door J.J. Graaf). Toch wordt ook Wessel wel gebruikt voor Wenzel en Wentzel van Wenceslaus, niet omgekeerd Wenzel voor Wessel.
HET LOF DER ZEE-VAERT, blz. 431: Vs. 115 Orangie blangie bleu, waarschijnlik was de uitspraak toen al: Oranje-blanje-bleu. Deze prinsevlag was de gewone vlag van de Verenigde Provincieën. Tot 't midden van de 17d'eeuw is 't meestal oranje en geen rood; daarna wordt rood-wit-blauw de gewone vlag. (Zie T. van der Laars: Wapens, Vlaggen en Zegels van Nederland, blz. 105,123-125). Vs. 196 ongemack, hier zal dit wel betekenen meer biezonder: ieder heeft de last, 't onderhoud, van z'n eigen kooi, dus sijn koie en ongemack is dan weer de bekende hendia-dys: 't ongemack, de last van zijn kooi. Vs. 328 waterberg naar Vergilius' aquae mons: stortvloed (Aeneis, I vs. 105: insequitur cumulo praeruptus aquae mons). Vs. 349 in veelderley manieren is wel 'n Latinisme: multis modis, in vele opzichten. Vs. 366 De tortsen; toorts voor de zon en de sterren, naar 't Lat. fax: fakkel, fax Phoebi enz. Vs. 368 Thetis blaeuwe schoot: weer 't bekende coeruleum mare: de blauwgroene zee (zie Palamedes vs. 1336, 37 Nadere Verklaringen) en o.a. Vechtzangk, vs. 40 (blz. 458). Vs. 383-384 weet te dwalen....: iets juister is: kan dwalen, kan varen tot op 'n vinger-breed nauwkeurig; in navolging van 't Latijnse scire met inf. Vs. 421 de Grootvorst van de winden: AEolus wordt genoemd tyrannus nimborum. Vs. 476 in 't saligh Roemers huys: Dr. J. te Winkel betoogt, dat deze woorden hier betekenen: in 't huis van Roemer zaliger (Ontwikkelingsgang, 1e uitg. Dl. V, blz. 84) en verwijst naar zijn Bladzijden uit de Gesch. der Ned. Letterk., blz. 294-296; maar daar betoogt hij alleen dat de bijeenkomsten van Vondel, Hooft enz. in 't huis van Roemer gehouden werden. De betekenis die Te Winkel hecht aan 't saligh Roemers huys is toch ook taalkundig niet te verdedigen. | |
[pagina 912]
| |
VECHTZANGK, blz. 456: De aangegeven wijze is niet bekend. Vs. 55 Daer 't schip aen starren stuit: verg. bij de Latijnse dichters: alta sidera pulsat.
DE SALIGE TOORTSEN, blz. 460: Aen Bruydegom, en Bruyt. Vs. 4 maeghdepalm: de maagdepalm is 't zinnebeeld van de trouw. De Salige Toortsen. Vs. 3 wat hemels drijft mijn geest: dit betekent waarschijnlik (anders dan in de aant. is verklaard): hoe hemels zweeft mijn geest; hoe zweeft mijn geest in de hemel. De volgende uitgaven (Verscheide Gedichten van 1644 blz. 278 en Poëzy 1650 blz. 378), hebben: wat hemelsch drijft mijn geest; drijven in de zin van zweven, is heel gewoon. Zo bij Vondel Zegezang ter eere van.... Vinckenroy (1637) vs. 83 wordt gezegd van de vogel, die ‘Vast sweeft, en drijft van boven neêr’, verg.: op eigen wieken drijven. Vs. 49 ryen op z'n ankers, is 'n gewone uitdrukking voor 't heen en weer slingeren van 'n schip dat voor anker ligt. Vs. 106-108. In de uitgave van 1644 (Verscheide Gedichten), blz. 281, luiden deze verzen: En zetten op 't autaar het Hoofd van Hollands helden,
't Welck worstelde met raad, en dapper van gemoet
Voor 't Recht des Vaderlands vergoot zijn edel bloed.
Duidelik is hier Oldenbarneveld bedoeld.
KLINCK-DICHT (Misbruik des kerkelyken bans), blz. 480: Vondel schreef dit scherpe klinkdicht waarschijnlik, toen men bezig was met de uitbanning van enige bekende remonstranten uit de Gereformeerde Kerk. 't Banvonnis viel op Oudejaar 1623; onder de uitgebannenen waren Jakob Laurensz Reael en Rem. Bisschop (Wagenaar I, blz. 481; over Rem. Bisschop zie Palamedes vs. 1587, blz. 715 en 917).
OP SWELING, blz. 485: Over Joan Pietersen Sweling zie Mr. Ch. M. Dozy, in Oud Holland III, blz. 277.
WYCKZANGK, blz. 497: De ‘wijse’ Periosta, wschl. naar Hooft's ‘Periosta die met traege stroomen glijt,’ van 't jaar 1605. (Uitg. Leendertz-Stoett, Dl. 1, blz. 44). Maat en stroof en rijmvorm zijn volkomen gelijk, zoals Dr. Stoett reeds heeft meegedeeld (Dl. 1, blz. 341); zelfs zijn beide gedichten presies even groot. Periosta uit te spreken Perjosta. Verder is de wijs niet bekend.
CHRISTELYCK VRYAGIELIED, blz. 499: Wyse. Van Angenietje. Bedoeld is wschl. dezelfde zangwijs als op blz. 270 in Valerius: Gedenck-clanck (1626): Stem: Courante Françoyse. Of o Angenietje, &c., waar de muziek staat boven 't lied: Siet Christen menschen. Vondel kon zijn lied op die muziek laten zingen, hoewel hij niet dezelfde strofe-vorm heeft; want van Valerius' 12 regels heeft hij de middelste vier, waarop dezelfde muziek staat als op de eerste vier, uitgelaten. De muziek past volkomen op Vondel's lied. De lange 5e regel bij Vondel beantwoordt aan twee rijmende regels bij Valerius. Vondel kon natuurlik die wijs niet uit Valerius' boek hebben, dat pas in 1626 verschenen is.
ZANGH, blz. 501: Wijse: Yets moet ick u Laura vragen. Deze zangwijze naar Camphuysen's Stichtelycke rymen (1624), op Schadelijckheydt der valscher Tongen: Als de hooge noodt, by tijden (blz. 69).
PRINCELIED, blz. 505: 't Latijnse onderschrift onder de prent op blz. 504 luidt: Henricus Fredericus origine Princeps Auraicae; Comes Nassaviae, Catzenellebogiae, Viandiae, Diestziae, Domin: Montis S. Gertrudae, Superioris et inferioris Zualuae, Naeldvici, Hondsholredijkiae etc. Praefectus equitatus universi confoederatarum Provinciarum. [Vertaling: Hendrik Frederik geboren Prins van Oranje; Graaf van Nassau, Catzenellebogen, Vianden, Dietz, Heer van Sint Geertruidenberg, Hoge en Lage Zwaluwe, Naaldwijk, Honselersdijk enz. Opperbevelhebber van de gehele ruiterij der verenigde Provincieën.] | |
[pagina 913]
| |
BEGROETENIS AEN FREDERICK HENRICK, blz. 507: In de oude uitgave staat aan de kop van de bladzijden: Begroetenis aen vorst Frederick. Vs. 200 Maraen. 't Spaanse woord marráno, varken, was de scheldnaam voor de Moren (en Joden) die door 't bevel van Ferdinand van Arragon in de 16e eeuw gedwongen zich hadden laten dopen, maar Moor (of Jood) gebleven waren. In ons land was dit 'n gewone scheldnaam voor de Spanjaarden. Vergelijk bij Starter: Gedicht over 't ontset van Bergen op den Zoom (in Frieschen Lust-hof), waar in vs. 7 de Spaanse koning (‘Spaensche Vos’ vs. 1) genoemd wordt Koningh der Maranen; zie verder vs. 41 enz. Valerius' Gedenck-clanck blz. 247 in 't lied van Bergen op Zoom, in de eerste stroof: Hoor de Spaensche trommels slaen! Hoor Maraens trompetten! enz. enz. Sommigen meenden, dat 't woord Marráno ontstaan zou zijn uit Maran Atha in 1 Kor. 16:22: ‘Indien iemand onze Heer Jezus Christus niet bemint, hij zij vervloekt; Maran Atha’. Maar deze twee Aramese woorden betekenen: de Heer komt, en niet: vervloekt.
OP DE BEELDENIS (van Amalia), blz. 524: 't Randschrift rond 't portret op blz. 525 Quid reddam Domino? zal wel uit 't hoofd zijn neergeschreven naar 't bekende Quid retribuam Domino, uit Psalm 115:12 of naar Erasmus' vertaling?
DE AMSTELDAMSCHE HECVBA, blz. 529: Vondel heeft zijn vertaling bewerkt naar de uitgave van Seneca's treurspelen door Scriverius (Leiden 1621). Toch wijkt hij op sommige plaatsen af; wschl. hadden Hooft en Reael die met Vondel samen de Hecuba ‘in prose’ vertaalden, niet alle dezelfde uitgave, ook hebben ze de vele wijzigingen benuttigd die achter Scriverius' uitg. staan aangetekend. Blz. 531. Klinckdicht, vs. 3: gewrongen hair betekent mischien: haar stijf van bloed (verg. blz. 909 op Phineas). Blz. 532. Over David Vinckboons zie Dl. I, blz. 820. Opdracht aan de Hubert r. 23 aant. (blz. 534, Brandt's meedeling over de ‘spelling van yder woord’ (Leven van Vondel op MDCXXI) is onjuist. Zie H. Moller: Vondel's spelling. Vs. 311. In dit vers, waar Vondel's tekst (van Scriverius, vs. 197) dimisit diem heeft, lezen andere teksten diuisit diem, wat toch wel zal moeten betekenen: scheidde hij van 't daglicht; Vondel vertaalt letterlik. Vs. 317, 318. Hier volgt Vondel de verbeterde tekst van Lipsius (blz. 48) door Scriverius gegeven (vs. 202) Tritonum ab alto cecinit Hymenaeum chorus. Vs. 410, 411 Maeckt Priaem opgeblaesen,
Of moedigh onsen geest?
Seneca heeft 't mooie vers (271): Tu me superbum, Priame, tu timidum facis
d.i.: Gij maakt me trots, Priam, gij brengt me in vrees.
Vondel heeft blijkbaar voor timidum verkeerd gelezen tumidum: opgeblazen, en dus 'n heel ander vers verstaan. Vs. 443. Van af dit vers hebben Van Lennep en Unger de nummering van de verzen fout, doordat ze de halve regels die onmiddelik voorafgaan, voor hele hebben gerekend. Dit doen ze later nog enige malen, zodat de nummering helemaal in de war is. Vs. 682 voor de vlught: op de vlucht; voor betekent hier door, ter oorzake van, dus: doordat ze vluchten. Deze oorzakelike betekenis van voor is in 't middeleeuws gewoon, zo bijv. voor 't zwaerd sterven: onder 't zwaard, door 't zwaard. Verg. nog Verdam Mndl. Wrdb. dl. IX, kolom 932 onder 7: voir ontsicht der vyanden: uit vrees voor de vijanden, enz.; verg. ook 't Duitse vor Freude, enz. Vs. 700. Vondel volgt hier bij Seneca's vers 486 de verbetering van Gruterus: in luctus suos Rex non avarus (zie achter Scriverius' uitg., Notae, blz. 228); ook voor de volgende regels vergelijk Gruterus aldaar (zo vs. 704 met droevigh voorspoock). Vs. 707-710. Ook deze regels volgens Scriverius 492-vlgg.; in andere teksten worden deze woorden van de Raedsman (Senex) gedeeltelik door Andromache gezegd. | |
[pagina 914]
| |
Vs. 1076, 1077 Den sleep van Troiens spel: zo heeft Scriverius' tekst 't niet (die heeft Troici lustri d.i. Troje's herdenkingsfeest); Vondel zal dus de aant. van Scaliger gevolgd hebben: Troici lusus d.i. Trojens spel. Vs. 1119-vlgg. De rei van De darde handel. De landstreken, steden en rievieren hier opgesomd, zijn ontleend aan de bekende schepenlijst in de 2e zang van Homeros' Ilias, op 'n enkele na zoals Pisae (vs. 1180). Waar dus maar eén stad of rievier van dezelfde naam bestond, ligt 't voor de hand, dat hier door Seneca en Vondel bedoeld is dezelfde stad of rievier als Homeros daar aangeeft. Vs. 1141-1142 Pleuros: de stad in Aitolië (West-Griekenland) heet eigenlik Pleuron (zoals ook bij Seneca in vs. 828 staat, (Grieks Πλευρών); sommige teksten hebben Pleuros. Vs. 1147. De verkeerde lezing Prothei in plaats van Prothoi staat in sommige teksten van Seneca (niet bij Scriverius) [vs. 830]. Vs. 1162 d'Echidnen: dit is zeker fout; sommige Lat. teksten hebben die naam (echidne); Scriverius heeft Echinae, 840 (zoals ook in de aant. op blz. 589 van dit deel). De waarschijn-like lezing is Calydnae (Grieks: Καλύδναι) 'n groep eilanden bij 't eiland Kos (Ilias 2, 677). Vs. 1513 en 1515. De verkeerde aanwijzing van de rollen is in de drie eerste uitgaven 'tzelfde. Ik heb 't in de afgedrukte tekst verbeterd volgens de uitg. van 1647, omdat Vondel 't waarschijnlik bedoeld heeft; hoewel 't mogelik is, dat hij Andromache hier niet wilde laten spreken. Maar Vondel's verdeling van de rollen heb ik in geen enkele Latijnse tekst kunnen vinden. In de Latijnse tekst worden de regels 1516, 1517 ook door Andromache gezegd; Hecuba spreekt voor de twede keer in dit bedrijf pas aan 't eind (bij Vondel vs. 1637). Vs. 1609 de twyfeldagh: Seneca heeft hier dubius dies, in de mooie regel vs. 1143: Premiturque dubius nocte vicina dies.
PALAMEDES, blz. 614: Blz. 616. 't Vignet: de vurige kolom. In die vurige kolom werd door sommigen ook 'n zinnebeeld gezien. De predikant C. Niellius (zie Afwijkende lezingen, blz. 863) schreef aan M. Vezekius ‘gevangene Jesu Christi op Loevesteyn’ (9 Nov. 1625): (de Palamedes) ‘daer veele Heeren haer grotelijcks in sullen stooren, ende sullen 't achten voor een tweede brandende fackel, gelijck ook de vurige colomme voor op de titel staat.’ Die vurige kolom is mogelik 'n afbeelding geweest op 'n gevelsteen voor aan 't huis ‘op 't Water’ ('t Damrak) van de uitgever Jacob Aertsz. Colom; hij woonde immers ‘in de vyerighe Colom’ (zie tietelblad). Voor-reden, blz. 621 r. 72. De gewone tekst heeft ’Εκάνετ’ ἐκάνετε, zoals de woorden ook aangehaald worden in Philostratos' Heroikos XI; daar staat ook ἀηδόονα. Blz. 627 r. 196. Dergelijke vittae, banden, werden als teken van verering gewonden rond alles wat een of andere godsdienstige waarde had; zoals rond altaren, heilige bomen, godebeelden, enz. Zie Pauly-Wissowa, Reallexicon klass. Altert. op vitta, en Lübker, Reallexicon op vitta. Blz. 629 r. 225. Over dat ‘letter-kunstigh besluyt’ vinden we uitvoerige meedelingen van Mr. Antonis de Hubert in zijn De Psalmen des Propheeten Davids.... tot Leyden, 1624, Noodige waarschouwinge aan alle lief hebbers der Nederduijtze tale. Blz. 629 r. 6. De Hubert zegt in Noodige waarschouwinge: ‘Voords hebbe ik in 'tspellen eene dubbele aa gebruiikt voor ae: want de ae hebben wii noodelick in andere woorden van doen, als in Baers, vaers, aerde, waerde, maerze, gaerne, kaernen, &c.’ Blz. 630 r. 15: de Z als duplex Sigma; de Hubert zegt hiervan in Noodige waarschouwinge: vlak achter de aanhaling bij blz. 629: De letter z hebbe ik gebruiikt voor eene dubbele ss, geliik sommige Letter-kunst-schriivers in de latiinze tale, die daarvoor houden: De Hoog-duiitzen leeren ons, hoe wii die behooren te gebruiiken; so spellen sii zierlick met z. ende sieden met s, welke twee woorden wii ook in onse tale gebruiiken, ende so als de Hoog-duijtzen uiitspreken. So hebben ook onse voorouders altiid gespeld, het woord Zabbath, Zebaoth, Ziion, Zock, Zuckelen, ganz met een' z. om datmen seiit den ganzen dag, gans met een' s, om datmen in 't meervoud seiit, de gansen. | |
[pagina 915]
| |
Blz. 630 r. 20 't is lang genoegh om de geytenwol getwist: deze uitdrukking is ontleend aan Horatius Ep. 1:18,15: Alter rixatur de lana saepe caprina: 'n ander weer twist om de geitewol; om de geitewol betekent zoveel als: om de keizer z'n baard, om 'n nietigheid. Het Inhoud, blz. 631, aant. op r. 11-12: de naam Borgermannus is een van de vele bewijzen, dat men in die tijden heel slordig omsprong met eigennamen, als 't geen zetfout is. Personenlijst, blz. 635 voor Eurypilus zie vlgd. blz. op vs. 610. Treurspel. In de aant. onder de tekst en in de hiervolgende aant. wordt meermalen verwezen naar Aantekeningen van Geeraert Brandt. Dat zijn aant. op Palamedes, bijeengevoegd in 'n handschrift dat in Leiden berust op de Univ. bibl., en die hoogst waarschijnlik van Brandt afkomstig zijn. (Zie hierover Oud-Holland VI, 't artiekel van Unger: de aant. zijn daar blz. 59 tot 67 in hun geheel afgedrukt). Evenzo is onder de tekst, en wordt hier verwezen naar de zogenaamde Amersfoortse uitgave, dat is 'n uitgave van Vondel's Palamedes (en met afzonderlike bladzijnummering van zijn Hekeldichten) t'Amersfoort, Bij Pieter Brakman Boekverkooper 1705, 1707 en 1736 (alle drie in verschillende drukken; de uitg. van 1705 heeft minder hekeldichten. Die van 1705 en 1707 zijn wschl. in Rotterdam verschenen. Vs. 40, aant. zie hierover Fruin's Verspreide Geschriften, Dl. III, Hist. Opstellen, Dl. III, De slag bij Nieuwpoort, blz. 225-248. Vs. 235-vlgg. aant.: Toen de Spaanse gezanten tijdens de onderhandelingen van 1606-1609 van plan waren te vertrekken, zonden ze enkele manden geld naar Oldenbarneveld tot betaling hunner verteringen; Oldenbarneveld zond die onmiddelik naar de Ontvanger Generaal. Hierover in 1618 ondervraagd, heeft hij geantwoord:
‘uit een van de voorz. fameuse geschriften verstaan te hebben, als dat zij hem insimuleren of verdacht willen maken, uit zake, dat de Marquis Spinola en de Gedeputeerden der Aartshertogen vòòr haar vertrek in 't jaar 1608 in 't einde van September of 't beginsel van October eene slee met eenige manden met penningen voor zijne deur heeft gezonden, uit respect dat iemand van de zijnen bij hem was gezegd de meening van Hoogged. Heeren Staten te wezen, dat hij niet alleen zoude moeten betalen 't genen voor fourage van zijne paarden en opzienders derzelven aan de leveraars te betalen stond, maar ook 't gene van wege Hoogged. Heeren Staten alreede betaald was; dat hij die spreekt, in dien cours zeer verstoord zijnde, terstond den Commissaris Johan Spronssen, die de opzicht van de voorz. zaak had gehad, ontboden heeft, om de slee met de voorz. penningen tot den Ontvanger Generaal of zijnen Commies Volbergen te doen voeren....’
(Mr. v.d. Kemp, Maurits van Nassau Dl. III, blz. 229). 't Volksgerucht zal dit wel verdraaid hebben tot de beschuldiging die de Ithakoisen hier aan Palamedes ten laste leggen. - vs. 358 Den Phoenix. In de aantekeningen van Brandt (zie vorige blz.) staat op vs. 127 't volgende versje, waarin Oldenbarneveld ‘een Fenix’ genoemd wordt: Prins Willem heeft den gront geheit
zijn nazaet vrijdoms muur geleit'
in root cement van bloet der helden,
niet sonder Raadsman, die men zelden
ter weerelt als een Fenix soekt.
Vs. 379 Elck is om 't seerst verwoeder. Dit is 'n versmelting van: elk is om 't zeerst verwoed, en: de een is verwoeder dan de ander. Vs. 388 Uw' neef: volgens de na-Homeriese sage zou Ulysses 'n zoon van Sisyphus zijn. Vs. 440 ‘Deeze woorden van Agamemnon tegens Palamedes gesproken, zien op het zeggen van Prins Maurits tegens den Predikant Walaeus, van den Advokaat 's nagts voor zijn' doot aen den Prins gezonden, om deszelfs gunste voor zyne kinderen te verzoeken, dat hem twee dingen speten: Het ene, dat hy gezeit heeft, dat ik stond naer de Soevereiniteit, het ander dat hy my tot Utrecht in zulk een perykel heeft gebragt’ (Amersf. uitg.). Vs. 452 domme krachten: ruwe domme geweldenaars; zie ook vs. 1472 en vs. 2152. Vs. 455 geheymste vriend: trouwste, intiemste vriend; verg. heymlick in Antidotum vs. 19 blz. 809. Vs. 471 in Priams naem: op naam van Priam, met de ondertekening van Priam. Vs. 497 op 'tGriecxsche recht. In Brandt's aant.: ‘de Hollandsche Steeden verghen datmen deese drij gevangenen voor haer vierschaer sal te recht stellen, soo niet datmen haer privilegie gewelt doet.’ | |
[pagina 916]
| |
Vs. 512. Er zijn eigenlik drie Gorgones, de drie dochters van Pharcis en Ceto, maar de meest bekende is Medusa, die dan ook bedoeld wordt als er gesproken wordt van (de) Gorgo. Vs. 545-546. Over Oldenbarneveld zegt de Amersf. uitg. hier: ‘Dat hij de Staeten styfde tegen den Prins, om 't houden van 't Synode te beletten.’ Vs. 573 't is Agamemnons aerd: ook hier wordt Maurits bedoeld. Vs. 577 't Was Atreus.... Brandt tekent aan: ‘Prins Willem, Maurits vader, die de saak soo ver hadt gebracht, dat de Staeten van Hollandt en Zelandt hem de souvereinitijt opdroegen Ao. 1581. Prins Maurits, die hier ook op uit was, wiert gedurigh door Barnev. tegengestaen.’ Vs. 610 dryaensicht, Hecaté. Hier wordt natuurlik ook gezinspeeld op de meervoudiqe of zogenaamde dubbele wil van God, volgens de leer van de volstrekte voorbeschikking (zie aant. bij Antidotum blz. 808); alsof God zich telkens anders toont. Aan Vondel werd door zijn tegenstanders verweten, dat hij hier spotte met de H. Drieëenheid. Zo bijvoorb. in een van die strijdschriften: Poppius Eurypylus.... Voor-loopers-wijse gestelt ende uyt-gegeven Door Johannes Cloppenburgh, Dienaer Jesu Christi, in syne Gemeynte tot Amstelredam. (Vignet) t' Amstelredam, Door Marten Iansz Brand, Boeck-verkooper woonende aen de Nieuwe-kerck, inde Gereformeerde Catechismus, Anno 1626. Op de achterkant van 't tietelblad staat 't volgende:
‘Eurypylus is een Grieksch woord, onlangs van een voorvechter der Sociniaensche Weder-doopere, in het seditieus lasterschrift Palamedes ghebruyckt, omme de Predikanten der Gereformeerde Kercke te lasteren dat sy Predikers zijn van de Wyde Poorte: daer tegens van hem ende de syne in den Raeghbezem, Poppius als een vroom ende Godt-gheleert Prediker van de Enge Poorte geroemt werd. Het en is dien voor-vechter niet ghenoegh gheweest, de Hooghe Overigheden deser Landen, te lasteren van Vermoorde Onnooselheyd: de Predikanten van die Religie, die by de Hooge Overigheden werdt ghemainteneert, als Predikers van de Wyde Poorte, met den name Eurypylus te noemen: Maer dien Laster-gheest Serveti, teghen den Drie-eenighen Godt, heeft mede door hem op het tonneel moeten comen: dat het een Dry-aensicht Hecaté is, daer voor wy onse gebeden storten. Hecaté wiert by den Heydenen versiert een Goddinne te zijn met drie hoofden, een Paerds kop, een Honts kop, ende een Swijns kop. Dewyle tot soodanighe meer dan Turcksche lasteringen van den Weder-dooperschen geest, tegen de Dry-eenigheyt Gods, een Wyde Poorte geopent werd, door de grond-legginge der leere Poppij van Godt ende Christo: Soo hebben wy dien name Eurypylus, oft Prediker van de Wyde Poorte, op Poppium toeghepast na waerheyd: die dien Weder-dooperschen discipel Poppij, de Predicanten der Gereformeerde Kercke met onwaerheyd hadde toe-ge-eygent.’
Vondel, die begreep dat hij eigenlik 't dry-aensicht Hecaté, niet zuiver kon toepassen op de Kalvinistiese dubbele wil, veranderde in de uitg. van 1652 dry-aensicht in draeyaanzicht = die zich telkens anders toont. Vs. 627-631. Naar Vergilius' AEneïs 2, vs. 29, 30, deels letterlik (hic saevus tendebat Achilles; ....hic acie certare solebant). Vs. 825. Dat passen op kan betekenen antwoorden op, blijkt ook uit Hooft; ik heb 'n tekst bij hem gevonden waar past op betekent antwoordt op; maar door onvolledige aantekening kan ik die niet meer terugvinden. - Mogelik is ook de betekenis in dit vers van Vondel: Laat uw degen rekening houden met de mijne; dus: dat ge met mij zult moeten vechten. Vs. 826. De heer van Asperen is Wessel van Boetselaer, zie blz. 911: Op de vertalinge van.... Bartas. Vs. 1195 t'soeck uit te zoek, waar zoek zelfst. n.w. is, zoals nog in op zoek zijn. Ons woord zoek in ze zijn zoek, moest dus eigenlik soek wezen (uitspraak met s), maar doordat wij natuurlik de samenhang hebben gevoeld met zoeken, en de oorspr. uitdrukking kwijt zijn, is de s weer vervangen door z. Vs. 1303 beschoren. Anders heeft Vondel in deze tijd. ook in Palamedes, nog de regelmatige oorspr. vorm bescheerd (zie bij Hier. Verw., vs. 1265, blz. 163). Vs. 1327. Seneca heeft de beginverzen van zijn eerste rei in Hercules (furens) vs. 125-vlgg. aldus: 125[regelnummer]
Iam rara micant sidera prono
languida mundo: nox victa vagos
contrahit ignes: luce renata
cogit nitidum PhosphorosGa naar voetnoot*) agmen;
signum celsi glaciale poli
130[regelnummer]
septem stellis Arcades ursae
lucem verso temone vocant:
Iam caeruleis evectus equis
Titan summum prospicit Oetan:
| |
[pagina 917]
| |
Vs. 1333 Op dat hy sijne beurt verwissel: vergelijk hiermee Seneca Troades vs. 1142: astra cum repetunt vices: wanneer de sterren hun beurt herhalen; hun beurt weer gaan waarnemen ('t is bij de ondergang van de zon). Vondel's ‘beurt verwisselen’ is juist 't tegengestelde. Dit beurt is eenvoudig letterlik 't Latijnse vices (en vicem). Vergelijk ook de Latijnse zegswijze: nox peragit vicem: de nacht neemt zijn beurt, verwisselt met de dag; Vondel vertaalt dit in Hecuba vs. 1608 en hem [de zon] 't licht der starren komt verlossen. Vs. 1334 met omgekeerde dissel: met omgewende wagen, d.i. met heengaande wagen; duidelik Seneca's verso temone hierboven (vs. 131); vergelijk hiermee Hecuba vs. 638. De kleyne beer alree sijn blinckend juck omwende, waarvoor Seneca heeft Troades vs. 440: Clarumque septem verterant stellae iugum: de zeven sterren (van de kleine beer) hebben 't blinkend (dissel)juk omgewend; d.i. verdwenen van de hemel. Vs. 1336-1337 zie blz. 916 bij Seneca (vs. 132-133); zie ook Palamedes vs. 2242 blaeuwe, en zeegroene honden, en Vergilius' AEneïs, 3,432 caeruleis canibus resonantia saxa. Vs. 1352-1353 (Die).... sijne lusten met sijn' hof | vernoeght.... naar Seneca's Hercules vs. 159-vlgg: Haec, innocuae quibus est vitae | tranquilla quies | et laeta suo parvoque domus. Vs. 1365-1368. Ook deze verzen zijn letterlik uit Seneca's Hercules (vs. 154-158): 154[regelnummer]
Hic exesis pendens scopulis,
aut deceptos instruit hamos;
aut suspensus spectat pressa
praemia dextra sentit tremulum.
linea piscem.
Vs. 1365 met yver: zo heeft Vondel Seneca's suspensus (vs. 156) vertaald: dit betekent: in spanning. Vs. 1367 hangelroe voor angelroe: vergelijk Vondel's Heldinnebrieven, 18 (in 't begin): nu haelt ghy een visch op met angelroeden. Vs. 1379. Dat deze regel niets anders kan betekenen dan: Ginder ziet men vol verwachting 't gewas al groeien, blijkt uit de volgende regel: Daer saeyt men boekweyt: ginder vlas; boekweit en vlas worden in 't voorjaar gezaaid; vlas omtrent begin April, boekweit eind April; dan is er nog geen spraak van ‘'t gewas’ op hopen zetten of oogsten. Vs. 1386 aant. Deze regel wordt beter aldus verklaard: en hooger op komt 't gebergte in 'n blauw waas te voorschijn. Vs. 1407 aant. vry: veilig (beter dan gemakkelik). Vs. 1424 Die al syn vuylnis veeght aen hem = die 't vuilste dat ie kan uitdenken, aan hem afveegt (op hem neerwerpt). Vs. 1447 men toetst de lastering: men voelt 't lasterlike, 't valse van de beschuldiging; dit is de meest waarschijnlike verklaring; hoewel mogelik is: men onderzocht de beschuldiging; lasteren betekende vroeger: beschuldigen (verg. Kilaen: lasteren: criminari), maar deze betekenis past minder goed in de samenhang. De twede helft van 't vers: men schout hem vroom, en echter kan ook betekenen: men ziet dat hij rechtschapen is, en toch.... Vs. 1469 wat Calches denckt of droomt: wat Kalchas uitdenkt of in droomgezichten beweert te zien. Vs. 1472 dommekraght: zie de aant. op vs. 452; de volgende uitgaven voór 1652 hebben alle domme kraght (van een gescheiden), maar 1652 weer dommekracht. Vs. 1489 Met openbaer geweld: door de openbare macht, door de staatsmacht. Vs. 1516 heeft in alle uitg. voór 1652 drie(sprongen); in die van 1652 en daarna dry. Waarschijnlik had Vondel dit woord pas in Holland leren kennen, ook vroeger kennen we 't alleen in Noordelike geschriften. In 1652 heeft hij dan 't woord aangepast aan zijn gewone uitspraak dry. Vs. 1587 aant. Deze Rem. Egbertz. Bisschop was de broer van de bekende Leidse hoogleraar Simon Episcopius (verlatijnsing van Bisschop), die de voornaamste woordvoerder was van de Remonstranten op de Dordse synode. (Zie blz. 912 Klinck-dicht). Vs. 1619 met aller rechten orden is letterlik: met de orde van alle rechten, dus: met 'n behoorlike rechtsorde; orden = orde, zoals gewoon. De uitgaven van 1652 en daarna hebben | |
[pagina 918]
| |
(vs. 1615) met 's rechters stijl en orden: met de behoorlike stijl, de behoorlike ambtsoefening van de rechter. Vs. 1661 Peloponnensers in de opgaaf van de personen boven dit toneel. Vondel heeft anders in Palamedes geregeld. Peloponnesers (dus niet -ensers); de n van ensers is onder invloed van 't Latijnse Peloponnenses. Vs. 1672 datter voorts een wettigh vonnis strijckt: deze eigenaardige oude zegswijze behoudt Vondel in alle uitgaven voór 1630; in 1630 schrijft hij damen (zetfout voor dat men) ....strijckt, maar in 1634 weer datter. Dit bewijst dat ie in 1630 weifelde om de oude uitdrukking nog te gebruiken; immers 1630 en 1634 zijn overigens aan elkaar gelijk. In 1652 en daarna heeft ie geregeld dat men.... strijck' (vs. 1668). Vs. 1673 doe, hier de aanvoegende wijs, bij datter (of dat men) naast de aantonende wijs strijckt, zo alle uitgaven tot 1634, (1652-vlgg. hebben leer' vs. 1669); deze afwisseling is heel gewoon, ook in 't Mndl. Opmerkelik is dat in de laatste uitg. van 1625 doet staat. Vs. 1747. Dit Latinisme sigh voor hem hebben alle uitgaven voór 1652; 1652 enz. hebben hem vs. 1739. Vs. 1813 de beyde Mooren: de zwarte en gele Moren; zie Inwydinge van 't Stadthuis (1655) vs. 882 (deze Stadt-die) met geele en zwarten Moor, en alle uitheemschen handelt. Op te merken is dat de Romeinen twee provincieën Mauretania hadden; nml. Mauretania Tingi-tana en Caesariensis in N.W. Afrika; dat heeft Vondel natuurlik niet bedoeld blijkens 't bekende zwarte en gele Moren, dat ook hij dikwels heeft. Daarenboven is Moor in de oude bijbels de gewone vertaling voor AEthiopiër; zo bijv. in Vondel's Deux-aes bijbel. Vondel bedoelt hier in vs. 1813 eenvoudig de Oosterlingen, verg. De Heerlyckheit der Kercken, 2, 581, waar hij spreekt van ‘d'Oostindiaensche Moor.’ Vs. 1876 De ‘sententie’ van Oldenbarneveld is afgedrukt in Historie van het Leven en Sterven van Heer Johan van Olden-barnevelt (1648), blz. 262-vlgg. Vs. 1881-1887. Zie hierover Historie.... van Oldenbarnevelt, blz. 257. Vs. 2007. Deze verschijning van Neptunus en zijn vertroosting is naar Seneca's Agamemno 5e bedrijf. Vs. 2119-2169. Vanaf ‘de koninglycke sael word statigh toegerust’ volgt Vondel, maar in volle vrijheid van bewerking, Seneca's Agamemno vs. 875-903; bij Seneca schildert Cassandra in 'n vizioen Agamemnon's vermoording. T' meest opmerkelike volgt hier vs. 2123 Het tafelbedde blinckt van 't Iliaesche paers; bij Seneca vs. 877 ostro lectus Iliaco nitet. 't Volgende vs. 2124 is 'n plastiese schildering bijgevoegd door Vondel. Vs. 2126-2128. Deze schilderachtige verzen zijn door Vondel ingelast, al herinneren ze aan dergelijke voorstellingen bij Latijnse dichters; zo Vondel's ‘de koppen vol robijnen’ aan pocula gemmis distincta bij Lat. dichters. Vs. 2128 Kallekoen, zie de aant. op blz. 741; alleen de 5e en 6e uitg. van 1625 (blz. 862 onder nr. 4 en 5) en van 1630 hebben Kallekoen (met hoofdletter). Vs 2136. Deze regel niet bij Seneca. Vs. 2137. Opmerkelik is dat bij Seneca Cassandra zegt van zich zelf: horreo atquo animo tremo: ik huiver en beef in 't diepste van mijn ziel. Dit kon V. natuurlik zo niet gebruiken, maar nu laat hij vrij onhandig Neptunus zeggen (tot zijn hoorders): Verschrickt noch ziddert niet. Vs. 2147 De suffert gants verwijft: (van Aigisthos gezegd) is Vondel's vertaling van Seneca's Semivir (vs. 890). Vs. 2152-2153 woed met domme kracht, gants ydel en vergeefs: vertaling van in cassum furit: hij woedt vergeefs. Vs. 2166-2167 zijn natuurlik bijvoegingen van Vondel, om Agamemnon's moord te maken tot'n vergelding van Palamedes' dood. Wat verder volgt bij Vondel 2170-2178 zijn 'n verbeelding van Vondel, die alleen 't ‘leg daer, o koningshoer!’ vs. 2176, van Seneca heeft: regii pellex tori (vs. 1002). Heel deze schildering bij Vondel toont weer, hoe hij ook in zijn klassieke of Romeinse tijd, breedvoerige schilderingen gretig uitwerkt, zoals dat in zijn natuur lag, en door de invloed van du Bartas nog was versterkt. | |
[pagina 919]
| |
Vs. 2183-2184. Deze gevangenzetting van Elektra, naar Seneca in zijn Agamemno, vs. 999-1000; de dan volgende voorstelling van Elektra's leven als boerin (vs. 2185-2202) is naar Euripides' Elektra. Vs. 2242. Deze regel is bijna letterlik naar Vergilius' AEneïs, 3, 432 (Scyllam et) caeruleis canibus resonantia saxa. Vs. 2271. Philóstratos heeft in de aangegeven plaats: τὴν αἰχμὴν τῆς τρυγόνος: de lanspunt van 'n rog (zeetortel). Dat Vondel 't woord doorn hier niet begrepen heeft in de betekenis die Philóstratos en Dictys bedoelen, blijkt duidelik uit zijn wijziging in 1652 (vs. 2262-2263): (tot Telegoon) Hem in syne adren wont met eenen tack, gereten
Van doornen, aengeteelt uit een venynigh zaet.
Vs. 2337 Proteus in plaats van Prothoüs of Protus heeft Vondel in alle latere uitgaven behouden (in die van 1652-vlgg. vs. 2329). Vs. 2359 scharssen; dat hier niet anders bedoeld kan zijn dan: als 'n dolle rondlopen, en niet schertsen in dergelijke betekenis, blijkt uit alle latere uitgaven die 't zelfde hebben, en rijmend op harssen, dus nergens schersen, wat hij evengoed kon gebruiken ook bij 't rijm harssen.
OP BARNEVELT, blz. 753: Grootvaâr; zie voor de betieteling avus 't Latijnse echogedicht vs. 2, hieronder bij Gespreck.
GESPRECK OP HET GRAF VAN.... JOAN VAN OLDENBARNEVELT, blz. 754: G. Brandt in zijn Historie van de Rechtspleging, op MDCXIX (in de 3e druk van 1723, blz. 259) schrijft 't volgende: ‘Weinigh uuren na zyn onthoofding zagh men dit volgende op verscheide plaatsen aangeplakt.
In memoriam viri incomparabilis Johannis ab Oldenbarneveldt, faederati quondam Belgii Atlantis, Hagae-Comitis 13 Maji anno MDCXIX per summam injustitiam caesi. Echo επιτυμβιος. Quis jacet hic? patriaene parens et gloria pridem?
Idem. Unde illustris mors cita venit avi?
A vi: Quis finis vitae et meritis immensis?
Ensis. Justitiae est hoc opus anne furor?
5[regelnummer]
Uror. At innocuus cujus perit indole sanguis?
Anguis. Quas partes asseruisse legis?
Legis. Causa Duci quae tam permittere dira?
Ira. Cui ambitio mixta cruore natat?
At, At! Debuerat quid cor flexisse Tyranni?
10[regelnummer]
Anni. Pro meritis non fuit ergo Pater?
Ater. Num Nemesis crudelia pectora tanget?
Anget. Fama Viri queis celebranda modis?
Odis. Quod vivet quae spes in secula Nomen?
Omen. Sit Fati hoc dulce levamen. Amen.
Daarna schreef ook de vermaarde dichter, Joost van den Vondel, een Echo, of gesprek tusschen den wandelaar en den galm der Hofkerk, 't welk zyn onschuldt betuighde.’ Dit Latijnse echogedicht is geschreven in dysticha; de 7e regel is door Vondel vertaald in zijn 3e regel.
KRACHTELOOZE PAEPENBLIXEM, blz. 755: Aant. op 5-6 en 6-9. Over de berispingen aan Bogerman door de Friese synode, en over de weigering om de Dordse kerkenordening in te voeren, zie G. Brandt's Historie der Reformatie. Het vierde deel (1704) op MDCXIX blz. 17-vlgg. De aanhaling in de aant. op vs. 5-6 staat bij Brandt op blz. 20.
OP DE BOETEN BETAELT DOOR DEN HEER PETER SCHRIJVER, blz. 760: Aant. op vs. 3. Brandt in zijn bovenvermelde Historie van de Rechtspleging verhaalt (blz. 86): Geduurende dat opteikenen der boeken, quam'er een Student, verzoekende dat Scriverius, naar de wyze van dien tydt eenige spreuck in zyn Stamboek, zoo men 't noemt, met zyne handt, tot een gedachtenis, zoude schryven. Hy teikent terstondt in dat boeksken eenige | |
[pagina 920]
| |
boeken, overhoop geworpen, en op de zelve een schoen, of SchoenmaakersGa naar voetnoot*) leest, met een kroon en schepter daar boven. Daar onder schreef hy deze vaarzen van Martialis: Frange miser calamos, et scinde Thalia libellos,
Si dare Sutori calceus ista potest.
Welk Latyn van Joachim Oudaan op deze wyze is verduitst: Arm Schryver werp uw pen daar heen,
En scheur uw boeken vry van een;
Nadien nu een SchoenmaakerGa naar voetnoot*) van
Zyn schoen dees dingen krygen kan.
De kopere plaat met Hoogerbeets' portret en Schrijver's bijschrift wordt bewaard in 't Stedelik Museum te Leiden. Vs. 9. Alleen de afgedrukte tekst heeft Rombout; alle andere teksten lezen ROEMBOUT. Er is geen twijfel aan, dat Vondel deze woordspeling bedoelde. 't Latijnse bijschrift van Petrus Scriverius luidt volgens Brandt's Historie van de Rechtspleging (3e druk 1723) blz. 75: Talis ab Arctoo redit Hogerbeetius axe,
Cum sacra legati munia clarus obit.
Talis, Leida, tuus, talis tuus, Horna, senator;
Talis, pro patria cum loqueretur, erat.
Praesidium moestis, legum pater, omnibus aequus:
Integrius quo vix Belgica pectus habet.
Pace tua liceat quaesisse, Batavia mater,
Nunc ubi sunt tanto praemia digna viro?
S.P.S.Ga naar voetnoot*
't Welk men, naar den zin, aldus kan vertaalen: Dus keerde Hogerbeets uit Denemark en Zweeden,
Die 't ampt van Staatsgezant met luister kon bekleeden.
Dus was hy Hoorens roem, dus was hy Leidens Raadt;
Dus sprak voor 't Vaderlandt der droeven toeverlaat,
De steun der billykheit, de vader van 's landts wetten:
Dat oprecht Hollandts hert, dat voorbeeldt zonder smetten.
O moeder Hollandt, magh 't gevraaght zyn, waar is d'eer,
Waar is nu 't loon, verdient van zulk een' braaven heer?
ORANJE MAY-LIED, blz. 762: Wijse: Si c'est pour mon pucellage. Van deze zangwijs staat de muziek in Valerius' Gedenck-clanck (1626) blz. 94, bij het lied Foey Don Jan! al u bedryven staet voor God en en mensch beschaemt.
GEBOORTKLOCK, blz. 765: Blz. 790, vs. 589 de Nabatheër poorte is dus: de poort van 't Oosten.
WATERBEL, blz. 814: Vs. 28 val = aantrekkelikheid, behagelikheid, bevallen; vergelijk bij Hooft: De rechter overlegg' oft schoonheidts meeste val
Bestaat in trots gelaat.... (uitg. Bilderdijk I, blz. 265)
Dat ik begunstigh, blinkt van vroolijkheidt en val. (I, blz. 269)
Wast, dochter, op, om zoo met deughd, gelaat, en taalen,
En val, en spel, en zang, t'ontroeren al wat leeft (II, blz. 37)
Aldus Oudemans Midd. en Oud-Ned. Wrdb. 7, blz. 127 op val. Zie voor val in de betekenis van welgevallen, Nederduitsch Letterkundig Woordenboek van P. Weiland, II (1844) blz. 430, waar hij als voorbeelden geeft: het eten heeft bij mij nog geenen val. Zal die uitdrukking hier wel val hebben? En vooral Loquela van Guido Gezelle (Woordeboek MCMVII) blz. 516 op val: bek, smake: 't Eten en ha' geen val. Dat is: 't en beviel niet. Geh(oord) Houthem in Veurne-Ambacht; en op val hebben = Behagen, genoegen, voldoeninge, gadinge hebben. Hij haalt daar ook 'n voorbeeld aan uit 'n boekje van 1601. |
|